BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7 VAN DE UITVOERINGSREGELING WMO 2015
1. Inleiding
1.1. Aanleiding
In artikel 4.2.12 van de Wmo 2015 is opgenomen dat het AMHK kosteloos gegevens verstrekt
ten behoeve van beleidsinformatie voor o.a. gemeenten, het ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport en het ministerie van Veiligheid en Justitie.
De beleidsinformatie AMHK betreft informatie over het aantal adviezen dat het AMHK
heeft gegeven, evenals het aantal meldingen dat bij het AMHK is gedaan en het aantal
onderzoeken dat het AMHK heeft uitgevoerd. Daarnaast wordt een aantal kenmerken van
deze adviezen, meldingen en onderzoeken in beeld gebracht. Een deel van de gegevens
betreft anonieme, niet aan een persoon gerelateerde gegevens. Op twee onderdelen gaat
het om het verstrekken van persoonsgegevens, namelijk het BSN, de geboortedatum en
het geslacht van de personen waarover een melding is gedaan en van de personen waarop
het onderzoek betrekking had.
Het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (artikel 4.3.1) bepaalt dat de gegevens voor de beleidsinformatie
door het AMHK worden verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het
CBS verwerkt deze gegevens tot statistieken en rapportages en publiceert deze zodat
iedereen daar gebruik van kan maken. De microdata (informatie op persoons- of instellingsniveau)
komen niet ter beschikking. Onderzoek op dit soort data is wel mogelijk via de zogenaamde
remote access voor organisaties die daarvoor door het CBS geautoriseerd zijn. Ook
dan geldt echter dat de gegevens die worden gepubliceerd naar aanleiding van dit onderzoek
nog steeds niet tot een persoon of instelling te herleiden mogen zijn.
1.2. Doel en beheer
Dit informatieprotocol beschrijft zo gedetailleerd mogelijk:
-
• Welke gegevens het AMHK aan het CBS moet leveren;
-
• Welke definities het AMHK hierbij dient te hanteren;
-
• Hoe het AMHK de gegevens moeten aanleveren bij het CBS.
In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen van alle gegevens die aangeleverd
moeten worden. Tussen haakjes is aangegeven in welke paragraaf van het informatieprotocol
de gegevens worden uitgewerkt.
Beleidsinformatie AMHK
|
Adviezen
|
Meldingen
|
Onderzoeken
|
• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (2.2.)
• De hoedanigheid van degene die advies heeft gevraagd (2.3.)
|
• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (3.2.)
• Aard van het geweld en/of de mishandeling (3.3.)
• De hoedanigheid van degene die de melding heeft gedaan (3.4.)
• Datum van de melding (3.5.)
• Vervolg op de melding (3.6. en 3.7.)
• BSN, geboortedatum en geslacht van degenen waarover de melding gaat (3.8.)
|
• Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK (4.2.)
• Datum start onderzoek (4.3.)
• Datum afronding onderzoek (4.4.)
• Uitkomst van het onderzoek (4.5.)
• Aard van het geweld en/of de mishandeling (4.6.)
• Vervolgtraject na afronding van het onderzoek (4.7.)
• BSN, geboortedatum en geslacht van degenen waarover het onderzoek gaat (4.8.)
|
Ook is in het informatieprotocol opgenomen (hoofdstuk 5) welke gegevens van de AMHK
organisaties zelf aan CBS geleverd moeten worden. Deze gegevens heeft het CBS nodig
om de halfjaarlijkse gegevens uitvraag te doen.
Het informatieprotocol wordt beheerd door het ministerie van VWS. In praktijk vindt
het beheer plaats in afstemming met:
-
• het ministerie van VenJ;
-
• de VNG namens de gemeenten;
-
• het CBS;
-
• experts en organisaties in het veld.
Jaarlijks wordt bezien of wijzigingen in het informatieprotocol nodig zijn, bijvoorbeeld
om begrippen of procedures te verhelderen of aan te passen.
1.3. Opbouw informatieprotocol
Het informatieprotocol bestaat uit drie delen:
-
• Deel 1 bevat de te hanteren definities en keuzemogelijkheden voor de gegevens zoals
opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;
-
• Deel 2 bevat de beschrijving van het proces dat CBS hanteert en die de AMHK’s moeten
volgen voor het aanleveren van de gegevens;
-
• Deel 3 bevat de meer technische specificaties voor het aanleveren van de gegevens.
Deel 1. Gegevensdefinities
Toelichting:
In dit deel zijn alle definities uitgewerkt van de begrippen waarover het AMHK gegevens
dient aan te leveren aan het CBS. Waar van toepassing is aangegeven welke keuzeopties
het AMHK dient te hanteren, bijvoorbeeld bij de aard van het geweld of de mishandeling,
inclusief de code die CBS voor deze opties hanteert. Deze codes zijn terug te vinden
in de specificaties van de aanleverbestanden die CBS maakt voor het AMHK.
In feite worden er drie sets met gegevens aan CBS geleverd:
-
• Een set met gegevens over de adviezen die het AMHK heeft gegeven;
-
• Een set met gegevens over de meldingen die het AMHK heeft ontvangen;
-
• Een set met gegevens over de onderzoeken de het AMHK heeft uitgevoerd.
De drie gegevenssets worden ieder in een eigen hoofdstuk uitgewerkt. Een aantal begrippen
komt in meerdere sets voor. Voor de leesbaarheid is er voor gekozen om deze begrippen
te herhalen. Per set gegevens zijn de begrippen dan compleet. De uitwerking van de
begrippen verschilt echter niet.
Deel 1 sluit af met een hoofdstuk waarin de gegevens staan weergegeven die CBS nodig
heeft over de organisaties het AMHK. Deze gegevens heeft CBS nodig om de uitvraag
van de gegevens te doen.
2. Gegevens over adviezen
Om in beeld te hebben hoe vaak het AMHK een advies geeft in verband met een vermoeden
van huiselijk geweld of kindermishandeling, worden gegevens uitgevraagd over de adviezen
die het AMHK heeft gegeven. Per advies wordt aangegeven wat de aanleiding was om contact
op te nemen met het AMHK (vorm van huiselijk geweld en/of kindermishandeling) en wat
de hoedanigheid is van degene die met het AMHK contact heeft opgenomen. Geen van deze
gegevens zijn persoonsgegevens.
2.1. Advies
Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de
organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is het geven van advies en
zo nodig bieden van ondersteuning aan ieder die in verband met een vermoeden van huiselijk
geweld of kindermishandeling om dit advies vraagt (artikel 4.1.1, lid 3).
Toelichting:
In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is het advies als volgt uitgewerkt:
Een advies is een op de behoefte van de adviesvrager afgestemde set van aanwijzingen,
raadgevingen en tips met als doel de adviesvrager in staat te stellen zelf verder
te kunnen handelen in situaties van huiselijk geweld of kindermishandeling of bij
een vermoeden daarvan.
Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elk gegeven advies een voor het betreffende
AMHK uniek nummer.
2.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK
Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de
volgende opties:
-
• Partnergeweld (01)
-
• Eer gerelateerd geweld (02)
-
• Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)
-
• Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)
-
• Huwelijksdwang en achterlating (05)
-
• Kindermishandeling, kindcheck (06)
-
• Kindermishandeling, vechtscheiding (07)
-
• Kindermishandeling, anders (08)
-
• Huiselijk geweld, anders (09)
Toelichting:
In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande
keuzemogelijkheden is opgenomen in bijlage A.
Zie ook paragraaf 3.2. en 4.2.
2.3. Hoedanigheid van de adviesaanvrager
Bij de hoedanigheid van adviesvrager wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende
opties:
Beroepsmatig:
-
• Politie (01)
-
• Huisarts of praktijkondersteuner (02)
-
• Arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg (03)
-
• Psychiater (04)
-
• Arts of verpleegkundige ziekenhuis/spoedeisende hulp (05)
-
• Geriater (06)
-
• GZ-psycholoog (zelfstandig) (07)
-
• Medewerker wijkteam (08)
-
• Medewerker gecertificeerde instelling (09)
-
• Medewerker jeugdhulpaanbieder (10)
-
• Medewerker thuiszorg (11)
-
• Medewerker maatschappelijk werk/welzijnsorganisatie (12)
-
• Medewerker vrouwenopvang (13)
-
• Medewerker AMHK (14)
-
• Lid ZAT-team school, leerkracht, directeur (15)
-
• Leerplichtambtenaar (16)
-
• Medewerker bij de gemeente, overig (17)
-
• Professional/vrijwilliger kinderopvang of peuterspeelzaal (18)
-
• Professional van vrijwilliger organisatie (19)
-
• Professional anders dan bovenstaande (20)
Niet-beroepsmatig:
-
• Direct betrokkene, pleger (30)
-
• Direct betrokkene, volwassen slachtoffer (31)
-
• Direct betrokkene, kind (32)
-
• Familielid van direct betrokkene (33)
-
• Persoon behorend tot het sociale netwerk (34)
-
• Buurtbewoner (35)
-
• Vrijwilliger van vrijwilliger organisatie (36)
-
• Anders (40)
-
• Onbekend (41)
Toelichting:
Er is steeds maar één optie mogelijk.
Zie ook paragraaf 3.4.
3. Gegevens over meldingen
Om in beeld te krijgen hoeveel meldingen er over huiselijk geweld of kindermishandeling,
of een vermoeden daarvan, zijn gedaan bij het AMHK worden gegevens uitgevraagd over
de meldingen die het AMHK heeft geregistreerd. Per melding wordt aangegeven of wat
de aanleiding was om contact op te nemen met het AMHK, wat de aard van het geweld
en/of de mishandeling is, wat de hoedanigheid is van degene die contact heeft opgenomen
met het AMHK, de datum van de melding en het vervolg op de melding. Tot slot wordt
aangegeven op welke personen de melding betrekking had. Van deze personen worden BSN,
geboortedatum en geslacht uitgevraagd.
3.1. Melding
Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de
organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is fungeren als meldpunt voor
gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (artikel 4.1.1,
lid 2).
Toelichting:
In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is de melding als volgt uitgewerkt:
Het kenbaar maken aan het AMHK van een situatie of vermoeden van huiselijk geweld
of kindermishandeling met vermelding van de persoonsgegevens van de direct betrokkene(n).
Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elke melding een voor het betreffende
AMHK uniek nummer.
Verreweg de meeste gemeenten kiezen er voor om de afhandeling van zorgmeldingen van
de politie door het AMHK te laten uitvoeren. Het AMHK wordt daarmee het loket voor
de zorgmeldingen van de politie. De zorgmeldingen die geen betrekking hebben op huiselijk
geweld en/of kindermishandeling worden onmiddellijk doorgezet naar de juiste instantie
voor bijvoorbeeld hulp. Deze zorgmeldingen moeten niet beschouwd worden als melding
zoals hierboven beschreven en gegevens over deze zorgmeldingen van de politie worden
niet meegenomen in de gegevensverstrekking van de AMHK’s aan het CBS.
3.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK
Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de
volgende opties:
-
• Partnergeweld (01)
-
• Eer gerelateerd geweld (02)
-
• Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)
-
• Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)
-
• Huwelijksdwang en achterlating (05)
-
• Kindermishandeling, kindcheck (06)
-
• Kindermishandeling, vechtscheiding (07)
-
• Kindermishandeling, anders (08)
-
• Huiselijk geweld, anders (09)
Toelichting:
In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande
keuzemogelijkheden is opgenomen in de toelichting op vormen van huiselijk geweld en
kindermishandeling hieronder.
Zie ook paragraaf 2.2. en 4.2.
3.3. Aard van het geweld en/of mishandeling
Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:
-
• Lichamelijke mishandeling (01)
-
• Lichamelijke verwaarlozing (02)
-
• Psychisch geweld (03)
-
• Affectieve verwaarlozing (04)
-
• Pedagogische verwaarlozing (05)
-
• Seksueel misbruik (06)
-
• Financiële uitbuiting (07)
-
• Getuige van geweld in gezin (08)
-
• Münchhausen-by-proxy (09)
-
• Vrouwelijke genitale verminking (10)
-
• Anders (11)
Toelichting:
De aard van het geweld en/of de mishandeling is een verbijzondering van de vorm van
het huiselijke geweld of de kindermishandeling (zie 3.2.). Sommige opties zijn alleen
van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische verwaarlozing, getuige van
geweld in het gezin, Münchenhausen-by-proxy en vrouwelijke genitale verminking. Er
zijn meerdere opties mogelijk per melding.
Zie ook paragraaf 4.6.
3.4. Hoedanigheid van de melder
Bij de hoedanigheid van de melder wordt een keuze gemaakt uit één van de volgende
opties:
Beroepsmatig:
-
• Politie (01)
-
• Huisarts of praktijkondersteuner (02)
-
• Arts of verpleegkundige jeugdgezondheidszorg (03)
-
• Psychiater (04)
-
• Arts of verpleegkundige ziekenhuis/spoedeisende hulp (05)
-
• Geriater (06)
-
• GZ-psycholoog (zelfstandig) (07)
-
• Medewerker wijkteam (08)
-
• Medewerker gecertificeerde instelling (09)
-
• Medewerker jeugdhulpaanbieder (10)
-
• Medewerker thuiszorg (11)
-
• Medewerker maatschappelijk werk/welzijnsorganisatie (12)
-
• Medewerker vrouwenopvang (13)
-
• Medewerker AMHK (14)
-
• Lid ZAT-team school, leerkracht, directeur (15)
-
• Leerplichtambtenaar (16)
-
• Medewerker bij de gemeente, overig (17)
-
• Professional/vrijwilliger kinderopvang of peuterspeelzaal (18)
-
• Professional van vrijwilliger organisatie (19)
-
• Professional anders dan bovenstaande (20)
Niet-beroepsmatig:
-
• Direct betrokkene, pleger (30)
-
• Direct betrokkene, volwassen slachtoffer (31)
-
• Direct betrokkene, kind (32)
-
• Familielid van direct betrokkene (33)
-
• Persoon behorend tot het sociale netwerk (34)
-
• Buurtbewoner (35)
-
• Vrijwilliger van vrijwilliger organisatie (36)
-
• Anders (40)
-
• Onbekend (41)
Toelichting:
Er is steeds maar één optie mogelijk.
Zie ook paragraaf 2.3.
3.5. Datum melding
De dag waarop de melding van de situatie of het vermoeden van huiselijk geweld of
kindermishandeling bij het AMHK heeft plaatsgevonden. De datum wordt weergegeven als
JJJJMMDD.
3.6. Vervolg melding
Vervolg melding kent de volgende opties:
-
• Start onderzoek (01)
-
• Inzetten vervolgtraject (02)
-
• Melding omgezet in advies (03)
-
• Einde bemoeienis AMHK (04)
Toelichting:
Na de melding vindt triage plaats door het AMHK (zie hoofdstuk 8 van het Model Handelingsprotocol
AMHK). De melding kan leiden tot het starten van een onderzoek, maar ook tot het inzetten
van een vervolgtraject zonder onderzoek te doen. Het inzetten van een vervolgtraject
is beschreven in hoofdstuk 9 van het Model Handelingsprotocol AMHK. In een dergelijk
geval blijft het AMHK verantwoordelijk totdat het vervolgtraject feitelijk start.
Dan eindigt de verantwoordelijkheid en bemoeienis van het AMHK. Ook kan na de triage
besloten worden dat de melding moeten worden omgezet in een advies of kan besloten
worden om de bemoeienis van het AMHK direct na de triage of de melding te beëindigen.
3.7. Nadere informatie vervolg melding
3.7.1. Onderzoeksnummer
Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (1) start onderzoek, dan wordt
tevens het nummer van het betreffende onderzoek aangegeven.
Toelichting:
Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het
AMHK. Om de doorlooptijd tussen de melding en de start van het onderzoek te kunnen
berekenen is het nodig om te weten welke melding bij welk onderzoek hoort. Om die
reden is bij de optie ‘start onderzoek’ het vermelden van het onderzoeksnummer opgenomen
in de gegevensset. Zie ook paragraaf 4.1.
3.7.2. Datum start inzetten vervolgtraject
Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (2) inzetten vervolgtraject,
dan wordt tevens de datum waarop de AMHK medewerker feitelijk start met het regelen
van het vervolgtraject vermeld. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het
AMHK. Een van deze doorlooptijden is de periode tussen de start van het inzetten van
het vervolgtraject en het einde daarvan.
3.7.3. Datum einde bemoeienis AMHK
Indien bij vervolg op melding gekozen wordt voor optie (2) inzetten vervolgtraject,
dan wordt tevens de datum weergegeven waarop de bemoeienis van de AMHK medewerker
is geëindigd. Na deze dag heeft het AMHK geen bemoeienis meer met de casus. In het
geval van de optie ‘inzetten vervolgtraject’ houdt dit in dat het vervolgtraject gerealiseerd
is en start. De datum wordt weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Een belangrijk onderwerp voor de beleidsinformatie zijn de doorlooptijden bij het
AMHK. Een van deze doorlooptijden is de periode tussen de start van het inzetten van
het vervolgtraject en het einde daarvan. In het Model Handelingsprotocol AMHK is in
hoofdstuk 8 opgenomen dat het inzetten van het vervolgtraject binnen 10 weken gerealiseerd
moet zijn.
3.8. Gegevens over de personen waarop de melding betrekking heeft
Per melding is aangegeven over welke persoon of personen de melding gaat. Van deze
persoon worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgenomen in het gegevensbestand.
Het betreft hier persoonsgegevens. Het gaat niet over persoonsgegevens van de melder,
maar over degene(n) die betrokken zijn bij het geval of vermoeden van huiselijk geweld
of kindermishandeling. In principe betreft het de slachtoffers. Het onderscheid tussen
dader en slachtoffer is echter niet altijd even duidelijk of wordt niet altijd geregistreerd.
Het kan dus voorkomen dat de persoonsgegevens betrekking hebben op dader en slachtoffer.
3.8.1. BSN
Het unieke persoonsnummer dat iedereen heeft die staat ingeschreven in de Basisregistratie
personen (BRP).
Toelichting:
Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd.
Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.
Per melding kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een melding kan namelijk betrekking
hebben op meerdere personen tegelijk.
Zie ook paragraaf 4.8.1.
4. Gegevens over onderzoeken
Om zicht te hebben op het aantal onderzoeken dat het AMHK uitvoert en op de uitkomst
en het vervolg, wordt een aantal gegevens over de uitgevoerde onderzoeken uitgevraagd.
Het betreft de start- en einddatum van de onderzoeken, de uitkomst ervan en indien
van toepassing de aard van het geweld of de mishandeling en het vervolg voor de betrokkene(n).
Ook wordt uitgevraagd over welke personen het onderzoek gaat. Daartoe worden het BSN,
de geboortedatum en het geslacht van deze personen opgenomen in het gegevensbestand.
4.1. Onderzoek
Artikel 4.1.1 van de Wmo 2015 bepaalt dat het college van B&W zorg draagt voor de
organisatie van een AMHK. Eén van de taken van het AMHK is het naar aanleiding van
een melding onderzoeken of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling
(artikel 4.1.1, lid 2).
Toelichting:
In bijlage 1 van het Model Handelingsprotocol AMHK is het onderzoek als volgt uitgewerkt:
Het verzamelen, analyseren en beoordelen van feiten en professionele oordelen over
een gemeld (vermoeden van) huiselijk geweld of kindermishandeling met het doel te
komen tot vaststelling of sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling en
welke stappen dienen te worden gezet om het geweld en de veiligheid en de schade te
herstellen.
Zie ook hoofdstuk 10 van het Model Handelingsprotocol AMHK.
Bij het leveren van gegevens aan CBS krijgt elke onderzoek een voor het betreffende
AMHK uniek nummer.
4.2. Aanleiding om contact op te nemen met het AMHK
Als aanleiding om contact op te nemen met het AMHK wordt een keuze gemaakt uit de
volgende opties:
-
• Partnergeweld (01)
-
• Eer gerelateerd geweld (02)
-
• Ouderenmishandeling en ontspoorde zorg (03)
-
• Oudermishandeling / geweld tegen ouders (04)
-
• Huwelijksdwang en achterlating (05)
-
• Kindermishandeling, kindcheck (06)
-
• Kindermishandeling, vechtscheiding (07)
-
• Kindermishandeling, anders (08)
-
• Huiselijk geweld, anders (09)
Toelichting:
In feite betreft het hier verschillende vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Er zijn meerdere opties per advies mogelijk. Een uitgebreide toelichting op bovenstaande
keuzemogelijkheden is opgenomen in opgenomen in de toelichting op vormen van huiselijk
geweld en kindermishandeling hieronder.
Zie ook paragraaf 2.2. en 3.2.
4.3. Datum start onderzoek
De dag waarop het AMHK het onderzoek naar aanleiding van de melding start. De datum
wordt weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de dag waarop een medewerker van het AMHK start met het uitvoeren van
de onderzoekswerkzaamheden. Het gaat niet om de dag waarop het onderzoek wordt ‘uitgedeeld’
of toebedeeld aan een medewerker.
4.4. Datum afronding onderzoek
De dag waarop het AMHK het onderzoek naar aanleiding van de melding afrondt. De datum
wordt weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Het betreft de dag waarop alle onderzoekswerkzaamheden zijn afgerond. Dit is inclusief
het bepalen van de stappen die nodig zijn om het geweld, de veiligheid en de schade
te herstellen.
4.5. Uitkomst van het onderzoek
Voor de uitkomst van het onderzoek gelden de volgende opties:
-
• Geen huiselijk geweld (01)
-
• Huiselijk geweld niet bevestigd (02)
-
• Huiselijk geweld bevestigd (03)
-
• Geen kindermishandeling (04)
-
• Kindermishandeling niet bevestigd (05)
-
• Kindermishandeling bevestigd (06)
-
• Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) vertrokken met onbekende bestemming
(07)
-
• Onderzoek (voortijdig) afgesloten: betrokkene(n) overleden (08)
Toelichting:
Het doel van het onderzoek (zie ook 4.1.) is om vast te stellen of er sprake is van
huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit wordt weergegeven middels bovenstaande
opties als uitkomst van het onderzoek. Soms heeft het onderzoek betrekking op huiselijk
geweld en kindermishandeling, dan worden meerdere opties ingevuld.
Het kan zijn dat het onderzoek wordt afgesloten zonder dat het is afgerond. Om die
reden zijn de twee laatste opties toegevoegd.
4.6. Aard van het geweld en/of de mishandeling
Bij de aard van het geweld en/of de mishandeling wordt gekozen uit de volgende opties:
-
• Lichamelijke mishandeling (01)
-
• Lichamelijke verwaarlozing (02)
-
• Psychisch geweld (03)
-
• Affectieve verwaarlozing (04)
-
• Pedagogische verwaarlozing (05)
-
• Seksueel misbruik (06)
-
• Financiële uitbuiting (07)
-
• Getuige van geweld in gezin (08)
-
• Münchhausen-by-proxy (09)
-
• Vrouwelijke genitale verminking (10)
-
• Anders (11)
Toelichting:
Het gaat in dit geval om de aard van het geweld en/of de mishandeling zoals in het
onderzoek zijn vastgesteld. Dit houdt in dat als het onderzoek uitwijst dat er geen
sprake is van huiselijk geweld en/of kindermishandeling, of dat het onderzoek het
huiselijk geweld en/of de kindermishandeling niet bevestigd, er ook geen aard van
dit geweld of de mishandeling is opgenomen.
Sommige opties zijn alleen van toepassing bij kindermishandeling, zoals pedagogische
verwaarlozing, getuige van geweld in het gezin, Münchenhausen-by-proxy en vrouwelijke
genitale verminking.
Er zijn meerdere opties mogelijk per onderzoek.
Zie ook paragraaf 3.3.
4.7. Vervolg naar aanleiding van het onderzoek
Het onderzoek naar aanleiding van de melding kan de volgende opties voor vervolg hebben:
-
• Overdracht naar wijkteam (01)
-
• Overdracht naar de Raad voor de Kinderbescherming (02)
-
• Overdracht naar politie of Openbaar Ministerie (03)
-
• Overdracht naar een jeugdhulpaanbieder (04)
-
• Overdracht naar gecertificeerde instelling (05)
-
• Overdracht naar vrouwenopvang (06)
-
• Overdracht naar een ggz instelling (volwassenen) (07)
-
• Overdracht naar thuiszorg of respijtzorg (08)
-
• Overdracht naar verslavingszorg (09)
-
• Overdracht naar een andere instantie (10)
-
• Geen vervolg (21)
Toelichting:
Het betreft het vervolg voor de betrokkene(n). Het kan zijn dat betrokkene(n) reeds
hulp kregen van één van bovenstaande instanties ten tijde van de melding en/of de
uitvoering van het onderzoek. Ook in deze gevallen wordt de overdracht geregistreerd.
Er zijn meerdere opties tegelijk mogelijk.
4.8. Gegevens over de personen waarop het onderzoek betrekking heeft
Per onderzoek is aangegeven over welke persoon of personen de melding gaat. Van deze
persoon worden het BSN, de geboortedatum en het geslacht opgenomen in de gegevenslevering.
Het betreft hier persoonsgegevens. Het gaat over degene(n) die betrokken zijn bij
het geval of vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling. In principe betreft
het de slachtoffers. Het onderscheid tussen dader en slachtoffer is echter niet altijd
even duidelijk of wordt niet altijd geregistreerd. Het kan dus voorkomen dat de persoonsgegevens
betrekking hebben op dader en slachtoffer.
4.8.1. BSN
Het unieke persoonsnummer dat iedereen heeft die staat ingeschreven in de Basisregistratie
personen (BRP).
Toelichting:
Indien er geen BSN bekend is, dan wordt in plaats van het BSN de code 000000000 genoteerd.
Bij ongeboren kinderen wordt 999999999 genoteerd.
Per onderzoek kunnen meerdere BSN’s worden vermeld. Een onderzoek kan namelijk betrekking
hebben op meerdere personen tegelijk.
Zie ook paragraaf 3.8.1.
4.8.2. Geboortedatum
De geboortedatum van de persoon weergegeven als JJJJMMDD.
Toelichting:
Bij sommige personen is de exacte geboortedatum niet bekend. Indien de geboortedag
niet bekend is, wordt dat aangegeven door JJJJMM00 te noteren. Indien (ook) de geboortemaand
niet bekend is, dan wordt dat aangegeven door JJJJ0000 te noteren. Bij ongeboren kinderen
wordt 99999999 genoteerd.
Zie ook paragraaf 3.8.2.
4.8.3. Geslacht
Het geslacht van de persoon, waarbij de volgende opties gelden:
-
• Vrouw (V)
-
• Man (M)
-
• Onbekend (O)
Zie ook paragraaf 3.8.3.
5. Gegevens over het AMHK
Om de AMHK’s periodiek te kunnen benaderen met het verzoek om gegevens te verstrekken
en om eventueel contact op te nemen ter controle, heeft het CBS een aantal gegevens
van het AMHK zelf nodig.
De gemeenten dienen de contactgegevens van het AMHK aan het CBS door te geven. Aangezien
het AMHK regionaal is georganiseerd, wijst elke regio een gemeente aan die de contactgegevens
aan het CBS levert en deze op verzoek van het CBS periodiek controleert.
Het betreft de volgende gegevens per organisatie:
-
• Naam van de organisatie (verplicht)
-
• Straat van het postadres (verplicht, tenzij er een postbus is opgegeven)
-
• Huisnummer van het postadres, inclusief eventuele huisnummer toevoeging (verplicht
tenzij er een postbus is opgegeven)
-
• Postbusnummer (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Postcode van het postadres (4 cijfers, 2 letters; verplicht)
-
• Plaatsnaam waar de organisatie is gevestigd (verplicht)
-
• Algemeen telefoonnummer (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon
is opgegeven)
-
• Algemeen e-mailadres (verplicht, tenzij het telefoonnummer van een contactpersoon
is opgegeven)
-
• KvK nummer (verplicht)
-
• Naam van het concern waartoe de organisatie behoort (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Naam of nummer van de vestiging (indien van toepassing; niet verplicht)
-
• Naam van de contactpersoon voor CBS (verplicht)
-
• Functie van de contactpersoon (niet verplicht)
-
• Telefoonnummer van de contactpersoon (niet verplicht)
-
• E-mailadres van de contactpersoon (niet verplicht)
Deel 2. Aanleverproces
6. Wijze waarop de aanlevering van gegevens dient plaats te vinden
6.1. Aanleverproces
Artikel 4.3.1 van de het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bepaalt dat de AMHK’s de gegevens
voor de beleidsinformatie aanleveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
Het CBS schrijft alle AMHK’s aan. CBS verzoekt middels dit schrijven om de gegevens
voor de beleidsinformatie aan te leveren. In de brief staat vermeld om welke gegevens
het gaat en wanneer de gegevens uiterlijk bij CBS aangeleverd moeten zijn. Ook bevat
de brief informatie over hoe de organisaties de gegevens aan dienen te leveren. In
feite betreft het een samenvatting van de informatie zoals opgenomen in dit informatieprotocol.
Er wordt gebruik gemaakt van de upload-voorziening die het CBS daarvoor ter beschikking
heeft. Meer informatie hierover is opgenomen in deel 3 van dit informatieprotocol.
Het CBS is, in afstemming met gemeenten, verantwoordelijk voor een actueel landelijk
databestand met AMHK’s die gegevens voor beleidsinformatie moeten aanleveren.
6.2. Privacybescherming
De levering en verwerking van gegevens door het AMHK voor beleidsinformatie in het
kader van de Wmo 2015 is strikt geregeld in de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit
Wmo 2015. Daarin is met het oog op de bescherming van de privacy bepaald welke persoonsgegevens
verwerkt mogen worden en met welk doel. Daarnaast regelt de CBS-wet op welke wijze
het CBS de gegevens mag verwerken en welke voorschriften van toepassing zijn als het
gaat om het publiceren van deze gegevens.
De door CBS gepubliceerde gegevens zijn nooit tot een persoon herleidbaar. De gepubliceerde
gegevens zijn ook niet tot organisaties herleidbaar, tenzij de organisaties daar toestemming
voor geven.
6.3. Verslagperiodes
De gegevens voor de beleidsinformatie over het AMHK dienen twee keer per jaar bij
CBS aangeleverd te worden. Hiervoor zijn er twee verslagperiodes:
De allereerste verslagperiode wijkt van bovenstaande af en is van 1 januari 2015 t/m
31 maart 2015. De volgende levering gaat over de periode 1 januari 2015 t/m 30 juni
2015. Dit betekent dat het eerste kwartaal nogmaals wordt uitgevraagd. Na de eerste
uitvraag worden de reguliere verslagperiodes gehanteerd.
6.4. Aanlevertermijnen
In de brief van CBS aan de AMHK’s staat per keer aangegeven op welke datum de gegevens
uiterlijk bij CBS moeten zijn aangeleverd. Het CBS vraagt de AMHK’s om de gegevens
binnen een termijn van drie weken na afloop van de verslagperiode aan te leveren.
Het aanleveren van de gegevens aan CBS is verplicht op grond van artikel 4.2.12 van
de Wmo 2015 en artikel 3 van de Wet op het Centraal bureau voor de statistiek.
6.5. Inhoud van het gegevensbestand
In artikel 4.3.2 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 zijn de gegevens opgenomen die
de AMHK’s aan CBS dienen te leveren voor de beleidsinformatie. In deel 1 van dit informatieprotocol
is elk gegeven uitgewerkt in een definitie en, waar van toepassing, voorzien van keuzeopties.
De AMHK’s leveren de gegevens aan het CBS in een door het CBS gedefinieerd gegevensbestand
(zie deel 3 van dit informatieprotocol).
Het gegevensbestand dat de AMHK’s genereren en uploaden bij CBS dient de volgende
inhoud te hebben:
-
• Een uniek nummer voor het betreffende AMHK.
-
• Alle in de verslagperiode afgegeven adviezen. Per advies wordt een record aangemaakt
dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een
code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, in het geval van huiselijk
geweld, een code voor de vorm van het huiselijk geweld of de codes van de verschillende
vormen van huiselijk geweld waarvan sprake is en tot slot bevat het record een code
voor de hoedanigheid van adviesvrager. Hieronder is een voorbeeld record opgenomen.
De exacte opbouw van het record wordt uitgewerkt door het CBS in een bestandspecificatie
(zie 7.2.).
Nummer
|
Aanleiding
|
Aard van het huiselijk geweld
|
Hoedanigheid adviesvrager
|
AD23334
|
03
|
04
|
05
|
-
• Alle in de verslagperiode afgeronde meldingen. Per melding wordt een record aangemaakt
dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een
code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, in geval van huiselijk
geweld, een code voor de aard van het huiselijke geweld en een code voor het type
huiselijk geweld, de datum van de melding, een code voor de hoedanigheid van de melder,
een code voor het vervolg op de aanmelding en in geval het vervolg een onderzoek is,
het nummer van dit onderzoek, in het geval dat een vervolgtraject moet wordt ingezet,
de begindatum en einddatum van de bemoeienis van het AMHK en tot slot het BSN, de
geboortedatum en het geslacht van degene waarop de melding betrekking heeft.
Hieronder is een voorbeeld record opgenomen van een melding. De exacte opbouw van
het record wordt uitgewerkt door het CBS in een bestandspecificatie (zie 7.2.).
Nummer
|
Aanl.
|
Datum
|
Hoedanigheid melder
|
Vervolg
|
Onderzoek
|
BSN
|
Geboorte-datum
|
Geslacht
|
ML45567
|
02
|
20150223
|
05
|
01
|
OZ76885
|
123456789
|
20091105
|
V
|
-
• Noot ten aanzien van het doorgeven van gegevens over de melding indien vervolg op
de melding ‘inzetten vervolgtraject’ is. Een dergelijke melding, met alle bijbehorende
gegevens zoals datum start inzetten vervolgtraject en datum einde bemoeienis AMHK
wordt pas doorgegeven als de bemoeienis van het AMHK is geëindigd.
-
• Alle in de verslagperiode afgeronde onderzoeken. Per onderzoek wordt een record aangemaakt
dat voorziet in een voor de organisatie uniek nummer. Verder bevat dit record een
code voor de aanleiding om met het AMHK contact op te nemen, de startdatum van het
onderzoek, de einddatum van het onderzoek, een code voor de uitkomst van het onderzoek,
een code voor de aard van het geweld of de mishandeling, een code voor het vervolg
van het onderzoek, het BSN, de geboortedatum en het geslacht van degene waarop de
melding betrekking heeft. Hieronder is een voorbeeld record opgenomen. Hieronder is
een voorbeeld record opgenomen. De exacte opbouw van het record wordt uitgewerkt door
het CBS in een bestandspecificatie (zie 7.2.).
Nummer
|
Aanleiding
|
Startdatum
|
Datum afronding
|
Uitkomst
|
Aard van het huiselijke geweld
|
OZ76885
|
02
|
20150225
|
20150506
|
03
|
|
Vervolg…
Aard van de kindermishandeling
|
Vervolg onderzoek
|
BSN
|
Geboortedatum
|
Geslacht
|
03
|
02
|
123456789
|
20091105
|
V
|
-
• Per verslagperiode worden gegevens van alle onderzoeken doorgegeven die het AMHK in
de betreffende periode heeft afgesloten. In de eerste verslagperiode zijn dus ook
onderzoeken opgenomen die voor 1-1-2015 gestart zijn. Voor deze onderzoeken wordt
de oorspronkelijke startdatum van het onderzoek doorgegeven.
6.6. Correctie leveringen
Als er correcties of aanvullingen bekend zijn over de voorgaande verslagperiode, kunnen
deze doorgegeven worden door een nieuwe selectie over de vorige periode aan te leveren.
Het AMHK kan zelf bepalen of correcties en aanvullende gegevens voldoende belangrijk
zijn om als correctie aangeleverd te worden. Ook kan het CBS vragen om een correctielevering.
Alle gegevens die betrekking hebben op die periode moeten worden aangeleverd, ook
de gegevens die niet veranderd zijn. De aanname is dat de nieuwe levering alle gegevens
uit de oude levering overschrijft. Gegevens die wel in de eerdere levering zaten maar
niet in de correctielevering, worden als verwijderd beschouwd. In principe worden
alleen berichten verwerkt die betrekking hebben op de meest actuele afgelopen verslagperiode
en de daaraan voorafgaande verslagperiode.
Deel 3. Technische eisen
7. Technische eisen die gelden voor de gegevenslevering aan het CBS
7.1. Gebruik uploadvoorziening
Voor het aanleveren van de gegevens aan CBS dienen de AMHK’s gebruik te maken van
de uploadvoorziening van het CBS. Het betreft een beveiligde voorziening.
Elke AMHK krijgt inloggegevens die bestaan uit een enquêtecode, een correspondentienummer
en een controle nummer per brief/e-mail. Met deze gegevens zijn de bestanden op eenvoudige
wijze en veilig te versturen.
7.2. Bestandsformaten en specificaties
Het CBS kan de volgende bestandformaten verwerken:
-
• ASCII fixed format
-
• Standaard spreadsheet
Voor het aanleveren van de gegevens middels het ASCII fixed format en de standaard
spreadsheet is een bestandspecificatie gemaakt. De geldende versie van deze specificatie
is gepubliceerd op de website van CBS:
www.cbs.nl/beleidsinformatie-jeugd
Toelichting op vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling
Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt
gepleegd. De term huiselijk verwijst niet naar de plaats waar het geweld plaatsvindt,
maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer, bijvoorbeeld (ex)partner, gezins-
en familieleden. Dat geweld kan onder andere fysiek, seksueel en psychisch van aard
zijn[1]. Vormen van huiselijk geweld zijn: (ex)partnergeweld, ouderen-mishandeling,
eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en genitale verminking, mishandeling van ouders
door hun kinderen. (Factsheet huiselijk geweld (2013) van Movisie).
Huiselijk geweld onderscheidt zich van publiek geweld doordat het plaatsvindt binnen
intieme relaties, gezins- of familieverhoudingen. Er is sprake van emotionele afhankelijkheid
en loyaliteitsbanden (Lünnemann en Verwijs, 2012).
Kindermishandeling
Onder kindermishandeling wordt verstaan:
'Elke vorm van voor de minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke,
psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen, ten opzichte van wie
de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief
of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden
berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.' De definitie
omvat verschillende vormen van kindermishandeling. (www.amk-nederland.nl)
(ex-) Partnergeweld (01)
Geweld1 tussen partners onderscheidt zich van geweld tegen kinderen in het gezin, omdat partners
beide volwassen zijn en kinderen per definitie kwetsbaarder zijn dan hun ouders.
Partners hebben een wederzijdse zorgverplichting en zijn vaak financieel, economisch
en sociaal afhankelijk van elkaar. Bij partnergeweld is vaak sprake van machtsongelijkheid,
waarbij de pleger een bepaald overwicht heeft op het slachtoffer. Er kan een patroon
ontstaan waardoor het slachtoffer (en het hele gezin) in een isolement kunnen raken.
Profielen) van (ex-)partnergeweld:
-
1. Intiem terrorisme (‘intimate terrorism’). Eenzijdig ernstig geweld van doorgaans de
man. Bijvoorbeeld: dreiging en intimidatie; constant in de gaten houden wat het slachtoffer
doet en waar zij is; het ondermijnen van de wil van het slachtoffer door het zelfvertrouwen
aan te tasten, door constante verbale aanvallen en door haar te overtuigen dat er
geen alternatieven zijn voor de relatie; de mogelijkheden om zich tegen het controlerende
gedrag te verzetten worden zoveel mogelijk beperkt door haar de toegang tot allerlei
bronnen te ontzeggen en afhankelijk te maken. Dit gebeurt bijvoorbeeld door het slachtoffer
te weinig geld te geven en niet toe te staan contact te hebben met vrienden of familie.
-
2. Veel voorkomen partnergeweld (‘common couple violence’).
-
3. Gewelddadig verzet (‘violent resistance’).
-
4. Wederzijds geweld en controle (‘mutual violent control’).
(Graham, Kevan en Archer, 2003; Johnson, 2008; Lünnemann en Verwijs, 2012)
Belaging
Het wederrechtelijk stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op iemands persoonlijke
levenssfeer, bijvoorbeeld door die ander voortdurend, hinderlijk te achtervolgen,
te bespieden, te bellen en te mailen of persoonlijk te bedreigen.
Belaging kan deel uitmaken van andere vormen van geweld tegen een (ex-)partner.
Eergerelateerd geweld (02)
Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld, gepleegd
vanuit een collectieve mentaliteit in reactie op een (dreiging van) schending van
de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie, waarvan de buitenwereld
op de hoogte is of dreigt te raken’ (Werkdefinitie ministerie van Justitie, Beke 2005).
Het begrip ‘eergerelateerd geweld’ is de overkoepelende term voor alle vormen van
dwang en psychisch en fysiek geweld om te voorkomen dat een lid van de familie een
‘misstap’ zet die de familie-eer in de gemeenschap kan schaden en alle geweld tegen
de (vermeende) ‘eerschender’ om de geschonden eer te herstellen. Bij ‘eer’ kan het
gaan om persoonlijke eer (iemand houdt zich aan de basisvoorwaarden van de sociale
groep) of om maatschappelijke eer (men is gelijkwaardig en kan elkaar vertrouwen,
waardoor men respect, steun en bescherming krijgt). Daarnaast telt in veel bevolkingsgroepen
met een groepscultuur ook de familie-eer, die vooral is gekoppeld aan de seksuele
eer van met name vrouwen en meisjes. Mannen en jongens hebben de taak deze eer te
beschermen, zo nodig te herstellen, desnoods met geweld. Dit zogenaamde eergerelateerd
geweld komt vooral voor in culturen rond de Middellandse Zee (Spanje en Italië kenden
ook eermoord), het Midden-Oosten, Zuid- en Centraal-Azië. Ook onder Roma en Hindoestaanse
gemeenschappen komt eergeweld voor. Onder orthodox-christelijke en joodse gemeenschappen
zien we vergelijkbare mechanismen rond kuisheid, aanzien, groepsdruk en sociale uitsluiting.
Er is een diversiteit aan vormen van eergerelateerd geweld en gradaties van ernst.
Denk hierbij aan eermoord, trotsmoord, (gedwongen) zelfmoord, verstoting, seksueel
misbruik, genezingsrituelen en bezweringen. Ook huwelijksdwang en achterlating kunnen
hieronder vallen, maar zijn niet altijd een gevolg van een eerkwestie, want hebben
soms bijvoorbeeld een financiële of verblijfsrechtelijke reden.
Ouderenmishandeling of ontspoorde zorg (03)
Ouderenmishandeling (in huiselijke kring en professionele relatie) is het handelen
of het nalaten van handelen van al degenen die in een terugkerende persoonlijke of
professionele relatie met de oudere (iemand van 65 jaar of ouder) staan, waardoor
de oudere persoon lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt en waarbij
van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.
(VWS, 2011; H. Comijs, 1996).
In Nederland onderscheiden we als verschijningsvormen van ouderenmishandeling: lichamelijke
mishandeling, psychische mishandeling, verwaarlozing, financiële uitbuiting, seksueel
misbruik. Soms wordt een zesde vorm genoemd: schending van rechten. Voorbeelden hiervan:
schending van het recht op privacy, instemmingsrecht en recht op bewegingsvrijheid.
Deze worden beschouwd als een vorm van psychische mishandeling.
Ontspoorde (mantel)zorg: een specifieke vorm van ouderenmishandeling.
Overschrijding van de grens van goede zorg door een mantelzorger, veroorzaakt door
overbelasting, onmacht, onkunde of onwetendheid. Verschijningsvormen van ontspoorde
mantelzorg: psychisch geweld, fysiek geweld, verwaarlozing, seksueel grensoverschrijdend
gedrag en financieel misbruik.
Oudermishandeling/ geweld tegen ouders (04)
Werkdefinitie voor de verkenning van TNO en Movisie naar geweld tegen ouders (Vink
en Goes, 2014). Een breed gedragen definitie ontbreekt nog.
‘Oudermishandeling is niet-incidenteel geweld in het gezin, gepleegd door een jeugdige
van 12 tot 23 jaar, gericht op (een van) de ouders/verzorgers.
Het gaat om herhaaldelijk en ernstig geweld dat niet alleen vanuit de puberteit verklaard
kan worden. Het geweld kan psychisch, fysiek en seksueel zijn, maar ook financiële
uitbuiting betreffen. Uitgezonderd van de definitie zijn (ex-)partnergeweld, geweld
tussen broers en zussen en ouderenmishandeling (deze vormen kunnen wel voorkomen naast
het geweld tegen de ouders/verzorgers)’. (Vink en Goes, 2014).
Huwelijksdwang en achterlating (05)
Huwelijksdwang is een religieus of wettelijk huwelijk waarbij de (voorbereidende)
huwelijkshandelingen tegen de vrije wil van minstens een van de huwelijkskandidaten
plaats hebben en waarmee onder een bepaalde vorm van dwang is ingestemd. (Cornelissen,
Kuppens en Ferwerda, 2009)
Huwelijksdwang is het dwingen van een meisje, jongen, vrouw of man tot een huwelijk.
Bij huwelijksdwang hebben een of beide huwelijkspartners weinig of geen zeggenschap
over de sluiting van het huwelijk, het huwelijk is tegen hun wil. Een weigering wordt
vaak niet geaccepteerd.
Slachtoffers van huwelijksdwang hebben doorgaans niet alleen te maken met een gebrek
aan vrije partnerkeuze, maar ook met een dwang om te trouwen, vaak voor een bepaalde
leeftijd. Als jongeren vervolgens tegen de wil van hun ouders/familie toch kiezen
voor een zelfgekozen partner, raken ze meestal het contact kwijt met de ouders of
worden ze verstoten.
Meestal gaat het bij huwelijksdwang om ouders die hun dochter of zoon een huwelijk
en/of een bepaalde partner opdringen. Vaak oefent op de achtergrond ook de familie
of de etnische gemeenschap druk uit. Die druk kan subtiel tot zeer dwingend zijn.
Huwelijksdwang is een vorm van huiselijk geweld en van eergerelateerd geweld. Blijvend
verzet tegen het huwelijk kan aanleiding zijn tot een gedwongen achterlating of eermoord.
Achterlating:
Het tegen de zin achterlaten in het land van herkomst (van de ouders) van jongeren,
met name meisjes van 12-23 jaar; vaak wordt het paspoort of de verblijfsvergunning
van het slachtoffer afgenomen om terugkeer naar het nieuwe thuisland te verhinderen.
Huwelijkse gevangenschap:
Naast het gedwongen worden om te trouwen, kan een persoon ook gedwongen worden om
getrouwd te blijven. Een vrouw of man is in dat geval een huwelijk aangegaan en wil
dit be-eindigen, terwijl daarvoor de medewerking van de echtgenoot nodig is. Als de
echtgenoot deze medewerking weigert, is sprake van huwelijkse gevangenschap. Dit kan
voorkomen bij een formeel huwelijk, maar ook bij een informeel, religieus huwelijk.
Vaak zijn het vrouwen die door hun man gedwongen worden om gehuwd te blijven. Maar
het komt ook voor dat de vrouw haar man dwingt om gehuwd te blijven.
(www.huiselijkgeweld.nl)
Kindermishandeling, kindcheck (06)
Onderdeel van de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is
de zogenaamde kindcheck, die betrekking heeft op professionals die met volwassenen
werken. Aks de situatie van de cliënt aanleiding geeft om zich zorgen te maken over
mogelijk aanwezige kinderen, dan zijn de professionals verplicht om na te gaan of
hun cliënt verantwoordelijkheid draagt voor de opvoeding of verzorging van kinderen.
Als dat het geval is, dan moeten zij nagaan of de kinderen veilig zijn. Ze dienen
daarvoor een aantal stappen te volgend die beschreven staan in de Wet verplichte meldcode.
De uitkomst hiervan kan zijn dat de professional contact opneemt met het AMHK.
(Model handelingsprotocol voor het AMHK)
Kindermishandeling, vechtscheiding (07)
Gesproken kan worden van een vechtscheiding als een scheiding zeer complex verloopt
door slepende meningsverschillen die vaak ook worden uitgevochten via mediators, advocaten
en hulpverleners. Niet alleen de twee ouders, ook de familie en vrienden om hun heen,
en ook scholen en andere instanties, raken betrokken in de strijd. In de loop van
dit proces is veel achterdocht en wantrouwen gegroeid die het steeds moeilijker maakt
tot constructieve oplossingen te komen. In deze scheidingen raken kinderen gevangen
en beschadigd. Het polariseren van de standpunten en het demoniseren van de andere
ouder leidt bij kinderen tot verwarring aangezien kinderen vaak niet in staat zijn
tot meervoudige partijdigheid. Het demoniseren van de andere ouder heeft als gevolg
dat ouders zichzelf superieur vinden aan de ander. Hierdoor voelen ouders zich in
hun recht staan om de opvoeding van het kind op zich te nemen en denken hierbij te
handelen in het belang van het kind. Dit leidt echter tot intensere conflicten, minder
vergevingsgezindheid en minder samenwerking bij onderhandelingen. Het kind wordt hiermee
de inzet van het conflict wat als gevolg kan hebben dat alle betrokken partijen vooral
over het kind spreken en niet langer met het kind. De kern van de verwaarlozing is
dat niemand meer aan het kind vraagt hoe het met hen gaat, wat ze ervaren en wat ze
nodig hebben, terwijl ze hier juist in scheidingssituatie extra behoefte aan hebben.
De negatieve gevolgen voor het kind bestaan uit psychosociale problemen, zoals angsten,
depressie en agressief gedrag. Er bestaat een sterke relatie tussen de ernst van de
conflicten tussen ouders en de ernst van de psychosociale gevolgen. (www.kindernuitdeknel.nl)
TOELICHTING
Algemeen
§ 1. Doel en aanleiding van de regeling
De Uitvoeringsregeling Wmo 2015 is de uitwerking bij ministeriële regeling van de
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
Daarnaast worden in deze regeling nog enkele verwijzingen naar de Wet maatschappelijke
ondersteuning in andere regelingen aangepast aan de equivalente bepaling in de Wmo
2015.
De regeling is mede opgesteld door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
vanwege de betrokkenheid van deze Staatssecretaris bij de in de regeling opgenomen
regels over de Advies- en Meldpunten Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK’s).
De wetgever heeft met de Wmo 2015, die de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)
vervangt, uitwerking gegeven aan de maatregelen die in het regeerakkoord ‘Bruggen
slaan’ zijn opgenomen die betrekking hebben op de decentralisatie van de verantwoordelijkheid
voor langdurige ondersteuning naar gemeenten. Met het vervallen van de Wmo is de Regeling
maatschappelijke ondersteuning van rechtswege vervallen.
§ 2. Inhoud van de regelgeving
Net als bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is bij het opstellen van de Uitvoeringsregeling
Wmo 2015 prioriteit gegeven aan die gevallen waarin de Wmo 2015, en in een enkel geval
het Uitvoeringsbesluit, nadere regeling voorschrijft. Ten aanzien van persoonsgebonden
budgetten is in overleg met de Sociale verzekeringsbank (SVB) en de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) nadere regelgeving opgesteld.
Deze regeling bestaat uit 7 hoofdstukken. Hieronder wordt verder kort aangegeven wat
de regeling op hoofdlijnen regelt. Het eerste hoofdstuk bevat algemene bepalingen
en bevat de begripsomschrijvingen. Dit behoeft geen nadere toelichting.
In hoofdstuk 2 staan regels op grond van artikel 2.6.2 van de Wmo 2015 over het budgetbeheer
van de SVB. Tot de uitvoerende taken van de SVB behoren naast het verrichten van de
betalingen uit persoonsgebonden budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen
van belasting, administreren, toetsen op de door het college gestelde voorwaarden,
controle op wet- en regelgeving en het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Het
is van belang dat de SVB en gemeenten goed afstemmen over de uitvoering van het budgetbeheer.
Hoofdstuk 3 gaat in op de gegevensverstrekking van de AMHK’s op het gebied van financiële
verslaglegging en beleidsinformatie. In hoofdstuk 4 van de Wmo 2015 zijn naast de
taken van het AMHK ook diverse kwaliteitseisen opgenomen en is ook het toezicht daarop
geregeld. Vanwege de samenhang met de jeugdketen is in veel gevallen gekozen voor
overeenstemmen van diverse bepalingen uit de Jeugdwet die gelden voor jeugdhulpaanbieders
en gecertificeerde instellingen.
Omdat het AMHK een belangrijk onderdeel is van het jeugdstelsel, regelt artikel 4.2.12
van de Wmo 2015, dat ook het AMHK kosteloos de benodigde gegevens dient te verstrekken
aan het college en aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en
Veiligheid en Justitie (VenJ).2 Zo ook is bij de bepalingen over de financiële verslaglegging en beleidsinformatie
aangesloten bij de bepalingen uit de Regeling Jeugdwet. Over de geleverde prestaties
en over hun functioneren, leggen AMHK’s jaarlijks verantwoording af. Na de stelselherziening
en de daarmee samenhangende samenvoeging tussen de Steunpunten huiselijke geweld en
de Advies- en meldpunten kindermishandeling, ligt de financiering en sturing van de
AMHK’s in beginsel bij de gemeenten. Het is in verband met de overzichtelijkheid en
transparantie belangrijk om de verantwoordingsregimes te harmoniseren. In het nieuwe
stelsel wordt dientengevolge gewerkt met een jaardocument dat overeenkomstig een model
wordt opgesteld. In het jaardocument wordt – naast de informatie die op grond van
andere geldende regelgeving zoals artikel 2:391 van het Burgerlijk Wetboek – kwantitatieve
en kwalitatieve beleidsinformatie opgenomen. Informatie moet digitaal aangeleverd
worden en centraal worden beheerd, met het oog op optimale toegankelijkheid voor overheden
en instanties die deze informatie voor de uitvoering van hun taak nodig hebben. Om
die reden is in de regelgeving opgenomen om de jaarlijkse verantwoording uitsluitend
af te leggen via de systematiek van het jaardocument. In deze regeling is aangesloten
op de verplichtingen die op grond van de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) voor
zorginstellingen gelden. Met het toegankelijk maken van verantwoordingsinformatie
wordt de transparantie van de AMHK’s bevorderd, zowel horizontaal (afnemers van de
diensten van het AMHK en interne toezichthouders) als verticaal (verantwoordelijke
overheden). Naast informatie die op gemeentelijk niveau nodig is voor beleidsdoeleinden,
levert de landelijke vergelijkbare informatie in het jaardocument samen met de beleidsinformatie
tevens een landelijk beeld op van het reilen en zeilen van de AMHK’s. De ministers
van VWS en VenJ kunnen hiermee verantwoording afleggen aan het parlement in het kader
van de stelselverantwoordelijkheid. Daarnaast biedt het jaardocument AMHK’s de mogelijkheid
hun eigen prestaties te vergelijken met die van andere AMHK’s. Ten slotte moet het
jaardocument leiden tot vermindering van de administratieve lasten bij AMHK’s: verantwoordingsvragen
worden immers geharmoniseerd.
In hoofdstuk 4 zijn nadere regels gesteld over het ervaringsonderzoek onder personen
die een maatwerkvoorziening hebben aangevraagd en waarvoor gemeenten een onderzoek
hebben uitgevoerd, en cliënten die gebruik maken van een algemene voorziening, een
maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget. Het cliëntervaringsonderzoek bevat
een vragenlijst die betrekking heeft op:
-
• hoe cliënten hun zelfredzaamheid en participatie beoordelen.
-
• hoe cliënten de kwaliteit van de ondersteuning ervaren.
-
• in hoeverre de cliënten vinden dat de ondersteuning bijdraagt aan zelfredzaamheid
en participatie.
Daarbij dienen relevante aspecten van kwaliteit zoals genoemd in de Wmo 2015 te worden
verwerkt. Het gaat om kwaliteitseisen, die worden vermeld in artikelen over de toegang
(de artikelen 2.1.3, 2.3.2, 2.3.5, 2.3.6 van de Wmo 2015) en over de kwaliteit van
voorzieningen (artikel 3.1 Wmo 2015). De resultaten van het onderzoek kunnen dan tussen
gemeenten vergeleken worden. Uiteraard zal het niet mogelijk zijn om bijvoorbeeld
iedere gebruiker van een algemene voorziening een vragenlijst aan te bieden. Een onderzoek
kan daarom ook een representatieve steekproef omvatten.
In hoofdstuk 5 zijn de bedragen en andere getallen op grond van artikel 3:13, eerste
lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 2°, van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geïndexeerd.
Deze bepalingen zien op het vaststellen van het bijdrageplichtig inkomen voor cliënten
die in een instelling voor beschermd wonen verblijven.
Beschermd wonen viel voor 1 januari 2015 onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
(AWBZ), die inmiddels is vervallen, en valt per die datum onder de Wmo 2015. In de
Wmo 2015 zijn de bijdragesystematiek en artikelen uit het Bijdragebesluit zorg overgenomen.
De tekst van artikel 3.13 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is grotendeels gebaseerd
op artikel 6 van het Bijdragebesluit zorg. Deze bepaling is uitgewerkt in de Bijdrageregeling
zorg AWBZ. Deze regeling is nu vervangen door de bepalingen in hoofdstuk 5. In de
artikelen van dit hoofdstuk worden de bedragen voor 2015 genoemd die op grond van
artikel 3.13 moeten worden vastgesteld. Het gaat om bedragen die jaarlijks aangepast
worden, omdat voor elk nieuw kalenderjaar ook het peiljaar opschuift. De bedragen
moeten op het juiste peiljaar geënt zijn. De bepaling die de aftrek voor de premie
zorgverzekering (gecorrigeerd met de zorgtoeslag) regelt, bevat, naast bedragen, tevens
percentages en andere cijfers. Ook deze getallen moeten op het juiste peiljaar geënt
zijn en zijn daarom eveneens aangepast. Omdat de bedragen voor 2015 nieuw zijn opgenomen,
zal de eerstvolgende wijziging voor het jaar 2016 plaatsvinden.
De hoofdstukken 6 en 7 bevatten respectievelijk technische wijzigingen van andere
regelingen in verband met de nieuwe Wmo 2015 en slotbepalingen.
§ 3. Administratieve- en bestuurlijke lasten
De regeldruk die gemoeid is met de invoering van de Wmo 2015 is onderzocht in het
onderzoek ‘Regeldruk Hervorming Langdurige Zorg’ van 21 maart 2014 (bijlage bij kamerstukken
II 2013–2014, 30 597, nr. 431). De AMHK’s worden ingesteld in de Wmo 2015, maar het regelgevingtraject heeft onder
de Jeugdwet plaatsgevonden. In het kader van de Jeugdwet is de regelgeving over de
AMHK’s voorbereid. AMHK’s maken gebruik van modellen die met landelijke vertegenwoordigers
van de AMHK’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn gemaakt en die aansluiten
bij het model handelingsprotocol AMHK’s. Omdat de verantwoording aansluit bij het
werkproces van de AMHK’s worden de administratieve lasten zoveel mogelijk beperkt.
De financiële informatie die wordt gevraagd op grond van het Burgerlijk Wetboek of
Wet Normering Topinkomens wordt in ieder geval al geadministreerd. Een lastenverzwaring
treedt op in de situatie dat de AMHK-functie wordt uitgeoefend door een organisatie
die meer functies uitoefent, zoals een GGD. De wet en de regeling eisen dan dat cijfers
expliciet voor de AMHK-functie zichtbaar worden gemaakt. Dit is noodzakelijk voor
goed toezicht en adequate handhaving. AMHK’s hebben administratieve lasten op grond
van deze regeling. Een toelichting hieromtrent is te vinden in de nota van toelichting
bij het Besluit Jeugdwet
Artikelsgewijze deel
Artikel 1
Dit artikel bevat begripsomschrijvingen.
Artikel 2
In dit artikel zijn regels gesteld over het trekkingsrecht en het budgetbeheer van
een persoonsgebonden budget (pgb) dat wordt uitgevoerd door de SVB. De SVB mag alleen
onder bepaalde voorwaarden betalingen verrichten. Wanneer de SVB een declaratie van
de cliënt ontvangt zal eerst moeten worden getoetst of de declaratie in overeenstemming
is met de pgb-beschikking van het college en de overeenkomst(en) die de cliënt heeft
gesloten met derden die het werk in het kader van zijn toegekende maatwerkvoorziening
uitvoeren. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij regulier gebruik van huishoudelijk
hulp, kan er sprake zijn van werkgeverstaken, zoals afdracht van eventuele loonheffing,
premies voor de werknemersverzekeringen en werkgeverspremies op grond van de Zorgverzekeringswet.
Dit zal de SVB eveneens uitvoeren. Ook wordt het budget, op grond van de pgb-beschikking,
via de SVB gecompenseerd voor het bedrag dat een budgethouder kwijt is doordat hij
een zieke werknemer heeft die hij op grond van artikel 7:629 BW moet doorbetalen.
Het budget wordt gecompenseerd zodat de budgethouder vervangende zorg kan inkopen.
De SVB ondersteunt en faciliteert de budgethouder, maar de budgethouder blijft te
allen tijde zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever
en voor zijn verplichtingen als houder van een pgb. Gemeenten kunnen bij verordening
voorwaarden stellen die eisen stellen aan de overeenkomsten die kunnen worden gesloten
tussen cliënten en aanbieders. Voor de uitvoering van het budgetbeheer is het van
belang dat de overeenkomst aan bepaalde minimumeisen voldoet. Het moet helder zijn
of er bijvoorbeeld sprake is van werkgeverschap.
Cliënten zullen in bepaalde gevallen ook diensten gebruiken waarover vooraf geen overeenkomst
is gesloten en waarbij individuele declaraties moeten volstaan (te denken valt aan
vervoer naar een dagbesteding e.d.).
Verder is geregeld dat uit een declaratie ten aanzien van een arbeidsovereenkomst
of een overeenkomst van opdracht (art 7:400 BW) moet blijken hoeveel ondersteuning
is verleend en of wat de overeengekomen resultaten waren (bijvoorbeeld het resultaat
‘schoon huis’.) Daarnaast dienen declaraties van de nodige kenmerken te worden voorzien,
zoals adresgegevens en eventueel een nummer van de kamer van koophandel, zodat het
voor de SVB duidelijk is ten behoeve van wie de betaling wordt verricht. De SVB gaat
pas over tot betaling als aan deze voorwaarden is voldaan.
In het vierde lid is, onverminderd artikel 4:5 van de Awb, geregeld dat de SVB de
uitbetaling van declaraties mag weigeren als het college de pgb-beschikking intrekt
of herziet en wanneer de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht niet volgens
het geldende recht is opgesteld. Dit borgt eerlijke arbeidsomstandigheden. Daarbij
controleert de SVB ook de rechtmatigheid rond de loondoorbetaling bij ziekte.
In het vijfde lid is geregeld dat een betaling plaats kan vinden zonder dat dit bij
beschikking is vastgesteld (artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht). Bij een
weigering van een betaling staat wel rechtsbescherming open, omdat bijvoorbeeld bij
een conflict tussen de budgethouder en degene die de dienst levert betalingen ingehouden
zouden moeten worden. Op grond van artikel 4:88, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb), kan een beschikking alsnog worden aangevraagd. Een betaling wordt in principe
binnen 30 dagen verricht, echter wanneer een betaling wordt geweigerd in verband met
de uitvoerbaarheid van de betaling, bijvoorbeeld vanwege het te laat indienen voor
de vervaldatum, zal binnen 30 dagen worden uitbetaald. Op deze manier kunnen problemen
met de betalingen alsnog worden herstelt.
In het zesde lid is geregeld dat een cliënt er voor kan kiezen om extra geld (te laten)
bijstorten in zijn toegekende budget. Dit kan bijvoorbeeld als een cliënt meer wil
inkopen dan mogelijk is op grond van zijn toegekende maatwerkvoorziening.
In het zevende lid is vastgelegd dat de SVB de cliënt ondersteunt bij zijn werkgeverstaken,
waaronder aansprakelijkheid en arbeidsomstandigheidsregelgeving. Te denken valt aan
het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden van een zaakschaderegeling en het
adviseren van de cliënt op arbo-gebied. De SVB zal tevens ter ondersteuning van de
cliënt modelovereenkomsten aanbieden. Op grond van artikel 34 van de Wet SUWI is de
SVB reeds verplicht een goede administratie te houden vanwege het uitvoeren van de
taken die zijn geregeld in artikel 2.6.2 van de Wmo 2015.
Artikel 3
In de Wmo 2015 is de verplichting opgenomen voor het college, een aanbieder, het CAK,
de Sociale verzekeringsbank, toezichthoudende ambtenaren, het AMHK, een zorgverzekeraar
of een zorgaanbieder om het burgerservicenummer (bsn) van een persoon te gebruiken
met het doel te waarborgen dat de in het kader van de uitvoering van deze wet te verwerken
persoonsgegevens op die persoon betrekking hebben. Het opnemen van het bsn in de administratie
dient op zodanige wijze te geschieden, dat aan de hand van het bsn vastgesteld kan
worden op welke persoon bepaalde persoonsgegevens betrekking hebben. Ook bij de uitwisseling
van persoonsgegevens voor de uitvoering van de Wmo 2015 gebruiken de verschillende
instanties het bsn. De hier bedoelde gegevensverwerking moet voldoen aan veiligheidseisen.
In dit artikel is geregeld at deze eisen gelijkwaardig moeten zijn aan de normen NEN/ISO
27001 en 27002. Dit zijn standaarden voor (systemen voor) informatiebeveiliging. De
genoemde normen vormen de basis voor zowel de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst
als de Baseline Informatiebeveiliging Nederlandse Gemeenten. Dit zijn handreikingen
voor overheden om te toetsen of zij de standaarden goed hebben geïmplementeerd.
Artikel 4
De financiële verantwoording van de AMHK’s moet grotendeels voldoen aan de eisen uit
het Burgerlijk Wetboek. Daarop zijn specifieke uitzonderingen geformuleerd die overeenkomen
met hetgeen in de Regeling verslaglegging Wtzi is opgenomen voor zorginstellingen
en de ministeriële regeling onder de Jeugdwet.
In het kader van de maatschappelijke verantwoording heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving
een raamwerk voor de maatschappelijke verantwoording van zorginstellingen ontwikkeld.
Dit raamwerk is vastgelegd in de Voorschriften voor de inrichting van het jaarverslag
van organisaties zonder winststreven. De eisen die in dit raamwerk worden gesteld,
zijn nader uitgewerkt in het jaarverslagdeel van het model van een jaardocument.
Artikel 5
De jaarverslaggeving wordt vastgesteld volgens een model dat door de minister wordt
vastgesteld. Het verslag, bedoeld in artikel 4.2.10 van de Wmo 2015, over de naleving
van deze wet in het voorafgaande jaar met betrekking tot regels omtrent de kwaliteit
van de uitvoering van de taken en het klachtrecht, maakt onderdeel uit van dit jaardocument.
Artikel 6
Met het invullen en indienen van het jaardocument wordt voldaan aan verschillende
wettelijke verplichtingen tot het indienen van gegevens of verslagen; het document
bevat dus verschillende onderdelen. Het model-jaardocument geeft aan op welke wijze
het jaardocument digitaal bij het CIBG aangeleverd dient te worden.
Artikel 7 en de bijlage
Dit artikel regelt dat voor de structurele informatieverstrekking van de AMHK’s aan
het CBS een informatieprotocol wordt opgesteld. Voor de jeugdhulpinstellingen e.a.
bestaat eenzelfde informatieprotocol. Door de informatie die aan het CBS wordt geleverd
is het mogelijk om ten behoeve van statistiek of wetenschappelijk onderzoek jeugdsectorbreed,
met inbegrip van het AMHK, gegevens te verzamelen. In hoofdstuk 7, paragraaf 4, van
de Jeugdwet is geregeld dat gegevens over jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen,
jeugdreclassering en advies- en meldpunten huiselijk geweld en kindermishandeling
door betrokken partijen verstrekt dienen te worden aan de ministers van VWS en VenJ
en aan het college van de betrokken gemeente. Op basis hiervan verkrijgen de ministers
vanwege de stelselverantwoordelijkheid inzicht in het functioneren van het jeugdstelsel.
Daarnaast heeft het college zodoende inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid
van het gevoerde beleid. Omdat het AMHK een belangrijk onderdeel uitmaakt van het
jeugdstelsel, regelt artikel 4.2.12, eerste en tweede lid, van de Wmo 2015 dat ook
het AMHK kosteloos de benodigde gegevens dient te verstrekken aan het college en aan
beide ministers.
Artikel 8
Dit artikel verplicht het college te onderzoeken hoe de cliënten de kwaliteit van
de maatschappelijke ondersteuning ervaren. Het gaat om personen waarvoor een onderzoek
is uitgevoerd. Dit kan zowel gaan om mensen die een maatwerkvoorziening hebben toegewezen
of mensen die na het onderzoek daarvoor niet voor in aanmerking kwamen.
Op grond van artikel 2.5.1 van de Wmo 2015 worden de uitkomsten van de onderzoeken
jaarlijks gepubliceerd. Bij een cliëntervaringsonderzoek wordt onderzocht wat de ervaringen
zijn van de cliënten met de geboden ondersteuning en welk effect ze ervan hebben ondervonden
wat betreft de verbetering van hun zelfredzaamheid of participatie en de wijze waarop
zij zich kunnen handhaven in de samenleving. Op deze wijze worden zowel de vraag naar
de resultaten van de maatschappelijke ondersteuning als de vraag naar de beleving
ervan door de cliënten in één onderzoek geïntegreerd. Omdat gevraagd wordt naar de
concrete ervaringen van de cliënten, zijn de uitkomsten van een cliëntervaringsonderzoek
betrouwbaarder dan die van een klanttevredenheidsonderzoek. Door eisen te formuleren
inzake de reikwijdte van het in dit artikel beschreven ervaringsonderzoek wordt bewerkstelligd
dat de uitkomsten van de ervaringsonderzoeken van de verschillende gemeenten onderling
vergelijkbaar zullen zijn. Op deze wijze wordt nader invulling gegeven aan de lokale
verantwoording over de uitkomsten van het beleid van het college aan de gemeenteraad
en heeft het ministerie van VWS toegang tot de benodigde beleidsinformatie.
Artikel 9
Met deze bepaling zijn de bedragen voor de aftrekpost in verband met zak- en kleedgeld
geïndexeerd.
Artikel 10
Deze bedragen hebben betrekking op de aftrekpost voor de premie zorgverzekering, gecorrigeerd
voor de zorgtoeslag.
Het met de in dit artikel geregelde 5,65% van het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel
43 van de Zorgverzekeringswet is het bedrag dat de Belastingdienst in rekening brengt
bij de verzekerden die zelf de inkomensafhankelijke premie zorgverzekering verschuldigd
zijn. Het gaat daarbij onder meer om zelfstandigen en alimentatiegerechtigden.
Volledigheidshalve zij opgemerkt dat met ingang van 1 januari 2013 voor de vaststelling
van de zorgtoeslag een vermogenstoets is ingevoerd. Dit betekent dat verzekerden met
vermogen boven de daarvoor geldende grens met ingang 1 januari 2013 geen zorgtoeslag
meer hebben gekregen. Voor de eigen bijdrage is dit relevant per 1 januari 2015 omdat
de eigen bijdrage in beginsel op het inkomen en vermogen van twee jaar terug wordt
vastgesteld. Voor deze verzekerden wordt de aftrekpost premie zorgverzekering met
ingang van 1 januari 2015 niet meer gecorrigeerd voor de zorgtoeslag die zij immers
niet meer ontvangen.
Artikel 11
Deze bedragen betreffen de aftrekpost voor de verzekerde die de pensioengerechtigde
leeftijd nog niet heeft bereikt en de aftrekpost voor de verzekerde die die leeftijd
wel heeft bereikt
Artikel 12
Met deze bepaling zijn de bedragen voor de extra vrijlatingen geïndexeerd.
De artikelen 13 tot en met 18
Deze artikelen betreffen technische wijzigingen. Het gaat om verwijzingen naar de
Wmo die worden vervangen door de equivalente bepalingen in de Wmo 2015.
Artikel 19
Overgangsgerechtigde verzekerden onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten hebben
op grond van artikel 8.3 van de Wmo 2015 recht op een persoonsgebonden budget gedurende
de looptijd van hun indicatiebesluit of uiterlijk tot 1 januari 2016. De rechten die
verbonden zijn aan hun indicatiebesluit kunnen zij te gelde maken bij het college
van hun gemeente. De Regeling subsidies AWBZ blijft op hen van toepassing. De SVB
voert deze betalingen uit namens het college. Deze budgetten bevatten tevens een zogenaamd
verantwoordingsvrij bedrag dat rechtstreeks aan de budgethouder wordt uitbetaald.
Gedurende de looptijd van het overgangsrecht zullen cliënten gebruik kunnen maken
van deze regeling. Bij het aflopen van het overgangsrecht zullen cliënten op grond
van de Wmo 2015 geen geld op hun eigen rekening krijgen, maar worden betalingen enkel
aan derden verricht.
Artikel 20
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Op dat tijdstip zijn
alle artikelen van de Wmo 2015 in werking getreden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven