Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 10 juli 2012, houdende regels voor het tijdelijk subsidiëren van gesloten jeugdzorg en zorgtrajecten (Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel VII, zevende lid, van de Wet tot wijziging van de Wet op de jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) en artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

aanbieder van gesloten jeugdzorg:

zorgaanbieder die een accommodatie in stand houdt;

capaciteit:

vermogen tot het verlenen van gesloten jeugdzorg in een accommodatie, uitgedrukt in aantal voltijdsplaatsen op jaarbasis.

gesloten jeugdzorg:

verblijf van een jeugdige in een accommodatie als bedoeld in artikel 29k Wet op de jeugdzorg en de gedurende dat verblijf aan die jeugdige verleende jeugdzorg;

minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

traject jeugdzorg:

aaneensluitend geheel van jeugdzorg, beginnend met gesloten jeugdzorg en gevolgd door andere vormen van jeugdzorg, dat wordt gecoördineerd door een aanbieder van gesloten jeugdzorg.

Artikel 2

  • 1. De artikelen 1 en 5 tot en met 70 van de Kaderregeling VWS-subsidies zijn van toepassing op het verstrekken van subsidies op grond van deze regeling.

  • 2. Een subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor zover de minister van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid.

Artikel 3

  • 1. De minister kan ten behoeve van de jaren vanaf 2013 aan een aanbieder van gesloten jeugdzorg jaarlijks een instellingssubsidie als bedoeld in artikel 8, onderdeel f, van de Kaderregeling VWS-subsidies verstrekken ten behoeve van gesloten jeugdzorg en trajecten jeugdzorg.

  • 2. De instellingssubsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van jeugdigen ten aanzien van wie een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg of een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg

    • a. ten uitvoer wordt gelegd of

    • b. als onderdeel van een traject jeugdzorg, ten uitvoer is gelegd.

  • 3. De instellingssubsidie wordt per accommodatie verstrekt.

Artikel 4

  • 1. In de beschikking tot verlening van de instellingssubsidie wordt vermeld:

    • a. de capaciteitsplaatsen van de accommodatie waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend;

    • b. het te realiseren gebruik van de capaciteitsplaatsen van de accommodatie waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend;

    • c. het aanbod van trajecten jeugdzorg waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend;

    • d. het te realiseren gebruik van het aanbod van trajecten jeugdzorg waarvoor de instellingssubsidie wordt verleend.

  • 2. De minister kan bij het bepalen van de hoogte van de instellingssubsidie onderscheid maken naar:

    • a. aard, omvang en gebruik van de accommodatie en van de trajecten jeugdzorg;

    • b. aard en omvang van de kosten.

Artikel 5

De minister kan bij de verlening van de instellingssubsidie de verplichting opleggen om ten minste een bepaald deel van de capaciteit van de accommodatie te gebruiken voor gesloten jeugdzorg in het kader van trajecten jeugdzorg.

Artikel 6

  • 1. Uiterlijk op elke zevende werkdag van de maand ontvangt de minister van de ontvanger van de instellingssubsidie schriftelijke gegevens met betrekking tot de voorafgaande maand over het gebruik van de capaciteit van de accommodatie en van de trajecten jeugdzorg waarvoor de instellingssubsidie is verstrekt.

  • 2. Voor het verstrekken van de gegevens wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 7

  • 1. De zorgaanbieder vergewist zich ervan dat de wijze waarop zorgverleners die zorg verlenen aan zijn cliënten, in het verleden hebben gefunctioneerd, niet in de weg staat aan het inzetten van de zorgverleners bij het verlenen van zorg.

  • 2. De zorgaanbieder is in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor de personen die voor hem opvoed- en opgroeiondersteuning verlenen en voor andere personen die in opdracht van hem beroepsmatig in contact kunnen komen met jeugdigen of ouders aan wie de aanbieder opvoed- en opgroeiondersteuning verleent, welke niet eerder dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de zorgaanbieder ging werken, is afgegeven.

Artikel 8

De ontvanger van de instellingssubsidie ten behoeve van trajecten jeugdzorg draagt zorg voor verantwoorde coördinatie van trajecten jeugdzorg.

Artikel 9

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de instellingssubsidie bevat een opgave van:

    • a. de gerealiseerde capaciteitsplaatsen van de accommodatie waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

    • b. het gerealiseerde gebruik van de capaciteitsplaatsen van de accommodatie waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

    • c. het gerealiseerde aanbod van trajecten jeugdzorg waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

    • d. het gerealiseerde gebruik van het aanbod van trajecten jeugdzorg waarvoor de instellingssubsidie is verleend.

  • 2. De opgave, bedoeld in het eerste lid, is voorzien van een assurancerapport van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een door de minister vastgesteld modelassurancerapport.

Artikel 10

De minister kan de instellingssubsidie op een lager bedrag vaststellen indien:

  • a. de gerealiseerde capaciteitsplaatsen van de accommodatie lager is dan waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

  • b. het gerealiseerde gebruik van de capaciteitsplaatsen van de accommodatie lager is dan waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

  • c. het gerealiseerde aanbod van trajecten jeugdzorg lager is dan waarvoor de instellingssubsidie is verleend;

  • d. het gerealiseerde gebruik van het aanbod van trajecten jeugdzorg lager is dan waarvoor de instellingssubsidie is verleend.

Artikel 11

  • 1. De minister kan een projectsubsidie verstrekken ten behoeve van het realiseren van een accommodatie, het in gebruik nemen van een accommodatie of ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit van gesloten jeugdzorg.

  • 2. Een projectsubsidie wordt uitsluitend verstrekt aan een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid of een krachtens publiekrecht ingestelde rechtspersoon.

Artikel 12

De egalisatiereserve die de ontvanger van de instellingssubsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 heeft opgebouwd, wordt toegevoegd aan de egalisatiereserve op grond van deze regeling.

Artikel 13

De minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 14

Artikel 11 van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 komt als volgt te luiden:

Artikel 11

  • 1. Op verzoek van de ontvanger van de instellingssubsidie kan de minister onder daarbij te bepalen voorwaarden toestaan dat een bepaald deel van de capaciteit van de accommodatie wordt gebruikt voor gesloten jeugdzorg in het kader van trajecten jeugdzorg.

  • 2. Onder een traject jeugdzorg wordt verstaan: een aaneensluitend geheel van jeugdzorg, beginnend met gesloten jeugdzorg en gevolgd door andere vormen van jeugdzorg, dat wordt gecoördineerd door een aanbieder van gesloten jeugdzorg.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014.

Artikel 16

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Artikel 14 werkt terug tot en met 1 mei 2012.

  • 3. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2015 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.

TOELICHTING

Algemeen

Opmerking vooraf:

In de Wet op de jeugdzorg wordt gesproken over gesloten jeugdzorg. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en de instellingen voor gesloten jeugdzorg hanteren in plaats van de term ‘gesloten jeugdzorg’ ook wel de term ‘jeugdzorgplus’. Daar waar in deze regeling gesproken wordt over gesloten jeugdzorg’ kan ook ‘jeugdzorgplus’ gelezen worden en vice versa.

§ 1. Inleiding

Jeugdigen met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen kunnen op basis van een machtiging van de kinderrechter worden opgenomen in een aangewezen accommodatie voor gesloten jeugdzorg. Om ervoor te zorgen dat er daadwerkelijk plaatsen zijn waar de jeugdigen met een machtiging opgenomen kunnen worden en waar zorg aan deze jongeren wordt verleend, wijst de minister van VWS accommodaties aan waar gesloten jeugdzorg verleend mag worden. Deze Subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2013/2014 (hierna: regeling) biedt de basis om de aangewezen accommodaties daarvoor van rijkswege te subsidiëren.

De regeling kent een dubbele grondslag en is gebaseerd op artikel VII, zevende lid, de wet van 20 december 2007, houdende wijziging van de Wet op de Jeugdzorg met betrekking tot jeugdzorg waarop aanspraak bestaat ingevolge de wet in gesloten setting (gesloten jeugdzorg) (Stb. 2007, 578) en artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg.

Artikel VII, zevende lid, van voornoemde wijzigingswet is de grondslag voor de bekostiging van gesloten jeugdzorg (bekostiging ten behoeve van een plaats gesloten jeugdzorg) gedurende de overgangsperiode die in het zesde lid van die bepaling is beschreven.

Artikel 38, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg is de grondslag voor de bekostiging van trajecten jeugdzorg en voor de subsidiering van projecten ten behoeve van het realiseren en in gebruik nemen van een accommodatie voor gesloten jeugdzorg of de ontwikkeling van de kwaliteit van gesloten jeugdzorg. De trajecten en projecten vallen onder de begrippen uitvoering van een experiment en het stimuleren van nieuw beleid in de zin van artikel 38. Op grond van artikel 39, tweede lid, van de Wet op de jeugdzorg kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de subsidiëring.

De aangewezen accommodaties komen op grond van artikel VII, zevende lid, van voornoemde wijzigingswet voor een subsidie in aanmerking. De accommodaties kunnen uitsluitend een instellingssubsidie krijgen voor jeugdigen die op basis van een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg of een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg in de accommodatie verblijven.

Deze regeling is de opvolger van de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012. De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 is vanaf 1 januari 2013 niet meer geldig. Omdat de verantwoordelijkheid van het rijk voor de bekostiging van de gesloten jeugdzorg verlengd is voor de periode tot het moment dat artikel 3 van de Wet op de jeugdzorg vervalt (KB van 29 maart 2012 Stb. 2012, 182), moet er een nieuwe subsidieregeling komen. Daarnaast wordt vanaf mei 2012 gestart met het werken met trajecten jeugdzorgplus. De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 voorzag niet in de mogelijkheid deze trajecten te financieren. Deze regeling voorziet daar wel in. De financiering van trajecten vindt zijn grondslag in artikel 38, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg. Verlening kan op basis van artikel 38, tweede lid, voor ten hoogste vier jaar geschieden.

Deze regeling heeft een ander karakter dan de Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012. Deze regeling biedt meer beleidsvrijheid waardoor het mogelijk is om in de transitie jeugdzorgplus van ‘bedden naar trajecten’ afspraken op maat te maken. De instellingen ontvangen een uitgebreide beschikking op maat waarin de voorwaarden van de subsidietoekenning zijn vastgelegd.

§ 2. Gesloten jeugdzorg

De gesloten jeugdzorg is een relatief nieuwe vorm van jeugdzorg. Sinds begin 2010 is er een volledige scheiding tussen strafrechtelijke en civiele maatregelen ingevoerd. Voorheen werden jongeren met een civiele machtiging opgenomen in een justitiële jeugdinrichting.

De (gesloten) jeugdzorg is nog steeds volop in ontwikkeling. In de afgelopen jaren is de kwaliteit van de zorg verbeterd en de duur van de behandeling in geslotenheid is korter geworden. In 2011 was er een overcapaciteit binnen de jeugdzorgplus van zo’n 20%. Op basis hiervan heeft de minister de capaciteit verminderd onder andere door de tijdelijke capaciteit niet te verlengen (kamerstukken II 2010/2011, 31 839, nr. 100).

De capaciteit gesloten jeugdzorg zal bij een gelijkblijvende vraag in principe in de komende jaren niet wijzigen. Mocht echter blijken dat de vraag wijzigt dan zal opnieuw gekeken worden naar de benodigde capaciteit. De minister bepaalt daartoe jaarlijks, in overleg met de instellingen, de benodigde capaciteit. Jaarlijks, uiterlijk op 1 juli, zal de minister alle zorgaanbieders per brief melden voor hoeveel capaciteit zij, per accommodatie, instellingssubsidie kunnen aanvragen in het daarop volgende jaar.

Zorgtraject jeugdzorgplus

Op dit moment wordt gewerkt aan een gefaseerde transitie binnen de jeugdzorgplus, een transitie ‘van bedden naar trajecten’. Trajectzorg moet leiden tot een betere samenwerking tussen de verschillende vormen van jeugdzorg in de verschillende fases van een behandeling voor een jeugdige. In 2012 maken de instellingen een begin met de implementatie van het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus dat in december 2011 is vastgesteld (Kamerstukken II 2011/2012, 31 839, nr. 167).

Een traject jeugdzorgplus is een resultaatgericht aaneensluitend geheel van verblijf, onderwijs, zorg en behandeling – vastgelegd in een perspectiefplan voor iedere jongere – dat er in voorziet dat een jeugdige onder eenduidige regie kan toegroeien naar een aanvaardbaar en stabiel niveau van zelfstandig maatschappelijk functioneren. Het gaat dus om een aaneensluitend geheel van jeugdzorg, beginnend met gesloten jeugdzorg en gevolgd door anderen vormen van jeugdzorg, dat wordt gecoördineerd door een aanbieder van gesloten jeugdzorg.

In de trajecten dienen instellingen uitdrukkelijk de gezinscontext, de school, arbeid(stoeleiding) en vrijetijdsbesteding, te betrekken.

Een traject kent verschillende onderdelen, die elkaar kunnen opvolgen, maar waarvan ook delen samengevoegd kunnen worden tot arrangementen op maat. De verschillende onderdelen sluiten altijd, als waren het dakpannen, op elkaar aan.

De jeugdzorgplus instellingen en het ministerie van VWS kunnen de trajectaanpak alleen ontwikkelen met collega zorgverleners respectievelijk collega financiers in de jeugdzorg en aanverwante sectoren. Het ministerie heeft daarom afspraken gemaakt met de provincies en de stadsregio’s (hierna de provincies) die verantwoordelijk zijn voor het provinciaal zorgaanbod. VWS en de provincies hebben gezamenlijk de jeugdzorgplus instellingen uitgenodigd voorstellen in te dienen voor de ontwikkeling van de trajecten. VWS bespreekt deze voorstellen met de provincies, voorafgaand aan de subsidieverlening.

§ 3. Financiering

De financiering voor jeugdzorgplus vindt plaats op basis van een vergoeding (exploitatiekosten en kapitaallasten) voor (capaciteits)plaatsen gesloten jeugdzorg. Het betreft de capaciteitsplaatsen en de plaatsen die zijn bestemd voor trajecten. Met de invoering van trajecten wordt naast de vergoeding per plaats ook een financiering op basis van een trajectprijs mogelijk. Op dit moment is er nog geen trajectprijs beschikbaar. Over de financiering in de overgangsperiode (tot 2014) zijn afspraken gemaakt tussen het departement en de sector. In deze paragraaf wordt ingegaan op de financiering per plaats, subsidieverlening per plaats, financiering zorgtrajecten en beslisregels budgetgarantie.

§ 3a. Financiering per plaats

De aangewezen accommodaties ontvangen een bedrag per plaats gesloten jeugdzorg. Dit bedrag is opgebouwd uit een bedrag voor exploitatiekosten per plaats (voor capaciteitsplaatsen en plaatsen voor trajecten) en een bedrag voor kapitaallasten. De hoogte van het bedrag voor exploitatiekosten verschilt per accommodatie maar is vanaf 1 januari 2014 gemaximeerd op € 115.000,– (prijspijl 2012). Hierdoor ontstaat er een gelijkwaardiger speelveld tussen de instellingen. De instellingen die een voor exploitatiekosten ontvangen die hoger is dan het maximum, krijgen in 2013 de tijd om toe te groeien naar deze maximumprijs voor exploitatiekosten.

Exploitatiekosten zijn alle kosten die een aangewezen accommodatie maakt voor de gesloten jeugdzorg. Hiertoe behoren – naast het verlenen van verblijf en zorg – ook kosten als kosten voor niet-beveiligd vervoer van een jeugdige, zak- en kleedgeld van een jeugdige, reiskosten die een jeugdige maakt om op verlof te gaan en andere zaken die voor het levensonderhoud van een jeugdige noodzakelijk zijn. Indien bureau jeugdzorg de voogdij heeft over een jeugdige is bureau jeugdzorg verantwoordelijk voor het zak- en kleedgeld.

Naast de exploitatievergoeding krijgt een accommodatie een bedrag voor kapitaallasten. Voor de kapitaallasten wordt de definitie van de Nederlandse Zorgautoriteit gehanteerd: de rente en de afschrijvingskosten van investeringen in het gebouw en de grond van de aangewezen accommodatie. Ook de huur voor accommodaties valt onder de kapitaallasten.

De kapitaallasten zijn ook gemaximeerd vanaf 2014 en wel op een bedrag van € 20.000,– per plaats maar het toegekende bedrag verschilt per accommodatie. Deze verschillen in kapitaallasten zijn in het verleden (voor de volledige scheiding straf – civiel) ontstaan door de verschillende wijze waarop vastgoed gefinancierd is.

§ 3b. Subsidieverlening exploitatiekosten

Het bedrag dat aan instellingssubsidie verleend wordt is gebonden aan het aantal toegekende plaatsen, de maximale exploitatievergoeding en de vergoeding voor kapitaallasten.

De subsidie wordt verleend op basis van een aanvraag in het vastgestelde format voor aanvraag van een instellingssubsidie jeugdzorgplus inclusief een begroting en een activiteitenplan.

De verleende subsidie kan worden bijgesteld in verband met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling van de arbeidsvoorwaarden.

§ 3c. Zorgtrajecten jeugdzorgplus

Om zorgtrajecten te kunnen realiseren zullen instellingen (een deel van) hun capaciteitsplaatsen gesloten jeugdzorg moeten omzetten in trajecten jeugdzorgplus.

Voor de financiering betekent dit dat op dit moment gewerkt wordt er met een prijs per plaats. In de toekomst zal er ook met een prijs per traject worden gewerkt. Deze trajectprijs zal in de komende jaren worden ontwikkeld en vastgesteld. In de overgangsperiode (totdat er een prijs per traject is vastgesteld) gelden de Beslisregels budgetgarantie (brief 3 april 2012 met kenmerk UGJ-3111492).

§ 3d. Beslisregels budgetgarantie

In maart 2012 zijn de beslisregels budgetgarantie voor instellingen met een pilot jeugdzorgplus vastgesteld. In deze beslisregels zijn de bekostigingsontwikkelingen voor de jaren 2012 tot en met 2014 geschetst.

De hoofdlijnen van deze beslisregels zijn:

  • De financiering van de trajecten vergt maatwerk per accommodatie. De accommodaties verschillen in omvang en zorgaanbod. De zorgaanbieders dienen in een businesscase aan te geven welke verschuivingen zij verwachten per accommodatie, welke besparingen zullen optreden en welke extra uitgaven noodzakelijk zullen zijn waaronder de kosten van een eventuele sanering van plaatsen. Voor het opstellen van een businesscase moet een door VWS opgesteld format gebruikt worden. Uitgangspunt is dat middelen die vrijvallen door verkorting van de verblijfsduur in datzelfde jaar elders binnen de trajectzorg mogen worden ingezet om de effectiviteit verder te verbeteren.

  • De deelnemende zorgaanbieders mogen in de periode 2012 tot en met 2014 uitgaan van het financieringsniveau van 2011. Dat niveau is per instelling gerelateerd aan het aantal plaatsen dat hen in het capaciteitsoverzicht van 27 september 2011 is toebedeeld (brief van 27 september 2011 met kenmerk J/GJ-3074437). Voorwaarde om deel te nemen aan de pilots zorgtrajecten jeugdzorgplus is dat alle pilots op gelijke wijze gemonitored worden. Hierover maakt het ministerie van VWS nadere afspraken met de zorgaanbieders.

  • De ‘budgetgarantie’ zoals hierboven beschreven betekent overigens niet dat een budget niet kan wijzigen. Redenen waardoor een budget kan wijzigen zijn bijvoorbeeld algemene begrotingsmaatregelen, stijging of daling van het aantal plaatsingen of de harmonisering van exploitatievergoedingen per plaats gesloten jeugdzorg (zie paragraaf 3a).

De zorgaanbieders dienen in hun subsidieaanvraag per accommodatie aan te geven voor hoeveel capaciteitsplaatsen ze subsidie aanvragen en hoeveel trajecten zij, in het jaar waarvoor ze subsidie aanvragen, beogen te realiseren.

In de subsidieverlening zal het aantal capaciteitsplaatsen waarvoor subsidie wordt verleend worden vermeld evenals het aantal trajecten dat de zorgaanbieder beoogt aan te bieden. Daarnaast zal ook worden vermeld welk bezettingspercentage een zorgaanbieder per accommodatie dient te realiseren. Het bezettingspercentage is van toepassing op de capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus. Voor de trajecten zal eveneens worden aangegeven wat de minimale realisatie dient te zijn (zie voor een voorbeeld de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4). Tevens zal in de subsidieverlening worden aangegeven dat de financiering van de trajectzorg voor ten hoogste een periode vier jaar zal geschieden. In deze periode van vier jaar dient een instelling jaarlijks een aanvraag tot subsidieverlening te doen.

§ 4. Aangewezen accommodatie

De accommodaties worden op grond van artikel 29k, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg aangewezen door de Minister van VWS en de Minister van Veiligheid en Justitie. Welke accommodaties zijn aangewezen voor gesloten jeugdzorg is te vinden op: www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jeugdzorg/jeugdzorgplus.

§ 5. Machtiging

Voorwaarde voor de instellingssubsidie is dat voor de jeugdige een machtiging als bedoeld in artikel 29b, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg of een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 29c, eerste lid, van de wet is afgegeven. Of dat er, als onderdeel van een zorgtraject, een machtiging ten uitvoer is gelegd. De aangewezen accommodatie kan geen subsidie ontvangen voor een jeugdige voor wie geen of geen geldige machtiging is afgegeven. Bij de start van een traject en gedurende de fase die de jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg doorbrengt moet er sprake zijn van een machtiging.

§ 6. Landelijke specialisatie

Naast de (regionale) capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus, kent de gesloten jeugdzorg drie landelijke specialisaties: de ZIKOS-plaatsen (ZIKOS is zeer intensieve, kortdurende observatie en stabilisatie. Voorheen werden deze plaatsen aangeduid als FOBA-plaatsen), het Moeder-Kind Huis in Zutphen (Kamerstukken II 2009/10, 31 839, nr. 47) en bijzondere plaatsen voor jeugdigen onder de 12 jaar (12 min-plaatsen). Voor de landelijke specialisaties geldt een ander maximum bedrag voor de exploitatiekosten. De kosten per capaciteitsplaats in de landelijke specialisaties kunnen namelijk afwijken van de kosten voor een reguliere plaats doordat het speciale intensieve zorg betreft.

§ 7. Subsidievaststelling

Binnen tweeëntwintig weken na afloop van het kalenderjaar dient de aangewezen accommodatie de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Daarvoor wordt een vastgesteld formulier gebruikt.

De aanvraag tot vaststelling bestaat in ieder geval uit een activiteitenverslag en financieel verslag.

Een controleverklaring van een accountant, opgesteld overeenkomstig een door VWS vastgesteld model met inachtneming van een vastgesteld protocol, wordt bijgevoegd bij het financieel verslag. Op verzoek wordt een jaarrekening overlegd.

Bij de aanvraag tot vaststelling wordt een opgave van de bezettingsgraad (het gerealiseerde gebruik van de accommodatie voor capaciteitsplaatsen) en van de realisatie van de trajecten bijgevoegd. De opgave is voorzien van een assurancerapport van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een door VWS vastgesteld modelassurancerapport, evenals een rapport van feitelijke bevindingen.

VWS informeert de subsidieaanvragers over de formulieren die in het kader van de aanvraag tot subsidievaststelling gebruikt moeten worden.

§ 8. Egalisatiereserve

De instelling vormt een egalisatiereserve. Deze bedraagt maximaal 10% van het verleende bedrag aan instellingssubsidie. De egalisatiereserve kan niet negatief zijn.

De egalisatiereserve is bedoeld om tegenvallers in de exploitatie van gesloten jeugdzorg op te vangen en niet om bijzondere projecten vanuit de instelling te financieren.

§ 9. Aanbesteden

Zorgaanbieders voor gesloten jeugdzorg zijn op grond van deze subsidieverlening bij de uitvoering van trajectzorg mogelijk aan te merken als ‘aanbestedende dienst’ in de zin van artikel 1, sub r, van het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten en zouden als zodanig gehouden kunnen zijn aan de daarin vervatte regels voor de Europese aanbesteding van diensten, leveringen en werken.

§ 10. Inwerkingtreding

In afwijking van de door het kabinet vastgestelde verandermomenten zal deze regeling meteen na publicatie in de Staatscourant in werking treden. De reden hiervoor is dat de bestaande regeling (Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012) gerepareerd dient te worden in verband met het invoeren van zorgtrajecten per 1 mei 2012. De potentiële subsidieontvangers zijn geïnformeerd over deze regeling. Op 24 mei 2012 zijn de wijzigingen toegelicht aan de zorgaanbieders jeugdzorgplus en Jeugdzorg Nederland.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat de omschrijving van een aantal begrippen die niet in de Wet op de jeugdzorg en de Kaderregeling VWS-subsidies zijn gedefinieerd.

Artikel 2

Een subsidie op grond van deze regeling wordt slechts verstrekt voor zover de minister van oordeel is dat de verstrekking past in zijn beleid. Het beleid van de minister is beschreven in de toelichting bij deze regeling.

Artikel 3

De instellingssubsidie wordt verstrekt voor gesloten jeugdzorg en voor trajecten jeugdzorgplus , waar de gesloten jeugdzorg de eerste fase is binnen het traject. De instellingssubsidie voorziet in de financiering van zowel exploitatiekosten als kapitaallasten.

In 2013 worden accommodaties voor gesloten jeugdzorg voor de exploitatiekosten gefinancierd via plaatsbekostiging met een maximumprijs per plaats. Deze prijs is voor 2014 € 115.000,– per plaats exploitatiekosten (prijspeil 2011) en € 20.000,– per plaats voor kapitaallasten.

Artikel 4

De zorgaanbieders dienen in hun subsidieaanvraag per accommodatie aan te geven voor hoeveel capaciteitsplaatsen ze subsidie aanvragen en hoeveel trajecten zijn het jaar waarvoor ze subsidie aanvragen, beogen te realiseren.

In de subsidieverlening zal het volgende worden vermeld:

  • voor hoeveel capaciteitsplaatsen de instelling subsidie aanvraagt en waarvoor de subsidie wordt verleend (4a).

  • welke bezettingsgraad (de mate waarin de capaciteit is benut voor gesloten jeugdzorg, uitgedrukt in percentages van die capaciteit) de instelling op die capaciteitsplaatsen minimaal moet realiseren (4b).

  • hoeveel trajecten jeugdzorgplus (zowel aantal te starten trajecten als al lopende trajecten) de instelling beoogt aan te bieden (4c).

  • hoeveel trajecten een instelling minimaal moet realiseren (zowel aantal in dat jaar te starten trajecten als al lopende trajecten) (4d)

Voorbeeld:

De totale capaciteit van een instelling is 100 bedden. De bedcapaciteit (capaciteitsplaatsen) waar instellingssubsidie voor wordt verleend is bijvoorbeeld 80 bedden (4a) en het te realiseren gebruik daarvan, de bezettingsgraad, moet minimaal 90% zijn (4b). De hoeveelheid trajecten die een instelling beoogt aan te bieden is bijvoorbeeld 30 (4c) waarvan er minimaal 27 moeten worden gerealiseerd (4d).

Tevens zal in de verlening worden aangegeven dat de financiering van de trajectzorg voor ten hoogste een periode vier jaar zal geschieden. In deze periode van vier jaar dient een instelling jaarlijks een aanvraag tot subsidieverlening te doen.

Voor de capaciteitsplaatsen (de bedcapaciteit) geldt in principe een bezettingspercentage van 90%. Voor accommodaties die in opbouw of in afbouw zijn of waar een verbouwing plaatsvindt die de sluiting van plaatsen noodzakelijk maakt, kan een andere (lagere) bezettingsgraad gelden. Hierover worden met de betreffende instellingen individuele afspraken gemaakt op basis van een op-/afbouw schema van de instelling. Bij het maken van deze afspraken geldt de richtlijn opbouw/afbouw (brief van 9 februari 2011 met kenmerk UGJ-3022135).In de subsidiebeschikking worden de gemaakte afspraken vastgelegd.

Instellingen geven bij de subsidieaanvraag aan welk percentage van de capaciteitsplaatsen zij in het betreffende jaar willen omzetten in trajecten. Over het aantal trajecten dat de instelling beoogt aan te bieden en het minimale aantal trajecten dat de instelling moet realiseren en over de daarbij behorende middelen worden afspraken op maat gemaakt met de zorgaanbieders.

Een voorbeeld om bovenstaande te verduidelijken.

Een instelling heeft 100 plaatsen (bedden) Jeugdzorgplus. Als de bezettingsgraad van deze 100 bedden lager dan 90% is kan er na analyse een korting op het subsidiebedrag plaatsvinden (onderbezettingkorting).

Voor het jaar t wordt afgesproken dat deze instelling 20% van de zorg in trajecten gaat aanbieden. De bedcapaciteit van de instelling wordt in een (herziene) beschikking die geldt vanaf jaar t aangepast naar 80 capaciteitsplaatsen jeugdzorgplus. Voor deze 80 plaatsen geldt vanaf jaar t de onderbezettingkorting bij een bezetting lager dan 90%. Over de middelen ter hoogte van 20 capaciteitsplaatsen worden afspraken op maat gemaakt over het aantal trajecten dat de instelling beoogd aan te bieden in jaar t.

In beginsel moet de instellingbij de subsidieaanvraag voor jaar t uitgaan van dezelfde capaciteit als in jaar t-1. De reden daarvoor is om macro capaciteitsproblemen bij een gelijkblijvende vraag te voorkomen.

In een tijdslijn/ op jaarbasis betekent dit dat:

De afspraak tussen de instelling en VWS is dat op het einde van jaar t de instelling 20% van de capaciteitsplaatsen omgebouwd heeft naar trajectzorg. VWS en de instelling maken afspraken met de instelling over het beoogde aanbod van trajecten. Dit zou ongeveer 20% moeten zijn van het totaal aantal geplaatste jongeren. Er wordt niet gewerkt met een trajectprijs. De kosten die gemaakt worden voor de capaciteitsplaatsen en de trajecten worden per jaar verantwoord.

Voor de vaststelling en afrekening van de subsidie geldt dat er een onderbezettingskorting voor beddencapaciteit geldt bij een bezetting onder 90%. In dit voorbeeld geldt deze korting over 80 bedden.

In de beschikking wordt vastgelegd hoeveel trajecten een instelling beoogd aan te bieden. Ook wordt het minimaal aantal te realiseren trajecten vastgelegd. Wordt dit aantal niet gehaald dan kan na analyse het budget verlaagd worden.

Deze systematiek geldt totdat er met een trajectprijs gewerkt kan worden. De verwachting is dat voordat een definitieve trajectprijs wordt ingevoerd er eerst proefgedraaid wordt met een trajectprijs met een schaduwboekhouding.

Voor het volgende jaar geldt dezelfde systematiek. De instelling vraagt dan minder bedcapaciteit aan. In dit voorbeeld zou de instelling een bedcapaciteit krijgen van 60 bedden.

Ook voor dit jaar wordt afgesproken hoeveel trajecten een instelling beoogt te realiseren (in dat jaar te starten trajecten en al in een eerder jaar gestarte trajecten). Het aantal aangeboden trajecten zou ongeveer 40% moeten zijn van het totaal aantal geplaatste jongeren.

Artikel 5

Indien een instelling geen of, naar mening van de minister te weinig, trajecten realiseert, kan de minister de instelling een verplichting opleggen een bepaald deel van de capaciteitsplaatsen om te zetten in trajecten.

Artikel 6

Bij het ontwikkelen en monitoren van het beleid gesloten jeugdzorg is de minister afhankelijk van inzicht in hoeveel jeugdigen er in de gesloten jeugdzorg zitten, hoe lang zij daar verblijven etc. Gekozen is voor het vragen van maandelijkse capaciteitsinformatie volgens een vast format.

De capaciteitsinformatie bevat in ieder geval informatie over:

  • het aantal plaatsen dat in de aangewezen accommodatie beschikbaar is voor die maand;

  • het aantal plaatsen dat in de aangewezen accommodatie bezet is gedurende die maand;

  • het aantal jeugdigen dat in een maand in de aangewezen accommodatie verblijft of heeft verbleven;

  • de verblijfsduur per jeugdige.

Deze informatie is niet alleen nodig voor een goede uitvoer van deze subsidieregeling, maar ook voor het capaciteitsbeleid van de gesloten jeugdzorg. Alleen de aangewezen accommodaties zijn in staat om deze informatie aan te leveren. Deze informatie is niet beschikbaar via andere bronnen.

Artikel 7

Aanbieders voor jeugdzorgplus moeten voor alle personen die werkzaam zijn in een accommodatie een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) kunnen overleggen. De VOG dient voor aanvang van de werkzaamheden in bezit te zijn van de aanbieder en dient actueel te zijn. De VOG mag daarom op het moment van indiensttreding niet ouder zijn dan drie maanden. De aanbieder zal de kandidaat-medewerker dus tijdens de selectieprocedure moeten vragen een VOG over te leggen.

Artikel 8

In de trajecten jeugdzorgplus werkt de gesloten jeugdzorgaanbieder nauw samen met bureau jeugdzorg en andere (jeugd)zorgaanbieders. Het is belangrijk dat de verantwoordelijkheidsverdeling bij trajecten zoveel mogelijk wordt vertaald in gestandaardiseerde processen en werkvormen waarbij ieders verantwoordelijkheid vaststaat evenals de wijze waarop partijen geïnformeerd worden en aangesproken kunnen worden indien zij afspraken niet nakomen. Alleen dan kan voldoende continuïteit van zorg verzekerd worden. Er mag geen onduidelijkheid ontstaan over de vraag wie in welk stadium van het traject verantwoordelijk is voor het verblijf, de veiligheid, het welbevinden en de ontwikkeling van de jongere.

Ieder traject jeugdzorgplus kent een vaste trajectbegeleider die vanuit de instelling jeugdzorgplus het traject regisseert, coördineert en bewaakt. Deze treedt op als aanspreekpunt voor alle betrokken partijen, zowel voor de jeugdige, het gezin van de jeugdige, het onderwijs, andere zorgaanbieders als voor de gemeente(lijke voorzieningen). In de protocollen die onderdeel uitmaken van het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus is de regieverantwoordelijkheid voor de trajecten nader uitgewerkt.

Artikelen 9 en 10

Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt, naast de eisen met betrekking tot de subsidievaststelling van de Kaderregeling VWS-subsidies, gekeken naar de bezettingsgraad van de capaciteitsplaatsen, het aantal gerealiseerde trajecten en de geldigheid van de machtigingen.

Bij de vaststelling van de instellingssubsidie wordt gekeken of een aangewezen accommodatie voldoende bezetting van de capaciteitsplaatsen heeft gehad en of het aantal afgesproken trajecten is gerealiseerd.

Bij een bezetting (gerealiseerd gebruik van de capaciteit) lager dan 90% is het uitgangspunt dat een aangewezen accommodatie niet alle kosten heeft gehad die wel bij volledige bezetting waren gemaakt. Om die reden kan in dat geval na analyse een deel van de instellingssubsidie worden teruggevraagd.

De berekening is als volgt:

(90% – bezettingsgraad in %)*50%* aantal plaatsen waarvoor instellingssubsidie is verstrekt van de aangewezen accommodatie * exploitatiekosten per plaats.

De aangewezen accommodatie heeft minder kosten hoeven te maken, nu de bezetting lager was dan 90%. 50% van de prijs per plaats is bestemd voor variabele kosten die de aangewezen accommodatie alleen maakt als de plaats bezet is. Omdat de kosten niet volledig worden gemaakt, kan dit variabele deel van de prijs per plaats worden teruggevraagd.

Bij een lagere aantal gerealiseerde trajecten dan taakstellend is opgenomen in de verleningsbeschikking kan na analyse eveneens een deel van de instellingssubsidie worden teruggevraagd. In de verleningsbeschikking wordt nadere informatie opgenomen over de wijze van vaststellen bij trajecten.

Voorbeeld

Stel een aangewezen accommodatie heeft een bezettingsgraad van 87% over het hele jaar. Het aantal plaatsen is 60 en de exploitatiekosten per plaats is € 115.000,–. Dan is de berekening:

(90% – 87%) * 50%* (60 * € 115.000,–) = € 103.500,–

Dit bedrag dient de instelling na de subsidievaststelling aan VWS terug te betalen.

Uitzondering geldt voor aangewezen accommodaties die in opbouw of in afbouw zijn. Voor hen gelden de verplichtingen die bij de subsidieverlening zijn opgelegd.

Ook voor de trajecten jeugdzorgplus gelden de verplichtingen die bij de verlening zijn opgelegd. Indien er minder trajecten worden gerealiseerd dan in de subsidieverlening zijn vastgelegd kan er een korting plaats vinden op de wijze zoals is vastgelegd in de verleningsbeschikking.

Artikel 11

Naast een instellingssubsidie ten behoeve van de reguliere exploitatie kan een projectsubsidie worden verstrekt voor de bouw of verbouw van een accommodatie. Ook is het mogelijk een projectsubsidie te verstrekken voor projecten die als doel hebben de kwaliteit van de gesloten jeugdzorg te verbeteren, zoals het ontwikkelen van zorgtrajecten jeugdzorgplus, methodiekontwikkeling of de functie van vertrouwenspersoon. Als voorwaarde daarbij geldt dat het project moet passen binnen de doelstellingen van het Streefbeeld Jeugdzorgplus of het Pilotkader zorgtrajecten jeugdzorgplus.

Artikel 12

De overgangsbepaling maakt het mogelijk om de egalisatiereserve die is opgebouwd onder de Tijdelijke subsidieregeling mee te nemen onder de nieuwe regeling.

Artikel 13

Deze regeling heeft, net als de voorgaande subsidieregeling en de Kaderregeling VWS-subsidies, een hardheidsclausule. Vanwege het vernieuwende karakter van de trajecten jeugdzorg is het niet ondenkbaar dat de strikte toepassing van deze regeling onbillijkheden van overwegende aard tot gevolg heeft. Desondanks zal grote terughoudendheid betracht worden bij het gebruik van de hardheidsclausule.

Artikel 14

De Minister van VWS kan vanaf 1 mei 2012 toestaan dat accommodaties een deel van de instellingssubsidie die is toegekend voor 2012 wordt gebruikt voor zorgtrajecten. Dit in afwijking van de voorwaarden die zijn gesteld bij de verlening van de instellingssubsidie voor 2012.

Artikel 15

De Tijdelijke subsidieregeling gesloten jeugdzorg 2009–2012 vervalt op 1 januari 2013 , maar blijft van toepassing op reeds voor de inwerkingtreding van deze regeling verstrekte subsidies, alsmede op het afhandelen van aanvragen van subsidies die vóór 1 oktober 2012 zijn ontvangen ten behoeve van activiteiten die vóór 1 januari 2013 starten.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en eindigt op 1 januari 2015.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.

Naar boven