Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 november 2014, houdende voorwaarden ter uitvoering van de Verordening voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (Subsidieregeling EFMB 2015–2023)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, en artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies en de Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

aanvrager:

rechtspersoon zonder winstoogmerk die in aanmerking wil komen voor een financiële bijdrage uit het EFMB en daartoe een projectvoorstel indient bij de minister;

begunstigde:

aanvrager aan wie de subsidie is verleend;

deelnemers:

personen uit de doelgroep die deelnemen aan de activiteiten uit het project van de aanvrager;

doelgroep:

ouderen met een laag besteedbaar inkomen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, woonachtig zijn in Nederland en die te kennen geven sociaal uitgesloten te zijn of dreigen te worden;

EFMB:

Europees Fonds voor Meest Behoeftigen;

minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

operationeel programma:

operationeel programma, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Verordening;

project:

geheel van activiteiten gericht op het tegengaan van sociale uitsluiting van de doelgroep gedurende de projectperiode, dat wordt uitgevoerd door of namens de begunstigde en dat wordt gesubsidieerd op grond van deze regeling;

projectperiode:

subsidiabele periode waarbinnen de uitvoering van het projectplan zal plaatsvinden;

projectplan:

door de aanvrager ingediend plan waarin, overeenkomstig de vereisten in deze regeling, een beschrijving van het project is opgenomen;

Verordening:

Verordening (EU) nr. 223/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen.

Artikel 2 Subsidie uit EFMB

  • 1. De minister verstrekt, overeenkomstig de Verordening en deze regeling, subsidie aan de nader krachtens deze regeling aangewezen aanvrager die een bijdrage levert aan de uitvoering van het EFMB, zoals is uitgewerkt in het operationeel programma. De minister neemt daarbij de Verordening in acht.

  • 2. De Algemene Regeling SZW-subsidies is op de subsidieverlening krachtens deze regeling van toepassing met uitzondering van de artikelen 16 en 17 en voor zover daar in deze regeling niet van wordt afgeweken.

  • 3. Indien de Europese Commissie op het tijdstip van de subsidiebeschikking nog niet heeft ingestemd met het operationeel programma, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend, respectievelijk vastgesteld onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat operationeel programma.

  • 4. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, kan de minister de subsidieverlening aanpassen aan het gewijzigde operationeel programma, dat de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

Artikel 3 Subsidieplafond

  • 1. Op basis van deze regeling wordt aan maximaal één partij subsidie verstrekt vanaf het moment van toekenning van de subsidie tot uiterlijk 31 december 2023.

  • 2. Voor de periode, bedoeld in het eerste lid, wordt het subsidieplafond op € 4.408.740,– gesteld.

Artikel 4 Aanwijzing autoriteiten

  • 1. Als beheerautoriteit als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Verordening wordt aangewezen het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2. Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 31, tweede lid, van de Verordening wordt aangewezen de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken.

  • 3. Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 31, vierde lid, van de Verordening wordt aangewezen de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 5. Mandatering

  • 1. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt mandaat verleend tot het nemen van besluiten met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, waaronder begrepen:

    • a. het verlenen van de subsidie;

    • b. het wijzigen van de subsidie;

    • c. het vaststellen van de subsidie;

    • d. het intrekken van de beschikking tot subsidieverlening; en

    • e. het intrekken van de beschikking tot subsidievaststelling.

  • 2. De directeur van het Agentschap SZW kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, in een door hem te bepalen omvang mandateren aan onder hem ressorterende functionarissen.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 6 Aanvraagprocedure

  • 1. Een aanvraag tot verlening van subsidie voor de in deze regeling bedoelde projecten wordt uiterlijk 28 februari 2015 om 17:00 uur door de minister ontvangen.

  • 2. De aanvraag wordt gedaan middels een door de minister daartoe beschikbaar gesteld elektronisch aanvraagformulier en vergezeld van een projectplan, begroting, financieringsplan en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle die voldoen aan de in de Verordening en deze regeling gestelde voorwaarden.

  • 3. Een aanvraag wordt alleen in behandeling genomen indien het volledig ingevulde aanvraagformulier, het projectplan, een begroting, het financieringsplan en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle uiterlijk op het in het eerste lid bedoelde moment worden ingediend.

  • 4. Om voor subsidie in aanmerking te komen, dient de aanvraag te voldoen aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9.

Artikel 7 Aanvrager

De aanvrager is een rechtspersoon zonder winstoogmerk die – met het oog op het uit te voeren projectplan en de voorwaarden die aan de begunstigde gesteld worden op grond van deze regeling en de Verordening – beschikt over voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit.

Artikel 8 Voorwaarden aanvraag

  • 1. Uit het projectplan en de begroting blijkt dat door uitvoering van het project het in artikel 3, tweede lid, genoemde bedrag volledig benut wordt.

  • 2. Door het indienen van een aanvraag stemt de aanvrager er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar wordt gemaakt.

Artikel 9 Eisen aan de in te dienen stukken

  • 1. In het projectplan geeft de aanvrager aan:

    • a. op welke wijze de doelgroep bereikt wordt en hoeveel personen van de doelgroep naar verwachting aan de voor de doelgroep georganiseerde activiteiten gaan deelnemen, waarbij een ondergrens wordt gehanteerd van 5.000 personen;

    • b. welke activiteiten worden georganiseerd en hoe deze activiteiten een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van de sociale uitsluiting van de deelnemers;

    • c. op welke wijze de deelnemers bewust worden gemaakt en gestimuleerd worden om gebruik te maken van het lokale ondersteunings- en activeringsaanbod;

    • d. op welke wijze de sociale netwerken van de deelnemers worden versterkt;

    • e. op welke wijze de basiscompetenties van de deelnemers worden verbeterd;

    • f. welke concrete resultaten het project voor de doelgroep oplevert;

    • g. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de activiteiten een laagdrempelig karakter hebben, er rekening wordt gehouden met de culturele diversiteit van de doelgroep, (in)directe discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling man/vrouw wordt gewaarborgd;

    • h. in welke gemeenten de activiteiten plaatsvinden, inclusief een toelichting waarom er voor gekozen is de activiteiten daar te organiseren. Hierbij wordt een ondergrens gehanteerd van vier gemeenten;

    • i. op welke wijze gemeenten en maatschappelijke organisaties bij het project worden betrokken;

    • j. op welke wijze wordt gewaarborgd dat de planning van het project haalbaar is;

    • k. op welke wijze wordt bevorderd dat de deelnemers na afloop van het project niet opnieuw sociaal uitgesloten raken;

    • l. over welke – met het oog op de uitvoering van het project – relevante kennis en ervaring de aanvrager, de bij de uitvoering van het project betrokken partijen en de ingezette medewerkers beschikken.

  • 2. In de begroting maakt de aanvrager inzichtelijk welke kosten gemoeid zijn met het project en onderbouwt hij deze kosten op deugdelijke wijze.

  • 3. Het financieringsplan omvat een liquiditeitsbegroting waaruit blijkt dat de aanvrager gedurende de gehele projectperiode beschikt over voldoende liquide middelen om het project conform planning uit te voeren.

  • 4. In de beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle geeft de aanvrager aan op welke wijze de projectorganisatie is vormgegeven, de administratie is ingericht en welke maatregelen hij neemt om er voor te zorgen dat hij aan de gestelde verantwoordingsvereisten, bedoeld in de artikelen 17 en 18, kan voldoen.

Artikel 10 Weigering van de subsidie

Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt in ieder geval door de minister geweigerd indien:

  • a. de aanvraag niet voldoet aan de vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen;

  • b. de aanvraag niet voldoet aan de krachtens de Verordening gestelde eisen;

  • c. de kosten van het project naar het oordeel van de minister niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

  • d. op voorhand blijkt dat de kosten reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • e. op voorhand blijkt dat dezelfde kosten reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat door de subsidieprogramma’s tezamen de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

Artikel 11 subsidieverlening

  • 1. De minister beoordeelt de projectplannen van de aanvragers, voor zover deze niet reeds op basis van artikel 10 zijn afgewezen, inhoudelijk op basis van het beoordelingskader dat is opgenomen in bijlage 1.

  • 2. De minister verleent de subsidie aan de aanvrager die de hoogste totaalscore behaalt op grond van het kader, bedoeld in het eerste lid. De overige aanvragen worden door de minister afgewezen.

  • 3. De subsidiabele periode voor een project loopt tot en met 2023.

  • 4. De beschikking tot het verlenen van subsidie betreft de subsidiabele activiteiten, zoals vastgelegd in het projectplan.

  • 5. De beschikking bevat het maximum bedrag van de subsidie. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zoals door de aanvrager geraamd in zijn aanvraag tot subsidie, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, activiteiten en kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden gesteld, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht worden voor de uitvoering van het projectplan, dan wel uit anderen hoofde worden vergoed.

  • 6. In de beschikking tot verlening van subsidie worden voorts bepaald:

    • a. de subsidiabele activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de periode waarbinnen de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd;

    • c. de wijze van voorschotverlening.

  • 7. In de beschikking kunnen aanvullende voorwaarden worden opgenomen waaronder de subsidie wordt verleend.

HOOFDSTUK 3 SUBSIDIABELE KOSTEN

Artikel 12. Subsidiabele activiteiten

Activiteiten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien zij:

  • a. overeenkomstig de specifieke doelstellingen uit het operationeel programma, naar het oordeel van de minister, een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van sociale uitsluiting van de doelgroep; en

  • b. overeenstemmen met het in de beschikking tot verlening van subsidie vastgestelde projectplan.

Artikel 13. Subsidiabele kosten

  • 1. Voor subsidie komen kosten in aanmerking die zijn gemaakt en betaald ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten en die rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen.

  • 2. Indien de begunstigde andere inkomsten door en ten behoeve van het project ontvangt, worden deze in mindering gebracht op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 11, vijfde lid, voor zover hier bij de subsidieverlening niet reeds rekening mee is gehouden.

Artikel 14. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. naar het oordeel van de minister onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor de uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

  • b. kosten van het project die, naar het oordeel van de minister, qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties of hetgeen gebruikelijk is;

  • c. kosten gemaakt buiten de in de beschikking tot verlening opgenomen projectperiode, met uitzondering van kosten voor de projectcoördinatie en administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling;

  • d. kosten die reeds uit andere hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s;

  • e. kosten die reeds uit hoofde van nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIEVERSTREKKING EN VERANTWOORDING

Artikel 15 Bevoorschotting

  • 1. Indien de subsidie wordt verleend, kan een voorschot op het subsidiebedrag worden verstrekt, waarbij:

    • a. maandelijks 7% van het in de beschikking jaarlijks toegekende bedrag wordt uitgekeerd;

    • b. na beoordeling van het jaarlijkse voortgangsverslag wordt, afhankelijk van de omvang van de vastgestelde kosten over het voorgaande kalenderjaar, het resterende of teveel betaalde bedrag door de minister betaald dan wel teruggevorderd.

  • 2. Op basis van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, kan besloten worden om de maandelijkse bevoorschotting, zoals opgenomen in het eerste lid, onderdeel a, aan te passen.

Artikel 16 Rapportage

  • 1. De begunstigde verstrekt na ieder kalenderjaar een tussentijds voortgangsverslag met de tot dan toe gemaakte kosten en de, overeenkomstig het operationeel programma, behaalde resultaten. Dit verslag wordt uiterlijk 1 april van het erop volgende kalenderjaar door de begunstigde ingediend. Tevens kan de minister inzicht vragen in de stand van zaken van concrete activiteiten.

  • 2. Indien er omstandigheden optreden, die de voortgang, inhoud of de administratieve organisatie van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor het recht op subsidie, doet de begunstigde hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

  • 3. De begunstigde doet onverwijld en schriftelijk melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 4. De begunstigde verleent aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen instanties medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

Artikel 17 Administratievoorschriften

  • 1. De begunstigde houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.

  • 2. De administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder begrepen een deelnemersadministratie, en een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 3. De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde activiteiten.

  • 4. De begunstigde richt de nodige beheers- en controlesystemen in conform de eisen die worden gesteld bij en krachtens de Verordening.

  • 5. De begunstigde bewaart de projectadministratie op een centrale locatie.

  • 6. De begunstigde geeft op verzoek inzage in of toegang tot de projectadministratie voor controle door de beheerautoriteit, de auditautoriteit, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer.

Artikel 18 Bewaren en beschikbaarheid van bescheiden

  • 1. De begunstigde bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het project tot tenminste 31 december 2028. Indien de Europese Commissie, vanwege een gerechtelijke vervolging of een met redenen omkleed verzoek de bewaartermijn schorst, maakt de minister de gevolgen voor de bewaartermijn, bedoeld in dit lid, in de Staatscourant bekend.

  • 2. Van alle administratieve bescheiden wordt het origineel bewaard. Hiervan kan worden afgeweken, indien het origineel conform de procedure in bijlage 2 behorende bij deze regeling, wordt overgezet en bewaard op een andere gegevensdrager. Het overbrengen op een andere gegevensdrager geschiedt met juiste en volledige weergave van de gegevens en deze is de volledige bewaartermijn beschikbaar en kan binnen een redelijke tijd leesbaar worden gemaakt.

  • 3. De administratie is zodanig ingericht en wordt zodanig gevoerd en bewaard, dat controle daarvan binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de begunstigde de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

  • 4. De computersystemen die gebruikt worden voor documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, voldoen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden die waarborgen dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor controledoeleinden op kan worden vertrouwd.

  • 5. Alle administratieve bescheiden zijn beschikbaar voor de begunstigde. De begunstigde is en blijft verantwoordelijk voor een correcte opslag van alle administratieve bescheiden, ook als hij een derde met de opslag belast.

Artikel 19 Tussentijdse evaluaties

  • 1. De voortgang van het project, alsmede de doeltreffendheid, doelmatigheid en het effect van het project worden twee jaar na aanvang van de subsidieverlening door de beheerautoriteit geëvalueerd.

  • 2. De beheerautoriteit evalueert, vanaf vier jaar na aanvang van de subsidieverlening, jaarlijks of het project in het voorgaande kalenderjaar een voldoende positieve bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de specifieke doelstellingen uit het operationeel programma.

  • 3. De evaluatie van het effect, bedoeld in het eerste lid, en de evaluatie in het tweede lid, worden beoordeeld aan de hand van de streefwaarden van de specifieke doelstellingen zoals opgenomen in het operationeel programma.

Artikel 20 Vaststelling van de subsidie

  • 1. Uiterlijk dertien weken na afloop van het project dient de begunstigde bij de minister een verzoek in tot vaststelling van de subsidie. Dit verzoek bestaat uit een eindverslag over de uitvoering van de projectactiviteiten en een einddeclaratie van de kosten.

  • 2. Uiterlijk zes maanden na afloop van het project levert de minister, na controles door de beheerautoriteit, de auditautoriteit en de certificeringsautoriteit, bij de Europese Commissie het eindverslag in samen met de einddeclaratie waarin de uitgaven worden verantwoord conform de in de Verordening gestelde eisen.

  • 3. Bij indiening van het eindverslag en de einddeclaratie, bedoeld in het tweede lid, stelt de minister de subsidie vast.

Artikel 21 Intrekking en terugvordering

  • 1. Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht, kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken indien:

    • a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten;

    • b. de doelstellingen van het project verwijtbaar door de begunstigde niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

    • c. de begunstigde niet of niet meer beschikt over de benodigde operationele en financiële capaciteit voor de uitvoering van de voorgenomen activiteiten;

    • d. binnen zes maanden na het verlenen van de subsidiebeschikking, geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de activiteiten in het projectplan;

    • e. de beheerautoriteit bij de evaluatie, bedoeld in artikel 19, eerste lid, een negatieve beoordeling van het project geeft;

    • f. de beheerautoriteit bij de evaluatie, bedoeld in artikel 19, tweede lid, tot het oordeel komt dat het project in onvoldoende mate een positieve bijdrage levert aan het bereiken van de doelstellingen uit het operationeel programma; of

    • g. in strijd wordt gehandeld met deze regeling of de Verordening.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening kan in afwijking van het eerste lid gedeeltelijk worden ingetrokken indien er geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.

  • 3. Indien de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het subsidiebedrag dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de begunstigde teruggevorderd.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien de intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onderdelen e en f, niet verwijtbaar is aan de begunstigde.

Artikel 22 Publiciteit

De begunstigde verleent zijn medewerking aan publicitaire activiteiten van lidstaten van de EU, informeert alle deelnemers over de bijdrage uit het EFMB en voert zelf activiteiten uit ter promotie van de bijdrage van het EFMB, waaronder ten minste één centrale voorlichtingsactiviteit per jaar.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 23 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 31 december 2028.

Artikel 24 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling EFMB 2015–2023

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 november 2014

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

BIJLAGE 1, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 11, EERSTE LID: BEOORDELINGSKADER

De beoordeling van de aanvragen gebeurt in twee opeenvolgende fasen. Allereerst wordt bekeken of aanvragen voldoen aan een aantal basisvereisten. Deze basisvereisten om voor subsidie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 7, 8 en 9. Deze vereisten hebben zowel betrekking op de aanvrager zelf als op de in te dienen stukken. Aanvragen die niet aan artikel 7, 8, 9, of de voorwaarden uit artikel 10 voldoen, worden op basis van artikel 10 afgewezen en verder niet inhoudelijk beoordeeld.

De tweede fase betreft het inhoudelijk beoordelen van de projectplannen van de aanvragen die voldoen aan de formele vereisten. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de in deze bijlage opgenomen vier criteria. Toetsing vindt plaats op alle criteria en resulteert in een totaalscore. Het plan dat de hoogste totaalscore behaalt ontvangt een beschikking tot verlening van subsidie. De overige plannen worden afgewezen.

Criterium 1: de kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak om de doelgroep te bereiken (0 – 25 punten)

Het is niet eenvoudig om in contact te komen met ouderen die sociaal uitgesloten zijn. Hierbij speelt enerzijds dat weinig mensen contact met hen hebben en kunnen melden dat het niet goed gaat. Anderzijds speelt schaamte en vraagverlegenheid bij de betreffende persoon een belangrijke rol, waardoor de oudere zelf ook niet om hulp vraagt. Daarnaast spelen bij de doelgroep taal- en cultuurbarrières een rol. De aanvrager dient helder uiteen te zetten op welke wijze hij de doelgroep, ouderen met een laag besteedbaar inkomen die sociaal uitgesloten (dreigen te) zijn, gaat bereiken. Welke middelen zet hij in en welke partijen betrekt hij hierbij? Ook dient de aanvrager te onderbouwen hoeveel ouderen hij denkt te bereiken met zijn aanpak. Met bereiken van de doelgroep wordt bedoeld dat een oudere uit de doelgroep ten minste eenmaal deelneemt aan een activiteit die in het kader van het project georganiseerd wordt. Hierbij geldt dat om voor subsidie in aanmerking te komen, de aanvrager gedurende de looptijd van het project ten minste 5.000 mensen uit de doelgroep dient te bereiken.

Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:

  • de mate waarin de doelgroep op de hoogte wordt gebracht van het programma;

  • de mate waarin de doelgroep wordt gestimuleerd om deel te nemen aan het programma;

  • het aantal mensen dat met de aanpak naar verwachting wordt bereikt;

  • de mate waarin de meest kwetsbaren van de doelgroep met de aanpak bereikt kunnen worden;

  • de mate waarin activiteiten een laagdrempelig karakter hebben;

  • de mate waarin bij de aanpak rekening gehouden wordt met culturele diversiteit van de doelgroep en (in)directe discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling man/vrouw wordt gewaarborgd;

  • de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de aanpak;

  • de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.

Er worden meer punten toegekend naar mate met de aanpak naar het oordeel van de minister meer en de meest kwetsbare mensen uit de doelgroep kunnen worden bereikt.

Verdeling score:

  • Zeer hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 25 punten

  • Hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 18 punten

  • Gemiddelde kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 12 punten

  • Lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 6 punten

  • Zeer lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de aanpak: 0 punten

Criterium 2: de kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten voor de deelnemers om sociale uitsluiting tegen te gaan (0 – 30 punten)

Doelstelling van de regeling is om sociale uitsluiting van ouderen tegen te gaan. In het bijzonder gaat het daarbij om ouderen met een laag besteedbaar inkomen. De aanvrager dient aan te geven in welke mate de activiteiten die hij voorstelt bijdragen aan dit doel. Ook dient de aanvrager in te gaan op de bijdrage die de activiteiten leveren om het sociaal netwerk en de competenties van de deelnemers te versterken. Bij het versterken van competenties wordt gedacht aan competenties die de financiële zelfredzaamheid, digitale vaardigheden en/of de gezonde leefstijl van de deelnemers bevorderen.

Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:

  • de mate waarin de activiteiten het gevoel van sociale uitsluiting van de deelnemers verminderen;

  • de mate waarin de activiteiten het sociaal netwerk van de deelnemers versterken;

  • de mate waarin de activiteiten de competenties van de deelnemers versterken;

  • de mate waarin uitval van deelnemers wordt voorkomen;

  • de mate waarin bij de activiteiten rekening gehouden wordt met culturele diversiteit van de doelgroep en (in)directe discriminatie wordt vermeden en gelijke behandeling man/vrouw wordt gewaarborgd;

  • de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de activiteiten;

  • de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.

Er worden meer punten toegekend naar mate de activiteiten die worden georganiseerd voor de doelgroep naar het oordeel van de minister meer bijdragen aan het tegengaan van de sociale uitsluiting van de deelnemers en het versterken van het sociaal netwerk en de competenties van de deelnemers.

Verdeling score:

  • Zeer hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 30 punten

  • Hoge kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 22 punten

  • Gemiddelde kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 15 punten

  • Lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 7 punten

  • Zeer lage kwaliteit en verwachte effectiviteit van de activiteiten: 0 punten

Criterium 3: de duurzaamheid van de aanpak om sociale uitsluiting tegen te gaan (0 – 25 punten)

In Nederland zijn veel mogelijkheden om sociaal te participeren, ook voor ouderen met een laag besteedbaar inkomen. Het is echter voor deze groep niet altijd eenvoudig de weg naar deze mogelijkheden te vinden. Bovendien speelt schaamte een rol, waardoor mensen niet altijd om hulp durven te vragen. De aanvrager dient aan te geven in welke mate zijn project er toe bijdraagt dat de deelnemers zicht krijgen op voorzieningen die voor hen bedoeld zijn en dat zij daar ook daadwerkelijk gebruik van gaan maken.

Nadat het gelukt is om de doelgroep te bereiken, is het van groot belang dat de deelnemers vervolgens niet weer van de ‘radar’ verdwijnen. Om dit te realiseren is het van belang dat de aanvrager afspraken maakt met gemeenten en betrokken lokale partijen over hoe geborgd wordt dat de deelnemer ook na afloop van zijn deelname aan het programma in beeld blijft bij betrokken partijen. De inhoud en concreetheid van deze afspraken bepaalt voor een belangrijk deel de score op dit onderdeel.

Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:

  • de mate waarin de activiteiten de deelnemers wegwijs maken in het lokale ondersteuningsaanbod;

  • de mate waarin deelnemers gestimuleerd worden om gebruik te maken van het lokale ondersteuningsaanbod;

  • de mate waarin de aanpak borgt dat de deelnemers 1 jaar na deelname nog in beeld zijn bij gemeenten en/of hulpverleners;

  • de uitvoerbaarheid en doelmatigheid van de aanpak;

  • de mate waarin en de wijze waarop relevante partijen bij de aanpak worden betrokken.

Er worden meer punten toegekend naar mate het project naar het oordeel van de minister de deelnemers beter wegwijs maakt in en toe leidt naar het lokale ondersteuningsaanbod en er voor zorgt dat deelnemers in beeld blijven bij gemeenten en/of hulporganisaties.

Verdeling score:

  • Zeer hoge mate van duurzaamheid van de aanpak: 25 punten

  • Hoge mate van duurzaamheid van de aanpak: 18 punten

  • Gemiddelde mate van duurzaamheid van de aanpak: 12 punten

  • Lage mate van duurzaamheid van de aanpak: 6 punten

  • Zeer lage mate van duurzaamheid van de aanpak: 0 punten

Criterium 4: de geschiktheid van de aanvrager (0 – 20 punten)

De doelgroep waar de regeling zich op richt is zeer kwetsbaar. Ook bestaat de doelgroep voor een belangrijk deel uit mensen met een niet-Westerse achtergrond en cultuur. Ervaring in de omgang met en kennis over de doelgroep is derhalve een absolute pré. De aanvrager dient aan te geven in welke mate hij over deze ervaring en kennis beschikt en in welke mate dit geldt voor eventuele andere partijen die bij de uitvoering worden betrokken.

Ook is het van belang dat de aanvrager daar waar de activiteiten plaatsvinden, beschikt over een uitgebreid en met het oog op de doelgroep en de doelstelling van de regeling relevant netwerk. Bij partijen die onderdeel uit zouden moeten maken van een relevant netwerk kan in ieder geval gedacht worden aan gemeenten en lokale maatschappelijke organisaties die zich richten op sociale inclusie en zelfredzaamheid van kwetsbare ouderen. De score op dit onderdeel wordt dan ook mede bepaald door de mate waarin de aanvrager laat zien dat hij over een dergelijk netwerk beschikt.

Bij de beoordeling van dit criterium worden de volgende elementen betrokken:

  • de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken partijen beschikken over ervaring en kennis van de doelgroep;

  • de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken partijen beschikken over ervaring met het organiseren van vergelijkbare activiteiten;

  • de mate waarin de aanvrager en andere bij de uitvoering van het project betrokken partijen beschikken over een relevant lokaal netwerk;

  • de mate waarin de medewerkers die worden ingezet beschikken over relevante ervaring en kennis.

Er worden meer punten toegekend naar mate de aanvrager en eventuele andere bij de uitvoering betrokken partijen naar het oordeel van de minister beschikken over een lokaal netwerk en de vereiste ervaring en competenties om een project gericht op deze specifieke doelgroep uit te voeren.

Verdeling score:

  • Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in zeer hoge mate geschikt: 20 punten

  • Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in hoge mate geschikt: 15 punten

  • Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in gemiddelde mate geschikt: 10 punten

  • Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in lage mate geschikt: 5 punten

  • Aanvrager (en betrokken partijen) zijn in zeer lage mate geschikt: 0 punten

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 18, TWEEDE LID. PROCEDURE BETREFFENDE GEBRUIK GECONVERTEERDE DOCUMENTEN OF GEGEVENSDRAGERS EN DIGITALE BEWIJSSTUKKEN

In het kader van de verantwoording op de einddeclaratie onderbouwt de subsidieontvanger de kosten met originele bewijsstukken. De Verordening maakt het mogelijk kopieën of volledig digitale documenten te accepteren als bewijsstuk. Hiertoe moet door de lidstaat een procedure voor de vaststelling van de authenticiteit worden opgesteld. In deze bijlage worden de door Nederland vastgestelde procedures weergegeven.

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

Hieronder staan de procedures om deze stukken te kunnen gebruiken als geaccepteerde bewijsstukken in het kader van de EFMB-administratie.

Procedure voor het gebruik van de documenten, genoemd in de onderdelen a, b en c

De hierboven genoemde bewijsstukken a, b en c zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • Alle gegevens worden overgezet;

  • Alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • Er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • De geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • Er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • De subsidieaanvrager borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de EFMB-verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

De subsidieaanvrager verklaart door middel van het aanvraag-, tussendeclaratie- en einddeclaratieformulier dat de geconverteerde documenten of de nieuwe gegevensdragers die onderdeel zijn van de EFMB-administratie, voldoen aan de vereisten uit artikel 18 van de Subsidieregeling EFMB 2014–2020 en daarmee aan deze bijlage.

Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in elektronische versie bestaan (onderdeel d)

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen. Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • a) De functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • b) De tijdigheid binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • c) Vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieaanvrager om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieaanvrager via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

De in deze bijlage omschreven procedures gelden voor alle bewijsstukken die getoond moeten worden in het kader van de EFMB-verantwoording. Artikel 18 is onverminderd van toepassing.

TOELICHTING

Algemeen

Op 11 maart 2014 is de Verordening voor het Europees Fonds voor Meest Behoeftigen (EFMB) in werking getreden. Het Fonds moet de sociale samenhang versterken door bij te dragen aan het terugdringen van armoede en/of het tegengaan van de sociale uitsluiting van de meest behoeftigen. Nederland kiest er voor om de middelen van dit Fonds in te zetten om sociale uitsluiting onder ouderen met een laag besteedbaar inkomen die te kennen geven sociaal uitgesloten te zijn of dreigen te worden, tegen te gaan1. In de periode van 2015–2023 is hier in totaal € 4.408.740,– voor beschikbaar. De inzet van deze middelen is onderbouwd en uitgewerkt in het operationeel programma.

De Europese Commissie (EC) definieert sociale uitsluiting als: ‘een proces waarbij bepaalde individuen naar de rand van de samenleving worden gedreven zodat ze er niet volledig aan kunnen deelnemen op grond van hun armoede, onvoldoende basiscompetenties en mogelijkheden tot levenslang leren of als gevolg van discriminatie. Dit houdt hen ver verwijderd van kansen op werk, inkomen en onderwijs, evenals van sociale en gemeenschapsnetwerken en -activiteiten. Ze hebben nauwelijks toegang tot macht en besluitvormende organen en voelen zich dan ook vaak machteloos en niet in staat om invloed uit te oefenen op de beslissingen, die hun dagelijks leven raken.’

Uit onderzoek blijkt dat mensen met een laag besteedbaar inkomen een groter risico lopen op sociale uitsluiting. Armoedebestrijding en het tegengaan van sociale uitsluiting gaan dan ook hand-in-hand. Als gevolg van het sociale zekerheidsstelsel, en met name door de Algemene Ouderdomswet, is de armoede onder ouderen in Nederland relatief laag. Tegelijkertijd bevinden de ouderen die een laag besteedbaar inkomen hebben zich vaak in een zeer kwetsbare positie. Zij zijn immers veelal niet in staat om – zoals de meerderheid van de bevolking – door middel van arbeid extra inkomsten te verwerven om zich daarmee te ontworstelen aan de armoede. Het gevolg is dat deze ouderen vaak relatief langdurig in armoede leven. Daarnaast krijgen ouderen – zeker op hoge(re) leeftijd – vaak te maken met een afnemend aantal sociale contacten en ingrijpende levensgebeurtenissen, zoals het overlijden van de partner. Ook is het voor ouderen niet altijd gemakkelijk om de technische en maatschappelijke ontwikkelingen in de samenleving bij te houden en wordt sociale participatie vaak bemoeilijkt door gezondheidsproblemen. Het gevolg is dat sommige ouderen in Nederland het risico lopen op langdurige sociale uitsluiting.

Armoede onder ouderen wordt in Nederland veelal veroorzaakt door:

  • een onvolledige AOW-aanspraak en/of

  • problematische schulden.

Wanneer een AOW’er een inkomen heeft onder het sociaal minimum (en niet over veel vermogen beschikt) kan een AIO-aanvulling, een aanvulling tot het sociaal minimum, worden aangevraagd. In totaal hebben circa 295.000 personen die woonachtig zijn in Nederland – waaronder relatief veel eerste-generatie allochtonen – een onvolledige AOW-opbouw. Dat is ca 10% van het totaal aantal mensen met AOW in Nederland. Het overgrote deel hiervan heeft desondanks een inkomen boven het sociaal minimum, bijvoorbeeld als gevolg van een aanvullend pensioen. Circa 40.000 personen ontvangen een AIO-aanvulling.

Problematische schulden vormen een andere belangrijke oorzaak voor een laag besteedbaar inkomen. Op basis van ‘Huishoudens in de rode cijfers’ wordt geschat dat tussen de 20.000 en 30.000 ouderen kampen met problematische schulden. Het is niet bekend in hoeverre dit personen betreft met een AIO-aanvulling.

De regeling richt zich op het tegengaan van sociale uitsluiting van ouderen met een laag besteedbaar inkomen, die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt, woonachtig zijn in Nederland en die te kennen geven dat zij sociaal uitgesloten zijn c.q. dreigen te worden. Het gaat hierbij in het bijzonder om ouderen:

  • die recht hebben op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling); en of

  • waarbij beslag is gelegd op de AOW-uitkering; en of

  • die zijn toegelaten tot een minnelijk schuldhulptraject of een wsnp-traject; en of

  • die gebruik maken van de voedselbank.

Om stigmatisering van de doelgroep te voorkomen hoeft het besteedbaar inkomen van de deelnemers niet door de aanvrager vastgesteld te worden. Een dergelijke controle zou bovendien veel administratieve lasten met zich meebrengen en stuiten op juridische complicaties.

De behoeften van ouderen met een laag besteedbaar inkomen die zich sociaal uitgesloten voelen zijn deels afhankelijk van persoonlijke voorkeuren, maar ook is het bijvoorbeeld van belang of een oudere eenzaam of contactarm is en met andere specifieke problemen kampt. Zo valt bijvoorbeeld te denken aan een gebrek aan financiële zelfredzaamheid, ontoereikende digitale vaardigheden of het verminderd deel kunnen nemen aan (sociale) activiteiten vanwege lichamelijke beperkingen. Voor een succesvol project is het belangrijk om goed aan te sluiten bij de specifieke behoeften van de mensen uit de doelgroep.

Deze regeling heeft als doelstelling om de sociale uitsluiting van ouderen in Nederland met een laag besteedbaar inkomen te verminderen. Om dit te realiseren moeten de in te dienen projecten:

  • 1. de doelgroep bewust maken van het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod en ze (blijvend) in beeld brengen bij hulporganisaties en/of gemeenten;

  • 2. het sociaal netwerk van de doelgroep versterken;

  • 3. de competenties van de doelgroep versterken.

De activiteiten die binnen het project voor de doelgroep worden georganiseerd dienen dan ook een bijdrage te leveren aan bovenstaande doelstelling. Het gaat dan om:

  • Acties die erop gericht zijn de doelgroep wegwijs te maken in het ondersteuningsaanbod en ze blijvend in beeld te houden. Dit betreft het identificeren van de doelgroep, het benaderen van de doelgroep, het bewust maken van de doelgroep van het aanbod in voorzieningen en uiteindelijke follow-up activiteiten om te stimuleren dat de doelgroep in beeld blijft bij hulporganisaties en/of gemeenten. Voorbeelden hiervan zijn het ontwikkelen en verspreiden van informatiemateriaal, het contact opnemen met de doelgroep, het bieden van nazorg en het blijvend volgen van de doelgroep.

  • Acties die erop gericht zijn het sociaal netwerk van de doelgroep te versterken. Het gaat hier om het organiseren van sociale groepsactiviteiten. Voorbeelden hiervan zijn het organiseren van een stadswandeling, een spelletjesmiddag, kooklessen of een gespreksgroep.

  • Acties die erop gericht zijn de competenties van de meest behoeftige te verbeteren. Dit betreft het organiseren of het aanbieden van (korte) cursussen, oefeningen of (coachings)gesprekken. Voorbeelden hiervan zijn een cursus financiële zelfredzaamheid, computercursus of persoonlijke coachingsgesprekken.

Met deze regeling worden maatschappelijke organisaties zonder winstoogmerk opgeroepen een plan in te dienen waarin zij – met in achtneming van hetgeen hierboven is gesteld – beschrijven op welke wijze zij de sociale uitsluiting van de doelgroep willen tegengaan.

De beoordeling van de aanvragen gebeurt in twee opeenvolgende fasen. Allereerst wordt bekeken of aanvragen voldoen aan een aantal basisvereisten. Deze basisvereisten om voor subsidie in aanmerking te komen zijn opgenomen in de artikelen 7, 8 en 9. Deze vereisten hebben zowel betrekking op de aanvrager zelf als op de in te dienen stukken. Aanvragen die niet aan artikel 7, 8, 9, of de voorwaarden uit artikel 10 voldoen, worden op basis van artikel 10 afgewezen en verder niet inhoudelijk beoordeeld.

De tweede fase betreft het inhoudelijk beoordelen van de projectplannen van de aanvragen die voldoen aan de formele vereisten. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de in bijlage 1 opgenomen criteria. Toetsing vindt plaats op alle criteria en resulteert in een totaalscore. Het plan dat de hoogste totaalscore behaalt, ontvangt een beschikking tot verlening van subsidie. De overige plannen worden afgewezen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Definities

In de begripsbepaling zijn enkele begrippen opgenomen die voor meerdere interpretaties vatbaar zijn. Om misverstanden rondom de invulling van deze begrippen te voorkomen zijn deze begrippen nader gespecificeerd.

Artikel 2 Subsidie uit EFMB

De regeling strekt ertoe subsidie te verlenen ten behoeve van een project dat aansluit bij het operationeel programma dat door (de lidstaat) Nederland is opgesteld. Wijzigingen van de regeling dienen plaats te vinden binnen de kaders van het operationeel programma.

Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De in die regeling neergelegde algemene subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling niet expliciet van wordt afgeweken en geen strijdigheid met de Europese verplichtingen ontstaat. Uitgezonderd is de verplichting dat de verantwoording dient te zijn voorzien van een verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies. In het derde en het vierde lid is het voorbehoud opgenomen dat indien instemming met het operationeel programma door de Europese Commissie bij inwerkingtreding van deze regeling nog ontbreekt, de subsidie zal worden verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat operationeel programma. Mocht die instemming op het ingediende operationeel programma niet worden verkregen maar nadien op een nader aangepast operationeel programma wel, dan kan de minister de subsidie aanpassen aan het gewijzigde operationeel programma dat wel de instemming van de Europese Commissie heeft gekregen.

Artikel 3 Subsidieplafond

In deze regeling worden de beschikbaar gestelde middelen toegekend aan één partij. In beginsel zal deze partij de subsidiabele activiteiten uitvoeren in de periode 2015–2023. Mocht om redenen, die nader uitgewerkt zijn in deze regeling, de subsidie aan deze partij niet worden voortgezet, dan zal worden bezien of aan een andere partij het resterende bedrag voor de resterende periode kan worden toegekend.

Het subsidieplafond vloeit voort uit de middelen die de Europese Commissie heeft toegekend aan Nederland. Daarbij is rekening gehouden met een bedrag voor technische bijstand dat is vastgesteld op een percentage van 5% van het door de Europese Commissie toegekende bedrag.

Ingevolge artikel 20 van de Verordening bedraagt het medefinancieringspercentage vanuit het EFMB maximaal 85% van de subsidiabele overheidsuitgaven. De overige 15% van de subsidiabele kosten wordt beschikbaar gesteld door de minister als nationale cofinanciering.

Artikel 4 Aanwijzing autoriteiten

Voor de uitvoeringsstructuur voor het EFMB wordt aangesloten bij de uitvoeringsstructuur die voor het Europees Sociaal Fonds wordt gehanteerd. In de Verordening wordt in plaats van de term ‘managementautoriteit’ nu de term ‘beheerautoriteit’ gehanteerd. De functie van beheerautoriteit wordt vervuld door het Agentschap SZW. De Certificeringautoriteit is overeenkomstig voor ESF, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van het Ministerie van Economische Zaken en de Auditautoriteit is overeenkomstig voor ESF, de Auditdienst Rijk van het Ministerie van Financiën.

Artikel 5 Mandatering

De directeur van het Agentschap SZW wordt gemandateerd de besluiten te nemen ter uitvoering van de regeling. De directeur is echter niet bevoegd om te beslissen op bezwaar op het moment dat hij de eerdere besluitvorming ook zelf heeft genomen. Dit volgt uit artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 6 Aanvraagprocedure

Een aanvraag tot verlening van subsidie kan worden gedaan vanaf het moment van publicatie van deze regeling. De aanvraagperiode loopt af op 28 februari 2015 om 17:00 uur, waarna de minister de projectplannen van de aanvragers die in aanmerking komen voor subsidie en die niet reeds op basis van artikel 10 zijn afgewezen inhoudelijk zal beoordelen. Aanvragen worden alleen in behandeling genomen als zij zijn ontvangen middels het elektronisch aanvraagformulier dat door de minister beschikbaar wordt gesteld. Dit aanvraagformulier kan worden verkregen via de website van de beheerautoriteit (www.agentschapszw.nl).

Als bijlage bij dit formulier zal de aanvrager een projectplan, begroting, financieringsplan en een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moeten voegen.

Met het derde lid van dit artikel wordt voorkomen dat onvolledige aanvragen of niet tijdige aanvragen zouden moeten worden beoordeeld. Bij de indiening van een dergelijke aanvraag zal de aanvrager worden medegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen onder opgaaf van redenen. Voor de voortgang van de uitvoering van het EFMB ligt het in de rede dat alleen tijdige aanvragen worden beoordeeld. De periode die aanvragers hiervoor wordt gegeven, kan worden beschouwd als een redelijke termijn.

Artikel 7 Aanvrager

De rechtspersoon die een subsidieaanvraag verricht of laat verrichten toont aan dat hij daadwerkelijk een rechtspersoon is. Dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld de akte van oprichting, de statuten van de rechtspersoon of de inschrijving bij de Kamer van Koophandel te overleggen. Tevens moet duidelijk worden dat de aanvrager geen winstoogmerk heeft.

Om enige zekerheid te kunnen verkrijgen dat een aanvrager daadwerkelijk financieel in staat is om het projectplan gedurende de projectperiode uit te voeren, dient de aanvrager aan te tonen dat hij beschikt over een financieel stabiele en solide basis. Dit doet hij door aan te tonen dat hij de afgelopen drie jaar beschikte over een eigen vermogen van ten minste € 100.000,– dat tenminste 20 procent van het balanstotaal bedroeg ofwel door andere bescheiden aan te leveren waarmee hij aannemelijk maakt dat hij over de vereiste stabiele en solide financiële basis beschikt.

Dat hij beschikt over voldoende administratieve en operationele capaciteit moet blijken uit de beschrijving van de AO/IC.

Artikel 8 Voorwaarden aanvraag

Bij het indienen van de aanvraag is de aanvrager verplicht om een projectplan, begroting, financieringsplan en een beschrijving van de AO/IC te overleggen. Ten behoeve van een maximaal rendement uit de Europees beschikbaar gestelde middelen zal uit deze stukken moeten blijken dat het te verlenen subsidiebedrag volledig wordt benut. Aangezien een bedrag van € 4.408.740,– beschikbaar wordt gesteld, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil de minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Daar stemt de aanvrager door het indienen van de aanvraag mee in. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de aanvrager behoeft te worden gevraagd.

Artikel 9 Eisen aan de in te dienen stukken

In dit artikel wordt aangegeven wat in respectievelijk het projectplan, de begroting, het financieringsplan en de beschrijving van de AO/IC dient te worden opgenomen.

Het projectplan moet een heldere beschrijving bevatten van het project, de activiteiten die aan de doelgroep worden aangeboden en de resultaten die de aanvrager verwacht te bereiken. Het is daarbij van belang dat de aanvrager aandacht besteedt aan de elementen die bij de beoordeling van het plan worden meegewogen (bijlage 1).

Zoals aangegeven is de beoogde doelgroep om verschillende redenen niet eenvoudig te bereiken, daarom moet de aanvrager duidelijk kunnen aangeven hoe hij, ondanks deze moeilijkheid, toch de doelgroep weet te bereiken. Daarnaast moet er een indicatie worden gegeven van het aantal personen dat met het projectplan moet worden bereikt, waarbij een ondergrens van 5.000 personen wordt gehanteerd. Uiteraard zal ook helder moeten zijn hoe het project van de aanvrager daadwerkelijk de sociale uitsluiting van de doelgroep tegengaat. Bovendien moet het project leiden tot een duurzame verbetering voor de beoogde doelgroep. De aanvrager dient dit mee te nemen bij de beschrijving van de specifieke activiteiten. Met duurzame activiteiten worden bijvoorbeeld activiteiten bedoeld die de basiscompetenties van de doelgroep versterken en hen wegwijs maken in het lokale voorzieningenaanbod, omdat deze activiteiten ook na afloop van deelname aan het project een positief effect hebben op de sociale insluiting van de deelnemers.

Mede doordat de doelgroep niet makkelijk kan worden bereikt moet het project een laagdrempelig karakter hebben voor de doelgroep. De aanvrager wordt vrij gelaten om hier zelf invulling aan te geven. Ook zal hij in het projectplan aan moeten geven op welke wijze hij rekening houdt met de culturele diversiteit van de doelgroep. De activiteiten mogen in geen geval mensen van de doelgroep op grond van geslacht, etnische achtergrond, beperking, godsdienst, overtuiging etc. uitsluiten. In het projectplan zal ook moeten worden aangegeven waar de activiteiten plaatsvinden. Het is daarbij niet de bedoeling dat een aanvrager in minder dan vier gemeenten zijn activiteiten verricht. Bij het verrichten van de activiteiten zal hij zowel gemeenten als maatschappelijke organisaties moeten betrekken. Een dergelijke samenwerking vergroot het effect van de beschikbaar gestelde middelen. Om te voorkomen dat de uitvoering van het project vertraging oploopt, dient de aanvrager in het projectplan aan te tonen dat het project een haalbare planning heeft. Tot slot dient de aanvrager aan te geven hoe bevorderd wordt dat de deelnemers na afloop van het project niet opnieuw sociaal uitgesloten raken. Dit kan bijvoorbeeld door afspraken te maken met gemeenten en/of maatschappelijke organisaties over verdere ondersteuning van hen aan de doelgroep.

De door de aanvrager bijgevoegde begroting dient het mogelijk te maken om de doelmatigheid van de aanpak en het realiteitsgehalte van de opgenomen kosten vast te stellen. De liquiditeitsprognose in het financieringsplan heeft als doel om tijdig te kunnen constateren of er liquiditeitsproblemen ontstaan. Bij zowel de begroting als het financieringsplan dient rekening te worden gehouden met de financiële toewijzing van steun uit het Fonds per jaar.

De financiële toewijzing (inclusief nationale co-financiering, exclusief technische bijstand) per jaar is als volgt:

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

€ 593.028

€ 604.889

€ 616.986

€ 629.327

€ 641.913

€ 654.751

€ 667.846

* de beschikbare middelen dienen uiterlijk in t+3 bij het Fonds te worden gedeclareerd.

De beschrijving van de AO/IC heeft met name tot doel om vast te kunnen stellen of de aanvrager beschikt over voldoende administratieve en operationele capaciteit om aan de gestelde verantwoordingsvereisten te voldoen, zodat door de beheerautoriteit ook voldoende kan worden gecontroleerd dat de activiteiten gedurende de projectperiode daadwerkelijk overeenkomstig de regeling worden uitgevoerd.

Artikel 10 Weigering van de subsidie

Om voor subsidie in aanmerking te komen dient de aanvrager te voldoen aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 7, 8 en 9. Tevens dient de aanvrager rekening te houden met de Verordening. Van de aanvrager wordt daarom verwacht dat hij kennis heeft genomen van de inhoud van de Verordening.

Op grond van onderdeel c zullen de kosten van het project in een redelijke verhouding dienen te staan tot de voorgenomen activiteiten. Indien duidelijk is dat hier niet aan wordt voldaan, zal dat voldoende aanleiding zijn om de aanvraag te weigeren. De aanvrager wordt op deze wijze ook gestimuleerd om na te denken over de subsidiabiliteit van de voorgenomen activiteiten. In onderdeel d wordt bepaald dat wanneer vooraf blijkt dat kosten van het project reeds uit anderen hoofde worden gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s, de aanvraag wordt geweigerd. Hierbij valt te denken aan een financiering uit het ESF-fonds. In de Verordening wordt er op gewezen dat er door de Europese Commissie op wordt toegezien dat een dergelijke ‘dubbelfinanciering’ niet zal plaatsvinden.

Onderdeel e bepaalt dat wanneer op voorhand blijkt dat dezelfde subsidiabele kosten reeds uit nationale subsidieprogramma’s worden gefinancierd en zodanig dat de totale financiering van de subsidiabele kosten meer dan 100% bedraagt, de aanvraag wordt geweigerd. Beoogd wordt met deze bepaling om te voorkomen dat de begunstigde kosten tweemaal gesubsidieerd krijgt. Onder subsidieprogramma’s van nationale bodem worden mede subsidies verstaan die worden verstrekt op decentraal niveau.

Van belang is ook om op te merken dat dit artikel een aantal termen kent die beoordelingsruimte bieden aan de minister (bijvoorbeeld de term ‘redelijk’). Vanwege de variëteit in projectaanvragen is besloten deze termen niet verder in te vullen. Bij het financieren van een project zal hier door de betrokken partijen aandacht aan moeten worden geschonken. Op dit punt is niet alleen een actieve rol weggelegd voor het Agentschap SZW. In geval van twijfel wordt de subsidieaanvrager uitdrukkelijk aangeraden om in een zo vroeg mogelijk stadium contact op te nemen met het Agentschap SZW.

Artikel 11 Subsidieverlening

De minister beoordeelt de projectplannen van de aanvragers die in aanmerking komen voor subsidie, en niet reeds op basis van artikel 10 zijn afgewezen, inhoudelijk. De beoordeling vindt plaats aan de hand van het in bijlage 1 opgenomen beoordelingskader. Om deze beoordeling door de minister zo objectief mogelijk te laten plaatsvinden, zullen aanvragers zo precies mogelijk moeten aangeven welke activiteiten zij willen ontplooien, hoe ze de doelgroep beogen te bereiken en welke resultaten hiermee verwacht worden. Dit wordt vervolgens langs de criteria in de bijlage gelegd, waar een uiteindelijke score uit komt. De aanvrager met de hoogste totaalscore ontvangt de subsidie. Alle andere aanvragen worden door de minister afgewezen.

Subsidies kunnen worden toegekend voor projecten met een looptijd tot 2023. Expliciet wordt verwezen naar artikel 2, derde lid, omdat de beschikking tot verlening van subsidie onderworpen is aan de goedkeuring van het operationeel programma door de Europese Commissie. Vanaf publicatie van deze regeling staat het aanvragers vrij om een aanvraag in te dienen. Overeenkomstig artikel 6, eerste lid, hebben aanvragers tot en met 28 februari 2015, 17:00 uur, de tijd om een aanvraag in te dienen. Gebaseerd op de in het projectplan beschreven te subsidiëren activiteiten, zal in de beschikking aangegeven worden voor welke activiteiten tegen welk bedragen subsidie wordt verleend en welk totaal subsidiebedrag er wordt verleend. Daarnaast behoudt de minister zich het recht voor om nadere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden.

Artikel 12 Subsidiabele activiteiten

Om voor subsidie in aanmerking te komen dienen de activiteiten de sociale uitsluiting van de doelgroep tegen te gaan. Daarbij is het de bedoeling dat de activiteiten een bijdrage leveren aan een (of meerdere) van de volgende specifieke doelstellingen die in het operationeel programma zijn opgenomen:

  • 1. de doelgroep bewust maken van het lokale ondersteunings- en sociale activeringsaanbod en ze (blijvend) in beeld brengen bij hulporganisaties en/of gemeenten;

  • 2. het sociaal netwerk van de doelgroep versterken;

  • 3. de competenties van de doelgroep versterken.

Tevens dienen de activiteiten aan te sluiten bij het projectplan wat in de beschikking tot verlening van subsidie is vastgesteld. Het is de bedoeling dat hiermee afspraken en wederzijdse verwachtingen worden geschapen. De begunstigde kan ervan uitgaan dat, indien hij zich houdt aan de voorwaarden uit het goedgekeurde projectplan, hij het in de beschikking toegekende budget ontvangt. Tegelijkertijd geven deze afspraken de grond om de activiteiten blijvend te kunnen toetsen aan de voorwaarden opgenomen in de beschikking.

Artikel 13 Subsidiabele kosten

In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan de kosten die de begunstigde declareert. Waar mogelijk is het de bedoeling om zo veel mogelijk gebruik te maken van simplified cost options. Om gebruik te maken van simplified cost options is overleg met, en toestemming van, de Europese Commissie noodzakelijk. Indien de begunstigde op een andere wijze dan de subsidieverlening inkomsten verwerft voor de gestelde activiteiten worden deze in mindering gebracht op het te verlenen subsidiebedrag. Het is de bedoeling van de minister om activiteiten te ondersteunen en niet om de rechtspersoon zelf een financieel overschot te verlenen.

Artikel 14 Niet-subsidiabele kosten

Hoewel er grote vrijheid bestaat in de activiteiten die voor financiering in aanmerking komen, is bij voorbaat een aantal activiteiten en kosten uitgesloten van financiering. Indien er kosten worden gemaakt buiten de projectperiode komen deze niet in aanmerking voor financiering. De enige uitzondering zijn kosten voor de projectcoördinatie en administratie ten behoeve van het opstellen van de einddeclaratie tot aan het moment van indienen van het verzoek tot vaststelling. Kosten die geen verband houden met de activiteiten in het projectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Daarnaast moeten de kosten in verhouding staan tot de prijs die voor dergelijke prestaties wordt betaald en dus marktconform zijn.

Mocht blijken dat er kosten zijn die, overeenkomstig de onderdelen d en e, reeds uit andere hoofde worden gefinancierd, maar de aanvraag niet op grond van artikel 10, onderdeel d of e, is geweigerd, dan zijn deze kosten alsnog niet subsidiabel.

Artikel 15 Bevoorschotting

De vastgestelde bevoorschottingssystematiek heeft als gevolg dat de begunstigde het subsidiebedrag gefaseerd ontvangt. Gezien de aard van de activiteiten en de aard van de verwachte aanvragers is het wenselijk dat de begunstigde gedurende het jaar een deel van het subsidiebedrag ontvangt voor de uitvoering van de activiteiten. Indien blijkt dat de voortgang ernstige vertraging oploopt, kan de verleningsbeschikking en de daaruit voortvloeiende hoogte van het voorschotbedrag worden aangepast.

Het jaarlijkse voortgangsverslag wordt beoordeeld door de beheerautoriteit en de auditautoriteit. Op basis van het voortgangsverslag worden de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten van het voorgaande kalenderjaar bepaald. Dit kan er toe leiden dat de begunstigde nog een bedrag ontvangt of dient terug te bepalen.

Artikel 16 Rapportage

Na ieder kalenderjaar is de begunstigde verplicht om een tussentijds voortgangsverslag op te stellen. In dit voortgangsverslag dient de begunstigde de burgerservicenummers van de deelnemers (inclusief de instroomdatum en uitstroomdatum) op te nemen en dient rekening te worden gehouden met de gedelegeerde handelingen (C(2014) 4988 final en C(2014) 4988 final-ANNEX) en in gegaan te worden op de daarin opgenomen gemeenschappelijke indicatoren. Tevens dient het verslag inzicht te geven in de effecten voor de deelnemers. Het gaat daarbij onder andere om het aantal deelnemers dat al dan niet:

  • na deelname aangeeft zich minder sociaal uitgesloten te voelen;

  • 1 jaar na deelname nog in beeld is bij hulporganisaties;

  • na deelname aangeeft over een versterkt sociaal netwerk te beschikken;

  • na deelname aangeeft over versterkte competenties te beschikken.

Om deze effecten te meten wordt onder andere de doelgroep na deelname aan een activiteit bevraagd (self-reporting). Dit gebeurt door middel van een vragenlijst die in overleg met de begunstigde wordt opgesteld.

De persoonsgegevens die in de verslagen worden opgenomen betreffen het burgerservicenummer van de deelnemers. Deze persoonsgegevens zijn, op grond van de Verordening en naar aanleiding van het operationeel programma, nodig om te controleren of er geen sprake is van dubbelfinanciering. De gegevens zullen anoniem worden gebruikt voor bestandsvergelijking. De inbreuk op de privacy van de deelnemers wordt doordat de gegevens anoniem worden gebruikt tot een minimum beperkt. Dit is daarnaast gerechtvaardigd nu dit de minste administratieve lasten voor alle betrokkenen met zich meebrengt. Monitoring op andere wijze zou eveneens inbreuk op de privacy van de betrokken deelnemers met zich brengen.

Het voortgangsverslag dient uiterlijk 1 april van het erop volgende kalenderjaar bij de beheerautoriteit te zijn ingediend, omdat de minister jaarlijks bij de Commissie een jaarverslag in moet dienen over de uitvoering van het operationeel programma in het voorgaande kalenderjaar. Daarnaast is de mogelijkheid open gelaten om incidenteel bij de begunstigde te vragen naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het project.

Verder is de begunstigde verplicht om tijdig aan de minister te melden dat er omstandigheden zijn die substantiële invloed hebben op het project en is de begunstigde verplicht om tijdig aan te geven dat de subsidiabele activiteiten niet of niet tijdig kunnen worden verricht. Tevens zal de begunstigde mee moeten werken aan eventuele evaluatierapporten.

Artikel 17 Administratievoorschriften

De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het projectplan. De begunstigde is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te kunnen geven in deze administratie, die beschikbaar is op één centrale locatie. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de begunstigde.

In de projectadministratie is opgenomen: gegevens over de deelnemers (waaronder ten minste het burgerservicenummer, het geslacht, de leeftijd, de instroomdatum en uitstroomdatum van een deelnemer), de geplande en uitgevoerde activiteiten, gerealiseerde prestaties, resultaten en aantallen deelnemers. In de toelichting bij artikel 16 is uitgelegd waarom de verwerking van deze persoonsgegevens noodzakelijk is.

Ten behoeve van de transparantie van de uitgaven dient de begunstigde op verzoek van de beheerautoriteit, de auditautoriteit, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer inzage of toegang tot de projectadministratie te geven.

Artikel 18 Bewaren en beschikbaarheid van bescheiden

De begunstigde dient alle administratieve stukken die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2028 te bewaren. Deze bewaartermijn kan door de minister worden aangepast. De einddatum van de bewaartermijn is namelijk afhankelijk van de datum waarop controle op de einddeclaratie is afgerond, de subsidie is vastgesteld en de kosten vervolgens door de lidstaat zijn gedeclareerd bij de Europese Commissie volgens de daarvoor geldende regels. Wanneer de administratieve stukken niet tot 31 december 2028 hoeven te worden bewaard, wordt de begunstigde hier schriftelijk van op de hoogte gesteld waarbij de brief aan begunstigde een andere/nieuwe einddatum van de bewaartermijn zal bevatten.

De begunstigde is zelf verantwoordelijk voor een juiste opslag van bescheiden, ook al belast de begunstigde een derde hiermee. De subsidieontvanger dient er ook voor te zorgen dat de bescheiden vrij toegankelijk zijn en blijven. Dit mede met het oog op de ontwikkelingen met betrekking tot digitale netwerken en databases, zoals clouds.

De administratie mag, onder voorwaarden, elektronisch worden bewaard. Van bewijsstukken moet evenwel het originele stuk, dan wel een kopie van het originele stuk, worden bewaard. Hierbij wordt verwezen naar bijlage 2 opgenomen bij deze regeling.

Artikel 19 Tussentijdse evaluaties

Artikel 19, eerste lid, heeft betrekking op de evaluatie die plaatsvindt overeenkomstig de Verordening. In deze evaluatie wordt het project tussentijds door de beheerautoriteit geëvalueerd. Hierin worden de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het project beoordeeld. Hierbij worden ook de effecten van het project op de doelgroep betrokken. Het gaat daarbij onder andere om het aantal deelnemers dat al dan niet:

  • aangeeft zich minder sociaal uitgesloten te voelen, streefwaarde 35%

  • 1 jaar na deelname nog in beeld is bij hulporganisaties, streefwaarde 65%

  • aangeeft over een versterkt sociaal netwerk te beschikken, streefwaarde: 40%

  • aangeeft over versterkte competenties te beschikken, streefwaarde 60% (NB van de deelnemers dat deelgenomen heeft aan onderdelen gericht op het verbeteren van competenties).

De uikomsten van de op de Verordening gebaseerde evaluatie kunnen – zoals aangegeven in artikel 21 – gevolgen hebben voor de subsidieverlening. Als uit de evaluatie blijkt dat de hierboven genoemde streefwaarden weliswaar nog niet zijn bereikt, maar dat het project wel de potentie heeft om deze streefwaarden te bereiken, dan kan besloten worden tot continuering van de subsidieverlening.

De op de Verordening gebaseerde evaluatie zal twee jaar na aanvang van de subsidieverlening plaatsvinden zodat er voldoende tijd is genomen om het project in de praktijk te brengen. Bovendien is er dan nog voldoende tijd om eventueel een alternatief project tot uitvoering te brengen, indien blijkt dat het gesubsidieerde project niet tot de gewenste resultaten leidt.

De evaluatie op basis van de Verordening vindt, zoals hierboven aangegeven, twee jaar na aanvang van de subsidieverlening plaats. Het is belangrijk dat na die periode periodiek wordt geverifieerd dat het project een dusdanige bijdrage levert aan het bereiken van de doelstellingen uit het operationeel programma, dat subsidiëring gerechtvaardigd blijft. Ter waarborging hiervan zal de beheerautoriteit op grond van artikel 19, tweede lid, vanaf vier jaar na aanvang van de subsidieverlening, jaarlijks evalueren of het project in het voorgaande kalenderjaar een voldoende positieve bijdrage heeft geleverd aan het bereiken van de doelstellingen uit het operationeel programma. Bij deze evaluatie zal met name gekeken worden of de hierboven genoemde streefwaarden zijn bereikt. Zo niet, dan kan dit een reden zijn om de beschikking tot subsidieverlening met ingang van het eerstvolgende kalenderjaar in te trekken, zoals aangegeven in artikel 21, eerste lid, onderdeel f. Daarnaast zal de redelijkerwijze verwachting of een andere partij een positievere bijdrage kan leveren aan de doelstellingen uit het operationeel programma een rol in de afweging spelen.

Artikel 20 Vaststelling van de subsidie

Na afloop van het project dient de begunstigde bij de minister een verzoek tot vaststelling in. Bij dit verzoek worden een eindverslag en een einddeclaratie toegevoegd. De minister zal het verzoek beoordelen voordat hij het naar de Europese Commissie stuurt. Op deze wijze kunnen eventuele gebreken nog worden hersteld. Gelijktijdig met het indienen van het eindverslag en de einddeclaratie bij de Europese Commissie, stelt de minister de subsidie vast.

Aangezien ieder kalenderjaar een tussenverslag wordt overlegd en op basis hiervan reeds verleende voorschotten worden aangevuld of teruggevorderd, ligt het in de verwachting dat bij het eindverslag geen grote verrekeningen meer plaatsvinden.

Artikel 21 Intrekking en terugvordering

De uitvoering en verantwoordelijkheid voor de gesubsidieerde activiteiten ligt bij de begunstigde. Indien uit een controle blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig of oneigenlijk is gebruikt, wordt de subsidie in beginsel geheel ingetrokken. Indien het slechts een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat het projectplan als geheel conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie gedeeltelijk worden ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering, zoals deze zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling van toepassing. Het bovenstaande houdt in dat eventuele kosten voor de terugvordering bij de begunstigde in rekening worden gebracht. Deze regels met betrekking tot terugvordering gelden ook indien bij de subsidievaststelling blijkt dat er te veel aan voorschotten is betaald.

Ook de tussentijdse evaluaties, bedoeld in artikel 19, kunnen aanleiding vormen voor het geheel of gedeeltelijk intrekken van de beschikking tot subsidieverlening. Ingevolge het vierde lid van dit artikel zal het tot dan toe uitgekeerde subsidiebedrag niet worden teruggevorderd indien de negatieve beoordeling niet verwijtbaar is aan de begunstigde.

Artikel 22 Publiciteit

De Commissie hecht aan de promotie van het EFMB door zowel lidstaten als begunstigden. De begunstigde kan bijvoorbeeld (bij de beheerautoriteit verkrijgbaar) promotiemateriaal verspreiden, aandacht besteden aan het project op haar website of nieuwsberichten in vooral regionale en lokale media plaatsen.

Artikel 23 Inwerkingtreding

Teneinde een zorgvuldige afronding van deze Europese subsidieregeling te kunnen bewerkstelligen, dient deze regeling tot en met 31 december 2028 van kracht te blijven.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

TK 2013–14; 24515; nr. 290

Naar boven