Regeling van de Minister van Economische Zaken van 11 november 2014, nr. WJZ/14075036, houdende regels over het fokken van vee (Fokkerijregeling)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op artikel 7, eerste lid, van het Fokkerijbesluit;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder besluit: Fokkerijbesluit.

Artikel 2

Een erkenning voor het reglementeren van prestatieonderzoek of het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van de geschatte waarden als bedoeld in artikel 3, tweede respectievelijk derde lid, van het besluit wordt verleend indien:

  • a. de organisatie passende voorschriften heeft vastgesteld over de wijze waarop het prestatieonderzoek dan wel de fokwaardeschattingen en de publicatie van de geschatte waarden worden verricht, de waarnemingen of de te verzamelen gegevens die daarvoor nodig zijn en over de wijze waarop de kwaliteit van de gegevens wordt gewaarborgd;

  • b. voor zover de aanvrager niet beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit:

    • i. de organisatie rechtspersoonlijkheid bezit naar Nederlands recht;

    • ii. in de statuten van de organisatie of het huishoudelijk reglement dat in overeenstemming met de statuten is goedgekeurd is bepaald dat tussen leden of aangeslotenen niet mag worden gediscrimineerd;

    • iii. de organisatie aantoont dat zij doeltreffend functioneert;

    • iv. de organisatie een organisatie is van verenigde veefokkers of een fokkerijorganisatie.

Artikel 3

  • 1. Een organisatie die op grond van artikel 3, tweede of derde lid van het besluit is erkend en die niet beschikt over een erkenning als bedoeld in artikel 3, eerste of derde respectievelijk tweede lid, van het besluit stelt de voorschriften, bedoeld in artikelen 2, onderdeel a, vast in overeenstemming met de organisaties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, of derde respectievelijk tweede lid, van het besluit.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een organisatie als bedoeld in artikel 3, tweede of derde lid, van het besluit die een aanvraag als bedoeld in die artikelleden heeft ingediend.

Artikel 4

  • 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 3 van het besluit wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld.

  • 2. De minister beslist op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid binnen 20 weken na de dag waarop die aanvraag is ontvangen.

  • 3. De termijn, bedoeld in het tweede lid, kan eenmaal worden verlengd met 4 weken.

Artikel 5

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Fokkerijregeling.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 11 november 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Aanleiding

In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven en dat de publieke taken van deze bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken en in een aantal gevallen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Minister van Infrastructuur en Milieu.

In het rapport ‘De PBO in 2010’ van onderzoeksbureau EIM (De PBO in 2010, Een inventarisatie van cijfers, feiten en visies, EIM/IOO 2010, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2011/12, 32 615, nr. 3) is in kaart gebracht welke taken door de product- en bedrijfschappen worden uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie heeft de Commissie Jorritsma in de publieke taken drie categorieën onderscheiden: medebewindstaken (alle taken en activiteiten van het schap die strekken tot uitvoering van een 'hogere' regeling, niet zijnde de Wet op de bedrijfsorganisatie), autonome taken die betrekking hebben op de bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en autonome taken die betrekking hebben op voedselveiligheid en gezondheid.

In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken. Daarbij is tevens bezien of bepaalde taken, hoewel deze niet onder de publieke taken vallen, toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak. Bij de bepaling van de medebewindstaken is uitgegaan van een ruime uitleg van medebewind. Het gaat niet alleen om taken waarvoor een formele taakoverdracht of -opdracht is gegeven, maar ook om:

  • i) rechtstreekse implementatie van EU-verplichtingen door middel van productschapregelgeving;

  • ii) taken die de bedrijfslichamen op verzoek van de Rijksoverheid op zich hebben genomen, en

  • iii) autonome regelgeving van de bedrijfslichamen die door de Rijksoverheid is aangewend ter voldoening aan EU-verplichtingen.

Per taak is bezien op welke wijze deze kan worden ingevuld en uitgevoerd. Hoofdlijn bij de overname van taken is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de wet die de grondslag biedt om de desbetreffende taak over te nemen. Dat betekent dat de handhavingsinstrumenten worden ingezet waarin de desbetreffende wet voorziet. Hierdoor zullen taken die worden overgenomen niet langer tuchtrechtelijk worden gehandhaafd.

In samenhang met artikel III van het Besluit van 30 juni 2014 houdende wijziging van diverse besluiten betreffende dieren en dierlijke producten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Stb. 2014, 264), wordt in deze ministeriële regeling de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen (PVV) 2010 overgenomen.

2. Erkenning voor reglementering prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen

2.1 Achtergrond

Het Fokkerijbesluit regelt dat de Minister van Economische Zaken erkenningen kan verlenen aan organisaties die stamboeken bijhouden en aan organisaties die prestatieonderzoek of fokwaardeschattingen reglementeren. Deze erkenningsystematiek is toegelicht in paragraaf 4.2 van de nota van toelichting bij het Besluit van 30 juni 2014 houdende wijziging van diverse besluiten betreffende dieren en dierlijke producten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Stb. 2014, 264), waarmee onder meer het Fokkerijbesluit wordt gewijzigd.

De erkenningsvoorwaarden voor het bijhouden van stamboeken zijn op Europees niveau vastgelegd, in de volgende beschikkingen:

  • beschikking 84/247/EEG van de Commissie van 27 april 1984 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties of verenigingen van veefokkers die stamboeken voor raszuivere fokrunderen bijhouden of instellen (PbEU 1984, L 125);

  • beschikking 89/501/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen en fokkerijgroeperingen die stamboeken voor raszuivere fokvarkens bijhouden of instellen (PbEU 1989, L 247);

  • beschikking 89/504/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van en het toezicht op fokkersverenigingen, fokkerijgroeperingen en particuliere ondernemingen die registers voor hybride fokvarkens bijhouden of instellen (PbEU 1989, L 247);

  • 90/254/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen van fokkers die stamboeken voor raszuivere fokschapen en -geiten bijhouden of instellen (PbEU 1990, L 145);

  • 92/353/EEG van de Commissie van 11 juni 1992 tot vaststelling van de criteria voor de erkenning van organisaties en verenigingen die stamboeken voor geregistreerde paardachtigen bijhouden of aanleggen (PbEU 1992, L 192).

Prestatieonderzoek is een essentieel onderdeel van de werkzaamheden van stamboekorganisaties die gericht zijn op rasverbetering en die daarvoor een fokdoel hebben vastgesteld. Bij prestatieonderzoek worden de eigenschappen of kenmerken van dieren vastgelegd. Welke eigenschappen of kenmerken onderzocht worden, is afhankelijk van het fokdoel. Prestatieonderzoek kan op verschillende manieren worden ingericht. De metingen kunnen bij het dier zelf, bij nakomelingen of bij verwanten worden verricht. Het is ook mogelijk om een combinatie van verschillende onderzoeksmethoden toe te passen. De metingen kunnen plaatsvinden op speciale proefbedrijven, maar ook op praktijkbedrijven. De uitkomsten van prestatieonderzoek kunnen worden gebruikt in de fokwaardeschatting. Fokkers selecteren aan de hand van de fokwaardeschattingen dieren voor de volgende generatie.

De resultaten van het prestatieonderzoek en de fokwaardeschatting worden door erkende stamboekorganisaties ook gebruikt om een stamboekcertificaat te kunnen afgeven, of om gegevens te kunnen verstrekken aan erkende spermawincentra of embryoteams, ten behoeve van de afgifte van een certificaat voor sperma of embryo’s. Raszuivere fokdieren of genetische materiaal van die dieren moeten in het intracommunautaire handelsverkeer vergezeld gaan van een dergelijk stamboekcertificaat. Dat certificaat wordt ook gebruikt als bewijsstuk in het kader van Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PbEG 1987, L 256), op grond waarvan bepaalde diersoorten, evenals rundersperma vrijgesteld zijn van de betaling van invoerrechten.

Prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen bij runderen, varkens, schapen en geiten – voor paardachtigen zijn deze onderwerpen niet op Europees niveau gereguleerd – moet plaatsvinden overeenkomstig de volgende EU-besluiten:

  • beschikking 2006/427/EG van de Commissie van 20 juni 2006 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en van methoden voor de beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokrunderen (PbEU 2006, L 169);

  • beschikking 89/507/EEG van de Commissie van 18 juli 1989 tot vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en bepaling van de fokwaarde van raszuivere en hybride fokvarkens (PbEG 1989, L 247);

  • beschikking 90/256/EEG van de Commissie van 10 mei 1990 houdende vaststelling van methoden inzake prestatieonderzoek en beoordeling van de genetische waarde van raszuivere fokschapen en -geiten (PbEG 1990, L 145).

In artikel 3, tweede en derde lid, van het Fokkerijbesluit is geregeld dat een erkenning is vereist voor het reglementeren van prestatieonderzoek of voor het reglementeren van fokwaardeschattingen en de publicatie van geschatte waarden als bedoeld in de bovengenoemde beschikkingen. Omdat voor deze erkenningen geen Europese erkenningsvoorwaarden gelden, is op nationaal niveau in die voorwaarden voorzien. Die voorwaarden worden toegelicht in paragraaf 2.2.

2.2 Erkenningsvoorwaarden reglementering prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen

De erkenningen voor het reglementeren van prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen is aan vier voorwaarden gebonden. De eerste erkenningsvoorwaarde staat in artikel 3a van het Fokkerijbesluit. Dat artikel regelt dat een erkenning slechts wordt verleend, indien gewaarborgd is dat de betrokken organisatie artikel 2, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, van dat besluit, voor zover relevant, in acht neemt. Deze artikelleden verwijzen naar de toepasselijke Europese regelgeving, waarin onder meer is geregeld hoe het uitvoeren van prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen dient plaats te vinden. Artikel 7, eerste lid, biedt, in samenhang met artikel 3, tweede lid, van het Fokkerijbesluit, een grondslag voor de Minister van Economische Zaken om erkenningsvoorwaarden vast te stellen. Met artikel 2 van de Fokkerijregeling is uitvoering gegeven aan die bevoegdheid.

Artikel 2, onderdeel a, van de Fokkerijregeling bevat de tweede erkenningsvoorwaarde. Dit onderdeel stelt als eis dat de organisatie passende voorschriften moet hebben vastgesteld over de wijze waarop het prestatieonderzoek of de fokwaardeschattingen en de publicatie van de geschatte waarden worden verricht, de waarnemingen of gegevens die daarvoor nodig zijn en de wijze waarop de kwaliteit daarvan wordt gewaarborgd. Deze informatie is van belang voor de toetsing aan de eisen als gesteld in artikel 3a van het Fokkerijbesluit en artikel 2, onderdeel b, van de Fokkerijregeling. Laatstgenoemde bepaling bevat de derde voorwaarde voor erkenning: een organisatie die erkend wil worden voor het reglementeren van prestatieonderzoek en fokwaardeschatting ook moet voldoen aan een aantal organisatorische eisen. Deze eisen hebben betrekking op rechtspersoonlijkheid, non-discriminatie, doeltreffend functioneren en daarnaast geldt dat de organisatie een organisatie van verenigde veefokkers of een fokkerijorganisatie moet zijn. Een organisatie die reeds een erkenning voor het bijhouden van een stamboek bezit, hoeft niet nogmaals aan te tonen dat aan genoemde eisen wordt voldaan. Deze erkenningsvoorwaarde is op grond van de in paragraaf 2.1 genoemde EU-besluiten namelijk reeds van toepassing op organisaties die een stamboek bijhouden.

Het Productschap Vee en Vlees maakte in de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschatting (PVV) 2010 onderscheid in de erkenningssystematiek voor prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen voor runderen en buffels enerzijds en varkens, schapen en geiten anderzijds. Ten aanzien van runderen en buffels konden organisaties zonder erkenning voor het bijhouden van een stamboek wel erkend worden voor het reglementeren van prestatieonderzoek of fokwaardeschatting. Deze mogelijkheid bestond niet bij de andere diersoorten. Omdat prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen complex van aard kunnen zijn, zijn er ook in andere sectoren organisaties die geen stamboek bijhouden, die zich hebben gespecialiseerd in deze onderdelen van het fokprogramma. Het prestatieonderzoek en de fokwaardeschatting wordt in de praktijk dus vaak door andere dan de erkende organisaties uitgevoerd. Omdat er geen aanleiding is om deze koppeling van erkenningen bij varkens, schapen en geiten in de regelgeving nog langer te verplichten, wordt deze verplichte koppeling losgelaten. Hiermee wordt de erkenningssystematiek voor alle sectoren gelijkgetrokken en kunnen ook andere organisaties dan de stamboekorganisatie erkend worden voor prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen.

Aangezien de inrichting van het prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen voor een bepaald ras afhankelijk is van het fokdoel dat is bepaald door de stamboekorganisatie, is het van belang dat het bijhouden van een stamboek en het reglementeren van prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen in goede samenhang plaatsvindt. Daarom voorziet artikel 3 van de Fokkerijregeling erin dat, bij betrokkenheid van meerdere organisaties, tussen die organisaties overeenstemming moet bestaan over de gestelde voorschriften, bijvoorbeeld ten aanzien van de te onderzoeken kenmerken en de te verzamelen gegevens. Dat geldt niet alleen voor reeds erkende organisaties, maar ook voor organisaties die dergelijke voorschriften ten behoeve van een erkenningsaanvraag hebben opgesteld. Dit is de vierde erkenningsvoorwaarde.

2.3 Indienen erkenningsaanvraag en beslistermijn

In artikel 4, eerste lid, van de Fokkerijregeling is geregeld dat een erkenningsaanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een middel dat daartoe door de minister beschikbaar is gesteld. Het middel is verkrijgbaar bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Verder is in artikel 4, tweede en derde lid, geregeld binnen welke termijn op een erkenningsaanvraag voor het bijhouden van een stamboek of het reglementeren van prestatieonderzoek of fokwaardeschattingen moet worden beslist. Gezien de complexiteit van de materie ligt het in de verwachting dat de Minister van Economische Zaken in veel gevallen deskundigenadvies zal moeten inwinnen, voordat een besluit kan worden genomen over een aanvraag tot erkenning. Daarom bevat artikel 4, tweede lid, een beslistermijn van 20 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag. Het derde lid van dat artikel voorziet erin dat deze termijn, indien nodig, eenmalig met vier weken kan worden verlengd.

3. Regeldruk

Als gevolg van deze regeling daalt de regeldruk eenmalig met € 1.500. Deze regeling strekt ertoe de materie te regelen die tot nu toe door het Productschap Vee en Vlees werd geregeld. Voorheen werd hierin voorzien door de Verordening erkenningsvoorwaarden voor stamboeken, prestatieonderzoek en fokwaardeschattingen (PVV) 2010.

Voor de over te nemen taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving wordt gebaseerd op de bestaande verordeningen. Gelet op dit uitgangspunt wordt geen afweging gemaakt van minder belastende alternatieven. De regeldruk als gevolg van de reeds bestaande voorschriften zal in het kader van de verwerking in de regeldrukboekhouding op een later moment gekwantificeerd worden.

Het loslaten van de verplichte koppeling tussen erkenningen voor het bijhouden van stamboeken, het reglementeren van prestatieonderzoek en het reglementeren van fokwaardeschatting in de varkens-, schapen- en geitensector heeft voor individuele ondernemers geen regeldrukeffect, maar voor organisaties in deze sectoren wel. Voor de organisaties die al erkend zijn, verandert de regeldruk niet. Artikel 11 van het Fokkerijbesluit bevat overgangsrecht voor erkenningen die zijn afgegeven door het Productschap Vee en Vlees, op grond waarvan die erkenningen worden beschouwd als een erkenning als bedoeld in artikel 3, eerste, tweede of derde lid van het Fokkerijbesluit. Als een andere organisatie een erkenning wil aanvragen, dan kost dat minder tijd dan voorheen, omdat niet langer voor alle onderdelen een erkenning aangevraagd hoeft te worden. De inschatting is dat de benodigde tijd voor het doen van een aanvraag afneemt van 32 tot 24 uur. Tegen het standaarduurtarief van € 37 betekent dit een afname van de administratieve lasten van € 296 per aanvraag. Er van uitgaande dat vijf aanvragen zullen worden gedaan betekent dit een eenmalige daling van de administratieve lasten met circa € 1.500.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven