Besluit van 3 oktober 2014 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 ter implementatie van de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PbEU 2006, L 381) en implementatie van de Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 2013, 182)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 mei 2014, nummer 518059;

Gelet op de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PbEU 2006, L 381), de Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 2013, 182), alsmede de artikelen 3, tweede lid, 12, eerste en tweede lid, 14, derde lid, 50, eerste lid, 54, eerste lid, sub d en e, en 66b, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 18 juni 2014, nummer W03.14.0165/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 30 september 2014, nummer 564320;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1.1 komt het onderdeel «Schengeninformatiesysteem» te luiden:

Schengeninformatiesysteem:

het in artikel 1, eerste lid, van de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengensysteem van de tweede generatie (SIS II) bedoelde informatiesysteem (PbEU 2006, L 381);.

B

Artikel 2.3 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid, onder a, wordt «langer dan drie maanden» vervangen door: langer dan 90 dagen.

2. In het derde lid wordt «langer dan drie maanden» vervangen door: langer dan 90 dagen.

C

Artikel 2.11 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het tweede lid, onderdeel b, vervalt «of». Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «, of» wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. een garantstelling door een derde die daartoe solvabel is.

2. In het vierde lid wordt «verblijf voor ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden» vervangen door: verblijf voor ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen.

D

Artikel 3.3 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid komen de onderdelen c en d respectievelijk te luiden:

  • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan 90 dagen naar Nederland zijn gekomen: 90 dagen of, in geval van verlenging door Onze Minister van de termijn wegens bijzondere omstandigheden, 180 dagen;

  • d. voor houders van een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfstitel als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderscheidenlijk artikel 21, eerste lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst: 90 dagen of, in geval van verlenging door Onze Minister van de termijn wegens bijzondere omstandigheden, 180 dagen;.

2. In het eerste lid wordt in onderdeel f «drie maanden» vervangen door: 90 dagen.

3. In het tweede lid wordt «langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden» vervangen door: langer dan 90 dagen binnen een tijdvak van 180 dagen.

4. In het derde lid wordt «langer dan zes maanden» vervangen door: langer dan 180 dagen.

E

In artikel 3.6, eerste lid, onderdeel b, wordt «een periode van langer dan drie maanden» vervangen door: een periode van langer dan 90 dagen.

F

Artikel 4.21, eerste lid, onderdeel b, wordt in subonderdeel 1° en subonderdeel 2° «nog geen drie maanden» telkens vervangen door: nog geen 90 dagen.

G

In artikel 4.46, eerste lid, wordt «langer dan drie maanden» vervangen door: langer dan 90 dagen.

H

Artikel 4.47 wordt gewijzigd als volgt.

1. In het eerste lid wordt «langer dan drie maanden» vervangen door: langer dan 90 dagen.

2. In het tweede lid wordt «termijn van drie maanden» vervangen door: «termijn van 90 dagen» en wordt «tijdvak van zes maanden» vervangen door: tijdvak van 180 dagen.

I

In artikel 4.48, eerste lid, wordt «ten hoogste drie maanden» vervangen door: ten hoogste 90 dagen.

J

In artikel 6.5a, tweede lid, wordt «niet meer dan drie maanden» vervangen door: niet meer dan 90 dagen.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet van 1 oktober 2014 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 2013, 182) (Stb. 2014, 400) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 3 oktober 2014

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Deze algemene maatregel van bestuur houdt verband met de implementatie dan wel nadere implementatie van twee Europese rechtshandelingen.

De eerste rechtshandeling betreft de Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) (PbEU 2006, L 381). Ingevolge artikel 55, eerste lid, van die verordening is die weliswaar in werking getreden op 17 januari 2007, maar de toepassing ervan was afhankelijk van een daartoe strekkend, nog te nemen besluit van de Raad. Ingevolge artikel 1 van het Besluit (EU) nr. 2013/158 van de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2013 tot vaststelling van de datum van toepassing van die verordening is de betreffende datum vastgesteld op 9 april 2013 (PbEU 2013, L 87).

De tweede rechtshandeling betreft de Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (hierna: de Verordening) tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 182).

Ingevolge artikel 7 van de Verordening is deze in werking getreden op 19 juli 2013 en zijn enkele onderdelen, betreffende de vereiste geldigheid van het reisdocument en de duur van het voorgenomen verblijf, van toepassing vanaf 18 oktober 2013.

Aan het slot van deze toelichting zijn twee transponeringstabellen opgenomen.

