Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 26 november 2014, nr. IENM/BSK-2014/254579, tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (opslag van afgewerkte olie in bovengrondse tanks)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 3.54d van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Activiteitenregeling milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.71b wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: en afgewerkte olie.

2. In het tweede lid wordt na ‘smeerolie’ ingevoegd: of afgewerkte olie.

B

Artikel 3.71c wordt als volgt gewijzigd:

1. In eerste en derde lid vervalt: en afgewerkte olie.

2. In het vierde lid vervalt: of afgewerkte olie.

C

Artikel 3.71d wordt als volgt gewijzigd:

1. In eerste, tweede, vierde en vijfde lid vervalt: en afgewerkte olie.

2. In het achtste lid, onderdeel d, vervalt de tweede volzin.

3. Het vijftiende lid vervalt.

D

Aan artikel 3.71f wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Een opslagtank voor afgewerkte olie wordt minimaal eenmaal per jaar geleegd.

E

Aan artikel 3.71g wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 8. Een opslagtank voor afgewerkte olie wordt minimaal eenmaal per jaar geleegd.

F

Artikel 6.5ha komt te luiden:

Artikel 6.5ha

Artikel 3.71c, derde lid, is niet van toepassing op een bovengrondse opslagtank die is geïnstalleerd voor de datum waarop paragraaf 3.4.9 op de inrichting van toepassing werd en die niet op de vloer staat.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding en aanleiding

Deze regeling tot wijziging van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: wijzigingsregeling) is bedoeld om een versoepeling door te voeren in de voorschriften voor het opslaan van afgewerkte olie in bovengrondse opslagtanks. Met ingang van 1 januari 2015 is het overgangsrecht verlopen voor veel oude opslagtanks die voor 1 januari 2000 zijn geïnstalleerd. Volgens de voorschriften die tot 1 januari 2015 golden, moesten deze tanks gekeurd worden en na goedkeuring worden voorzien van een nieuw certificaat op grond van de door het College van Deskundigen (CvD) opgestelde Beoordelingsrichtlijn (hierna: BRL K903)1. Dit betekende voor veel tanks dat ze vervangen moesten worden. Gebleken is echter dat de veiligheidseisen te streng waren. Door met ingang van 1 januari 2015 de versoepeling door te voeren wordt bereikt dat een aantal oude opslagtanks nog gebruikt mag worden, mits ze aan de overgebleven voorschriften inzake de bescherming van de bodem en het oppervlaktewater voldoen. Ook mag bij vervanging voor een ongecertificeerde (goedkopere) tank voor het opslaan van afgewerkte olie worden gekozen.

2. Achtergrond

De uitkomsten van een technisch onderzoek naar de gelijkwaardigheid van enkele buitenlandse tanks heeft afgelopen zomer tot het inzicht geleid dat de veiligheidsvoorschriften niet hoeven te gelden voor een bovengrondse opslagtank waarin afgewerkte olie wordt opgeslagen. Afgewerkte olie is met een vlampunt van ruim boven de 60°C namelijk geen brandbare vloeistof van ADR klasse 32 tenzij het wordt gemengd met andere brandbare vloeistoffen zoals oplosmiddelen en benzine, hetgeen in het verleden geregeld voorkwam. Het mengen van afgewerkte olie met andere gevaarlijke vloeistoffen is echter al verboden op grond van artikel 2.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Het is onterecht de eisen voor de opslag van afgewerkte olie te baseren op een overtreding van een ander voorschrift (het mengverbod). Daarnaast gold al een uitzondering voor afgewerkte olie bij glastuinbouwbedrijven3 en is het de bedoeling dat voor alle opslagtanks bestemd voor afgewerkte olie dezelfde regels gelden. Daarom is ervoor gekozen de certificatie-eis te laten vervallen.

3. Hoofdlijn van het voorstel

Het belangrijkste voorschrift dat vervalt, is de eis dat de constructie van de opslagtank voldoet aan BRL-K903. Er is ook geen tank- en installatiecertificaat meer nodig waaruit dit blijkt. Voor bestaande opslagtanks vervalt de (her)keuringsplicht die in veel gevallen betekend zou hebben dat de tank voor 1 januari 2015 vervangen had moeten worden door een BRL-K903 gecertificeerde tank.

Een van de relevante eisen uit Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (hierna: PGS) 30 blijft van toepassing. Het gaat om het jaarlijks legen van de tank (voorschrift 4.2.10 van PGS 30). Deze eis gold voorafgaand aan de wijziging op grond van artikel 3.71d, tweede lid (het veiligheidsvoorschrift), maar is ook relevant voor de bescherming van het milieu. Met deze wijziging is deze eis opgenomen in de voorschriften ter bescherming van de bodem en het oppervlaktewater (artikelen 3.71f en 3.71g).

4. Effecten voor bedrijven

De versoepeling die met deze wijzigingsregeling is doorgevoerd, heeft positieve en negatieve effecten voor bepaalde soorten bedrijven. De positieve effecten hebben betrekking op bedrijven die motoren onderhouden waarbij afgewerkte olie vrijkomt. Het gaat bijvoorbeeld om garagebedrijven, auto- en trucktrailerbedrijven, autoschadeherstelbedrijven, transportbedrijven, autodemontagebedrijven en om onderhoudsbedrijven en jachthavens. De negatieve effecten hebben betrekking op tankinstallatiebedrijven.

De versoepeling heeft geen effect op administratieve lasten of bestuurlijke lasten.

Motorgerelateerde bedrijven

De precieze omvang van de bedrijfseffecten is moeilijk vast te stellen omdat niet bekend is hoeveel bedrijven exact een bovengrondse opslagtank bestemd voor afgewerkte olie hebben en wat de leeftijd van deze tanks is. Ook niet is bekend hoeveel bedrijven een tank in hun bezit hebben die voor 1 januari 2000 is geïnstalleerd. Bedrijven slaan afgewerkte olie ook op in IBC-containers of gecompartimenteerde containers. Op basis van het landelijke getal van 24.250 locaties (Landelijk Meldpunt Afvalstoffen) waar afgewerkte olie wordt ingezameld en een inschatting dat het in de helft van de gevallen om bedrijven gaat die motoren onderhouden en deze niet allemaal in bovengrondse opslagtanks opslaan, wordt aangenomen (een zogenaamde educated guess) dat 10.000 bedrijven te maken hebben met de versoepeling. Hieronder volgt daar waar mogelijk een kwantificering van de besparing op de nalevinglasten voor bestaande en nieuwe tanks. Voor de eenvoud wordt het aantal tanks gelijkgesteld aan het aantal bedrijven. Het cijfermateriaal is verkregen via BOVAG op basis van een rondvraag in de markt.

De versoepeling houdt in dat een bestaande opslagtank die voor 1 januari 2000 is geïnstalleerd geen entreekeuring hoeft te ondergaan. Aangenomen wordt dat 2.500 opslagtanks (25% van 10.000) bij de entreekeuring niet zouden worden goedgekeurd en nu dus langer gebruikt hadden kunnen worden. Dit levert onder deze aannames eenmalig € 10,8 mln aan besparing op (2.500 * € 4.358,–) voor het niet meer hoeven vervangen en installeren van een gecertificeerde tank. De kosten ter hoogte van € 4.358,– zijn als volgt opgebouwd: reiniging tank € 425,–, afvoer tank € 525,–, kosten nieuwe tank € 1.750,–, installatiekosten inclusief tankcertificaat voor de nieuwe tank € 1.500,– en de kosten van het installatiecertificaat € 158,–. Hierbij is ervan uitgegaan dat deze 2.500 oude tanks nog minimaal 15 jaar gebruikt zouden kunnen worden. Dit hoeft in de praktijk niet het geval te zijn. Het is niet bekend.

Het vervangen van bestaande tanks door een exemplaar onder het lichtere regime (zonder certificatieplicht) bespaart naar schatting € 1.408,– per tank. Hierbij is ervan uitgegaan dat de tank onder het lichtere regime € 500,– goedkoper is, de installatie € 750,– goedkoper is en de kosten van het certificaat voor een bedrag van € 158,– vervallen. Uitgaande van een gemiddelde levensduur van 30 jaar per tank bedragen de besparingen als gevolg van de versoepeling afgerond ongeveer € 470.000,– per jaar (10.000*1/30*1.408,–).

Opslagtanks hoeven ook niet meer herkeurd te worden. Uitgaande van kosten voor een bedrag van € 1.500,– per herkeuring en € 158,– voor het certificaat wordt structureel € 1.105.333,– per jaar (10.000*1/15*€ 1658,–) bespaard. Hierbij is uitgegaan van een herkeuringstermijn van 15 jaar (voor inwendig gecoate tanks is dat 20 jaar). Het is niet bekend hoeveel bedrijven inwendig gecoate opslagtanks hebben zodat voor de berekening is uitgegaan van een herkeuringstermijn van 15 jaar.

Een nieuwe opslagtank hoeft geen tank- en installatiecertificaat meer te hebben. Dat betekent dat de ondernemer kan volstaan met een goedkopere tank. De besparing bij de aanschaf en installatie van een nieuwe tank onder het lichtere regime bedraagt naar schatting € 1.408,– per tank. Hoeveel nieuwe tanks als gevolg van uitbreiding of startende ondernemingen per jaar worden aangeschaft, is niet bekend.

Samengevat bedragen de besparingen voor bedrijven die motoren onderhouden met een dergelijke opslagtank als gevolg van de versoepeling voor zover dat is in te schatten minimaal structureel € 1,6 mln per jaar (470.000 + 1.105.333). Eenmalig bespaart de versoepeling onder de eerder genoemde aannames € 10,8 mln.

Een vervelend, maar helaas onvermijdelijk, effect is dat bedrijven die niet tot het laatste moment gewacht hebben met het aanpassen van een oude tank, nu niet worden beloond. Zij hebben mogelijk al een oude opslagtank voor afgewerkte olie vervangen door een gecertificeerde tank, terwijl ze, achteraf bezien, met een ongecertificeerde (goedkopere) tank hadden kunnen volstaan. Helaas is dit effect niet te voorkomen. Om hoeveel bedrijven het hier gaat, is niet bekend.

Tankinstallatiebedrijven

De versoepeling leidt tot negatieve effecten voor tankinstallatiebedrijven. Zij lijden omzetderving naar schatting ter hoogte van de besparingen bij de bedrijven met bovengrondse opslagtanks. Dit valt onder het ondernemersrisico. Verder hebben deze bedrijven in aanloop naar 1 januari 2015 waarschijnlijk kosten gemaakt om de hausse aan opdrachten te kunnen opvangen. De verwachting was dat per 1 januari 2015 een grote hoeveelheid oude tanks zou moeten worden vervangen omdat ze door het ontbreken van een mangat niet gekeurd zouden kunnen worden en dan automatisch afgekeurd zouden worden. Tankinstallatiebedrijven hebben hierop wellicht geanticipeerd door extra personeel aan te nemen en een groot aantal opslagtanks te bestellen en op voorraad te hebben. Om het werk zoveel mogelijk te spreiden zijn wellicht potentiële klanten aangeschreven met aanbiedingen als ze bereid zouden zijn eerder hun tank te vervangen. Er is samenwerking gezocht met brancheorganisaties (bekend is een kortingsactie van de BOVAG) om groepskorting af te spreken als leden niet tot op het laatste moment zouden wachten.

De hoogte van deze kosten kan niet worden aangegeven. Naar verwachting heeft de aankondiging op de internetsite van Kenniscentrum Infomil ‘nog te wachten met het vervangen van tanks’ vijf maanden voor het ingaan van de certificeringsplicht kostenverlagend gewerkt.

5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze aanpassing van de Activiteitenregeling verbetert de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Voor overheden betekent dit dat er niet gecontroleerd hoeft te worden of een certificaat aanwezig is en dat de PGS 30 er niet op hoeft te worden nageslagen voor wat betreft de veiligheidseisen. Dit betekent dat de handhavingscapaciteit elders kan worden ingezet bijvoorbeeld op de opslagtanks waarvoor de veiligheidseisen wel blijven gelden. Per 1 januari 2015 loopt het overgangsrecht voor veel bestaande opslagtanks af, bijvoorbeeld voor gasolie.

De voorschriften voor afgewerkte olie die wel relevant zijn, staan nu bij elkaar in de artikelen 3.71f, 3.71g en 3.71h en zijn daardoor toegankelijker geworden.

6. Inspraak

Naar aanleiding van de voorpublicatie van het ontwerp van deze wijzigingsregeling op 16 oktober 20144 zijn vier inspraakreacties ontvangen. Een van de inspraakreacties heeft geleid tot een tekstuele aanpassing in de toelichting, namelijk dat de inhoud van BRL K903 wordt bepaald door de markt, welke wordt vertegenwoordigd door het College van Deskundigen (CvD).

De overige inspraakreacties geven geen aanleiding tot aanpassing.

Enerzijds gingen de reacties over het moment van aankondiging van deze wijziging. Verschillende insprekers hebben er moeite mee dat pas vijf maanden van tevoren is gecommuniceerd over een mogelijke wijziging voor tanks waarin afgewerkte olie wordt opgeslagen. Vooruitlopend op het vervallen van het overgangsrecht met ingang van 1 januari 2015 troffen verschillende bedrijven al voorbereidingen voor de vervanging van hun tanks.

Eerst in de zomer van 2014 bleek uit een gelijkwaardigheidsonderzoek dat de regels voor afgewerkte olie in bovengrondse opslagtanks te streng zijn. Een vervelend, maar helaas onvermijdelijk, effect is dat bedrijven die niet tot het laatste moment gewacht hebben met het aanpassen van een oude tank, nu niet worden beloond.

Anderzijds gingen de inspraakreacties over het vlampunt van afgewerkte olie bij garagebedrijven. Verschillende insprekers wijzen erop dat het vlampunt van afgewerkte olie bij garages lager is dan bijvoorbeeld bij glastuinbouwbedrijven, doordat de olie tijdens het gebruik vermengd raakt met brandstof.

Deze reactie laat onverlet dat het vlampunt van de afgewerkte olie in een opslagtank niet structureel onder de 60°C komt, aangezien het oorspronkelijke vlampunt van motorolie vaak rond de 200°C ligt en er maar kleine hoeveelheden brandstof met de olie vermengd raken tijdens het gebruik. Het na gebruik opzettelijk mengen met brandstof is verboden op grond van artikel 2.12 van het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Een van de insprekers wijst erop dat PGS 30 ook voorschriften kent voor vloeistoffen met een vlampunt boven de 60°C.

De Activiteitenregeling verklaart de PGS 30 alleen van toepassing op gevaarlijke stoffen in bovengrondse opslagtanks. Uit de definitie van gevaarlijke stoffen in artikel 1.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit volgt dat dit alleen de brandbare stoffen van ADR klasse 3 zijn, met over het algemeen een vlampunt onder de 60°C. Al voor inwerkingtreding van het Activiteitenbesluit was besloten de voorschriften met betrekking tot brandbare niet-gevaarlijke stoffen te regelen krachtens de Woningwet en niet langer krachtens de Wet milieubeheer. Reden hiervoor was dat het brandbaar zijn van een stof geen direct risico voor het milieu oplevert. Dat ligt anders voor gevaarlijke stoffen. Dit staat ook vermeld in de oorspronkelijke nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit5. Afgewerkte olie is geen gevaarlijke stof.

7. Notificatie

Het ontwerp van deze wijzigingsregeling is niet gemeld aan de Commissie van de Europese gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217) omdat deze wijziging uitsluitend voorziet in het vervallen van technische voorschriften. Notificatie is in dat geval niet nodig. De voorschriften die van artikel 3.71d zijn verplaatst naar de artikelen 3.71f en 3.71g zijn eerder al genotificeerd.

De ontwerp wijzigingsregeling is niet aan de WTO gemeld, omdat deze in dat kader geen significante gevolgen heeft.

8. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding vindt plaats op een vast verandermoment namelijk met ingang van 1 januari 2015. Op die datum zouden de veiligheidsvoorschriften gaan gelden voor het opslaan van afgewerkte olie in bestaande bovengrondse opslagtanks, hetgeen niet meer nodig is. Niet voldaan kan worden aan de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Het maken van een uitzondering is in dit geval toegestaan omdat dit aanmerkelijke ongewenste nadelen voorkomt.

Artikelsgewijs

Artikel I (wijziging Activiteitenregeling milieubeheer)

Onderdeel A (wijziging artikel 3.71b)

De aanpassing van artikel 3.71b houdt in dat de veiligheidsvoorschriften in de artikelen 3.71c en 3.71d niet meer gelden voor bovengrondse tanks waarin afgewerkte olie wordt opgeslagen. De bodemvoorschriften blijven van toepassing door ‘afgewerkte olie’ op te nemen in het tweede lid. Het derde lid blijft ongewijzigd van toepassing voor de opslag in bovengrondse opslagtanks boven een oppervlaktewaterlichaam.

Onderdeel B (wijziging artikel 3.71c)

Artikel 3.71c is niet meer van toepassing op bovengrondse opslagtanks voor afgewerkte olie. Het eerste en tweede lid schrijven voor dat een opslagtank geschikt is voor de opslag van de betreffende stof en in goede staat verkeert. Uiteraard geldt dat ook voor bovengrondse tanks waarin afgewerkte olie wordt opgeslagen, maar dit volgt al uit de zorgplichtbepaling (artikel 2.1 van het Activiteitenbesluit). Het eerste en tweede lid blijven voor gasolie wel gelden. Inhoudelijk is er geen verschil: voor beide stoffen moet een opslagtank geschikt zijn voor de opslag van de betreffende stof en in goede staat verkeren. Voor gasolie is hieraan een nadere invulling gegeven in artikel 3.71d. Er is voor gekozen met deze wijzigingsregeling geen wijzigingen door te voeren voor het opslaan van andere stoffen dan afgewerkte olie. Voor het opslaan van o.a. gasolie in bovengrondse opslagtanks zal in het kader van de stelselherziening (toekomstige Omgevingswet) worden bekeken welke eisen in de toekomst nodig zijn.

Artikel 3.71c, vierde lid, heeft betrekking op opslagtanks die niet op de vloer staan (maar bijvoorbeeld hangend zijn uitgevoerd). Een opslagtank die niet op de vloer staat, kan niet worden beoordeeld volgens BRL-K903. Door het vervallen van de eis in artikel 3.71d, met name de verwijzing naar BRL-K903, is het gebod in artikel 3.71c, derde lid, voor afgewerkte olie niet meer nodig. Een opslagtank met afgewerkte olie mag dus hangend worden uitgevoerd.

Onderdeel C (wijziging artikel 3.71d)

Door de aanpassing van artikel 3.71d vervallen de eisen die volgen uit PGS30 en BRL-K903 voor opslagtanks met afgewerkte olie. In paragraaf 3 van het algemeen deel van deze toelichting is beschreven wat het gevolg van deze aanpassing in hoofdlijnen is. Een voorschrift uit PGS 30 dat ook relevant is vanwege bodembescherming is opgenomen in de artikelen 3.71f en 3.71g.

Opgemerkt wordt nog dat artikel 3.71d, derde lid, ten onrechte de plaatsing van een opslagtank met afgewerkte olie op een verdieping verbood. Dit voorschrift was in het kader van de brandbestrijding alleen bedoeld voor gasolie. Door verwijzing naar het eerste lid gold het verbod ook voor afgewerkte olie, dat volgens het ADR niet is ingedeeld als brandbare vloeistof (ADR-klasse 3). Dit knelpunt is opgelost doordat bij het opslaan van afgewerkte olie niet meer aan artikel 3.71d hoeft te worden voldaan.

Onderdelen D en E (wijziging artikelen 3.71f en 3.71g)

In de artikelen 3.71f en 3.71g is voorschrift 4.2.10 van PGS 30 opgenomen. Dit voorschrift bevat de eis dat een opslagtank met afgewerkte olie jaarlijks geleegd moet worden en was van toepassing op grond van artikel 3.71d, tweede lid, onder c. Dat voorschrift is relevant voor de bescherming van de bodem (artikel 3.71f) en het oppervlaktewater (artikel 3.71g). Voor de duidelijkheid is het voorschrift in de artikelen 3.71f en 3.71g niet opgenomen als verwijzing naar PGS30, maar in nieuwe leden uitgeschreven.

Onderdeel F (wijziging artikel 6.5ha)

Artikel 6.5ha is met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling grotendeels uitgewerkt. Alleen het vijfde lid (oud) blijft bestaan.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Procescertificaat voor de Regeling Erkenning Installateurs Tankinstallaties

X Noot
2

Brandbare vloeistoffen van ADR klasse 3 hebben over het algemeen een vlampunt onder de 60°C. ADR staat voor: Accord européen relatif au transport international de marchandises Dangereuses par Route.

X Noot
5

Staatsblad 2007, 415, blz. 300

Naar boven