Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2014, nummer WBV 2014/34, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A1/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3. Visum

De vreemdeling die verzoekt om toegang tot Nederland moet bij binnenkomst in Nederland informatie verstrekken aan de ambtenaar belast met de grensbewaking ter ondersteuning van zijn verzoek om toegang. De informatie die de vreemdeling aan de ambtenaar belast met de grensbewaking verstrekt moet overeenkomen met de informatie die de vreemdeling heeft verstrekt aan de diplomatieke post ter verkrijging van een visum.

De vreemdeling moet, in de gevallen waarin dat vereist is, voor een verblijf van langer dan 90 dagen beschikken over een mvv.

B

Paragraaf A1/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5 Middelen van bestaan

De vreemdeling moet voor een verblijf van ten hoogste 90 dagen beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De middelen van bestaan moeten, anders dan bepaald in paragraaf B1/4.3.2 Vc, voor de vreemdeling voldoende zijn om te voorzien in zowel de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang gewaarborgd is. De ambtenaar belast met de grensbewaking moet in ieder geval de volgende omstandigheden van de vreemdeling meewegen:

  • de duur van het voorgenomen verblijf;

  • het reisdoel;

  • de persoonlijke omstandigheden; en

  • de aard van het gebruikte vervoermiddel.

Een vreemdeling die zelfstandig reist, moet in staat zijn te voorzien in de kosten van zijn verblijf en onderdak. Voor Nederland geldt een bedrag van ten minste € 34 per persoon per dag. Het bedrag van € 34 is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang van de vreemdeling is gewaarborgd.

De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent onder voorwaarden toegang aan een vreemdeling van wie niet zeker is dat hij in staat is over voldoende middelen van bestaan te beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis/reis naar een derde land. De ambtenaar belast met de grensbewaking verleent de toegang als voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om een van de andere voorwaarden genoemd in artikel 5, eerste lid, SGC te weigeren;

  • b. de ambtenaar belast met de grensbewaking heeft geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden voor kort verblijf (zie vrije termijn A1/6 Vc);

  • c. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is, door het deponeren van een retourticket of een garantiesom;

  • d. de vreemdeling stelt op verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring.

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd de vreemdeling een meldplicht op te leggen met toepassing van artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vb.

De ambtenaar belast met de grensbewaking informeert de Korpschef over de toegangsverlening onder voorwaarden door middel van model M20.

Een vreemdeling heeft van rechtswege verblijf in de vrije termijn als de vreemdeling voldoet aan de in artikel 12 Vw gestelde voorwaarden en aan die voorwaarden blijft voldoen. De vrije termijn bedraagt 90 dagen.

De vreemdeling mag in het kader van verblijf in de vrije termijn aantonen dat hij voldoende middelen van bestaan heeft uit inkomsten uit hier te lande te verrichten werkzaamheden of te verlenen diensten. Voor bepaalde werknemers is een tewerkstellingsvergunning vereist, zie hiervoor B5 Vc. De duur van de te verrichten werkzaamheden of diensten mag niet langer zijn dan de duur van de vrije termijn.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen mag aan de vreemdeling vragen om zekerheid te stellen als de ambtenaar belast met de grensbewaking dat bij binnenkomst van de vreemdeling niet heeft gedaan.

C

Paragraaf A1/5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5. Visa

De regels over de procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa voor de doorreis over het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie of een voorgenomen verblijf op het grondgebied van die lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, zijn neergelegd in de Visumcode.

D

Paragraaf A3/7.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.1.2 Raadplegen BMA

Bij de beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen. De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.1 Vc overlegt en deze, nadat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld, niet heeft aangevuld.

Het raadplegen van BMA is niet nodig als het gaat om een aanvraag op grond van artikel 64 Vw bij zwangerschap of tuberculose (zie paragraaf A3/7.4 en 7.5 Vc).

De IND verleent ook uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw zonder hiervoor medisch advies aan het BMA te vragen als uit een bewijs blijkt dat de vreemdeling:

  • a. klinisch opgenomen is; en

  • b. een actieve medische behandeling ondergaat die niet buiten de kliniek mogelijk is; en

  • c. in dit verband tijdelijk niet in staat is om te reizen.

De IND verleent in deze gevallen uitstel van vertrek voor de duur van de opname tot een maximum van een half jaar. Het verleende uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw vervalt van rechtswege twee weken na beëindiging van opname.

De vreemdeling hoeft zijn medische situatie niet aan te tonen als de DT&V, het COA of de ambtenaar belast met grensbewaking, concrete aanwijzingen heeft dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. De vreemdeling moet onder behandeling staan bij een behandelaar. In dit geval moet de ambtenaar belast met de uitzetting of ontruiming of de ambtenaar van de DT&V ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw door de vreemdeling zich ervan vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en bij de IND een medisch advies (laten) vragen.

De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aantoont. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.

E

Paragraaf B1/3.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3.4 Afgifte mvv en inreis in Nederland

De vreemdeling moet binnen:

  • a. drie maanden na de kennisgeving op de mvv-aanvraag in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf voor de vaststelling van zijn identiteit en afgifte van de mvv; en

  • b. 90 dagen na de datum van de afgifte van de mvv Nederland inreizen.

De vreemdeling of diens referent moet een nieuwe mvv-aanvraag indienen als:

  • de vreemdeling later dan drie maanden na de dagtekening van de kennisgeving aan de referent in persoon verschijnt bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om zijn mvv af te halen;

  • de vreemdeling later dan 90 dagen na datum van afgifte van de mvv Nederland inreist (niet binnen de geldigheidsduur van de afgegeven mvv); of

  • de vreemdeling na indiening van de mvv-aanvraag maar voor afgifte van de verblijfsvergunning zijn verblijfsdoel wil wijzigen.

F

Paragraaf B1/8.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.3.4 Bewijsmiddelen afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Middelenvereiste
Inkomsten uit arbeid in loondienst

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • een kopie van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (niet ouder dan drie maanden, voorzien van datum, handtekening en firmastempel van de werkgever), in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als dit model zijn opgenomen; en

  • kopieën van loonspecificaties over de drie maanden voorafgaand aan de aanvraag (tenzij de werkzaamheden op grond van de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden zijn aangevangen).

Voor zover relevant beschouwt de IND ten aanzien van het arbeidsverleden als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid in loondienst:

  • kopieën van arbeids- of uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag;

  • kopieën van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • een recent uittreksel van de inschrijving van de onderneming of vestiging in het handelsregister (tenzij inschrijving niet mogelijk is); en

  • een verklaring inkomen ondernemer, volledig ingevuld door:

    • een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst;

    • ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf; en

    • voorzien van de bijbehorende bijlagen.

De IND beschouwt als aanvullend bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit arbeid als zelfstandige:

  • bankafschriften;

  • aanslagen inkomstenbelastingen;

  • jaarrekeningen; en

  • maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit inkomensvervangende uitkering

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit (een) inkomensvervangende uitkering(en):

  • een toekenningsbesluit van de uitvoeringsinstantie; en

  • de meest recente uitkeringsspecificatie.

Inkomsten uit eigen vermogen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit eigen vermogen de volgende bescheiden:

  • de meest recente definitieve aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente voorlopige aanslag inkomstenbelasting zoals verkregen van de Belastingdienst;

  • de meest recente opgave van het inkomen aan de Belastingdienst; en

  • bescheiden waaruit het eigen vermogen blijkt op het moment van de indiening van de aanvraag.

Inkomsten uit overige bronnen

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan uit overige bronnen:

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van inkomsten uit overige bronnen; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat over deze inkomsten de wettelijke belastingen zijn afgedragen.

Geldig document voor grensoverschrijding

De IND beschouwt een geldig – door Nederland erkend – paspoort als bewijsmiddel dat de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat niet over een geldig document voor grensoverschrijding kan worden beschikt door de vreemdeling, een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van het land waarvan de vreemdeling onderdaan is waarin wordt gemotiveerd waarom de vreemdeling niet (meer) in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Als de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig paspoort en heeft aangetoond dat hij niet (meer) in het bezit kan worden gesteld van een geldig paspoort, beschouwt de IND aanvullende gegevens en bescheiden als bewijsmiddel waaruit zijn identiteit en nationaliteit moet blijken.

Tbc-onderzoek

De IND beschouwt een ingevulde en ondertekende ‘intentieverklaring tbc-onderzoek’ als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling zich bereid verklaart een medisch onderzoek en eventuele behandeling van tbc te ondergaan.

Openbare orde

De IND beschouwt als bewijsmiddel, waaruit moet blijken of de vreemdeling van 12 jaar of ouder strafbare feiten heeft begaan:

  • een door de vreemdeling ingevuld en ondertekend vastgesteld formulier ‘Antecedentenverklaring’; of

  • als de vreemdeling de ‘Antecedentenverklaring’ niet kan invullen, relevante gegevens en bescheiden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor het bepalen van het moment waarop een opgelegde sanctie ten uitvoer is gelegd en de aanvang van de (maximale) termijn waarbinnen antecedenten kunnen worden tegengeworpen gegevens en bescheiden die zien op:

  • het moment van invrijheidsstelling;

  • voltooiing van de taakstraf; of

  • betaling van het opgelegde bedrag.

De IND beschouwt een door de vreemdeling overgelegd gewaarmerkt afschrift van het buitenlandse strafvonnis als bewijsmiddel voor de toepassing van de glijdende schaal.

Basisexamen inburgering buitenland

De IND beschouwt een op naam van de vreemdeling gestelde resultatenbrief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met resultaat ‘geslaagd’ als bewijsmiddel dat het basisexamen inburgering met goed gevolg is afgelegd. Het basisexamen moet dan vóór 1 november 2014 zijn afgelegd. Als het basisexamen na 1 november 2014 is afgelegd dan ontvangt de vreemdeling de resultaten van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO); dit examen is een jaar geldig nadat het laatste examenonderdeel is behaald.

De IND beschouwt conform het Besluit inburgering en de Wet inburgering als bewijsmiddel, waaruit moet blijken dat de vreemdeling is vrijgesteld van het afleggen van het basisexamen inburgering:

  • een diploma of getuigschrift van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger onderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs of leerlingwezen als de aanvrager onderwijs heeft gevolgd in de Nederlandse taal en in het bezit is van een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van een hiergenoemde opleiding;

  • een diploma Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II als de aanvrager het Staatsexamen Nederlands als tweede taal, programma I of II, heeft afgelegd;

  • een Belgisch diploma of getuigschrift, behaald in Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een Surinaams diploma, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document uit Aruba, Curaçao of Sint Maarten, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma, certificaat of ander document, van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of Saba, behaald in het Nederlandstalig onderwijs, met een voldoende voor het vak Nederlands;

  • een diploma van het Europees baccalaureaat van de Europese school (Trb. 1957, 246), voor zover dat baccalaureaat het vak Nederlands als eerste of tweede taal omvat en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het getuigschrift International Baccalaureate Middle Years certificate, International General Certificate of Secondary Education of Internationaal Baccalaureaat, als daartoe een cursus Engels-Nederlandstalig onderwijs of een cursus Internationaal baccalaureaat met daarin het vak Nederlands is gevolgd en voor dat vak een voldoende is behaald;

  • het inburgeringsdiploma van de Wet inburgering;

  • een certificaat Inburgering in het kader van de WIN, wanneer het WIN-traject doorliep in 2007 of 2008, en bijbehorende verklaring van het ROC waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', ‘lezen' en ‘schrijven' ten minste niveau NT2-2 is behaald en voor het onderdeel Maatschappij Oriëntatie niveau 2 of 80% als die toets is afgelegd na 31 augustus 2001 respectievelijk 85% als de toets voor 1 september 2001 is afgelegd;

  • een Certificaat Inburgering Oudkomers van de Regeling certificaat inburgering oudkomers, waaruit blijkt dat voor de onderdelen 'luisteren', 'spreken', 'lezen' en 'schrijven' niveau NT2-2 is behaald;

  • een document ‘Korte Vrijstellingstoets’ bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, Besluit inburgering, zoals dat luidde tot 1 januari 2013, waaruit blijkt dat aanvrager niveau B1 van het Europese Raamwerk voor Moderne Vreemde talen heeft gehaald.

Als vereist is dat voor het vak Nederlands een voldoende is gehaald, beschouwt de IND een door de onderwijsinstelling gewaarmerkte cijferlijst, waaruit blijkt dat voor Nederlands een voldoende is behaald als bewijsmiddel hiervan.

In aanvulling op artikel 3.10 VV beschouwt de IND als bewijsmiddel ter onderbouwing van een verzoek om medische ontheffing van het basisexamen inburgering:

  • het door een door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige ingevulde ‘Standaardvragenformulier (ten behoeve van opstellen medisch advies) aan arts’; en

  • een korte verklaring van de arts/specialist/deskundige op eigen brief- of receptpapier, voorzien van zijn paraaf en stempel, waaruit blijkt:

    • a. dat sprake is van blindheid, doofheid, doofstomheid, slechtziendheid, hardhorendheid; of

    • b. dat de vreemdeling niet door eigen hulpmiddelen alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om het basisexamen inburgering af te leggen; of

    • c. dat de vreemdeling anderszins door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet is staat is het basisexamen inburgering af te leggen.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ter onderbouwing van het beroep op de hardheidsclausule:

  • bescheiden waaruit blijkt dat de vreemdeling die inspanningen heeft geleverd die in redelijkheid kunnen worden gevergd om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen. Dit kan onder meer blijken uit het één of meermalen afleggen van het basisexamen inburgering, waarbij bijvoorbeeld wel een positief resultaat is behaald voor de Toets Gesproken Nederlands / onderdeel Spreekvaardigheid en de toets Kennis van de Nederlandse Samenleving, maar geen positief resultaat is behaald voor de toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen / onderdeel Leesvaardigheid. Deze resultaten afkomstig van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of DUO voegt de vreemdeling bij de mvv-aanvraag; en

  • bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een combinatie van zeer bijzondere individuele omstandigheden aan de hand waarvan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid oordeelt of de vreemdeling niet in staat is om het basisexamen inburgering met goed gevolg af te leggen

G

Paragraaf B6/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven voor de volgende verblijfsdoelen:

  • het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • arbeid als kennismigrant;

  • wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • arbeid als zelfstandige; of

  • houder van een Europese blauwe kaart in de zin van richtlijn 2009/50/EG.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen uit het Vb, het Buwav en het VV:

  • artikelen 3.23b, 3.30, 3.30a, 3.30b, 3.32, 3.33 en 3.42, 3.89b, 3.91c en 4.43 Vb;

  • artikel 1d, 1h en 1i Buwav;

  • artikel 3.20a VV;

  • artikel 3.20b VV.

H

Paragraaf B6/3.3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3.4 Arbeid als zelfstandige

Op grond van artikel 3.58, vijfde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar.

Op grond van artikel 3.58, zesde lid, Vb verleent de IND de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal een jaar.

I

Paragraaf B6/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5 Startende ondernemer als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de vreemdeling duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van artikel 3.20b, VV, uitsluitend een van de volgende bewijsmiddelen:

  • a. De vreemdeling zelf bekostigt de financiering:

    • een afschrift van een bankrekening die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling is gesteld, waarop het saldo staat vermeld dat beschikbaar is; of

    • een verklaring van de buitenlandse bank waar de vreemdeling een rekening heeft waaruit blijkt welk bedrag (maandelijks) ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland, die mede of uitsluitend op naam van de vreemdeling staat;

  • b. De begeleider bekostigt de financiering:

    • De overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat aan de vreemdeling financiële middelen worden toegekend;

  • c. Een derde persoon of rechtspersoon bekostigt de financiering:

    • een verklaring van de bank waaruit blijkt welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens bankrekening in Nederland gedurende het verblijf in Nederland; of

    • een verklaring van de derde persoon of rechtspersoon welk bedrag maandelijks ten gunste van de vreemdeling wordt overgemaakt op diens de bankrekening in Nederland gedurende diens verblijf in Nederland; en

    • een recent(e) bankafschrift of rekeningspecificatie waar het rekeningsaldo van de derde persoon of rechtspersoon op staat; en

    • een kopie van het paspoort van de derde persoon.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de beoordeling van de deskundigheid en betrouwbaarheid van de begeleider:

  • een bewijs van inschrijving van de start-up van de vreemdeling in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider minimaal 2 jaar ervaring heeft in het begeleiden van startende ondernemers, zoals een eigen ondernemingsplan, voorbeelden van begeleide start-ups, referenties en/of het curriculum vitae (cv) van medewerkers waaruit ervaring blijkt;

  • bewijsstukken waaruit blijkt dat de begeleider financieel gezond is, zoals recente jaarrekeningen, overeenkomsten met financiers, garantstellingen door financiers, accountantsverklaringen, bankafschriften en/of onderbouwde financiële prognoses.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ voor de vreemdeling (start-up):

  • een bewijs van inschrijving van de start-up in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel;

  • een stappenplan van de vreemdeling dat informatie bevat over:

    • de rol van de vreemdeling in de start-up (de organisatie);

    • het idee voor het product of de dienst van de start-up;

    • de innovatie van het product of de dienst;

    • de activiteiten (stappen) die de startende ondernemer neemt in het eerste jaar om van idee tot onderneming te komen.

  • een door beide partijen ondertekende overeenkomst tussen de vreemdeling en de begeleider dat informatie bevat over:

    • de aard van de begeleiding (bijvoorbeeld de aangeboden faciliteiten, bijvoorbeeld over toegang tot coaching, technologie, onderzoek, bescherming intellectueel eigendom, marktonderzoek, financiering etc);

    • de voorwaarden waaronder de begeleiding wordt aangeboden;

    • het (mogelijk) belang van de begeleider in de onderneming.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat er geen familierechtelijk relatie is tussen de vreemdeling en de begeleider een verklaring waarin de vreemdeling bevestigd dat er geen familierechtelijke relatie (tot en met de derde graad) bestaat tussen de vreemdeling en de begeleider.

Arbeid als zelfstandige

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling bevoegd is een beroep of onderneming uit te oefenen:

  • een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel; en

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen.

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister met een omschrijving van het beroep of de bedrijfsactiviteiten die in de onderneming worden uitgeoefend als bewijsmiddel dat de onderneming is ingeschreven in het handelsregister.

De IND beschouwt een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ als bewijsmiddel (bijlage 13 VV) waaruit moet blijken dat de vreemdeling zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt.

Financiële bewijsmiddelen ter staving van de aanvraag moeten zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige.

De IND beschouwt als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het Ministerie van EZ, het Ministerie van VWS of het Ministerie van OC&W:

  • een document afgegeven door de bevoegde Nederlandse autoriteit, dat de vreemdeling in het bezit is van de noodzakelijke vergunningen om een beroep of onderneming uit te oefenen;

  • een volledig ingevulde en ondertekende ‘Bijlage verklaring inkomen zelfstandig ondernemer’ met de daarin gevraagde bewijsmiddelen;

  • een ondernemingsplan dat informatie bevat over:

    • persoonlijke gegevens van de ondernemer;

    • het product of de dienst;

    • een marktanalyse toegespitst op het eigen product of dienst;

    • organisatie;

    • balans;

    • omzet- en liquiditeitsprognose inclusief berekeningen;

    • specificatie en begroting arbeidscreatie en investeringen.

  • afschriften van behaalde diploma’s voorzien van een Nuffic/ stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) waardering voor zover het een buitenlands diploma betreft (dit geldt niet voor Turkse vreemdelingen);

  • afschriften van getuigschriften (diploma, promotie) van een Nederlandse opleiding (dit geldt niet voor Turkse vreemdelingen);

  • als sprake is van een onderneming in het land van herkomst: de akte van oprichting en de statuten van de onderneming;

  • arbeidsovereenkomst(en) van de voormalige dienstbetrekking(en);

  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.

  • bewijsmiddelen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.) die het innovatieve karakter van het product of de dienst voor Nederland aantonen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • bewijsmiddelen van arbeidscreatie in de eigen onderneming (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • gegevens met betrekking tot de voorgenomen investeringen (dit geldt facultatief voor Turkse vreemdelingen);

  • als de vreemdeling een freelancer is: overeenkomst(en) van (de) opdracht(en) waaruit blijkt dat de vreemdeling in opdracht werkzaamheden als freelancer gaat uitvoeren.

Vriendschapsverdragen

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit moet blijken dat de vreemdeling een aanzienlijk kapitaal heeft geïnvesteerd:

  • bij een Eenmanszaak: een bankafschrift van de onderneming waarop het geïnvesteerde bedrag staat en de openingsbalans;

  • bij een Vennootschap onder firma: een oprichtingsakte of contract waarin staat hoe groot de financiële deelname is van iedere vennoot, de (openings)balans en een bankafschrift van de onderneming; of

  • bij een Besloten Vennootschap en een Naamloze Vennootschap: de oprichtingsakte.

J

Paragraaf B8/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Verlenging en intrekking

Verlenging

De IND verlengt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld niet.

Het slachtoffer van eergerelateerd of huiselijk geweld kan na 1 jaar een aanvraag indienen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (zie paragraaf B9/11 Vc):

  • bij voortduring van de dreiging in verband waarmee de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend; of

  • of als sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.

Intrekking

De IND trekt de verblijfsvergunning in als naar het oordeel van het LEC EGG geen sprake meer is van een reële en langdurige dreiging van eergerelateerd geweld in Nederland en in het land van herkomst.

K

Paragraaf B9/2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3.1 Algemene verblijfsvoorwaarden

Op grond van artikel 3.51, eerste lid aanhef en onder k, Vb verleent de IND een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als:

  • de vreemdeling voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16, eerste lid, Vw, met uitzondering van c en k;

  • de vreemdeling meerderjarig is;

  • de vreemdeling op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland verbleef;

  • de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • de aanvraag is ontvangen binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d of f, RWN. Het moet hierbij gaan om het afleggen van een verklaring van afstand in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN zou worden ingetrokken.

L

Paragraaf B9/2.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

M

Paragraaf B9/2.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

N

Paragraaf B12/2.7.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7.1.1 Algemene beleidsregels

De IND verleent een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden.

De vreemdeling:

  • is meerderjarig;

  • verbleef op het moment waarop het Nederlanderschap werd verkregen ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, aanhef en onder a, b, e, of l, Vw in Nederland;

  • heeft het hoofdverblijf niet buiten Nederland verplaatst; en

  • dient de aanvraag in binnen twee jaar na verlies van het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, d of f, RWN. Het moet hierbij gaan om het afleggen van een verklaring van afstand in de zin van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d of f, RWN zou worden ingetrokken.

De IND wijst deze aanvraag niet af als de vreemdeling:

  • op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een periode van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, aanhef en onder a, c, e of l, Vw; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

O

Paragraaf B12/2.7.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

P

Paragraaf B12/2.7.1.3 Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang 1 januari 2015.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

TOELICHTING

ALGEMEEN

Met dit wijzigingsbesluit wordt een aantal aanpassingen gedaan in de Vreemdelingencirculaire 2000.

In hoofdstukken A1 en B1 zijn aanpassingen gedaan in verband met de implementatie van Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013. In paragraaf A3/7.1.2 is de termijn aangepast van toepassing van artikel 64 Vw in het geval van een klinische opname. In paragraaf B1/8.3.4 zijn aanpassingen gedaan met betrekking tot het basisexamen inburgering in het buitenland. Voorts wordt het vreemdelingen mogelijk gemaakt om gedurende maximaal een jaar in Nederland een innovatie onderneming te starten (start-ups). Tot slot zijn enkele redactionele aanpassingen gedaan in paragrafen uit hoofdstukken B9 en B12.

ARTIKELSGEWIJS

A, B, C, E

Op 1 november 2014 zijn de wijzigingen van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ter implementatie van Verordening (EU)nr 610/2013 van het Europees parlement en de Raad van 26 juni 2013 in werking getreden (Stb. 2014, 400 en 401 van 31 oktober 2014).

De verordening bevat technische wijzigingen, die ertoe strekken om regels betreffende de wijze van berekening van de termijnen voor toegestaan kort verblijf te verduidelijken, te vereenvoudigen en te harmoniseren. Het verblijf van korte duur op het grondgebied van de lidstaten, in de zin van onder meer de Schengengrenscode en de Visumcode, is als gevolg van de verordening bepaald op ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Bepalingen in de Vw 2000 en het Vb 2000 die niet of niet langer stroken met die van de verordening zijn daarop afgestemd. Paragrafen A1/4.3, A1/4.5, A1/5 en B1/3.3.4 Vc zijn dienovereenkomstig aangepast.

D

Deze paragraaf is aangepast naar aanleiding van uitspraak nr. 201.40061.311 IV 1 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 september 2014. Volgens vermelde uitspraak kan het beleid om aan een vreemdeling op grond van zijn ziekenhuisopname verleende uitstel van vertrek bij beëindiging van deze opname van rechtswege te laten eindigen, tot gevolg hebben dat de desbetreffende vreemdeling niet in staat is tijdig een nieuwe aanvraag in te dienen. Dit omdat hij mogelijk niet in staat zal zijn voor afloop van de aan hem verleende uitstel van vertrek de benodigde documenten te overleggen, indien hij pas een paar dagen voor de beëindiging van zijn opname over deze beëindiging wordt geïnformeerd.

F

In het basisexamen inburgering in het buitenland worden de onderdelen spreekvaardigheid, leesvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving (KNS) aangepast. De aanleiding hiervoor is dat er een aanbesteding heeft plaatsgevonden omdat het contract met de leverancier op 31 oktober 2014 is beëindigd. Per 1 november 2014 wordt de uitvoering van het basisexamen inburgering voor een groot deel bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) belegd, zoals de taken met betrekking tot het informeren, aanmelden, betalen en ter beschikking stellen van het examen en het terugkoppelen van de examenresultaten. Tot die datum voerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) deze taken uit. Het daadwerkelijk afnemen van het basisexamen op de diplomatieke posten blijft wel onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZ vallen. Inhoudelijk verandert het examen niet. De wijziging betreft de wijze van examinering (per computer) en beoordeling van het onderdeel spreekvaardigheid. Het spreekvaardigheidsexamen krijgt een andere vorm van afname en vervangt daarmee de Toets Gesproken Nederlands (TGN). De beoordeling van dit onderdeel vindt deels door de computer en deels door mensen plaats. Daarnaast wordt in het onderdeel KNS een aantal items aangepast. Als het basisexamen inburgering is afgelegd op of na 1 november 2014, kunnen de niet behaalde onderdelen worden overgedaan tegen betaling van de kosten van het betreffende examenonderdeel. Het basisexamen is een jaar geldig nadat het laatste examenonderdeel is behaald.

In deze paragraaf wordt de tekst aangepast aan deze wijzigingen.

G, H en I

Deze regeling is een uitwerking van artikel 3.30, zesde lid, Vb, waarin is neergelegd dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden afgegeven aan een vreemdeling, die deelneemt aan een start-up en wordt aangemerkt als een startende ondernemer. Met start-up wordt bedoeld een persoon of een samenwerkingsverband tussen meerdere personen die (samen) een innovatieve onderneming start(en). Voorheen kwam een vreemdeling die een onderneming wilde starten vaak niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’. Een startende ondernemer heeft immers vaak geen (uitgewerkt) ondernemingsplan of een startkapitaal.

Een startende ondernemer heeft echter een grote potentie om bij te dragen aan de Nederlandse welvaart en concurrentiepositie. Ook kan een startende ondernemer nieuwe banen creëren. Hiermee is een wezenlijk Nederlands belang gediend. Het kabinet heeft daarom besloten het Vb aan te passen zodat deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan verkrijgen (Kamerstukken II 2013/14, 31 311, nr. 105).

Een startende ondernemer moet een begeleider hebben die een goede staat van dienst heeft. De IND vraagt de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), onderdeel van het ministerie van Economisch Zaken, om advies. Het betreft een tweeledig advies. Enerzijds of de vreemdeling een innovatieve onderneming opstart en anderzijds of sprake is van een betrouwbare deskundige begeleider. RVO beoordeelt het verzoek om advies aan de hand van bijlage 8b, VV. Gedurende de adviesprocedure kan het RVO aan de startende ondernemer en/of de begeleider van de startende ondernemer om aanvullende informatie vragen als de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op een enkele punt onduidelijk is. De informatie die dan wordt verkregen wordt door het RVO betrokken in het advies aan de IND en doorgeven aan de IND. De nieuw verkregen informatie maakt onderdeel uit van het dossier van de IND. Het RVO verstrekt na uiterlijk twee weken, nadat het verzoek om advies is ontvangen van de IND, het advies aan de IND.

Een ander belangrijk punt in de regeling is dat de middelen van bestaan niet per definitie afkomstig hoeven te zijn uit de arbeid als zelfstandige. Immers, een vreemdeling heeft bij het starten van een onderneming vaak nog geen inkomsten uit de onderneming. De vreemdeling kan het verblijf in Nederland financieren uit eigen middelen, of andere personen en rechtspersonen kunnen onder voorwaarden het verblijf van de vreemdeling in Nederland bekostigen. De middelen moeten in elk geval voldoende zijn en beschikbaar zijn gedurende het verblijf van de vreemdeling in Nederland. Dit houdt bijvoorbeeld in dat als de begeleider als enige in de middelen voorziet voor de vreemdeling, dit ook voldoende moet zijn voor de gehele duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland.

De deskundigheid van de begeleider kan worden aangetoond door bij de aanvraag bijvoorbeeld een eigen ondernemingsplan van de begeleider en/of referenties te voegen. De betrouwbaarheid van de begeleider kan worden aangetoond door bij de aanvraag recente jaarrekeningen te voegen en/of een bewijsmiddel dat derden investeren in de onderneming van de begeleider.

Als de RVO een positief advies afgeeft en aan de overige voorwaarden wordt voldaan, verleent de IND aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige ‘. Bij een negatief besluit ontvangt de vreemdeling de beschikking van de IND. Het advies van het RVO maakt integraal onderdeel uit van de beschikking en wordt meegezonden met het negatief besluit. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt voor ten hoogste een jaar verleend aan de vreemdeling. Na dit jaar kan de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indienen voor het verrichten van arbeid als zelfstandige als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, Vb. In dat geval moet de vreemdeling een volwaardig ondernemingsplan overleggen. De beoordeling geschiedt aan de hand van het puntenstelsel voor zelfstandigen als bedoeld in artikel 3.30, tweede lid, Vb.

Eerder verblijf in Nederland vormt geen reden om de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het starten van een onderneming af te wijzen. Een vreemdeling die in het bezit is (geweest) van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel kan het verblijfsdoel wijzigen en een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ indienen voor het starten van een onderneming als bedoeld in artikel 3.30, zesde lid, Vb.

J

Met deze aanpassing is een onjuiste verwijzing hersteld.

K, L, M, N, O, P

Dit betreffen redactionele aanpassingen en daarbij zijn de betreffende paragrafen uit hoofdstukken B9 en B12 met elkaar in overeenstemming gebracht. Met deze aanpassing is geen beleidswijziging beoogd.

Naar boven