TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige regeling heeft betrekking op de subsidieverstrekking aan instellingen
voor gesloten jeugdzorg in de kosten die in verband staan met te realiseren capaciteitsreducties.
Een capaciteitsreductie is noodzakelijk gebleken en houdt verband met het volgende.
Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking. De inwerkingtreding heeft ook gevolgen
voor de organisaties die gesloten jeugdhulp1 aanbieden. Gesloten jeugdhulp is de jeugdhulp die een jeugdige krijgt als de rechter
voor deze jeugdige een machtiging heeft verleend om hem in een gesloten accommodatie
te doen opnemen en te doen verblijven. (artikel 6.1.2 Jeugdwet)
Vanaf 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de machtiging, en
moeten zij ervoor zorgen dat er voldoende capaciteit is om jeugdigen met een machtiging
gesloten jeugdhulp te plaatsen. Tot 1 januari 2015 is het Rijk hiervoor verantwoordelijk.
Om aan deze ‘leveringsplicht’ te kunnen voldoen moet er voldoende capaciteit beschikbaar
zijn. De aanbieders hebben daarom, naast een op basis van de verwachte omvang van
de vraag vastgestelde capaciteit, ook extra capaciteit nodig om de opname garantie
te kunnen realiseren (om pieken op te vangen en een goede match te vinden tussen jeugdige
en zorgaanbod). VWS heeft daarom een leegstandspercentage van 10% gehanteerd; d.w.z.
VWS subsidieert de instellingen volledig als hun accommodaties minimaal voor 90% bezet
zijn. Omdat in 2013 de leegstand hoger is uitgevallen dan het gehanteerde percentage
van 10%, hebben VWS en VNG op 5 maart 2014 afgesproken de totale omvang van de capaciteit
van 1.336 terug te brengen met 174 plaatsen. Een belangrijke overweging hiervoor is
tevens de verwachting dat de huidige leegstand eerder zal toe- dan afnemen, hetgeen
de noodzakelijke continuïteit van zorg en de daarvoor benodigde infrastructuur in
de weg kan staan. De afspraak over de reductie omvat ook een toedeling daarvan over
de vijf zorggebieden2:
Zorggebied
|
|
2014
|
reductie
|
Noord
|
Groningen, Friesland en Drenthe
|
144
|
0
|
Noordwest
|
Utrecht, Noord-Holland en Stadsregio Amsterdam
|
272
|
60
|
Oost
|
Overijssel, Gelderland en Flevoland
|
202
|
37
|
Zuidwest
|
Zuid-Holland, Stadsregio’s Rotterdam en Haaglanden
|
378
|
68
|
Zuid
|
Zeeland, Noord-Brabant, Limburg
|
294
|
9
|
Landelijk
|
Moeder & Kind, 12mingroep, ZIKOS (zeer intensieve kortdurende observatie en stabilisatie)
|
46
|
0
|
Totaal
|
|
1.336
|
174
|
De benodigde capaciteit heeft geresulteerd in een door VWS opgesteld overzicht van
de benodigde capaciteit per jeugdzorgregio dat de VNG heeft opgenomen in de Inkoophandreiking
voor gesloten jeugdhulp. Voor gemeenten zijn deze aantallen en de verdeling richtinggevend
bij de inkoopafspraken voor 2015 als het gaat om aanbieders van gesloten jeugdhulp.
Omdat instellingen voor gesloten jeugdhulp mogelijk niet in staat zijn de financiële
gevolgen van deze capaciteitsreductie volledig te dragen hebben VWS en VNG afgesproken
dat er in 2015 € 25 mln. beschikbaar is als bijdrage voor de dekking van kosten die
gepaard gaan met de capaciteitsreductie. Deze middelen blijven op de begroting van
het Rijk staan en worden voor 2015 nog niet toegevoegd aan het macrokader jeugdhulp.
Na beëindiging van deze regeling worden de met deze regeling gemoeide middelen toegevoegd
aan het macrokader Jeugdhulp.
Gevolgen voor administratieve lasten
Bij het opstellen van de regeling is rekening gehouden met de belasting van de betrokken
instellingen In de eerste plaats is gekozen voor het toekennen van een normbedrag,
namelijk € 136.000. Dat bedrag is 115% van de exploitatiekosten die de organisaties
op basis van de huidige regeling Gesloten jeugdzorg 2013–2014 vergoed kregen inclusief
de overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling in 2014. Het ministerie van VWS
heeft een aantal maatregelen genomen om de financiële positie van instellingen te
versterken (reserves behouden, waarborghypotheken worden geroyeerd, geen leegstandskorting).
Gegeven deze maatregelen is de verwachting dat dit normbedrag toereikend is.
In de tweede plaats is gekozen voor het systeem van vaststelling van de subsidie zonder
een voorafgaande verlening (toekennen is vaststellen) zodat de organisatie zo spoedig
mogelijk op de hoogte is van de subsidie die de organisatie in 2015 krijgt voor de
dekking van kosten die het gevolg zijn van de capaciteitsreductie die VWS en VNG afgesproken
hebben.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Organisaties komen alleen in aanmerking voor een subsidie als de te reduceren capaciteit
plaatsen betreft van accommodaties die bedoeld zijn in artikel 29k, eerste lid van
de Wet op de jeugdzorg. Daarin staat dat een machtiging gesloten jeugdzorg alleen
ten uitvoer gelegd kan worden in een door de ministers van VWS en V&J daartoe aangewezen
accommodatie.
Artikel 2
Op 5 maart 2014 hebben VWS en VNG afspraken gemaakt over een reductie van 174 plaatsen
ten opzichte van de huidige capaciteit. Het is niet ondenkbaar dat gemeenten nog minder
plaatsen gaan inkopen, bijvoorbeeld als gevolg van de bezuiniging waarmee de overdracht
van de jeugdzorg naar gemeenten gepaard gaat. Indien een organisatie voor gesloten
jeugdhulp hierdoor capaciteit moet saneren komen de kosten daarvan niet voor subsidiering
op grond van deze regeling in aanmerking, maar voor de Regeling bijzondere transitiekosten
Jeugdwet.3
De onderhavige regeling staat open voor de in bijlage 1 opgenomen instellingen met
accommodaties die in aanmerking komen voor een subsidie. Deze lijst is grotendeels
ontleend aan het voorstel van 23 juni 2014 dat Jeugdzorg Nederland op verzoek van
VWS heeft gedaan voor de invulling van de capaciteitsreductie per organisatie die
VWS en VNG hebben afgesproken (kenmerk 00001361/JZ+/AW).
VWS heeft dit voorstel via de VNG onder de aandacht van gemeenten gebracht om te gebruiken
bij de inkoopafspraken.
Bijlage 1 wijkt op een aantal punten af van het voorstel van Jeugdzorg Nederland.
Dat komt omdat in dat voorstel niet alle 174 plaatsen, waarvan VWS en VNG hebben afgesproken
om die te reduceren, per organisatie zijn ingevuld. Dat is het gevolg van de onderstaande
afwijkingen:
-
– In zorggebied Oost zijn zes plaatsen nog niet ingevuld.
-
– In zorggebied Zuid zijn negen plaatsen nog niet ingevuld.
-
– In zorggebied Noordwest is de voorgestelde reductie twee plaatsen hoger. Voor deze
twee plaatsen kunnen organisaties geen aanvraag doen.
Omdat de invulling van de door VWS en VNG afgesproken reductie van 174 richtinggevend
is voor gemeenten, is de verwachting dat in ieder geval in zorggebied Oost zes plaatsen
en in zorggebied Zuid negen plaatsen minder ingekocht zullen worden dan in het voorstel
van Jeugdzorg Nederland staat.
Gegeven het bovenstaande zijn in afwijking van het voorstel van Jeugdzorg Nederland
de volgende aanvullingen opgenomen in bijlage 1:
-
– De voor het zorggebied Oost in 2014 werkzame instellingen Intermetzo en OGH kunnen
hun reductievoorstel met ieder drie plaatsen ophogen.
-
– De voor het zorggebied Zuid in 2014 werkzame instellingen Icarus, BJ Brabant, Juzt,
Stichting Almoss en OGH kunnen alsnog een reductievoorstel indienen voor gezamenlijk
maximaal negen plaatsen.
Met deze aanvullingen heeft het overleg van de instellingen op 30 september 2014 ingestemd.
In de algemene toelichting staat dat een organisatie in aanmerking kan komen voor
een eenmalige subsidie ten behoeve van kosten als gevolg van capaciteitsreductie.
Het is een eenmalig bedrag waarmee de organisatie deze kosten kan financieren. Hierboven
is aangegeven dat de hoogte van de toe te kennen subsidie gebaseerd is op een normbedrag
per plaats. De organisatie kan een subsidiebedrag aanvragen dat bestaat uit de vermenigvuldiging
van het aantal te reduceren plaatsen met € 136.000. Indien een organisatie kan onderbouwen
dat de geraamde kosten meer bedragen dan dit bedrag, kan deze een aanvraag indienen
voor een verhoging van de subsidie.
Voor de verhoging komen alleen kosten in aanmerking die in verband staan met de huisvestingskosten
van de accommodatie waarvoor de capaciteitsreductie gevolgen heeft. De huisvestingskosten
kunnen betreffen huur, afschrijving en rente. Deze indeling sluit aan op die van de
Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014 (Staatscourant nr. 14648, 17 juli 2012).
Uit de onderbouwing moet blijken waarom de organisatie niet in staat is zelf de kosten
die het gevolg zijn van de capaciteitsreductie te financieren, ondanks het subsidiebedrag
op basis van het normbedrag waarop de organisatie aanspraak mag maken.
Om in dat geval tot een zo nauwkeurig mogelijke vaststelling te komen van de hoogte
van het toe te kennen subsidiebedrag zal het advies betrokken worden van een op het
terrein van sanering deskundige partij. Deze deskundige zal niet alleen beoordelen
of de opgevoerde huisvestingskosten het gevolg zijn van de voorgestelde reductie,
maar ook het vermogen van de organisatie om zelf bij te dragen aan de dekking van
de kosten. Daarbij betrekt de deskundige ook het bedrag dat de organisatie heeft aangevraagd
dat bestaat uit de vermenigvuldiging van het aantal te reduceren plaatsen met € 136.000.
Op basis van deze beoordeling stelt de deskundige een advies op voor de minister over
de hoogte van de toe te kennen subsidie. Op basis van dat advies verstrekt de minister
een definitieve subsidie aan de organisatie om de kosten als gevolg van de capaciteitsreductie
te kunnen financieren.
Artikel 3
Aanvragen om een subsidie dienen uiterlijk 1 december 2014 te zijn ontvangen. Dat
is mogelijk voor de organisaties omdat zij meegewerkt hebben aan het voorstel van
Jeugdzorg Nederland en in dat kader al ingestemd hebben met de capaciteitsreductie
voor hun organisatie.
Artikel 4
De organisatie moet de aanvraag voor een subsidie onderbouwen in een door de minister
vastgesteld formulier.
Indien de aanvraag alleen betrekking heeft op een subsidie voor exploitatiekosten
als gevolg van de sanering kan volstaan worden met een opgave van het werkelijk aantal
plaatsen.
Indien de aanvraag een verhoging van dat bedrag betreft dient de organisatie een onderbouwing
van de huisvestingskosten die het gevolg zijn van de capaciteitsreductie te overleggen.
Ook dat moet in het formulier dat de minister vastgesteld heeft opgenomen worden.
Artikel 5
Indien een organisatie een aanvraag indient zonder verzoek om verhoging is de beslissingstermijn
13 weken. De toekenning van een subsidie op basis van een dergelijke aanvraag is ook
de vaststelling van de subsidie.
Indien een organisatie een aanvraag indien met een verzoek om verhoging bedraagt de
beslissingstermijn 22 weken.
Deze termijnen zijn conform de geldende wet- en regelgeving.
Artikel 6
De veronderstelling is dat de te reduceren capaciteit niet meer gebruikt zal worden.
Wanneer bijvoorbeeld in 2015 zou blijken dat zich situaties voordoen dat deze capaciteit
toch weer nodig blijkt te zijn, zijn dat omstandigheden die de subsidieontvanger meteen
aan de minister moet melden.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn