TOELICHTING
Algemeen
Opmerking vooraf:
In de Wet op de jeugdzorg wordt gesproken over gesloten jeugdzorg. Het ministerie
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de instellingen voor gesloten jeugdzorg
hanteren in plaats van de term ‘gesloten jeugdzorg’ ook wel de term ‘jeugdzorgplus’. Daar waar in deze regeling gesproken wordt over gesloten jeugdzorg’ kan ook ‘jeugdzorgplus’ gelezen worden en vice versa.
§ 1. Inleiding
Jeugdigen met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen kunnen op basis van een machtiging
van de kinderrechter worden opgenomen in een aangewezen accommodatie voor gesloten
jeugdzorg. Om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk plaatsen zijn waar de jeugdigen
met een machtiging opgenomen kunnen worden en waar zorg aan deze jongeren wordt verleend,
wijst de minister van VWS accommodaties aan waar gesloten jeugdzorg verleend mag worden.
Deze Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014 (hierna: regeling) biedt de basis
om de aangewezen accommodaties daarvoor van rijkswege te subsidiëren.
De regeling kent een dubbele grondslag en is gebaseerd op artikel VII, zevende lid,
de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de Jeugdzorg met betrekking
tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten
jeugdzorg) (Stb. 2007, 578) en artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.
Artikel VII, zevende lid, van voornoemde wijzigingswet is de grondslag voor de bekostiging
van gesloten jeugdzorg (bekostiging ten behoeve van een plaats gesloten jeugdzorg)
gedurende de overgangsperiode die in het zesde lid van die bepaling is beschreven.
Artikel 38, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg is de grondslag voor de bekostiging
van trajecten jeugdzorg en voor de subsidiering van projecten ten behoeve van het
realiseren en in gebruik nemen van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg of de
ontwikkeling van de kwaliteit van gesloten jeugdzorg. De trajecten en projecten vallen
onder de begrippen uitvoering van een experiment en het stimuleren van nieuw beleid
in de zin van artikel 38. Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg
kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de subsidiëring.
De aangewezen accommodaties komen op grond van artikel VII, zevende lid, van voornoemde
wijzigingswet voor een subsidie in aanmerking. De accommodaties kunnen uitsluitend
een instellingssubsidie krijgen voor jeugdigen die op basis van een machtiging als
bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg of een voorlopige machtiging
als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg in de accommodatie
verblijven.
Deze regeling is de opvolger van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg
2009–2012. De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 is vanaf 1 januari
2013 niet meer geldig. Omdat de verantwoordelijkheid van het rijk voor de bekostiging
van de gesloten jeugdzorg verlengd is voor de periode tot het moment dat artikel 3
van de Wet op de jeugdzorg vervalt (KB van 29 maart 2012 Stb. 2012, 182), moet er een nieuwe subsidieregeling komen. Daarnaast wordt vanaf mei 2012 gestart
met het werken met trajecten jeugdzorgplus. De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 voorzag niet in de mogelijkheid
deze trajecten te financieren. Deze regeling voorziet daar wel in. De financiering
van trajecten vindt zijn grondslag in artikel 38, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg.
Verlening kan op basis van artikel 38, tweede lid, voor ten hoogste vier jaar geschieden.
Deze regeling heeft een ander karakter dan de Tijdelijke subsidieregeling gesloten
jeugdzorg 2009–2012. Deze regeling biedt meer beleidsvrijheid waardoor het mogelijk
is om in de transitie jeugdzorgplus van ‘bedden naar trajecten’ afspraken op maat te maken. De instellingen ontvangen
een uitgebreide beschikking op maat waarin de voorwaarden van de subsidietoekenning
zijn vastgelegd.
§ 2. Gesloten jeugdzorg
De gesloten jeugdzorg is een relatief nieuwe vorm van jeugdzorg. Sinds begin 2010
is er een volledige scheiding tussen strafrechtelijke en civiele maatregelen ingevoerd.
Voorheen werden jongeren met een civiele machtiging opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.
De (gesloten) jeugdzorg is nog steeds volop in ontwikkeling. In de afgelopen jaren
is de kwaliteit van de zorg verbeterd en de duur van de behandeling in geslotenheid
is korter geworden. In 2011 was er een overcapaciteit binnen de jeugdzorgplus van
zo’n 20%. Op basis hiervan heeft de minister de capaciteit verminderd onder andere
door de tijdelijke capaciteit niet te verlengen (kamerstukken II 2010/2011, 31 839, nr. 100).
De capaciteit gesloten jeugdzorg zal bij een gelijkblijvende vraag in principe in
de komende jaren niet wijzigen. Mocht echter blijken dat de vraag wijzigt dan zal
opnieuw gekeken worden naar de benodigde capaciteit. De minister bepaalt daartoe jaarlijks,
in overleg met de instellingen, de benodigde capaciteit. Jaarlijks, uiterlijk op 1 juli,
zal de minister alle zorgaanbieders per brief melden voor hoeveel capaciteit zij,
per accommodatie, instellingssubsidie kunnen aanvragen in het daarop volgende jaar.
Zorgtraject jeugdzorgplus
Op dit moment wordt gewerkt aan een gefaseerde transitie binnen de jeugdzorgplus, een transitie ‘van bedden naar trajecten’. Trajectzorg moet leiden tot een betere
samenwerking tussen de verschillende vormen van jeugdzorg in de verschillende fases
van een behandeling voor een jeugdige. In 2012 maken de instellingen een begin met
de implementatie van het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus dat in december 2011 is vastgesteld (Kamerstukken II 2011/2012, 31 839, nr. 167).
Een traject jeugdzorgplus is een resultaatgericht aaneensluitend geheel van verblijf, onderwijs, zorg en behandeling
– vastgelegd in een perspectiefplan voor iedere jongere – dat er in voorziet dat een
jeugdige onder eenduidige regie kan toegroeien naar een aanvaardbaar en stabiel niveau
van zelfstandig maatschappelijk functioneren. Het gaat dus om een aaneensluitend geheel
van jeugdzorg, beginnend met gesloten jeugdzorg en gevolgd door anderen vormen van
jeugdzorg, dat wordt gecoördineerd door een aanbieder van gesloten jeugdzorg.
In de trajecten dienen instellingen uitdrukkelijk de gezinscontext, de school, arbeid(stoeleiding)
en vrijetijdsbesteding, te betrekken.
Een traject kent verschillende onderdelen, die elkaar kunnen opvolgen, maar waarvan
ook delen samengevoegd kunnen worden tot arrangementen op maat. De verschillende onderdelen
sluiten altijd, als waren het dakpannen, op elkaar aan.
De jeugdzorgplus instellingen en het ministerie van VWS kunnen de trajectaanpak alleen ontwikkelen
met collega zorgverleners respectievelijk collega financiers in de jeugdzorg en aanverwante
sectoren. Het ministerie heeft daarom afspraken gemaakt met de provincies en de stadsregio’s
(hierna de provincies) die verantwoordelijk zijn voor het provinciaal zorgaanbod.
VWS en de provincies hebben gezamenlijk de jeugdzorgplus instellingen uitgenodigd voorstellen in te dienen voor de ontwikkeling van de trajecten.
VWS bespreekt deze voorstellen met de provincies, voorafgaand aan de subsidieverlening.
§ 3. Financiering
De financiering voor jeugdzorgplus vindt plaats op basis van een vergoeding (exploitatiekosten en kapitaallasten) voor
(capaciteits)plaatsen gesloten jeugdzorg. Het betreft de capaciteitsplaatsen en de
plaatsen die zijn bestemd voor trajecten. Met de invoering van trajecten wordt naast
de vergoeding per plaats ook een financiering op basis van een trajectprijs mogelijk.
Op dit moment is er nog geen trajectprijs beschikbaar. Over de financiering in de
overgangsperiode (tot 2014) zijn afspraken gemaakt tussen het departement en de sector.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiering per plaats, subsidieverlening
per plaats, financiering zorgtrajecten en beslisregels budgetgarantie.
§ 3a. Financiering per plaats
De aangewezen accommodaties ontvangen een bedrag per plaats gesloten jeugdzorg. Dit
bedrag is opgebouwd uit een bedrag voor exploitatiekosten per plaats (voor capaciteitsplaatsen
en plaatsen voor trajecten) en een bedrag voor kapitaallasten. De hoogte van het bedrag
voor exploitatiekosten verschilt per accommodatie maar is vanaf 1 januari 2014 gemaximeerd
op € 115.000,– (prijspijl 2012). Hierdoor ontstaat er een gelijkwaardiger speelveld
tussen de instellingen. De instellingen die een voor exploitatiekosten ontvangen die
hoger is dan het maximum, krijgen in 2013 de tijd om toe te groeien naar deze maximumprijs
voor exploitatiekosten.
Exploitatiekosten zijn alle kosten die een aangewezen accommodatie maakt voor de gesloten
jeugdzorg. Hiertoe behoren – naast het verlenen van verblijf en zorg – ook kosten
als kosten voor niet-beveiligd vervoer van een jeugdige, zak- en kleedgeld van een
jeugdige, reiskosten die een jeugdige maakt om op verlof te gaan en andere zaken die
voor het levensonderhoud van een jeugdige noodzakelijk zijn. Indien bureau jeugdzorg
de voogdij heeft over een jeugdige is bureau jeugdzorg verantwoordelijk voor het zak-
en kleedgeld.
Naast de exploitatievergoeding krijgt een accommodatie een bedrag voor kapitaallasten.
Voor de kapitaallasten wordt de definitie van de Nederlandse Zorgautoriteit gehanteerd:
de rente en de afschrijvingskosten van investeringen in het gebouw en de grond van
de aangewezen accommodatie. Ook de huur voor accommodaties valt onder de kapitaallasten.
De kapitaallasten zijn ook gemaximeerd vanaf 2014 en wel op een bedrag van € 20.000,–
per plaats maar het toegekende bedrag verschilt per accommodatie. Deze verschillen
in kapitaallasten zijn in het verleden (voor de volledige scheiding straf – civiel)
ontstaan door de verschillende wijze waarop vastgoed gefinancierd is.
§ 3b. Subsidieverlening exploitatiekosten
Het bedrag dat aan instellingssubsidie verleend wordt is gebonden aan het aantal toegekende
plaatsen, de maximale exploitatievergoeding en de vergoeding voor kapitaallasten.
De subsidie wordt verleend op basis van een aanvraag in het vastgestelde format voor
aanvraag van een instellingssubsidie jeugdzorgplus inclusief een begroting en een activiteitenplan.
De verleende subsidie kan worden bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het
prijspeil of de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden.
§ 3c. Zorgtrajecten jeugdzorgplus
Om zorgtrajecten te kunnen realiseren zullen instellingen (een deel van) hun capaciteitsplaatsen
gesloten jeugdzorg moeten omzetten in trajecten jeugdzorgplus.
Voor de financiering betekent dit dat op dit moment gewerkt wordt er met een prijs
per plaats. In de toekomst zal er ook met een prijs per traject worden gewerkt. Deze
trajectprijs zal in de komende jaren worden ontwikkeld en vastgesteld. In de overgangsperiode
(totdat er een prijs per traject is vastgesteld) gelden de Beslisregels budgetgarantie
(brief 3 april 2012 met kenmerk UGJ-3111492).
§ 3d. Beslisregels budgetgarantie
In maart 2012 zijn de beslisregels budgetgarantie voor instellingen met een pilot
jeugdzorgplus vastgesteld. In deze beslisregels zijn de bekostigingsontwikkelingen voor de jaren
2012 tot en met 2014 geschetst.
De hoofdlijnen van deze beslisregels zijn:
-
• De financiering van de trajecten vergt maatwerk per accommodatie. De accommodaties
verschillen in omvang en zorgaanbod. De zorgaanbieders dienen in een businesscase
aan te geven welke verschuivingen zij verwachten per accommodatie, welke besparingen
zullen optreden en welke extra uitgaven noodzakelijk zullen zijn waaronder de kosten
van een eventuele sanering van plaatsen. Voor het opstellen van een businesscase moet
een door VWS opgesteld format gebruikt worden. Uitgangspunt is dat middelen die vrijvallen
door verkorting van de verblijfsduur in datzelfde jaar elders binnen de trajectzorg
mogen worden ingezet om de effectiviteit verder te verbeteren.
-
• De deelnemende zorgaanbieders mogen in de periode 2012 tot en met 2014 uitgaan van
het financieringsniveau van 2011. Dat niveau is per instelling gerelateerd aan het
aantal plaatsen dat hen in het capaciteitsoverzicht van 27 september 2011 is toebedeeld
(brief van 27 september 2011 met kenmerk J/GJ-3074437). Voorwaarde om deel te nemen
aan de pilots zorgtrajecten jeugdzorgplus is dat alle pilots op gelijke wijze gemonitored
worden. Hierover maakt het ministerie van VWS nadere afspraken met de zorgaanbieders.
-
• De ‘budgetgarantie’ zoals hierboven beschreven betekent overigens niet dat een budget
niet kan wijzigen. Redenen waardoor een budget kan wijzigen zijn bijvoorbeeld algemene
begrotingsmaatregelen, stijging of daling van het aantal plaatsingen of de harmonisering
van exploitatievergoedingen per plaats gesloten jeugdzorg (zie paragraaf 3a).
De zorgaanbieders dienen in hun subsidieaanvraag per accommodatie aan te geven voor
hoeveel capaciteitsplaatsen ze subsidie aanvragen en hoeveel trajecten zij, in het
jaar waarvoor ze subsidie aanvragen, beogen te realiseren.
In de subsidieverlening zal het aantal capaciteitsplaatsen waarvoor subsidie wordt
verleend worden vermeld evenals het aantal trajecten dat de zorgaanbieder beoogt aan
te bieden. Daarnaast zal ook worden vermeld welk bezettingspercentage een zorgaanbieder
per accommodatie dient te realiseren. Het bezettingspercentage is van toepassing op
de capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus. Voor de trajecten zal eveneens worden aangegeven wat de minimale realisatie dient
te zijn (zie voor een voorbeeld de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4). Tevens
zal in de subsidieverlening worden aangegeven dat de financiering van de trajectzorg
voor ten hoogste een periode vier jaar zal geschieden. In deze periode van vier jaar
dient een instelling jaarlijks een aanvraag tot subsidieverlening te doen.
§ 4. Aangewezen accommodatie
De accommodaties worden op grond van artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg
aangewezen door de Minister van VWS en de Minister van Veiligheid en Justitie. Welke
accommodaties zijn aangewezen voor gesloten jeugdzorg is te vinden op: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/jeugdzorgplus.
§ 5. Machtiging
Voorwaarde voor de instellingssubsidie is dat voor de jeugdige een machtiging als
bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg of een voorlopige machtiging
als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de wet is afgegeven. Of dat er, als onderdeel
van een zorgtraject, een machtiging ten uitvoer is gelegd. De aangewezen accommodatie
kan geen subsidie ontvangen voor een jeugdige voor wie geen of geen geldige machtiging
is afgegeven. Bij de start van een traject en gedurende de fase die de jeugdige in
een accommodatie voor gesloten jeugdzorg doorbrengt moet er sprake zijn van een machtiging.
§ 6. Landelijke specialisatie
Naast de (regionale) capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus, kent de gesloten jeugdzorg drie landelijke specialisaties: de ZIKOS-plaatsen (ZIKOS
is zeer intensieve, kortdurende observatie en stabilisatie. Voorheen werden deze plaatsen
aangeduid als FOBA-plaatsen), het Moeder-Kind Huis in Zutphen (Kamerstukken II 2009/10,
31 839, nr. 47) en bijzondere plaatsen voor jeugdigen onder de 12 jaar (12 min-plaatsen). Voor de
landelijke specialisaties geldt een ander maximum bedrag voor de exploitatiekosten.
De kosten per capaciteitsplaats in de landelijke specialisaties kunnen namelijk afwijken
van de kosten voor een reguliere plaats doordat het speciale intensieve zorg betreft.
§ 7. Subsidievaststelling
Binnen tweeëntwintig weken na afloop van het kalenderjaar dient de aangewezen accommodatie
de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Daarvoor wordt een vastgesteld
formulier gebruikt.
De aanvraag tot vaststelling bestaat in ieder geval uit een activiteitenverslag en
financieel verslag.
Een controleverklaring van een accountant, opgesteld overeenkomstig een door VWS vastgesteld
model met inachtneming van een vastgesteld protocol, wordt bijgevoegd bij het financieel
verslag. Op verzoek wordt een jaarrekening overlegd.
Bij de aanvraag tot vaststelling wordt een opgave van de bezettingsgraad (het gerealiseerde
gebruik van de accommodatie voor capaciteitsplaatsen) en van de realisatie van de
trajecten bijgevoegd. De opgave is voorzien van een assurancerapport van een accountant,
als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig
een door VWS vastgesteld modelassurancerapport, evenals een rapport van feitelijke
bevindingen.
VWS informeert de subsidieaanvragers over de formulieren die in het kader van de aanvraag
tot subsidievaststelling gebruikt moeten worden.
§ 8. Egalisatiereserve
De instelling vormt een egalisatiereserve. Deze bedraagt maximaal 10% van het verleende
bedrag aan instellingssubsidie. De egalisatiereserve kan niet negatief zijn.
De egalisatiereserve is bedoeld om tegenvallers in de exploitatie van gesloten jeugdzorg
op te vangen en niet om bijzondere projecten vanuit de instelling te financieren.
§ 9. Aanbesteden
Zorgaanbieders voor gesloten jeugdzorg zijn op grond van deze subsidieverlening bij
de uitvoering van trajectzorg mogelijk aan te merken als ‘aanbestedende dienst’ in
de zin van artikel 1, sub r, van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten
en zouden als zodanig gehouden kunnen zijn aan de daarin vervatte regels voor de Europese
aanbesteding van diensten, leveringen en werken.
§ 10. Inwerkingtreding
In afwijking van de door het kabinet vastgestelde verandermomenten zal deze regeling
meteen na publicatie in de Staatscourant in werking treden. De reden hiervoor is dat
de bestaande regeling (Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012) gerepareerd
dient te worden in verband met het invoeren van zorgtrajecten per 1 mei 2012. De potentiële
subsidieontvangers zijn geïnformeerd over deze regeling. Op 24 mei 2012 zijn de wijzigingen
toegelicht aan de zorgaanbieders jeugdzorgplus en Jeugdzorg Nederland.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die niet in de Wet op de
jeugdzorg en de Kaderregeling VWS-subsidies zijn gedefinieerd.
Artikel 2
Een subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor zover de minister
van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid. Het beleid van de minister
is beschreven in de toelichting bij deze regeling.
Artikel 3
De instellingssubsidie wordt verstrekt voor gesloten jeugdzorg en voor trajecten jeugdzorgplus , waar de gesloten jeugdzorg de eerste fase is binnen het traject. De instellingssubsidie
voorziet in de financiering van zowel exploitatiekosten als kapitaallasten.
In 2013 worden accommodaties voor gesloten jeugdzorg voor de exploitatiekosten gefinancierd
via plaatsbekostiging met een maximumprijs per plaats. Deze prijs is voor 2014 € 115.000,–
per plaats exploitatiekosten (prijspeil 2011) en € 20.000,– per plaats voor kapitaallasten.
Artikel 4
De zorgaanbieders dienen in hun subsidieaanvraag per accommodatie aan te geven voor
hoeveel capaciteitsplaatsen ze subsidie aanvragen en hoeveel trajecten zijn het jaar
waarvoor ze subsidie aanvragen, beogen te realiseren.
In de subsidieverlening zal het volgende worden vermeld:
-
– voor hoeveel capaciteitsplaatsen de instelling subsidie aanvraagt en waarvoor de subsidie
wordt verleend (4a).
-
– welke bezettingsgraad (de mate waarin de capaciteit is benut voor gesloten jeugdzorg,
uitgedrukt in percentages van die capaciteit) de instelling op die capaciteitsplaatsen
minimaal moet realiseren (4b).
-
– hoeveel trajecten jeugdzorgplus (zowel aantal te starten trajecten als al lopende trajecten) de instelling beoogt
aan te bieden (4c).
-
– hoeveel trajecten een instelling minimaal moet realiseren (zowel aantal in dat jaar
te starten trajecten als al lopende trajecten) (4d)
Voorbeeld:
De totale capaciteit van een instelling is 100 bedden. De bedcapaciteit (capaciteitsplaatsen)
waar instellingssubsidie voor wordt verleend is bijvoorbeeld 80 bedden (4a) en het
te realiseren gebruik daarvan, de bezettingsgraad, moet minimaal 90% zijn (4b). De
hoeveelheid trajecten die een instelling beoogt aan te bieden is bijvoorbeeld 30 (4c)
waarvan er minimaal 27 moeten worden gerealiseerd (4d).
Tevens zal in de verlening worden aangegeven dat de financiering van de trajectzorg
voor ten hoogste een periode vier jaar zal geschieden. In deze periode van vier jaar
dient een instelling jaarlijks een aanvraag tot subsidieverlening te doen.
Voor de capaciteitsplaatsen (de bedcapaciteit) geldt in principe een bezettingspercentage
van 90%. Voor accommodaties die in opbouw of in afbouw zijn of waar een verbouwing
plaatsvindt die de sluiting van plaatsen noodzakelijk maakt, kan een andere (lagere)
bezettingsgraad gelden. Hierover worden met de betreffende instellingen individuele
afspraken gemaakt op basis van een op-/afbouw schema van de instelling. Bij het maken
van deze afspraken geldt de richtlijn opbouw/afbouw (brief van 9 februari 2011 met
kenmerk UGJ-3022135).In de subsidiebeschikking worden de gemaakte afspraken vastgelegd.
Instellingen geven bij de subsidieaanvraag aan welk percentage van de capaciteitsplaatsen
zij in het betreffende jaar willen omzetten in trajecten. Over het aantal trajecten
dat de instelling beoogt aan te bieden en het minimale aantal trajecten dat de instelling
moet realiseren en over de daarbij behorende middelen worden afspraken op maat gemaakt
met de zorgaanbieders.
Een voorbeeld om bovenstaande te verduidelijken.
Een instelling heeft 100 plaatsen (bedden) Jeugdzorgplus. Als de bezettingsgraad van
deze 100 bedden lager dan 90% is kan er na analyse een korting op het subsidiebedrag
plaatsvinden (onderbezettingkorting).
Voor het jaar t wordt afgesproken dat deze instelling 20% van de zorg in trajecten
gaat aanbieden. De bedcapaciteit van de instelling wordt in een (herziene) beschikking
die geldt vanaf jaar t aangepast naar 80 capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus. Voor deze 80 plaatsen geldt vanaf jaar t de onderbezettingkorting bij een bezetting
lager dan 90%. Over de middelen ter hoogte van 20 capaciteitsplaatsen worden afspraken
op maat gemaakt over het aantal trajecten dat de instelling beoogd aan te bieden
in jaar t.
In beginsel moet de instellingbij de subsidieaanvraag voor jaar t uitgaan van dezelfde
capaciteit als in jaar t-1. De reden daarvoor is om macro capaciteitsproblemen bij
een gelijkblijvende vraag te voorkomen.
In een tijdslijn/ op jaarbasis betekent dit dat:
De afspraak tussen de instelling en VWS is dat op het einde van jaar t de instelling
20% van de capaciteitsplaatsen omgebouwd heeft naar trajectzorg. VWS en de instelling
maken afspraken met de instelling over het beoogde aanbod van trajecten. Dit zou ongeveer
20% moeten zijn van het totaal aantal geplaatste jongeren. Er wordt niet gewerkt met
een trajectprijs. De kosten die gemaakt worden voor de capaciteitsplaatsen en de trajecten
worden per jaar verantwoord.
Voor de vaststelling en afrekening van de subsidie geldt dat er een onderbezettingskorting
voor beddencapaciteit geldt bij een bezetting onder 90%. In dit voorbeeld geldt deze
korting over 80 bedden.
In de beschikking wordt vastgelegd hoeveel trajecten een instelling beoogd aan te
bieden. Ook wordt het minimaal aantal te realiseren trajecten vastgelegd. Wordt dit
aantal niet gehaald dan kan na analyse het budget verlaagd worden.
Deze systematiek geldt totdat er met een trajectprijs gewerkt kan worden. De verwachting
is dat voordat een definitieve trajectprijs wordt ingevoerd er eerst proefgedraaid
wordt met een trajectprijs met een schaduwboekhouding.
Voor het volgende jaar geldt dezelfde systematiek. De instelling vraagt dan minder
bedcapaciteit aan. In dit voorbeeld zou de instelling een bedcapaciteit krijgen van
60 bedden.
Ook voor dit jaar wordt afgesproken hoeveel trajecten een instelling beoogt te realiseren
(in dat jaar te starten trajecten en al in een eerder jaar gestarte trajecten). Het
aantal aangeboden trajecten zou ongeveer 40% moeten zijn van het totaal aantal geplaatste
jongeren.
Artikel 5
Indien een instelling geen of, naar mening van de minister te weinig, trajecten realiseert,
kan de minister de instelling een verplichting opleggen een bepaald deel van de capaciteitsplaatsen
om te zetten in trajecten.
Artikel 6
Bij het ontwikkelen en monitoren van het beleid gesloten jeugdzorg is de minister
afhankelijk van inzicht in hoeveel jeugdigen er in de gesloten jeugdzorg zitten, hoe
lang zij daar verblijven etc. Gekozen is voor het vragen van maandelijkse capaciteitsinformatie
volgens een vast format.
De capaciteitsinformatie bevat in ieder geval informatie over:
-
– het aantal plaatsen dat in de aangewezen accommodatie beschikbaar is voor die maand;
-
– het aantal plaatsen dat in de aangewezen accommodatie bezet is gedurende die maand;
-
– het aantal jeugdigen dat in een maand in de aangewezen accommodatie verblijft of heeft
verbleven;
-
– de verblijfsduur per jeugdige.
Deze informatie is niet alleen nodig voor een goede uitvoer van deze subsidieregeling,
maar ook voor het capaciteitsbeleid van de gesloten jeugdzorg. Alleen de aangewezen
accommodaties zijn in staat om deze informatie aan te leveren. Deze informatie is
niet beschikbaar via andere bronnen.
Artikel 7
Aanbieders voor jeugdzorgplus moeten voor alle personen die werkzaam zijn in een accommodatie een Verklaring Omtrent
Gedrag (VOG) kunnen overleggen. De VOG dient voor aanvang van de werkzaamheden in
bezit te zijn van de aanbieder en dient actueel te zijn. De VOG mag daarom op het
moment van indiensttreding niet ouder zijn dan drie maanden. De aanbieder zal de kandidaat-medewerker
dus tijdens de selectieprocedure moeten vragen een VOG over te leggen.
Artikel 8
In de trajecten jeugdzorgplus werkt de gesloten jeugdzorgaanbieder nauw samen met bureau jeugdzorg en andere (jeugd)zorgaanbieders.
Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheidsverdeling bij trajecten zoveel mogelijk
wordt vertaald in gestandaardiseerde processen en werkvormen waarbij ieders verantwoordelijkheid
vaststaat evenals de wijze waarop partijen geïnformeerd worden en aangesproken kunnen
worden indien zij afspraken niet nakomen. Alleen dan kan voldoende continuïteit van
zorg verzekerd worden. Er mag geen onduidelijkheid ontstaan over de vraag wie in welk
stadium van het traject verantwoordelijk is voor het verblijf, de veiligheid, het
welbevinden en de ontwikkeling van de jongere.
Ieder traject jeugdzorgplus kent een vaste trajectbegeleider die vanuit de instelling jeugdzorgplus het traject regisseert, coördineert en bewaakt. Deze treedt op als aanspreekpunt
voor alle betrokken partijen, zowel voor de jeugdige, het gezin van de jeugdige, het
onderwijs, andere zorgaanbieders als voor de gemeente(lijke voorzieningen). In de
protocollen die onderdeel uitmaken van het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus is de regieverantwoordelijkheid voor de trajecten nader uitgewerkt.
Artikelen 9 en 10
Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt, naast de eisen met betrekking
tot de subsidievaststelling van de Kaderregeling VWS-subsidies, gekeken naar de bezettingsgraad
van de capaciteitsplaatsen, het aantal gerealiseerde trajecten en de geldigheid van
de machtigingen.
Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt gekeken of een aangewezen accommodatie
voldoende bezetting van de capaciteitsplaatsen heeft gehad en of het aantal afgesproken
trajecten is gerealiseerd.
Bij een bezetting (gerealiseerd gebruik van de capaciteit) lager dan 90% is het uitgangspunt
dat een aangewezen accommodatie niet alle kosten heeft gehad die wel bij volledige
bezetting waren gemaakt. Om die reden kan in dat geval na analyse een deel van de
instellingssubsidie worden teruggevraagd.
De berekening is als volgt:
(90% – bezettingsgraad in %)*50%* aantal plaatsen waarvoor instellingssubsidie is
verstrekt van de aangewezen accommodatie * exploitatiekosten per plaats.
De aangewezen accommodatie heeft minder kosten hoeven te maken, nu de bezetting lager
was dan 90%. 50% van de prijs per plaats is bestemd voor variabele kosten die de
aangewezen accommodatie alleen maakt als de plaats bezet is. Omdat de kosten niet
volledig worden gemaakt, kan dit variabele deel van de prijs per plaats worden teruggevraagd.
Bij een lagere aantal gerealiseerde trajecten dan taakstellend is opgenomen in de
verleningsbeschikking kan na analyse eveneens een deel van de instellingssubsidie
worden teruggevraagd. In de verleningsbeschikking wordt nadere informatie opgenomen
over de wijze van vaststellen bij trajecten.
Voorbeeld
Stel een aangewezen accommodatie heeft een bezettingsgraad van 87% over het hele jaar.
Het aantal plaatsen is 60 en de exploitatiekosten per plaats is € 115.000,–. Dan is
de berekening:
(90% – 87%) * 50%* (60 * € 115.000,–) = € 103.500,–
Dit bedrag dient de instelling na de subsidievaststelling aan VWS terug te betalen.
Uitzondering geldt voor aangewezen accommodaties die in opbouw of in afbouw zijn.
Voor hen gelden de verplichtingen die bij de subsidieverlening zijn opgelegd.
Ook voor de trajecten jeugdzorgplus gelden de verplichtingen die bij de verlening zijn opgelegd. Indien er minder trajecten
worden gerealiseerd dan in de subsidieverlening zijn vastgelegd kan er een korting
plaats vinden op de wijze zoals is vastgelegd in de verleningsbeschikking.
Artikel 11
Naast een instellingssubsidie ten behoeve van de reguliere exploitatie kan een projectsubsidie
worden verstrekt voor de bouw of verbouw van een accommodatie. Ook is het mogelijk
een projectsubsidie te verstrekken voor projecten die als doel hebben de kwaliteit
van de gesloten jeugdzorg te verbeteren, zoals het ontwikkelen van zorgtrajecten jeugdzorgplus, methodiekontwikkeling of de functie van vertrouwenspersoon. Als voorwaarde daarbij
geldt dat het project moet passen binnen de doelstellingen van het Streefbeeld Jeugdzorgplus of het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus.
Artikel 12
De overgangsbepaling maakt het mogelijk om de egalisatiereserve die is opgebouwd onder
de Tijdelijke subsidieregeling mee te nemen onder de nieuwe regeling.
Artikel 13
Deze regeling heeft, net als de voorgaande subsidieregeling en de Kaderregeling VWS-subsidies,
een hardheidsclausule. Vanwege het vernieuwende karakter van de trajecten jeugdzorg
is het niet ondenkbaar dat de strikte toepassing van deze regeling onbillijkheden
van overwegende aard tot gevolg heeft. Desondanks zal grote terughoudendheid betracht
worden bij het gebruik van de hardheidsclausule.
Artikel 14
De Minister van VWS kan vanaf 1 mei 2012 toestaan dat accommodaties een deel van de
instellingssubsidie die is toegekend voor 2012 wordt gebruikt voor zorgtrajecten.
Dit in afwijking van de voorwaarden die zijn gesteld bij de verlening van de instellingssubsidie
voor 2012.
Artikel 15
De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 vervalt op 1 januari 2013
, maar blijft van toepassing op reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling verstrekte
subsidies, alsmede op het afhandelen van aanvragen van subsidies die vóór 1 oktober
2012 zijn ontvangen ten behoeve van activiteiten die vóór 1 januari 2013 starten.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en eindigt op 1 januari 2015.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.