Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 december 2014, houdende regels voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Uitvoeringsregeling Wmo 2015)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de artikelen 3 van de Kaderwet VWS-subsidies, 5, derde lid, van de Kwaliteitswet zorginstellingen, 48i, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies, 2.5.1, vierde lid, 4.2.10, derde lid, 4.2.13, 4.2.14, 5.2.9, zesde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, 2.7 van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, 107 van de Vreemdelingenwet 2000, 21 van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen, 3.13, eerste lid, 4.3.3, eerste en tweede lid, en 5.3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en artikel 7a, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968;

BESLUITEN:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

Uitvoeringsbesluit:

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Minister:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Ministers:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Veiligheid en Justitie.

HOOFDSTUK 2 PERSOONSGEBONDEN BUDGET

Paragraaf 1 budgetbeheer Sociale verzekeringsbank

Artikel 2
  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder ‘derde’: derde als bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet.

  • 2. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget en voert het budgetbeheer als bedoeld in artikel 2.6.2, eerste lid, van de wet uit:

    • a. overeenkomstig de beschikking tot verlening van het persoonsgebonden budget, bedoeld in artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet;

    • b. overeenkomstig een door het college goedgekeurd document waaruit de rechtsgeldige afspraken blijken tussen de cliënt en een derde; en

    • c. tot afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de sociale verzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • 3. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget, voor werkzaamheden die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, indien een declaratie van een derde de naam en het adres van de derde, het tarief, een verantwoording van de overeengekomen resultaten dan wel een overzicht van het aantal te betalen uren en dagdelen of etmalen, bevat.

  • 4. De Sociale verzekeringsbank kan beslissen tot beëindiging van de betalingen of weigering van een betaling uit het persoonsgebonden budget:

    • a. bij het intrekken of herzien van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.10 van de wet;

    • b. wegens strijd met het recht, waaronder het recht dat van toepassing is op de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht, of het belang van de uitvoerbaarheid van het verrichten van de betalingen uit het persoonsgebonden budget door de Sociale verzekeringsbank.

  • 5. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen uit het persoonsgebonden budget zonder dat dit bij beschikking wordt vastgesteld, binnen 30 dagen na ontvangst van de declaratie door de Sociale verzekeringsbank, tenzij een betaling geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd. Betalingen die op grond van het vierde lid zijn geweigerd kunnen na goedkeuring door de Sociale verzekeringsbank binnen 30 dagen worden verricht.

  • 6. De Sociale verzekeringsbank verricht betalingen ter verkrijging door de cliënt van gelden die aanvullend op het persoonsgebonden budget door of vanwege de cliënt zelf zijn gestort bij de Sociale verzekeringsbank.

  • 7. De Sociale verzekeringsbank ondersteunt de cliënt bij zijn werkgeverstaken waaronder ten aanzien van arbeidsomstandighedenregelgeving, zaakschade en aansprakelijkheid.

Paragraaf 2 beveiligingseisen gegevensverwerking

Artikel 3

De beveiligingseisen, bedoeld in artikel 5.2.9, zesde lid, van de wet, voldoet aan NEN-ISO-IEC 27001 en NEN-ISO-IEC 27002 of is aan deze normen gelijkwaardig.

HOOFDSTUK 3 AMHK’S

Paragraaf 1 financiële verantwoording

Artikel 4
  • 1. Een AMHK stelt een jaarrekening als bedoeld in artikel 2:361 van het Burgerlijk Wetboek op waarin de eigen financiële gegevens zijn opgenomen en de gegevens, bedoeld in artikel 2:392 van het Burgerlijk Wetboek, zijn bijgevoegd.

  • 2. Op de jaarverslaggeving van een AMHK is Titel 9 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van overeenkomstige toepassing met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12 voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.

  • 3. In afwijking van of in aanvulling op Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek:

    • a. wordt de jaarverslaggeving ingericht overeenkomstig de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving, in het bijzonder hoofdstuk 640;

    • b. wordt de jaarverslaggeving opgesteld en gepubliceerd in de Nederlandse taal en in de in Nederland wettige valuta;

    • c. is het verslagjaar altijd gelijk aan een kalenderjaar;

    • d. kan een AMHK met een omzet van minder dan € 1.000.000,- per jaar en minder dan 10 fte personeel volstaan met een samenstellingsverklaring van een accountant in plaats van een verklaring als bedoeld in artikel 2:393, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek;

    • e. kan een AMHK dat voldoet aan de eisen in artikel 2:396, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, volstaan met een beoordelingsverklaring van een accountant in plaats van een verklaring als bedoeld in artikel 2:393, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 5
  • 1. Een AMHK stelt de jaarverslaggeving en een jaardocument op dat ten minste een verantwoordingsdocument, het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10 van de wet en andere informatie die wordt verstrekt op grond van het model, bedoeld in het derde lid, bevat.

  • 2. De jaarverslaggeving en het jaardocument worden jaarlijks uiterlijk vijf maanden na het verstrijken van het jaar waarop zij betrekking hebben ter inzage gelegd en op verzoek van de Ministers aan hen en aan derden verstrekt.

  • 3. De jaarverslaggeving en het jaardocument worden opgesteld met gebruikmaking van het model te verkrijgen via de website www.jaarverslagenzorg.nl.

  • 4. De Minister stelt jaarlijks uiterlijk voor 1 oktober na overleg met betrokken partijen het model voor het volgende verslagjaar vast en kan dit model tussentijds herzien.

Artikel 6
  • 1. Bij het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg worden vóór 1 juni van het jaar volgend op het verslagjaar ingediend:

    • a. de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 5, in elektronische vorm;

    • b. het jaardocument, bedoeld in artikel 5, in elektronische vorm;

  • 2. De Minister kan een AMHK uitstel van indiening verlenen op een gemotiveerd verzoek, dat uiterlijk acht weken vóór het verstrijken van de in het eerste lid genoemde termijn moet zijn ingediend.

Paragraaf 2 beleidsinformatie AMHK’s

Artikel 7

Een AMHK verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek structureel de gegevens, bedoeld in artikel 4.3.2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit, op de wijze beschreven in de bijlage bij deze regeling.

HOOFDSTUK 4 CLIËNTERVARINGSONDERZOEK MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING

Artikel 8

  • 1. Een onderzoek als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, van de wet, bestaat mede uit een ervaringsonderzoek ten minste onder personen voor wie een onderzoek is uitgevoerd als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet of hen die gebruik maken van een voorziening.

  • 2. Voor het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt gebruik gemaakt van een vragenlijst die ten minste ingaat op hoe personen als bedoeld in het eerste lid indien toepasbaar:

    • a. de toegankelijkheid van voorzieningen ervaren;

    • b. de kwaliteit van de ondersteuning ervaren; of

    • c. de ondersteuning vinden bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie.

  • 3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan door middel van een representatieve steekproef worden uitgevoerd.

HOOFDSTUK 5 INDEXATIE BEDRAGEN BESCHERMD WONEN

Artikel 9

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in verband met zak- en kleedgeld in mindering gebracht:

  • a. voor de ongehuwde verzekerde: € 3.517;

  • b. voor de gehuwde verzekerden tezamen: € 5.471.

Artikel 10

  • 1. Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit worden in verband met de premie zorgverzekering in mindering gebracht:

    • a. voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 1.478 vermeerderd met 5,65% van het inkomen, met dien verstande dat minimaal € 2.261,17 en maximaal € 4.351,19 in mindering wordt gebracht;

    • b. voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.478, vermeerderd met 5,65% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, met dien verstande dat maximaal € 4.351,19 in mindering wordt gebracht;

    • c. voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt: voor ieder van de gehuwde verzekerden € 1.478 vermeerderd met 5,65% van het inkomen van die gehuwde verzekerde, met dien verstande dat voor ieder van de gehuwde verzekerden minimaal € 2.020,55 en maximaal € 4.351,19 in mindering wordt gebracht;

    • d. voor de gehuwde verzekerden die beiden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt wordt de aftrek voor ieder van de gehuwde verzekerden overeenkomstig onderdeel b berekend en geldt voor ieder van de gehuwde verzekerden het daarin genoemde maximumbedrag;

    • e. voor de gehuwde verzekerden wordt de aftrek voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, berekend overeenkomstig de in onderdeel b geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximumbedrag;

    • f. voor de gehuwde verzekerden wordt de aftrek voor de gehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt berekend overeenkomstig de in onderdeel c geregelde berekeningswijze en geldt het daarbij genoemde maximum- en minimumbedrag.

  • 2. Indien de verzekerde op 1 januari van het peiljaar aanspraak had op een zorgtoeslag, wordt op de aftrek, bedoeld in het eerste lid, in mindering gebracht:

    • a. voor de verzekerde die ongehuwd is: een bedrag van € 1.060, met dien verstande dat als zijn inkomen € 19.043 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 8,713% van het verschil tussen zijn inkomen en € 19.043;

    • b. voor de verzekerden die gehuwd zijn: een bedrag van € 2.062 met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen € 19.043 of meer bedraagt dit bedrag wordt verminderd met 8,713% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.043.

Artikel 11

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit wordt in mindering gebracht:

  • a. voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt: € 1.727;

  • b. voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: € 965.

Artikel 12

  • 1. Voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 9 tot en met 11 berekende bedrag, meer bedraagt dan € 8.178, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 2. Voor de gehuwde verzekerden die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 9 tot en met 11, berekende bedrag voor hen tezamen, meer bedraagt dan € 9.826, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 3. Voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 9 tot en met 11, berekende bedrag, meer bedraagt dan € 6.158, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 4. Voor de gehuwde verzekerden die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, wordt, indien het op grond van artikel 3.13, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit, na toepassing van de artikelen 9 tot en met 11, berekende bedrag voor hen tezamen, meer bedraagt dan € 13.284, als extra vrijlating in mindering gebracht 25% van het verschil tussen het berekende bedrag en laatstbedoeld bedrag.

  • 5. Het tweede lid is van toepassing indien een van beide gehuwde verzekerden de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt.

HOOFDSTUK 6 WIJZIGINGSBEPALINGEN

Artikel 13

In de bijlage, onderdeel 2.5, onder 2.5.1, van de Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector wordt ‘Wet maatschappelijke ondersteuning’ vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 14

Artikel 24 van de Regeling Halt 2013 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het derde lid wordt ‘artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet maatschappelijke ondersteuning’ vervangen door: artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

B

In het vierde lid wordt ‘artikel 1 van de Wet op de Jeugdzorg’ vervangen door: artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 15

De bijlage van de Regeling kwaliteitsjaarverslag zorginstellingen 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

In onderdeel 1 vervalt: , anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

B

Onderdeel 6 vervalt.

Artikel 16

Artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling donatie bij leven komt te luiden:

  • 2°. de bijdrage van de donor voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget ten behoeve van de zelfredzaamheid verleend krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Artikel 17

In artikel 7.1e van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt ‘Wet maatschappelijke ondersteuning’ vervangen door: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 18

Artikel 8, onderdeel b, onder 3, van de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers komt te luiden:

  • 3. de bijdrage voor een woningaanpassing krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

HOOFDSTUK 7 OVERGANG- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

Artikel 2, tweede tot en met vierde lid, is niet van toepassing op het verrichten van betalingen uit het persoonsgebonden budget voor een verzekerde als bedoeld in artikel 8.3, derde lid, van de wet, gedurende de looptijd van het indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016.

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 21

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling Wmo 2015.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7 VAN DE UITVOERINGSREGELING WMO 2015

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

In artikel 4.2.12 van de Wmo 2015 is opgenomen dat het AMHK kosteloos gegevens verstrekt ten behoeve van beleidsinformatie voor o.a. gemeenten, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beleidsinformatie AMHK betreft informatie over het aantal adviezen dat het AMHK heeft gegeven, evenals het aantal meldingen dat bij het AMHK is gedaan en het aantal onderzoeken dat het AMHK heeft uitgevoerd. Daarnaast wordt een aantal kenmerken van deze adviezen, meldingen en onderzoeken in beeld gebracht. Een deel van de gegevens betreft anonieme, niet aan een persoon gerelateerde gegevens. Op twee onderdelen gaat het om het verstrekken van persoonsgegevens, namelijk het BSN, de geboortedatum en het geslacht van de personen waarover een melding is gedaan en van de personen waarop het onderzoek betrekking had.

Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikel 4.3.1) bepaalt dat de gegevens voor de beleidsinformatie door het AMHK worden verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze zodat iedereen daar gebruik van kan maken. De microdata (informatie op persoons- of instellingsniveau) komen niet ter beschikking. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde remote access voor organisaties die daarvoor door het CBS geautoriseerd zijn. Ook dan geldt echter dat de gegevens die worden gepubliceerd naar aanleiding van dit onderzoek nog steeds niet tot een persoon of instelling te herleiden mogen zijn.

1.2. Doel en beheer

Dit informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk:

  • Welke gegevens het AMHK aan het CBS moet leveren;

  • Welke definities het AMHK hierbij dient te hanteren;

  • Hoe het AMHK de gegevens moeten aanleveren bij het CBS.

In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle gegevens die aangeleverd moeten worden. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf van het informatieprotocol de gegevens worden uitgewerkt.

Beleidsinformatie AMHK

Adviezen

Meldingen

Onderzoeken

• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (2.2.)

• De hoedanigheid van degene die advies heeft gevraagd (2.3.)

• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (3.2.)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (3.3.)

• De hoedanigheid van degene die de melding heeft gedaan (3.4.)

• Datum van de melding (3.5.)

• Vervolg op de melding (3.6. en 3.7.)

• BSN, geboortedatum en geslacht van degenen waarover de melding gaat (3.8.)

• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (4.2.)

• Datum start onderzoek (4.3.)

• Datum afronding onderzoek (4.4.)

• Uitkomst van het onderzoek (4.5.)

• Aard van het geweld en/of de mishandeling (4.6.)

• Vervolgtraject na afronding van het onderzoek (4.7.)

• BSN, geboortedatum en geslacht van degenen waarover het onderzoek gaat (4.8.)

Ook is in het informatieprotocol opgenomen (hoofdstuk 5) welke gegevens van de AMHK organisaties zelf aan CBS geleverd moeten worden. Deze gegevens heeft het CBS nodig om de halfjaarlijkse gegevens uitvraag te doen.

Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt het beheer plaats in afstemming met:

  • het ministerie van VenJ;

  • de VNG namens de gemeenten;

  • het CBS;

  • experts en organisaties in het veld.

Jaarlijks wordt bezien of wijzigingen in het informatieprotocol nodig zijn, bijvoorbeeld om begrippen of procedures te verhelderen of aan te passen.

1.3. Opbouw informatieprotocol

Het informatieprotocol bestaat uit drie delen:

  • Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

  • Deel 2 bevat de beschrijving van het proces dat CBS hanteert en die de AMHK’s moeten volgen voor het aanleveren van de gegevens;

  • Deel 3 bevat de meer technische specificaties voor het aanleveren van de gegevens.

Deel 1. Gegevensdefinities

Toelichting:

In dit deel zijn alle definities uitgewerkt van de begrippen waarover het AMHK gegevens dient aan te leveren aan het CBS. Waar van toepassing is aangegeven welke keuzeopties het AMHK dient te hanteren, bijvoorbeeld bij de aard van het geweld of de mishandeling, inclusief de code die CBS voor deze opties hanteert. Deze codes zijn terug te vinden in de specificaties van de aanleverbestanden die CBS maakt voor het AMHK.

In feite worden er drie sets met gegevens aan CBS geleverd:

  • Een set met gegevens over de adviezen die het AMHK heeft gegeven;

  • Een set met gegevens over de meldingen die het AMHK heeft ontvangen;

  • Een set met gegevens over de onderzoeken de het AMHK heeft uitgevoerd.

De drie gegevenssets worden ieder in een eigen hoofdstuk uitgewerkt. Een aantal begrippen komt in meerdere sets voor. Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om deze begrippen te herhalen. Per set gegevens zijn de begrippen dan compleet. De uitwerking van de begrippen verschilt echter niet.

Deel 1 sluit af met een hoofdstuk waarin de gegevens staan weergegeven die CBS nodig heeft over de organisaties het AMHK. Deze gegevens heeft CBS nodig om de uitvraag van de gegevens te doen.

2. Gegevens over adviezen

Om in beeld te hebben hoe vaak het AMHK een advies geeft in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling, worden gegevens uitgevraagd over de adviezen die het AMHK heeft gegeven. Per advies wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact op te nemen met het AMHK (vorm van huiselijk geweld en/of kindermishandeling) en wat de hoedanigheid is van degene die met het AMHK contact heeft opgenomen. Geen van deze gegevens zijn persoonsgegevens.

2.1. Advies

Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is het geven van advies en zo nodig bieden van ondersteuning aan ieder die in verband met een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling om dit advies vraagt (artikel 4.1.1, lid 3).

Toelichting:

In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is het advies als volgt uitgewerkt:

Een advies is een op de behoefte van de adviesvrager afgestemde set van aanwijzingen, raadgevingen en tips met als doel de adviesvrager in staat te stellen zelf verder te kunnen handelen in situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling of bij een vermoeden daarvan.

Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elk gegeven advies een voor het betreffende AMHK uniek nummer.

2.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK

Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • Partnergeweld (01)

  • Eer gerelateerd geweld (02)

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)

  • Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)

  • Huwelijksdwang en achterlating (05)

  • Kindermishandeling, kindcheck (06)

  • Kindermishandeling, vechtscheiding (07)

  • Kindermishandeling, anders (08)

  • Huiselijk geweld, anders (09)

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in bijlage A.

Zie ook paragraaf 3.2. en 4.2.

2.3. Hoedanigheid van de adviesaanvrager

Bij de hoedanigheid van adviesvrager wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig:

  • Politie (01)

  • Huisarts of praktijkondersteuner (02)

  • Arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg (03)

  • Psychiater (04)

  • Arts of verpleegkundige ziekenhuis/spoedeisende hulp (05)

  • Geriater (06)

  • GZ-psycholoog (zelfstandig) (07)

  • Medewerker wijkteam (08)

  • Medewerker gecertificeerde instelling (09)

  • Medewerker jeugdhulpaanbieder (10)

  • Medewerker thuiszorg (11)

  • Medewerker maatschappelijk werk/welzijnsorganisatie (12)

  • Medewerker vrouwenopvang (13)

  • Medewerker AMHK (14)

  • Lid ZAT-team school, leerkracht, directeur (15)

  • Leerplichtambtenaar (16)

  • Medewerker bij de gemeente, overig (17)

  • Professional/vrijwilliger kinderopvang of peuterspeelzaal (18)

  • Professional van vrijwilliger organisatie (19)

  • Professional anders dan bovenstaande (20)

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, pleger (30)

  • Direct betrokkene, volwassen slachtoffer (31)

  • Direct betrokkene, kind (32)

  • Familielid van direct betrokkene (33)

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk (34)

  • Buurtbewoner (35)

  • Vrijwilliger van vrijwilliger organisatie (36)

  • Anders (40)

  • Onbekend (41)

Toelichting:

Er is steeds maar één optie mogelijk.

Zie ook paragraaf 3.4.

3. Gegevens over meldingen

Om in beeld te krijgen hoeveel meldingen er over huiselijk geweld of kindermishandeling, of een vermoeden daarvan, zijn gedaan bij het AMHK worden gegevens uitgevraagd over de meldingen die het AMHK heeft geregistreerd. Per melding wordt aangegeven of wat de aanleiding was om contact op te nemen met het AMHK, wat de aard van het geweld en/of de mishandeling is, wat de hoedanigheid is van degene die contact heeft opgenomen met het AMHK, de datum van de melding en het vervolg op de melding. Tot slot wordt aangegeven op welke personen de melding betrekking had. Van deze personen worden BSN, geboortedatum en geslacht uitgevraagd.

3.1. Melding

Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, lid 2).

Toelichting:

In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is de melding als volgt uitgewerkt:

Het kenbaar maken aan het AMHK van een situatie of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling met vermelding van de persoonsgegevens van de direct betrokkene(n).

Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elke melding een voor het betreffende AMHK uniek nummer.

Verreweg de meeste gemeenten kiezen er voor om de afhandeling van zorgmeldingen van de politie door het AMHK te laten uitvoeren. Het AMHK wordt daarmee het loket voor de zorgmeldingen van de politie. De zorgmeldingen die geen betrekking hebben op huiselijk geweld en/of kindermishandeling worden onmiddellijk doorgezet naar de juiste instantie voor bijvoorbeeld hulp. Deze zorgmeldingen moeten niet beschouwd worden als melding zoals hierboven beschreven en gegevens over deze zorgmeldingen van de politie worden niet meegenomen in de gegevensverstrekking van de AMHK’s aan het CBS.

3.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK

Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • Partnergeweld (01)

  • Eer gerelateerd geweld (02)

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)

  • Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)

  • Huwelijksdwang en achterlating (05)

  • Kindermishandeling, kindcheck (06)

  • Kindermishandeling, vechtscheiding (07)

  • Kindermishandeling, anders (08)

  • Huiselijk geweld, anders (09)

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in de toelichting op vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling hieronder.

Zie ook paragraaf 2.2. en 4.2.

3.3. Aard van het geweld en/of mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling (01)

  • Lichamelijke verwaarlozing (02)

  • Psychisch geweld (03)

  • Affectieve verwaarlozing (04)

  • Pedagogische verwaarlozing (05)

  • Seksueel misbruik (06)

  • Financiële uitbuiting (07)

  • Getuige van geweld in gezin (08)

  • Münchhausen-by-proxy (09)

  • Vrouwelijke genitale verminking (10)

  • Anders (11)

Toelichting:

De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 3.2.). Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchenhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking. Er zijn meerdere opties mogelijk per melding.

Zie ook paragraaf 4.6.

3.4. Hoedanigheid van de melder

Bij de hoedanigheid van de melder wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende opties:

Beroepsmatig:

  • Politie (01)

  • Huisarts of praktijkondersteuner (02)

  • Arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg (03)

  • Psychiater (04)

  • Arts of verpleegkundige ziekenhuis/spoedeisende hulp (05)

  • Geriater (06)

  • GZ-psycholoog (zelfstandig) (07)

  • Medewerker wijkteam (08)

  • Medewerker gecertificeerde instelling (09)

  • Medewerker jeugdhulpaanbieder (10)

  • Medewerker thuiszorg (11)

  • Medewerker maatschappelijk werk/welzijnsorganisatie (12)

  • Medewerker vrouwenopvang (13)

  • Medewerker AMHK (14)

  • Lid ZAT-team school, leerkracht, directeur (15)

  • Leerplichtambtenaar (16)

  • Medewerker bij de gemeente, overig (17)

  • Professional/vrijwilliger kinderopvang of peuterspeelzaal (18)

  • Professional van vrijwilliger organisatie (19)

  • Professional anders dan bovenstaande (20)

Niet-beroepsmatig:

  • Direct betrokkene, pleger (30)

  • Direct betrokkene, volwassen slachtoffer (31)

  • Direct betrokkene, kind (32)

  • Familielid van direct betrokkene (33)

  • Persoon behorend tot het sociale netwerk (34)

  • Buurtbewoner (35)

  • Vrijwilliger van vrijwilliger organisatie (36)

  • Anders (40)

  • Onbekend (41)

Toelichting:

Er is steeds maar één optie mogelijk.

Zie ook paragraaf 2.3.

3.5. Datum melding

De dag waarop de melding van de situatie of het vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling bij het AMHK heeft plaatsgevonden. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

3.6. Vervolg melding

Vervolg melding kent de volgende opties:

  • Start onderzoek (01)

  • Inzetten vervolgtraject (02)

  • Melding omgezet in advies (03)

  • Einde bemoeienis AMHK (04)

Toelichting:

Na de melding vindt triage plaats door het AMHK (zie hoofdstuk 8 van het Model Handelingsprotocol AMHK). De melding kan leiden tot het starten van een onderzoek, maar ook tot het inzetten van een vervolgtraject zonder onderzoek te doen. Het inzetten van een vervolgtraject is beschreven in hoofdstuk 9 van het Model Handelingsprotocol AMHK. In een dergelijk geval blijft het AMHK verantwoordelijk totdat het vervolgtraject feitelijk start. Dan eindigt de verantwoordelijkheid en bemoeienis van het AMHK. Ook kan na de triage besloten worden dat de melding moeten worden omgezet in een advies of kan besloten worden om de bemoeienis van het AMHK direct na de triage of de melding te beëindigen.

3.7. Nadere informatie vervolg melding
3.7.1. Onderzoeksnummer

Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (1) start onderzoek, dan wordt tevens het nummer van het betreffende onderzoek aangegeven.

Toelichting:

Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het AMHK. Om de doorlooptijd tussen de melding en de start van het onderzoek te kunnen berekenen is het nodig om te weten welke melding bij welk onderzoek hoort. Om die reden is bij de optie ‘start onderzoek’ het vermelden van het onderzoeksnummer opgenomen in de gegevensset. Zie ook paragraaf 4.1.

3.7.2. Datum start inzetten vervolgtraject

Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (2) inzetten vervolgtraject, dan wordt tevens de datum waarop de AMHK medewerker feitelijk start met het regelen van het vervolgtraject vermeld. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het AMHK. Een van deze doorlooptijden is de periode tussen de start van het inzetten van het vervolgtraject en het einde daarvan.

3.7.3. Datum einde bemoeienis AMHK

Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (2) inzetten vervolgtraject, dan wordt tevens de datum weergegeven waarop de bemoeienis van de AMHK medewerker is geëindigd. Na deze dag heeft het AMHK geen bemoeienis meer met de casus. In het geval van de optie ‘inzetten vervolgtraject’ houdt dit in dat het vervolgtraject gerealiseerd is en start. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het AMHK. Een van deze doorlooptijden is de periode tussen de start van het inzetten van het vervolgtraject en het einde daarvan. In het Model Handelingsprotocol AMHK is in hoofdstuk 8 opgenomen dat het inzetten van het vervolgtraject binnen 10 weken gerealiseerd moet zijn.

3.8. Gegevens over de personen waarop de melding betrekking heeft

Per melding is aangegeven over welke persoon of personen de melding gaat. Van deze persoon worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgenomen in het gegevensbestand. Het betreft hier persoonsgegevens. Het gaat niet over persoonsgegevens van de melder, maar over degene(n) die betrokken zijn bij het geval of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. In principe betreft het de slachtoffers. Het onderscheid tussen dader en slachtoffer is echter niet altijd even duidelijk of wordt niet altijd geregistreerd. Het kan dus voorkomen dat de persoonsgegevens betrekking hebben op dader en slachtoffer.

3.8.1. BSN

Het unieke persoonsnummer dat iedereen heeft die staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per melding kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een melding kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk.

Zie ook paragraaf 4.8.1.

4. Gegevens over onderzoeken

Om zicht te hebben op het aantal onderzoeken dat het AMHK uitvoert en op de uitkomst en het vervolg, wordt een aantal gegevens over de uitgevoerde onderzoeken uitgevraagd. Het betreft de start- en einddatum van de onderzoeken, de uitkomst ervan en indien van toepassing de aard van het geweld of de mishandeling en het vervolg voor de betrokkene(n). Ook wordt uitgevraagd over welke personen het onderzoek gaat. Daartoe worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht van deze personen opgenomen in het gegevensbestand.

4.1. Onderzoek

Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is het naar aanleiding van een melding onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1, lid 2).

Toelichting:

In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is het onderzoek als volgt uitgewerkt:

Het verzamelen, analyseren en beoordelen van feiten en professionele oordelen over een gemeld (vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling met het doel te komen tot vaststelling of sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en welke stappen dienen te worden gezet om het geweld en de veiligheid en de schade te herstellen.

Zie ook hoofdstuk 10 van het Model Handelingsprotocol AMHK.

Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elke onderzoek een voor het betreffende AMHK uniek nummer.

4.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK

Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de volgende opties:

  • Partnergeweld (01)

  • Eer gerelateerd geweld (02)

  • Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)

  • Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)

  • Huwelijksdwang en achterlating (05)

  • Kindermishandeling, kindcheck (06)

  • Kindermishandeling, vechtscheiding (07)

  • Kindermishandeling, anders (08)

  • Huiselijk geweld, anders (09)

Toelichting:

In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande keuzemogelijkheden is opgenomen in opgenomen in de toelichting op vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling hieronder.

Zie ook paragraaf 2.2. en 3.2.

4.3. Datum start onderzoek

De dag waarop het AMHK het onderzoek naar aanleiding van de melding start. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop een medewerker van het AMHK start met het uitvoeren van de onderzoekswerkzaamheden. Het gaat niet om de dag waarop het onderzoek wordt ‘uitgedeeld’ of toebedeeld aan een medewerker.

4.4. Datum afronding onderzoek

De dag waarop het AMHK het onderzoek naar aanleiding van de melding afrondt. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Het betreft de dag waarop alle onderzoekswerkzaamheden zijn afgerond. Dit is inclusief het bepalen van de stappen die nodig zijn om het geweld, de veiligheid en de schade te herstellen.

4.5. Uitkomst van het onderzoek

Voor de uitkomst van het onderzoek gelden de volgende opties:

  • Geen huiselijk geweld (01)

  • Huiselijk geweld niet bevestigd (02)

  • Huiselijk geweld bevestigd (03)

  • Geen kindermishandeling (04)

  • Kindermishandeling niet bevestigd (05)

  • Kindermishandeling bevestigd (06)

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) vertrokken met onbekende bestemming (07)

  • Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) overleden (08)

Toelichting:

Het doel van het onderzoek (zie ook 4.1.) is om vast te stellen of er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit wordt weergegeven middels bovenstaande opties als uitkomst van het onderzoek. Soms heeft het onderzoek betrekking op huiselijk geweld en kindermishandeling, dan worden meerdere opties ingevuld.

Het kan zijn dat het onderzoek wordt afgesloten zonder dat het is afgerond. Om die reden zijn de twee laatste opties toegevoegd.

4.6. Aard van het geweld en/of de mishandeling

Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:

  • Lichamelijke mishandeling (01)

  • Lichamelijke verwaarlozing (02)

  • Psychisch geweld (03)

  • Affectieve verwaarlozing (04)

  • Pedagogische verwaarlozing (05)

  • Seksueel misbruik (06)

  • Financiële uitbuiting (07)

  • Getuige van geweld in gezin (08)

  • Münchhausen-by-proxy (09)

  • Vrouwelijke genitale verminking (10)

  • Anders (11)

Toelichting:

Het gaat in dit geval om de aard van het geweld en/of de mishandeling zoals in het onderzoek zijn vastgesteld. Dit houdt in dat als het onderzoek uitwijst dat er geen sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, of dat het onderzoek het huiselijk geweld en/of de kindermishandeling niet bevestigd, er ook geen aard van dit geweld of de mishandeling is opgenomen.

Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchenhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking.

Er zijn meerdere opties mogelijk per onderzoek.

Zie ook paragraaf 3.3.

4.7. Vervolg naar aanleiding van het onderzoek

Het onderzoek naar aanleiding van de melding kan de volgende opties voor vervolg hebben:

  • Overdracht naar wijkteam (01)

  • Overdracht naar de Raad voor de Kinderbescherming (02)

  • Overdracht naar politie of Openbaar Ministerie (03)

  • Overdracht naar een jeugdhulpaanbieder (04)

  • Overdracht naar gecertificeerde instelling (05)

  • Overdracht naar vrouwenopvang (06)

  • Overdracht naar een ggz instelling (volwassenen) (07)

  • Overdracht naar thuiszorg of respijtzorg (08)

  • Overdracht naar verslavingszorg (09)

  • Overdracht naar een andere instantie (10)

  • Geen vervolg (21)

Toelichting:

Het betreft het vervolg voor de betrokkene(n). Het kan zijn dat betrokkene(n) reeds hulp kregen van één van bovenstaande instanties ten tijde van de melding en/of de uitvoering van het onderzoek. Ook in deze gevallen wordt de overdracht geregistreerd.

Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk.

4.8. Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft

Per onderzoek is aangegeven over welke persoon of personen de melding gaat. Van deze persoon worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgenomen in de gegevenslevering. Het betreft hier persoonsgegevens. Het gaat over degene(n) die betrokken zijn bij het geval of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. In principe betreft het de slachtoffers. Het onderscheid tussen dader en slachtoffer is echter niet altijd even duidelijk of wordt niet altijd geregistreerd. Het kan dus voorkomen dat de persoonsgegevens betrekking hebben op dader en slachtoffer.

4.8.1. BSN

Het unieke persoonsnummer dat iedereen heeft die staat ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP).

Toelichting:

Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd. Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.

Per onderzoek kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een onderzoek kan namelijk betrekking hebben op meerdere personen tegelijk.

Zie ook paragraaf 3.8.1.

4.8.2. Geboortedatum

De geboortedatum van de persoon weergegeven als JJJJMMDD.

Toelichting:

Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. Indien de geboortedag niet bekend is, wordt dat aangegeven door JJJJMM00 te noteren. Indien (ook) de geboortemaand niet bekend is, dan wordt dat aangegeven door JJJJ0000 te noteren. Bij ongeboren kinderen wordt 99999999 genoteerd.

Zie ook paragraaf 3.8.2.

4.8.3. Geslacht

Het geslacht van de persoon, waarbij de volgende opties gelden:

  • Vrouw (V)

  • Man (M)

  • Onbekend (O)

Zie ook paragraaf 3.8.3.

5. Gegevens over het AMHK

Om de AMHK’s periodiek te kunnen benaderen met het verzoek om gegevens te verstrekken en om eventueel contact op te nemen ter controle, heeft het CBS een aantal gegevens van het AMHK zelf nodig.

De gemeenten dienen de contactgegevens van het AMHK aan het CBS door te geven. Aangezien het AMHK regionaal is georganiseerd, wijst elke regio een gemeente aan die de contactgegevens aan het CBS levert en deze op verzoek van het CBS periodiek controleert.

Het betreft de volgende gegevens per organisatie:

  • Naam van de organisatie (verplicht)

  • Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht tenzij er een postbus is opgegeven)

  • Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)

  • Plaatsnaam waar de organisatie is gevestigd (verplicht)

  • Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon is opgegeven)

  • KvK nummer (verplicht)

  • Naam van het concern waartoe de organisatie behoort (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)

  • Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)

  • Functie van de contactpersoon (niet verplicht)

  • Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht)

  • E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht)

Deel 2. Aanleverproces

6. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden

6.1. Aanleverproces

Artikel 4.3.1 van de het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt dat de AMHK’s de gegevens voor de beleidsinformatie aanleveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Het CBS schrijft alle AMHK’s aan. CBS verzoekt middels dit schrijven om de gegevens voor de beleidsinformatie aan te leveren. In de brief staat vermeld om welke gegevens het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat de brief informatie over hoe de organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In feite betreft het een samenvatting van de informatie zoals opgenomen in dit informatieprotocol.

Er wordt gebruik gemaakt van de upload-voorziening die het CBS daarvoor ter beschikking heeft. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 3 van dit informatieprotocol.

Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk databestand met AMHK’s die gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.

6.2. Privacybescherming

De levering en verwerking van gegevens door het AMHK voor beleidsinformatie in het kader van de Wmo 2015 is strikt geregeld in de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de CBS-wet op welke wijze het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het gaat om het publiceren van deze gegevens.

De door CBS gepubliceerde gegevens zijn nooit tot een persoon herleidbaar. De gepubliceerde gegevens zijn ook niet tot organisaties herleidbaar, tenzij de organisaties daar toestemming voor geven.

6.3. Verslagperiodes

De gegevens voor de beleidsinformatie over het AMHK dienen twee keer per jaar bij CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:

  • Periode AMHK1 met gegevens over januari t/m juni

  • Periode AMHK2 met gegevens over juli t/m december

De allereerste verslagperiode wijkt van bovenstaande af en is van 1 januari 2015 t/m 31 maart 2015. De volgende levering gaat over de periode 1 januari 2015 t/m 30 juni 2015. Dit betekent dat het eerste kwartaal nogmaals wordt uitgevraagd. Na de eerste uitvraag worden de reguliere verslagperiodes gehanteerd.

6.4. Aanlevertermijnen

In de brief van CBS aan de AMHK’s staat per keer aangegeven op welke datum de gegevens uiterlijk bij CBS moeten zijn aangeleverd. Het CBS vraagt de AMHK’s om de gegevens binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren.

Het aanleveren van de gegevens aan CBS is verplicht op grond van artikel 4.2.12 van de Wmo 2015 en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.

6.5. Inhoud van het gegevensbestand

In artikel 4.3.2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn de gegevens opgenomen die de AMHK’s aan CBS dienen te leveren voor de beleidsinformatie. In deel 1 van dit informatieprotocol is elk gegeven uitgewerkt in een definitie en, waar van toepassing, voorzien van keuzeopties. De AMHK’s leveren de gegevens aan het CBS in een door het CBS gedefinieerd gegevensbestand (zie deel 3 van dit informatieprotocol).

Het gegevensbestand dat de AMHK’s genereren en uploaden bij CBS dient de volgende inhoud te hebben:

  • Een uniek nummer voor het betreffende AMHK.

  • Alle in de verslagperiode afgegeven adviezen. Per advies wordt een record aangemaakt dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, in het geval van huiselijk geweld, een code voor de vorm van het huiselijk geweld of de codes van de verschillende vormen van huiselijk geweld waarvan sprake is en tot slot bevat het record een code voor de hoedanigheid van adviesvrager. Hieronder is een voorbeeld record opgenomen. De exacte opbouw van het record wordt uitgewerkt door het CBS in een bestandspecificatie (zie 7.2.).

    Nummer

    Aanleiding

    Aard van het huiselijk geweld

    Hoedanigheid adviesvrager

    AD23334

    03

    04

    05

  • Alle in de verslagperiode afgeronde meldingen. Per melding wordt een record aangemaakt dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, in geval van huiselijk geweld, een code voor de aard van het huiselijke geweld en een code voor het type huiselijk geweld, de datum van de melding, een code voor de hoedanigheid van de melder, een code voor het vervolg op de aanmelding en in geval het vervolg een onderzoek is, het nummer van dit onderzoek, in het geval dat een vervolgtraject moet wordt ingezet, de begindatum en einddatum van de bemoeienis van het AMHK en tot slot het BSN, de geboortedatum en het geslacht van degene waarop de melding betrekking heeft.

    Hieronder is een voorbeeld record opgenomen van een melding. De exacte opbouw van het record wordt uitgewerkt door het CBS in een bestandspecificatie (zie 7.2.).

    Nummer

    Aanl.

    Datum

    Hoedanigheid melder

    Vervolg

    Onderzoek

    BSN

    Geboorte-datum

    Geslacht

    ML45567

    02

    20150223

    05

    01

    OZ76885

    123456789

    20091105

    V

  • Noot ten aanzien van het doorgeven van gegevens over de melding indien vervolg op de melding ‘inzetten vervolgtraject’ is. Een dergelijke melding, met alle bijbehorende gegevens zoals datum start inzetten vervolgtraject en datum einde bemoeienis AMHK wordt pas doorgegeven als de bemoeienis van het AMHK is geëindigd.

  • Alle in de verslagperiode afgeronde onderzoeken. Per onderzoek wordt een record aangemaakt dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, de startdatum van het onderzoek, de einddatum van het onderzoek, een code voor de uitkomst van het onderzoek, een code voor de aard van het geweld of de mishandeling, een code voor het vervolg van het onderzoek, het BSN, de geboortedatum en het geslacht van degene waarop de melding betrekking heeft. Hieronder is een voorbeeld record opgenomen. Hieronder is een voorbeeld record opgenomen. De exacte opbouw van het record wordt uitgewerkt door het CBS in een bestandspecificatie (zie 7.2.).

    Nummer

    Aanleiding

    Startdatum

    Datum afronding

    Uitkomst

    Aard van het huiselijke geweld

    OZ76885

    02

    20150225

    20150506

    03

     

    Vervolg…

    Aard van de kindermishandeling

    Vervolg onderzoek

    BSN

    Geboortedatum

    Geslacht

    03

    02

    123456789

    20091105

    V

  • Per verslagperiode worden gegevens van alle onderzoeken doorgegeven die het AMHK in de betreffende periode heeft afgesloten. In de eerste verslagperiode zijn dus ook onderzoeken opgenomen die voor 1-1-2015 gestart zijn. Voor deze onderzoeken wordt de oorspronkelijke startdatum van het onderzoek doorgegeven.

6.6. Correctie leveringen

Als er correcties of aanvullingen bekend zijn over de voorgaande verslagperiode, kunnen deze doorgegeven worden door een nieuwe selectie over de vorige periode aan te leveren. Het AMHK kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk zijn om als correctie aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering.

Alle gegevens die betrekking hebben op die periode moeten worden aangeleverd, ook de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname is dat de nieuwe levering alle gegevens uit de oude levering overschrijft. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd. In principe worden alleen berichten verwerkt die betrekking hebben op de meest actuele afgelopen verslagperiode en de daaraan voorafgaande verslagperiode.

Deel 3. Technische eisen

7. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan het CBS

7.1. Gebruik uploadvoorziening

Voor het aanleveren van de gegevens aan CBS dienen de AMHK’s gebruik te maken van de uploadvoorziening van het CBS. Het betreft een beveiligde voorziening.

De uploadvoorziening is te benaderen via Internet:

http://www.cbs.nl/bestandslevering

Elke AMHK krijgt inloggegevens die bestaan uit een enquêtecode, een correspondentienummer en een controle nummer per brief/e-mail. Met deze gegevens zijn de bestanden op eenvoudige wijze en veilig te versturen.

7.2. Bestandsformaten en specificaties

Het CBS kan de volgende bestandformaten verwerken:

  • ASCII fixed format

  • Standaard spreadsheet

Voor het aanleveren van de gegevens middels het ASCII fixed format en de standaard spreadsheet is een bestandspecificatie gemaakt. De geldende versie van deze specificatie is gepubliceerd op de website van CBS:

www.cbs.nl/beleidsinformatie-jeugd

Toelichting op vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling

Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. De term huiselijk verwijst niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt, maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer, bijvoorbeeld (ex)partner, gezins- en familieleden. Dat geweld kan onder andere fysiek, seksueel en psychisch van aard zijn[1]. Vormen van huiselijk geweld zijn: (ex)partnergeweld, ouderen-mishandeling, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en genitale verminking, mishandeling van ouders door hun kinderen. (Factsheet huiselijk geweld (2013) van Movisie).

Huiselijk geweld onderscheidt zich van publiek geweld doordat het plaatsvindt binnen intieme relaties, gezins- of familieverhoudingen. Er is sprake van emotionele afhankelijkheid en loyaliteitsbanden (Lünnemann en Verwijs, 2012).

Kindermishandeling

Onder kindermishandeling wordt verstaan:

'Elke vorm van voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen, ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.' De definitie omvat verschillende vormen van kindermishandeling. (www.amk-nederland.nl)

(ex-) Partnergeweld (01)

Geweld1 tussen partners onderscheidt zich van geweld tegen kinderen in het gezin, omdat partners beide volwassen zijn en kinderen per definitie kwetsbaarder zijn dan hun ouders.

Partners hebben een wederzijdse zorgverplichting en zijn vaak financieel, economisch en sociaal afhankelijk van elkaar. Bij partnergeweld is vaak sprake van machtsongelijkheid, waarbij de pleger een bepaald overwicht heeft op het slachtoffer. Er kan een patroon ontstaan waardoor het slachtoffer (en het hele gezin) in een isolement kunnen raken.

Profielen) van (ex-)partnergeweld:

  • 1. Intiem terrorisme (‘intimate terrorism’). Eenzijdig ernstig geweld van doorgaans de man. Bijvoorbeeld: dreiging en intimidatie; constant in de gaten houden wat het slachtoffer doet en waar zij is; het ondermijnen van de wil van het slachtoffer door het zelfvertrouwen aan te tasten, door constante verbale aanvallen en door haar te overtuigen dat er geen alternatieven zijn voor de relatie; de mogelijkheden om zich tegen het controlerende gedrag te verzetten worden zoveel mogelijk beperkt door haar de toegang tot allerlei bronnen te ontzeggen en afhankelijk te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het slachtoffer te weinig geld te geven en niet toe te staan contact te hebben met vrienden of familie.

  • 2. Veel voorkomen partnergeweld (‘common couple violence’).

  • 3. Gewelddadig verzet (‘violent resistance’).

  • 4. Wederzijds geweld en controle (‘mutual violent control’).

(Graham, Kevan en Archer, 2003; Johnson, 2008; Lünnemann en Verwijs, 2012)

Belaging

Het wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, bijvoorbeeld door die ander voortdurend, hinderlijk te achtervolgen, te bespieden, te bellen en te mailen of persoonlijk te bedreigen.

Belaging kan deel uitmaken van andere vormen van geweld tegen een (ex-)partner.

Eergerelateerd geweld (02)

Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken’ (Werkdefinitie ministerie van Justitie, Beke 2005).

Het begrip ‘eergerelateerd geweld’ is de overkoepelende term voor alle vormen van dwang en psychisch en fysiek geweld om te voorkomen dat een lid van de familie een ‘misstap’ zet die de familie-eer in de gemeenschap kan schaden en alle geweld tegen de (vermeende) ‘eerschender’ om de geschonden eer te herstellen. Bij ‘eer’ kan het gaan om persoonlijke eer (iemand houdt zich aan de basisvoorwaarden van de sociale groep) of om maatschappelijke eer (men is gelijkwaardig en kan elkaar vertrouwen, waardoor men respect, steun en bescherming krijgt). Daarnaast telt in veel bevolkingsgroepen met een groepscultuur ook de familie-eer, die vooral is gekoppeld aan de seksuele eer van met name vrouwen en meisjes. Mannen en jongens hebben de taak deze eer te beschermen, zo nodig te herstellen, desnoods met geweld. Dit zogenaamde eergerelateerd geweld komt vooral voor in culturen rond de Middellandse Zee (Spanje en Italië kenden ook eermoord), het Midden-Oosten, Zuid- en Centraal-Azië. Ook onder Roma en Hindoestaanse gemeenschappen komt eergeweld voor. Onder orthodox-christelijke en joodse gemeenschappen zien we vergelijkbare mechanismen rond kuisheid, aanzien, groepsdruk en sociale uitsluiting.

Er is een diversiteit aan vormen van eergerelateerd geweld en gradaties van ernst. Denk hierbij aan eermoord, trotsmoord, (gedwongen) zelfmoord, verstoting, seksueel misbruik, genezingsrituelen en bezweringen. Ook huwelijksdwang en achterlating kunnen hieronder vallen, maar zijn niet altijd een gevolg van een eerkwestie, want hebben soms bijvoorbeeld een financiële of verblijfsrechtelijke reden.

Ouderenmishandeling of ontspoorde zorg (03)

Ouderenmishandeling (in huiselijke kring en professionele relatie) is het handelen of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid. (VWS, 2011; H. Comijs, 1996).

In Nederland onderscheiden we als verschijningsvormen van ouderenmishandeling: lichamelijke mishandeling, psychische mishandeling, verwaarlozing, financiële uitbuiting, seksueel misbruik. Soms wordt een zesde vorm genoemd: schending van rechten. Voorbeelden hiervan: schending van het recht op privacy, instemmingsrecht en recht op bewegingsvrijheid. Deze worden beschouwd als een vorm van psychische mishandeling.

Ontspoorde (mantel)zorg: een specifieke vorm van ouderenmishandeling.

Overschrijding van de grens van goede zorg door een mantelzorger, veroorzaakt door overbelasting, onmacht, onkunde of onwetendheid. Verschijningsvormen van ontspoorde mantelzorg: psychisch geweld, fysiek geweld, verwaarlozing, seksueel grensoverschrijdend gedrag en financieel misbruik.

Oudermishandeling/ geweld tegen ouders (04)

Werkdefinitie voor de verkenning van TNO en Movisie naar geweld tegen ouders (Vink en Goes, 2014). Een breed gedragen definitie ontbreekt nog.

‘Oudermishandeling is niet-incidenteel geweld in het gezin, gepleegd door een jeugdige van 12 tot 23 jaar, gericht op (een van) de ouders/verzorgers.

Het gaat om herhaaldelijk en ernstig geweld dat niet alleen vanuit de puberteit verklaard kan worden. Het geweld kan psychisch, fysiek en seksueel zijn, maar ook financiële uitbuiting betreffen. Uitgezonderd van de definitie zijn (ex-)partnergeweld, geweld tussen broers en zussen en ouderenmishandeling (deze vormen kunnen wel voorkomen naast het geweld tegen de ouders/verzorgers)’. (Vink en Goes, 2014).

Huwelijksdwang en achterlating (05)

Huwelijksdwang is een religieus of wettelijk huwelijk waarbij de (voorbereidende) huwelijkshandelingen tegen de vrije wil van minstens een van de huwelijkskandidaten plaats hebben en waarmee onder een bepaalde vorm van dwang is ingestemd. (Cornelissen, Kuppens en Ferwerda, 2009)

Huwelijksdwang is het dwingen van een meisje, jongen, vrouw of man tot een huwelijk. Bij huwelijksdwang hebben een of beide huwelijkspartners weinig of geen zeggenschap over de sluiting van het huwelijk, het huwelijk is tegen hun wil. Een weigering wordt vaak niet geaccepteerd.

Slachtoffers van huwelijksdwang hebben doorgaans niet alleen te maken met een gebrek aan vrije partnerkeuze, maar ook met een dwang om te trouwen, vaak voor een bepaalde leeftijd. Als jongeren vervolgens tegen de wil van hun ouders/familie toch kiezen voor een zelfgekozen partner, raken ze meestal het contact kwijt met de ouders of worden ze verstoten.

Meestal gaat het bij huwelijksdwang om ouders die hun dochter of zoon een huwelijk en/of een bepaalde partner opdringen. Vaak oefent op de achtergrond ook de familie of de etnische gemeenschap druk uit. Die druk kan subtiel tot zeer dwingend zijn.

Huwelijksdwang is een vorm van huiselijk geweld en van eergerelateerd geweld. Blijvend verzet tegen het huwelijk kan aanleiding zijn tot een gedwongen achterlating of eermoord.

Achterlating:

Het tegen de zin achterlaten in het land van herkomst (van de ouders) van jongeren, met name meisjes van 12-23 jaar; vaak wordt het paspoort of de verblijfsvergunning van het slachtoffer afgenomen om terugkeer naar het nieuwe thuisland te verhinderen.

Huwelijkse gevangenschap:

Naast het gedwongen worden om te trouwen, kan een persoon ook gedwongen worden om getrouwd te blijven. Een vrouw of man is in dat geval een huwelijk aangegaan en wil dit be-eindigen, terwijl daarvoor de medewerking van de echtgenoot nodig is. Als de echtgenoot deze medewerking weigert, is sprake van huwelijkse gevangenschap. Dit kan voorkomen bij een formeel huwelijk, maar ook bij een informeel, religieus huwelijk. Vaak zijn het vrouwen die door hun man gedwongen worden om gehuwd te blijven. Maar het komt ook voor dat de vrouw haar man dwingt om gehuwd te blijven.

(www.huiselijkgeweld.nl)

Kindermishandeling, kindcheck (06)

Onderdeel van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is de zogenaamde kindcheck, die betrekking heeft op professionals die met volwassenen werken. Aks de situatie van de cliënt aanleiding geeft om zich zorgen te maken over mogelijk aanwezige kinderen, dan zijn de professionals verplicht om na te gaan of hun cliënt verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding of verzorging van kinderen. Als dat het geval is, dan moeten zij nagaan of de kinderen veilig zijn. Ze dienen daarvoor een aantal stappen te volgend die beschreven staan in de Wet verplichte meldcode. De uitkomst hiervan kan zijn dat de professional contact opneemt met het AMHK.

(Model handelingsprotocol voor het AMHK)

Kindermishandeling, vechtscheiding (07)

Gesproken kan worden van een vechtscheiding als een scheiding zeer complex verloopt door slepende meningsverschillen die vaak ook worden uitgevochten via mediators, advocaten en hulpverleners. Niet alleen de twee ouders, ook de familie en vrienden om hun heen, en ook scholen en andere instanties, raken betrokken in de strijd. In de loop van dit proces is veel achterdocht en wantrouwen gegroeid die het steeds moeilijker maakt tot constructieve oplossingen te komen. In deze scheidingen raken kinderen gevangen en beschadigd. Het polariseren van de standpunten en het demoniseren van de andere ouder leidt bij kinderen tot verwarring aangezien kinderen vaak niet in staat zijn tot meervoudige partijdigheid. Het demoniseren van de andere ouder heeft als gevolg dat ouders zichzelf superieur vinden aan de ander. Hierdoor voelen ouders zich in hun recht staan om de opvoeding van het kind op zich te nemen en denken hierbij te handelen in het belang van het kind. Dit leidt echter tot intensere conflicten, minder vergevingsgezindheid en minder samenwerking bij onderhandelingen. Het kind wordt hiermee de inzet van het conflict wat als gevolg kan hebben dat alle betrokken partijen vooral over het kind spreken en niet langer met het kind. De kern van de verwaarlozing is dat niemand meer aan het kind vraagt hoe het met hen gaat, wat ze ervaren en wat ze nodig hebben, terwijl ze hier juist in scheidingssituatie extra behoefte aan hebben. De negatieve gevolgen voor het kind bestaan uit psychosociale problemen, zoals angsten, depressie en agressief gedrag. Er bestaat een sterke relatie tussen de ernst van de conflicten tussen ouders en de ernst van de psychosociale gevolgen. (www.kindernuitdeknel.nl)

TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Doel en aanleiding van de regeling

De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is de uitwerking bij ministeriële regeling van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarnaast worden in deze regeling nog enkele verwijzingen naar de Wet maatschappelijke ondersteuning in andere regelingen aangepast aan de equivalente bepaling in de Wmo 2015.

De regeling is mede opgesteld door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vanwege de betrokkenheid van deze Staatssecretaris bij de in de regeling opgenomen regels over de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK’s). De wetgever heeft met de Wmo 2015, die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vervangt, uitwerking gegeven aan de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ zijn opgenomen die betrekking hebben op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. Met het vervallen van de Wmo is de Regeling maatschappelijke ondersteuning van rechtswege vervallen.

§ 2. Inhoud van de regelgeving

Net als bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bij het opstellen van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 prioriteit gegeven aan die gevallen waarin de Wmo 2015, en in een enkel geval het Uitvoeringsbesluit, nadere regeling voorschrijft. Ten aanzien van persoonsgebonden budgetten is in overleg met de Sociale verzekeringsbank (SVB) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nadere regelgeving opgesteld.

Deze regeling bestaat uit 7 hoofdstukken. Hieronder wordt verder kort aangegeven wat de regeling op hoofdlijnen regelt. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen en bevat de begripsomschrijvingen. Dit behoeft geen nadere toelichting.

In hoofdstuk 2 staan regels op grond van artikel 2.6.2 van de Wmo 2015 over het budgetbeheer van de SVB. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen uit persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Het is van belang dat de SVB en gemeenten goed afstemmen over de uitvoering van het budgetbeheer.

Hoofdstuk 3 gaat in op de gegevensverstrekking van de AMHK’s op het gebied van financiële verslaglegging en beleidsinformatie. In hoofdstuk 4 van de Wmo 2015 zijn naast de taken van het AMHK ook diverse kwaliteitseisen opgenomen en is ook het toezicht daarop geregeld. Vanwege de samenhang met de jeugdketen is in veel gevallen gekozen voor overeenstemmen van diverse bepalingen uit de Jeugdwet die gelden voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.

Omdat het AMHK een belangrijk onderdeel is van het jeugdstelsel, regelt artikel 4.2.12 van de Wmo 2015, dat ook het AMHK kosteloos de benodigde gegevens dient te verstrekken aan het college en aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Veiligheid en Justitie (VenJ).2 Zo ook is bij de bepalingen over de financiële verslaglegging en beleidsinformatie aangesloten bij de bepalingen uit de Regeling Jeugdwet. Over de geleverde prestaties en over hun functioneren, leggen AMHK’s jaarlijks verantwoording af. Na de stelselherziening en de daarmee samenhangende samenvoeging tussen de Steunpunten huiselijke geweld en de Advies- en meldpunten kindermishandeling, ligt de financiering en sturing van de AMHK’s in beginsel bij de gemeenten. Het is in verband met de overzichtelijkheid en transparantie belangrijk om de verantwoordingsregimes te harmoniseren. In het nieuwe stelsel wordt dientengevolge gewerkt met een jaardocument dat overeenkomstig een model wordt opgesteld. In het jaardocument wordt – naast de informatie die op grond van andere geldende regelgeving zoals artikel 2:391 van het Burgerlijk Wetboek – kwantitatieve en kwalitatieve beleidsinformatie opgenomen. Informatie moet digitaal aangeleverd worden en centraal worden beheerd, met het oog op optimale toegankelijkheid voor overheden en instanties die deze informatie voor de uitvoering van hun taak nodig hebben. Om die reden is in de regelgeving opgenomen om de jaarlijkse verantwoording uitsluitend af te leggen via de systematiek van het jaardocument. In deze regeling is aangesloten op de verplichtingen die op grond van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) voor zorginstellingen gelden. Met het toegankelijk maken van verantwoordingsinformatie wordt de transparantie van de AMHK’s bevorderd, zowel horizontaal (afnemers van de diensten van het AMHK en interne toezichthouders) als verticaal (verantwoordelijke overheden). Naast informatie die op gemeentelijk niveau nodig is voor beleidsdoeleinden, levert de landelijke vergelijkbare informatie in het jaardocument samen met de beleidsinformatie tevens een landelijk beeld op van het reilen en zeilen van de AMHK’s. De ministers van VWS en VenJ kunnen hiermee verantwoording afleggen aan het parlement in het kader van de stelselverantwoordelijkheid. Daarnaast biedt het jaardocument AMHK’s de mogelijkheid hun eigen prestaties te vergelijken met die van andere AMHK’s. Ten slotte moet het jaardocument leiden tot vermindering van de administratieve lasten bij AMHK’s: verantwoordingsvragen worden immers geharmoniseerd.

In hoofdstuk 4 zijn nadere regels gesteld over het ervaringsonderzoek onder personen die een maatwerkvoorziening hebben aangevraagd en waarvoor gemeenten een onderzoek hebben uitgevoerd, en cliënten die gebruik maken van een algemene voorziening, een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget. Het cliëntervaringsonderzoek bevat een vragenlijst die betrekking heeft op:

  • hoe cliënten hun zelfredzaamheid en participatie beoordelen.

  • hoe cliënten de kwaliteit van de ondersteuning ervaren.

  • in hoeverre de cliënten vinden dat de ondersteuning bijdraagt aan zelfredzaamheid en participatie.

Daarbij dienen relevante aspecten van kwaliteit zoals genoemd in de Wmo 2015 te worden verwerkt. Het gaat om kwaliteitseisen, die worden vermeld in artikelen over de toegang (de artikelen 2.1.3, 2.3.2, 2.3.5, 2.3.6 van de Wmo 2015) en over de kwaliteit van voorzieningen (artikel 3.1 Wmo 2015). De resultaten van het onderzoek kunnen dan tussen gemeenten vergeleken worden. Uiteraard zal het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld iedere gebruiker van een algemene voorziening een vragenlijst aan te bieden. Een onderzoek kan daarom ook een representatieve steekproef omvatten.

In hoofdstuk 5 zijn de bedragen en andere getallen op grond van artikel 3:13, eerste lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geïndexeerd. Deze bepalingen zien op het vaststellen van het bijdrageplichtig inkomen voor cliënten die in een instelling voor beschermd wonen verblijven.

Beschermd wonen viel voor 1 januari 2015 onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), die inmiddels is vervallen, en valt per die datum onder de Wmo 2015. In de Wmo 2015 zijn de bijdragesystematiek en artikelen uit het Bijdragebesluit zorg overgenomen. De tekst van artikel 3.13 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is grotendeels gebaseerd op artikel 6 van het Bijdragebesluit zorg. Deze bepaling is uitgewerkt in de Bijdrageregeling zorg AWBZ. Deze regeling is nu vervangen door de bepalingen in hoofdstuk 5. In de artikelen van dit hoofdstuk worden de bedragen voor 2015 genoemd die op grond van artikel 3.13 moeten worden vastgesteld. Het gaat om bedragen die jaarlijks aangepast worden, omdat voor elk nieuw kalenderjaar ook het peiljaar opschuift. De bedragen moeten op het juiste peiljaar geënt zijn. De bepaling die de aftrek voor de premie zorgverzekering (gecorrigeerd met de zorgtoeslag) regelt, bevat, naast bedragen, tevens percentages en andere cijfers. Ook deze getallen moeten op het juiste peiljaar geënt zijn en zijn daarom eveneens aangepast. Omdat de bedragen voor 2015 nieuw zijn opgenomen, zal de eerstvolgende wijziging voor het jaar 2016 plaatsvinden.

De hoofdstukken 6 en 7 bevatten respectievelijk technische wijzigingen van andere regelingen in verband met de nieuwe Wmo 2015 en slotbepalingen.

§ 3. Administratieve- en bestuurlijke lasten

De regeldruk die gemoeid is met de invoering van de Wmo 2015 is onderzocht in het onderzoek ‘Regeldruk Hervorming Langdurige Zorg’ van 21 maart 2014 (bijlage bij kamerstukken II 2013–2014, 30 597, nr. 431). De AMHK’s worden ingesteld in de Wmo 2015, maar het regelgevingtraject heeft onder de Jeugdwet plaatsgevonden. In het kader van de Jeugdwet is de regelgeving over de AMHK’s voorbereid. AMHK’s maken gebruik van modellen die met landelijke vertegenwoordigers van de AMHK’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn gemaakt en die aansluiten bij het model handelingsprotocol AMHK’s. Omdat de verantwoording aansluit bij het werkproces van de AMHK’s worden de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt. De financiële informatie die wordt gevraagd op grond van het Burgerlijk Wetboek of Wet Normering Topinkomens wordt in ieder geval al geadministreerd. Een lastenverzwaring treedt op in de situatie dat de AMHK-functie wordt uitgeoefend door een organisatie die meer functies uitoefent, zoals een GGD. De wet en de regeling eisen dan dat cijfers expliciet voor de AMHK-functie zichtbaar worden gemaakt. Dit is noodzakelijk voor goed toezicht en adequate handhaving. AMHK’s hebben administratieve lasten op grond van deze regeling. Een toelichting hieromtrent is te vinden in de nota van toelichting bij het Besluit Jeugdwet

Artikelsgewijze deel

Artikel 1

Dit artikel bevat begripsomschrijvingen.

Artikel 2

In dit artikel zijn regels gesteld over het trekkingsrecht en het budgetbeheer van een persoonsgebonden budget (pgb) dat wordt uitgevoerd door de SVB. De SVB mag alleen onder bepaalde voorwaarden betalingen verrichten. Wanneer de SVB een declaratie van de cliënt ontvangt zal eerst moeten worden getoetst of de declaratie in overeenstemming is met de pgb-beschikking van het college en de overeenkomst(en) die de cliënt heeft gesloten met derden die het werk in het kader van zijn toegekende maatwerkvoorziening uitvoeren. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij regulier gebruik van huishoudelijk hulp, kan er sprake zijn van werkgeverstaken, zoals afdracht van eventuele loonheffing, premies voor de werknemersverzekeringen en werkgeverspremies op grond van de Zorgverzekeringswet. Dit zal de SVB eveneens uitvoeren. Ook wordt het budget, op grond van de pgb-beschikking, via de SVB gecompenseerd voor het bedrag dat een budgethouder kwijt is doordat hij een zieke werknemer heeft die hij op grond van artikel 7:629 BW moet doorbetalen. Het budget wordt gecompenseerd zodat de budgethouder vervangende zorg kan inkopen. De SVB ondersteunt en faciliteert de budgethouder, maar de budgethouder blijft te allen tijde zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever en voor zijn verplichtingen als houder van een pgb. Gemeenten kunnen bij verordening voorwaarden stellen die eisen stellen aan de overeenkomsten die kunnen worden gesloten tussen cliënten en aanbieders. Voor de uitvoering van het budgetbeheer is het van belang dat de overeenkomst aan bepaalde minimumeisen voldoet. Het moet helder zijn of er bijvoorbeeld sprake is van werkgeverschap.

Cliënten zullen in bepaalde gevallen ook diensten gebruiken waarover vooraf geen overeenkomst is gesloten en waarbij individuele declaraties moeten volstaan (te denken valt aan vervoer naar een dagbesteding e.d.).

Verder is geregeld dat uit een declaratie ten aanzien van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht (art 7:400 BW) moet blijken hoeveel ondersteuning is verleend en of wat de overeengekomen resultaten waren (bijvoorbeeld het resultaat ‘schoon huis’.) Daarnaast dienen declaraties van de nodige kenmerken te worden voorzien, zoals adresgegevens en eventueel een nummer van de kamer van koophandel, zodat het voor de SVB duidelijk is ten behoeve van wie de betaling wordt verricht. De SVB gaat pas over tot betaling als aan deze voorwaarden is voldaan.

In het vierde lid is, onverminderd artikel 4:5 van de Awb, geregeld dat de SVB de uitbetaling van declaraties mag weigeren als het college de pgb-beschikking intrekt of herziet en wanneer de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht niet volgens het geldende recht is opgesteld. Dit borgt eerlijke arbeidsomstandigheden. Daarbij controleert de SVB ook de rechtmatigheid rond de loondoorbetaling bij ziekte.

In het vijfde lid is geregeld dat een betaling plaats kan vinden zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld (artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht). Bij een weigering van een betaling staat wel rechtsbescherming open, omdat bijvoorbeeld bij een conflict tussen de budgethouder en degene die de dienst levert betalingen ingehouden zouden moeten worden. Op grond van artikel 4:88, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een beschikking alsnog worden aangevraagd. Een betaling wordt in principe binnen 30 dagen verricht, echter wanneer een betaling wordt geweigerd in verband met de uitvoerbaarheid van de betaling, bijvoorbeeld vanwege het te laat indienen voor de vervaldatum, zal binnen 30 dagen worden uitbetaald. Op deze manier kunnen problemen met de betalingen alsnog worden herstelt.

In het zesde lid is geregeld dat een cliënt er voor kan kiezen om extra geld (te laten) bijstorten in zijn toegekende budget. Dit kan bijvoorbeeld als een cliënt meer wil inkopen dan mogelijk is op grond van zijn toegekende maatwerkvoorziening.

In het zevende lid is vastgelegd dat de SVB de cliënt ondersteunt bij zijn werkgeverstaken, waaronder aansprakelijkheid en arbeidsomstandigheidsregelgeving. Te denken valt aan het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden van een zaakschaderegeling en het adviseren van de cliënt op arbo-gebied. De SVB zal tevens ter ondersteuning van de cliënt modelovereenkomsten aanbieden. Op grond van artikel 34 van de Wet SUWI is de SVB reeds verplicht een goede administratie te houden vanwege het uitvoeren van de taken die zijn geregeld in artikel 2.6.2 van de Wmo 2015.

Artikel 3

In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen voor het college, een aanbieder, het CAK, de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren, het AMHK, een zorgverzekeraar of een zorgaanbieder om het burgerservicenummer (bsn) van een persoon te gebruiken met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben. Het opnemen van het bsn in de administratie dient op zodanige wijze te geschieden, dat aan de hand van het bsn vastgesteld kan worden op welke persoon bepaalde persoonsgegevens betrekking hebben. Ook bij de uitwisseling van persoonsgegevens voor de uitvoering van de Wmo 2015 gebruiken de verschillende instanties het bsn. De hier bedoelde gegevensverwerking moet voldoen aan veiligheidseisen. In dit artikel is geregeld at deze eisen gelijkwaardig moeten zijn aan de normen NEN/ISO 27001 en 27002. Dit zijn standaarden voor (systemen voor) informatiebeveiliging. De genoemde normen vormen de basis voor zowel de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst als de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten. Dit zijn handreikingen voor overheden om te toetsen of zij de standaarden goed hebben geïmplementeerd.

Artikel 4

De financiële verantwoording van de AMHK’s moet grotendeels voldoen aan de eisen uit het Burgerlijk Wetboek. Daarop zijn specifieke uitzonderingen geformuleerd die overeenkomen met hetgeen in de Regeling verslaglegging Wtzi is opgenomen voor zorginstellingen en de ministeriële regeling onder de Jeugdwet.

In het kader van de maatschappelijke verantwoording heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving een raamwerk voor de maatschappelijke verantwoording van zorginstellingen ontwikkeld. Dit raamwerk is vastgelegd in de Voorschriften voor de inrichting van het jaarverslag van organisaties zonder winststreven. De eisen die in dit raamwerk worden gesteld, zijn nader uitgewerkt in het jaarverslagdeel van het model van een jaardocument.

Artikel 5

De jaarverslaggeving wordt vastgesteld volgens een model dat door de minister wordt vastgesteld. Het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10 van de Wmo 2015, over de naleving van deze wet in het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent de kwaliteit van de uitvoering van de taken en het klachtrecht, maakt onderdeel uit van dit jaardocument.

Artikel 6

Met het invullen en indienen van het jaardocument wordt voldaan aan verschillende wettelijke verplichtingen tot het indienen van gegevens of verslagen; het document bevat dus verschillende onderdelen. Het model-jaardocument geeft aan op welke wijze het jaardocument digitaal bij het CIBG aangeleverd dient te worden.

Artikel 7 en de bijlage

Dit artikel regelt dat voor de structurele informatieverstrekking van de AMHK’s aan het CBS een informatieprotocol wordt opgesteld. Voor de jeugdhulpinstellingen e.a. bestaat eenzelfde informatieprotocol. Door de informatie die aan het CBS wordt geleverd is het mogelijk om ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek jeugdsectorbreed, met inbegrip van het AMHK, gegevens te verzamelen. In hoofdstuk 7, paragraaf 4, van de Jeugdwet is geregeld dat gegevens over jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen, jeugdreclassering en advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling door betrokken partijen verstrekt dienen te worden aan de ministers van VWS en VenJ en aan het college van de betrokken gemeente. Op basis hiervan verkrijgen de ministers vanwege de stelselverantwoordelijkheid inzicht in het functioneren van het jeugdstelsel. Daarnaast heeft het college zodoende inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid van het gevoerde beleid. Omdat het AMHK een belangrijk onderdeel uitmaakt van het jeugdstelsel, regelt artikel 4.2.12, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 dat ook het AMHK kosteloos de benodigde gegevens dient te verstrekken aan het college en aan beide ministers.

Artikel 8

Dit artikel verplicht het college te onderzoeken hoe de cliënten de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning ervaren. Het gaat om personen waarvoor een onderzoek is uitgevoerd. Dit kan zowel gaan om mensen die een maatwerkvoorziening hebben toegewezen of mensen die na het onderzoek daarvoor niet voor in aanmerking kwamen.

Op grond van artikel 2.5.1 van de Wmo 2015 worden de uitkomsten van de onderzoeken jaarlijks gepubliceerd. Bij een cliëntervaringsonderzoek wordt onderzocht wat de ervaringen zijn van de cliënten met de geboden ondersteuning en welk effect ze ervan hebben ondervonden wat betreft de verbetering van hun zelfredzaamheid of participatie en de wijze waarop zij zich kunnen handhaven in de samenleving. Op deze wijze worden zowel de vraag naar de resultaten van de maatschappelijke ondersteuning als de vraag naar de beleving ervan door de cliënten in één onderzoek geïntegreerd. Omdat gevraagd wordt naar de concrete ervaringen van de cliënten, zijn de uitkomsten van een cliëntervaringsonderzoek betrouwbaarder dan die van een klanttevredenheidsonderzoek. Door eisen te formuleren inzake de reikwijdte van het in dit artikel beschreven ervaringsonderzoek wordt bewerkstelligd dat de uitkomsten van de ervaringsonderzoeken van de verschillende gemeenten onderling vergelijkbaar zullen zijn. Op deze wijze wordt nader invulling gegeven aan de lokale verantwoording over de uitkomsten van het beleid van het college aan de gemeenteraad en heeft het ministerie van VWS toegang tot de benodigde beleidsinformatie.

Artikel 9

Met deze bepaling zijn de bedragen voor de aftrekpost in verband met zak- en kleedgeld geïndexeerd.

Artikel 10

Deze bedragen hebben betrekking op de aftrekpost voor de premie zorgverzekering, gecorrigeerd voor de zorgtoeslag.

Het met de in dit artikel geregelde 5,65% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet is het bedrag dat de Belastingdienst in rekening brengt bij de verzekerden die zelf de inkomensafhankelijke premie zorgverzekering verschuldigd zijn. Het gaat daarbij onder meer om zelfstandigen en alimentatiegerechtigden.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat met ingang van 1 januari 2013 voor de vaststelling van de zorgtoeslag een vermogenstoets is ingevoerd. Dit betekent dat verzekerden met vermogen boven de daarvoor geldende grens met ingang 1 januari 2013 geen zorgtoeslag meer hebben gekregen. Voor de eigen bijdrage is dit relevant per 1 januari 2015 omdat de eigen bijdrage in beginsel op het inkomen en vermogen van twee jaar terug wordt vastgesteld. Voor deze verzekerden wordt de aftrekpost premie zorgverzekering met ingang van 1 januari 2015 niet meer gecorrigeerd voor de zorgtoeslag die zij immers niet meer ontvangen.

Artikel 11

Deze bedragen betreffen de aftrekpost voor de verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en de aftrekpost voor de verzekerde die die leeftijd wel heeft bereikt

Artikel 12

Met deze bepaling zijn de bedragen voor de extra vrijlatingen geïndexeerd.

De artikelen 13 tot en met 18

Deze artikelen betreffen technische wijzigingen. Het gaat om verwijzingen naar de Wmo die worden vervangen door de equivalente bepalingen in de Wmo 2015.

Artikel 19

Overgangsgerechtigde verzekerden onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben op grond van artikel 8.3 van de Wmo 2015 recht op een persoonsgebonden budget gedurende de looptijd van hun indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016. De rechten die verbonden zijn aan hun indicatiebesluit kunnen zij te gelde maken bij het college van hun gemeente. De Regeling subsidies AWBZ blijft op hen van toepassing. De SVB voert deze betalingen uit namens het college. Deze budgetten bevatten tevens een zogenaamd verantwoordingsvrij bedrag dat rechtstreeks aan de budgethouder wordt uitbetaald. Gedurende de looptijd van het overgangsrecht zullen cliënten gebruik kunnen maken van deze regeling. Bij het aflopen van het overgangsrecht zullen cliënten op grond van de Wmo 2015 geen geld op hun eigen rekening krijgen, maar worden betalingen enkel aan derden verricht.

Artikel 20

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Op dat tijdstip zijn alle artikelen van de Wmo 2015 in werking getreden.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Voorbeelden van geweld zijn slaan, bijten, schoppen, aanranden, verkrachten, maar ook zorg onthouden en besmetten. Voorbeelden van psychisch geweld zijn belaging, intimideren, sociaal isoleren, vernederen en manipuleren.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013–2013, 33 684, nr. 3, p 43.

Naar boven