Een verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten. Daarom behoeft een verordening als regel geen implementatie. Er kunnen echter toch implementatie maatregelen nodig zijn in de nationale regelgeving, bijvoorbeeld om een verordening zijn nuttig effect doen hebben in de nationale rechtsorde van een lidstaat of om bepalingen in de nationale wetgeving, die niet of niet langer stroken met die van de verordening, te schrappen, daarmee in overeenstemming te brengen of daarop af te stemmen. Van dat laatste is hier sprake.

Ter omzetting van, voor zover hier van belang, de tweede rechtshandeling is de Vreemdelingenwet 2000 aangepast door middel van de Wet van 1 oktober 2014 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van de Verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) en van de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord, Verordeningen (EG) nr. 1683/95 en (EG) nr. 539/2001 van de Raad en Verordeningen (EG) nr. 767/2008 en (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2013, L 182) (Stb. 2014, 400).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel, waarmee de definitie in artikel 1.1 betreffende het «Schengeninformatiesysteem» is geactualiseerd, houdt verband met de eerste rechtshandeling, die ingevolge het Besluit (EU) nr. 2013/158/EU) van de Raad van de Europese Unie van 7 maart 2013 tot vaststelling van de datum van toepassing van Verordening (EG) nr. 1987/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem van de tweede generatie (SIS II) van toepassing is geworden met ingang van 9 april 2013 op de lidstaten die deelnemen aan SIS 1+ (PbEU 2013, L 87). Nederland behoort tot die lidstaten. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel I, onderdelen B, C, sub 2, en D tot en met J

De Verordening (de tweede rechtshandeling) omvat technische wijzigingen, die, voor zover hier van belang, ertoe strekken om regels betreffende de wijze van berekening van de termijnen voor toegestaan kort verblijf, die in verschillende Europese rechtshandelingen voorkomen met betrekking tot onderdanen van derde landen, te verduidelijken, te vereenvoudigen en te harmoniseren.

Het verblijf van korte duur op het grondgebied van de lidstaten, in de zin van onder meer de Schengengrenscode en de Visumcode, is ingevolge de Verordening bepaald op ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, waarbij voor iedere dag van het verblijf de 180 voorafgaande dagen in aanmerking worden genomen (artikel 1, onderdeel 5, sub a, van de Verordening). Tevens is bepaald dat de datum van inreis geldt als de eerste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten en de uitreisdatum als laatste dag van het verblijf op het grondgebied van de lidstaten (artikel 1, onderdeel 5, sub b).

Die wijzigingen hebben tot gevolg dat de periode van toegestaan verblijf in alle gevallen gelijk is gemaakt. De nu vervangen berekeningswijze op basis van maanden (drie maanden binnen een periode van zes maanden) leidde in de praktijk tot ongerechtvaardigde verschillen van een of enkele dagen, omdat maanden 28, 29, 30 of 31 dagen omvatten.

Zo zou ingeval van een binnenkomst op bijvoorbeeld 10 juli van een jaar de termijn van drie maanden eindigen op 10 oktober daarop volgend. Dat kwam neer op 22 dagen in juli, 31 dagen in augustus, 30 dagen in september en 10 dagen in oktober, in totaal 93 dagen, inclusief de data van inreis en uitreis.

Ingeval van binnenkomst op bijvoorbeeld 1 januari zou de termijn van drie maanden eindigen op 1 april daarop volgend. Dat kwam neer op 31 dagen in januari, 28 of 29 dagen in februari, 31 in maart en tot slot een dag in april, in totaal 90 of 91 dagen, afhankelijk van de vraag of februari in het betreffende jaar 28 dan wel 29 dagen telde.

Ingevolge de Verordening is de termijn thans op ten hoogste 90 dagen gesteld, binnen een periode van 180 dagen (in plaats van ten hoogste drie maanden binnen een periode van zes maanden). Gevolg daarvan is dat, ongeacht de tijd van het jaar, de termijn waarvoor ten hoogste verblijf van korte duur kan worden toegestaan altijd even lang is, namelijk 90 dagen.

In de daarvoor in aanmerking komende bepalingen in het Vb2000 is aangesloten bij de gewijzigde duur van de termijn voor kort verblijf ingevolge de Verordening.

Het betreft de artikelen 2.3, eerste en derde lid, 2.11, vierde lid, 3.3, eerste, tweede en derde lid, 3.6, eerste lid, 4.21, eerste lid, 4.46, eerste lid, 4.47, eerste en tweede lid, 4.48, eerste li, en 6.5a, tweede lid.

Artikel I, onderdeel C, sub 1

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de vervanging, die per 1 juni 2013 ingevolge het Besluit modern migratiebeleid heeft plaatsgevonden, van de garantstelling door een bankgarantie gedeeltelijk ongedaan te maken door de garantstelling te herstellen in artikel 2.11, tweede lid.

Volgens de nota van toelichting bij het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307, p. 52) is de garantstelling door een referent vervallen, aangezien zij in de uitvoeringspraktijk van de afgelopen decennia geen rol van betekenis vervulde voor daadwerkelijke financiële zekerheid. «Door de hoge kosten zijn in de praktijk nauwelijks of geen kosten op basis van die garantverklaring op de garantsteller verhaald. (...) De nodige financiële zekerheid kan voortaan ook worden geboden door onder meer het stellen van een bankgarantie. Dit geldt voor het middelenvereiste voor de toegang (hoofdstuk 2, artikel 2.11) en voor toelating (hoofdstuk 3, artikel 3.7)».

Die maatregel zag op de visumverlening en de toelating voor verblijf van langere duur en strekte daarom bij nader inzien te ver, enerzijds omdat daarbij geen rekening is gehouden met de Europese regelgeving inzake toegang en verblijf van korte duur, waarin de mogelijkheden van borgstellingen en met name ook garantstellingsverklaringen uitdrukkelijk open zijn gehouden en anderzijds omdat de garantstellingsverklaring een zeer veel gebruikt middel is voor de zekerheidstelling in het kader van familiebezoek en, in mindere mate, toeristisch verblijf.

In de praktijk gaat het om het overgrote deel van de ongeveer 129.000 door de Nederlandse posten in het buitenland behandelde visumaanvragen voor familiebezoek (in 2013) en een aanmerkelijk deel van de ongeveer 163.000 door die posten behandelde visumaanvragen voor toeristisch verblijf (eveneens in 2013).

In het kader van een visumaanvraag wordt op grond van artikel 21, eerste lid, van de Visumcode onderzocht of, voor zover hier van belang, is voldaan aan het middelenvereiste, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onder c, van de Schengengrenscode. In artikel 21, vijfde lid, van de Visumcode is bepaald dat een bewijs van garantstelling en/of particuliere logiesvertrekking eveneens de toereikendheid van de middelen van bestaan kan aantonen.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder c, van de Schengengrenscode geldt als toegangsvoorwaarde, voor zover hier van belang: het beschikken over voldoende middelen van bestaan, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor de terugreis naar het land van herkomst of voor de doorreis naar een derde land, waar de toegang is gewaarborgd, dan wel in staat zijn deze middelen rechtmatig te verwerven.

Ingevolge artikel 5, derde lid, van de Schengengrenscode kan de aanwezigheid van voldoende bestaansmiddelen worden beoordeeld aan de hand van contant geld, reischeques en creditcards die de onderdaan van een derde land in zijn bezit heeft en kunnen borgstellingen, voor zover de nationale wetgeving daarin voorziet, en garantstellingsverklaringen van de gastheer/-vrouw als gedefinieerd in de nationale wetgeving, ingeval de onderdaan van een derde land bij een gastheer/-vrouw verblijft, eveneens als bewijs van voldoende middelen van bestaan gelden.

De bankgarantie is een zwaardere vorm van zekerheidstelling dan een garantstellingsverklaring en vergt ook meer van de vreemdeling dan wel zijn informant of gastheer. Voor de bankgarantie kan immers vervolgens weer een vorm van zekerheid worden verlangd door de afgevende bank, die bovendien afsluitprovisie en zowel incidenteel als periodiek ook andere kosten in rekening kan brengen. Bij een garantstellingsverklaring is daarvan geen sprake.

Het inzetten van bedoelde zwaardere vorm van zekerheidstelling voor kort verblijf stond op zijn minst op gespannen voet met een van de randvoorwaarden van het visumbeleid voor kort verblijf, namelijk dat de visumprocedure voor het verblijf van korte duur zoveel als mogelijk simpel – en verantwoord – moet blijven en met de Unietrouw die met zich brengt dat het voor de justitiabelen niet door nationale maatregelen van de lidstaten nodeloos moeilijk of ingewikkeld moet worden gemaakt om hun rechten te effectueren.

Uit zowel de Visumcode als de Schengengrenscode blijkt dat voor visa kort verblijf en toegang aan de grens met een garantstellingsverklaring kan worden aangetoond dat voldaan is aan het middelenvereiste. Nederland legt geen striktere eisen op. Het eisen van een bankgarantie verdraagt zich niet met een van de wezenlijke onderdelen van het gemeenschappelijk visumbeleid, namelijk het streven naar een verdere harmonisatie van zowel de nationale wetgevingen als van de uitvoeringspraktijken van de lidstaten (Visumcode, preambule, overwegingen 3, 18, 22 en artikel 48). Omdat visumaanvragen voor kort verblijf in Nederland ook kunnen worden aangevraagd bij en behandeld door de vertegenwoordigingen van andere lidstaten zou de bankgarantie ook die behandeling en ook de onderlinge Schengensamenwerking kunnen compliceren.

Doordat de garantstelling nu weer is toegevoegd aan artikel 2.11 kan de garantstellingsverklaring weer voortgezet worden gebruikt als vorm van zekerheidstelling voor de visumverlening en toegangsverlening aan de grens voor voorgenomen verblijven van korte duur. De onderhavige maatregel heeft uitdrukkelijk niet als doel om de garantstellingsverklaring toe te voegen aan de instrumenten van het Modern migratiebeleid, dat immers betrekking heeft op voorgenomen toegang met het oog op verblijf van langere duur. In plaats van de garantverklaring is immers in artikel 66 van de Vreemdelingenwet 2000 en de artikelen 6.2 en 6.4 van het Vb2000 voorzien in de mogelijkheid dat bepaalde kosten van de uitzetting van de vreemdeling kunnen worden verhaald op de (rechts)persoon of organisatie die diens referent was. Daarbij is ook voorzien in de mogelijkheid van een dwangbevel. Dat blijft gehandhaafd.

Over het gebruik van de garantstellingsverklaring in het kader van de visumverlening en de toegangsverlening kort verblijf zijn beleidsregels in de Vreemdelingencirculaire 2000 opgenomen, die op termijn na evaluatie tot algemeen verbindende voorschriften kunnen worden verheven, op basis van artikel 2.11, vijfde lid. Het model van de garantstellingsverklaring was al opgenomen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000 en blijft daarin gehandhaafd.

De vorenbedoelde wijzigingen hebben geen gevolgen voor onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie, maar geen burger van de Unie, omdat het recht van verkeer en verblijf op het grondgebied van die familieleden in de Richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 20041 prevaleert. Meer bedoelde wijzigingen hebben evenmin gevolgen voor onderdanen van derde landen en hun familieleden die daaraan gelijkwaardige rechten bezitten, kortom de overige gemeenschapsonderdanen in de zin van artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000.

Bestuurslasten

De onderhavige wijzigingen brengen geen wijzigingen met zich in de omvang van de bestuurslasten. De wijzigingen brengen geen meerkosten met zich en leiden niet tot besparingen. Met het oog op de veranderde wijze van berekening van de duur van het toegestane verblijf is door de Europese Commissie voor de uitvoerende ambtenaren in de lidstaten (in de Nederlandse situatie: de ambtenaren belast met de visumverlening, het grenstoezicht en het binnenlands vreemdelingentoezicht) een speciale, digitale calculator ter beschikking gesteld.

Administratieve lasten voor burgers en bedrijfsleven

De bedoelde wijzigingen brengen evenmin andere, hogere of lagere administratieve lasten met zich voor burgers en bedrijfsleven.

Totstandkoming

Omdat het in dit geval de implementatie betreft van enkele EU-rechtshandelingen is het ontwerpbesluit niet aan de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken voorgelegd, gelet op artikel 1:7 van de Algemene wet bestuursrecht.

Tijdstip van inwerkingtreding

Omdat, zoals gezegd, het in dit geval de implementatie betreft van enkele EU-rechtshandelingen, is voorts een van de uitzonderingen van toepassing van het systeem van vaste verandermomenten. Daarom is door middel van het artikel II bepaald dat dit besluit in treedt met ingang van het tijdstip waarop de wet waarop dit besluit berust in werking treedt.

Gevolgen voor de openbare lichamen

In de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is, voor zover hier van belang, uitsluitend het Vierde Deel van het VWEU van toepassing betreffende de associatie van landen en gebieden overzee. De hoger bedoelde Europese rechtshandelingen zijn daarom niet van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ook het Vb2000 is aldaar niet van toepassing. Daarom heeft de onderhavige maatregel geen gevolgen voor de regels omtrent de toegang en de toelating van vreemdelingen met het oog op kort dan wel lang verblijf in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Aldaar is, voor zover hier van belang, van toepassing het Besluit toelating en uitzetting BES.

Er is geen aanleiding gevonden om dat besluit dienovereenkomstig te wijzigen met het oog op de rechtseenheid of factoren waardoor de openbare lichamen zich onderscheiden van het Europese deel van Nederland, op dezelfde gronden als waarop is besloten om de Wet toelating en uitzetting BES niet dienovereenkomstig te wijzigen, namelijk omdat de noodzaak ontbreekt en gegeven het uitgangspunt om terughoudend te zijn met wijziging van de aldaar geldende wetgeving gedurende de eerste vijf jaren na de ingang van gewijzigde staatkundige verhoudingen per 10 oktober 2010 en die termijn nog niet is verstreken.

Transponeringstabel Verordening (EG) nr. 1987/2006

Bepaling EU-regeling

Bepaling in nieuwe of bestaande regeling:

toelichting indien niet uitgevoerd of naar zijn aard geen uitvoering nodig is

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Art. 1, lid 1

Art. 1.1. Vb2000

Als gevolg van het van toepassing worden van deze verordening ligt een actualisering van de definitie van Schengeninformatiesysteem in de rede

 

Art. 1, lid 2 en art. 2 tot en met 55

Nederland heeft overeenkomstig artikel 55, lid 3, sub b, aan de EC meegedeeld de nodige technische en juridische maatregelen hebben genomen om SIS II-gegevens te verwerken en aanvullende informatie uit te wisselen

   
Transponeringstabel Verordening (EU) nr. 610/2013

Bepaling EU-regeling

Bepaling in nieuwe of bestaande regeling:

toelichting indien niet uitgevoerd of naar zijn aard geen uitvoering nodig is

Omschrijving beleidsruimte

Toelichting op de keuze(n) bij de invulling van beleidsruimte

Art. 1, punten 1 en 2

Behoeven naar hun aard geen uitvoering

   

Art. 1, punt 3

Art. 93, 94 Grondwet

   

Art. 1, punt 4

Behoeft naar zijn aard geen uitvoering

   

Art. 1, punt 5, sub a, onder i

Art. 1a, sub b en d, Vw2000:

b. definitie mvv en

d. definitie van visum kort verblijf

art. 2a, lid 1, sub b;

art. 2r, lid 2;

art. 12, lid 2, zin 1;

art. 84, onderdeel b, Vw2000;

art. 2.3, lid 1 en 3, art. 3.3, lid 1, 2 en 3, art. 3.6, lid 1, sub b, art. 4.21, lid 1, sub b, art. 4.46, lid 1, art. 4.47, lid 1 en 2, art. 4.48, lid 1, en art. 6.5a, lid 2, Vb2000

De lidstaten blijven bevoegd regels vast te stellen voor hun nationale visa, bestemd voor verblijf van langere duur

Art. 1a: de definitie van een zodanig nationaal visum, de mvv, dient aan te sluiten op de definitie van visum kort verblijf (met het oog op voorgenomen verblijf van ten hoogste 90 dagen), teneinde hiaten tussen de bevoegdheden van de Unie en de betrokken lidstaat te voorkomen; de overige wijzigingen hangen met deze wijzigingen samen.

Art. 1, punt 5, sub a, onder ii, tot en met punt 7, sub c

Behoeven naar hun aard geen uitvoering

   

Art. 1, punt 7, sub d

Facultatieve bepaling waar geen gebruik van wordt gemaakt

   

Art. 1, punt 8, sub a, tot en met punt 21

Behoeven naar hun aard geen uitvoering

   

Art. 2, punt 1 tot en met 3, sub a

Zie bij art. 1, punt 5, sub a, onder i

   

Art. 2, punt 3, sub b tot en met artikel 7

Behoeven naar hun aard geen uitvoering

   

Bijlage I, punt 4, sub b en c

Artikelen 4.11, 4.12 en 4.13 Vb2000

 

Behoeft geen uitvoering, als gevolg van implementatie van de Richtlijn 2010/65/EU (meldingsformaliteiten voor zeeschepen) (PbEU 2010, L 283) (Stb. 2014, 45)

Bijlage I, overige onderdelen en Bijlage II

Behoeven naar hun aard geen uitvoering

   

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

PbEU 2004, L 229 (rectificatie).

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven