De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van
Veiligheid en Justitie,
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,
Besluiten:
ARTIKEL I
De Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid en Sport en van de Staatssecretaris
van Veiligheid en Justitie van 17 juli 2014, 642067-123483-J houdende vergoeding bijzondere
transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet
wordt gewijzigd als volgt:
A
De artikelen 1 tot en met 7 worden vervangen door de volgende artikelen:
Artikel 1
-
1. In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. jeugdhulp:
-
jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- b. jeugdreclassering:
-
jeugdreclassering als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- c. kinderbeschermingsmaatregelen:
-
kinderbeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
- d. organisatie:
-
aanbieder van jeugdhulp, organisatie voor advisering en verwerking van meldingen inzake
huiselijk geweld of kindermishandeling of uitvoerder van kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering;
- e. voorziening:
-
vorm van jeugdhulp of uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;
- f. Autoriteit:
-
Transitie Autoriteit Jeugd bedoeld in het Instellingsbesluit Transitie Autoriteit
Jeugd;
- g. minister:
-
Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
- h. jaaromzet in 2013:
-
jaaromzet zoals die valt af te leiden uit de door een accountant gecontroleerde jaarrekening
2013 van de aanvragende organisatie.
-
2. Indien de besluiten van de minister op grond van deze regeling betrekking hebben
op een subsidieverstrekking aan een organisatie die uitvoerder is van kinderbeschermingsmaatregelen
of jeugdreclassering worden de besluiten genomen mede namens de Minister van Veiligheid
en Justitie.
-
3. Op de verstrekking van subsidies door de minster op grond van deze regeling is de
Kaderregeling VWS-subsidies van toepassing.
-
4. Op de verstrekking van subsidies op grond van deze regeling aan een organisatie die
uitvoerder is van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering is de Kaderregeling
VWS-subsidies van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2
De minister kan aan een organisatie eenmalig een subsidie verstrekken:
-
a. ten behoeve van de onvermijdbare kosten die een organisatie moet maken om in 2015
de continuïteit van een voorziening te verzekeren;
-
b. ten behoeve van de onvermijdbare kosten van een voorziening die een organisatie moet
maken als rechtstreeks gevolg van langdurige verplichtingen die de organisatie vóór
1 januari 2014 is aangegaan ten behoeve van een voorziening die door gemeenten op
grond van de Jeugdwet niet of in mindere mate bekostigd zal worden;
-
c. ten behoeve van de kosten die een organisatie, die voor de bekostiging of bevoorschotting
van een voorziening afhankelijk is van een groot aantal gemeenten, in 2015 moet maken
om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen, indien die bekostiging vanwege
het grote aantal betrokken gemeenten mogelijk gedurende enige tijd op zich laat wachten.
Van een groot aantal betrokkenen is sprake wanneer een organisatie zowel in ten minste
10 samenwerkingsregio’s in 2013 een omzet heeft behaald van ten minste 2% per regio
als in ten hoogste twee samenwerkingsregio’s in 2013 een omzet van ten hoogste 30%
per regio heeft behaald en in alle andere regio’s in 2013 een omzet van ten hoogste
20% per regio heeft behaald.
Artikel 3
-
1. Een aanvraag om een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder b, kan tot uiterlijk
1 april 2017 worden ingediend.
-
2. Een aanvraag die op of na 1 april 2017 wordt ingediend, wordt afgewezen.
Artikel 4
-
1. De Autoriteit brengt op verzoek van de minister advies uit over de op de aanvraag
van een subsidie te nemen beslissing.
-
2. Bij de beslissing op de aanvraag tot subsidieverlening betrekt de minister het advies
van de Autoriteit.
Artikel 5
-
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder a, wordt alleen verstrekt indien de
organisatie de voorziening lopende het jaar 2015 blijft bieden zolang dat nodig is
om continuïteit te verzekeren en de voorziening daarna beëindigt.
-
2. De subsidie bedraagt niet meer dan 80% van dat deel van de jaaromzet in 2013 van
de organisatie dat de voorziening betreft waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Artikel 6
-
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder b, wordt alleen verstrekt indien:
-
a. sprake is van vermindering van de bekostiging van een voorziening;
-
b. de organisatie voldoende aannemelijk maakt dat zij van voldoende inkomsten verzekerd
is om de organisatie, na aanpassing aan de eisen die de gemeenten stelt aan de bekostiging,
gedurende tenminste drie jaar voort te zetten;
-
c. de organisatie maatregelen neemt die noodzakelijk zijn om, met gebruikmaking van de
gevraagde subsidie, lasten en baten structureel met elkaar in evenwicht te brengen;
-
d. de organisatie niet in staat is de kosten waarvoor de subsidie wordt gevraagd naar
redelijkheid en billijkheid uit het huidige eigen vermogen te voldoen, op zodanige
wijze dat de lasten en baten structureel met elkaar in evenwicht zijn en
-
e. de subsidie in verhouding tot dat deel van de jaaromzet in 2013 van de organisatie
dat de voorziening betreft waarvoor de subsidie wordt gevraagd, door de Autoriteit
als redelijk wordt beoordeeld.
-
2. Indien de minister en de Minister van Veiligheid en Justitie jegens een gemeente
bestuurlijke maatregelen hebben getroffen die zien op het sluiten van een overeenkomst
met een organisatie en van de gemeente en de organisatie redelijkerwijs niet verwacht
mag worden dat zij de kosten bedoeld in artikel 2, onder b, volledig voor hun rekening
nemen, kan eveneens een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder b, verstrekt worden.
Artikel 7
-
1. Een subsidie als bedoeld in artikel 2, onder c, bedraagt 15% van dat deel van de
omzet van de organisatie dat de voorzieningen betreft waar de subsidieaanvraag betrekking
op heeft.
-
2. Indien dat deel van de inkomsten van de organisatie dat de voorziening betreft achterblijft
bij de verwachte inkomsten, bedraagt de subsidie maximaal 80% van dat deel van de
omzet van de organisatie in 2013 dat de voorziening betreft.
-
3. De subsidie wordt verrekend met de inkomsten die de organisatie in het kwartaal waarvoor
de subsidie is verstrekt ten behoeve van de voorziening ontvangen heeft. Na afloop
van het jaar of indien daartoe aanleiding bestaat tussentijds, worden de dan nog verleende
subsidie verrekend met nog niet verrekende inkomsten over dat jaar. Verrekening van
de subsidie kan achterwege blijven indien en voor zover de jaaromzet van de organisatie
in 2015 dat de voorziening betreft niet meer bedraagt dan 80% van dat deel van de
jaaromzet van de organisatie dat de voorziening betreft in 2013. De organisatie dient
daarbij aannemelijk te maken dat zij zich in voldoende mate heeft ingespannen om voldoende
inkomsten te verwerven.
Artikel 8
-
1. Het subsidieplafond voor de verstrekking van subsidies op grond van deze regeling
bedraagt € 200 miljoen.
-
2. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in volgorde van datum van ontvangst van
de aanvragen.
B
Onder vernummering van artikel 8 tot artikel 9 wordt na artikel 9 (nieuw) een artikel
10 toegevoegd, luidende:
Artikel 10
Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels subsidieverstrekking bijzondere
transitiekosten Jeugdwet.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2014.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
TOELICHTING
Bij besluit van 17 juli 2014 zijn beleidsregels vastgesteld voor de verstrekking van
vergoedingen aan instellingen voor jeugdzorg (Stcrt 29 juli 2014, nr. 21189).
Deze vergoedingen moeten echter worden aangemerkt als subsidies, als bedoeld in artikel
4:21 van de Algemene wet bestuursrecht.
De onderhavige wijziging van de beleidsregels strekt er toe de verstrekking van de
financiële middelen binnen het juiste wettelijk kader te plaatsen en duidelijk te
maken dat de toekenning van deze middelen als een subsidieverstrekking moet worden
aangemerkt.
De wijziging houdt in dat de begrippen in overeenstemming zijn gebracht met in het
subsidierecht gebruikelijke termen en dat de procedure van aanvraag en toekenning
is afgestemd op binnen het subsidieproces geldende voorschriften.
Artikel I, onderdeel A
Met de wijzigingen in dit artikel wordt beoogd de regeling beter vorm te geven als
een regeling tot verstrekking van subsidies. Voornamelijk met het oog op de leesbaarheid
zijn de artikelen in zijn geheel vervangen. Materieel blijft de kern van de regeling
intact. De kring van de belanghebbenden is dezelfde en de aanspraken die de organisaties
kunnen maken, blijven onaangetast met uitzondering van een punt, namelijk het criterium
van de jaaromzet. In de beleidsregels die 17 juli 2014 zijn vastgesteld, is de jaaromzet
in 2014 bepalend voor de maximale hoogte van de subsidieverstrekking. Omdat niet met
zekerheid kan worden gesteld dat deze gegevens beschikbaar zijn op het moment van
aanvraag, waardoor de uitvoering van de regeling zou kunnen worden belemmerd, is besloten
uit te gaan van de jaaromzet in 2013. Deze gegevens zullen blijkens de jaarrekeningen
van de aanvragende organisaties en achterliggende gegevens wel beschikbaar zijn. De
nieuwe artikelen 2 en 5 tot en met 7 regelen in welke gevallen aanspraak gemaakt kan
worden op een subsidie. Genoemde artikelen komen nagenoeg overeen met artikelen 2,
4a, 4b en 4c uit de Regeling van 17 juli 2014 (Stcrt 29 juli 2014, nr. 21189). Voor de toelichting daarop zij verwezen naar de toelichting van die regeling.
In aanvulling daarop zijn ter nader informatie in samenwerking met de Transitie Autoriteit
Jeugd toetsingskaders gepubliceerd waarin meer op detailniveau nadere toelichting
wordt gegeven:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/subsidies-vws.
Artikel 1, derde en vierde lid (nieuw)
Voor de subsidies die behoren tot het beleidsterrein van VWS is bereikt dat deze op
basis van een wettelijk voorschrift verstrekt worden. De Kaderwet VWS-subsidies en
de daarop gebaseerde Kaderregeling VWS-subsidies (hierna: Kaderregeling) bieden daarvoor
het wettelijk kader. De minister is op grond van artikel 2 van de Kaderregeling bevoegd
tot het verstrekken van subsidies voor zover deze passen binnen zijn beleid. De onderhavige
regeling is het beleidskader voor het verstrekken van de aan de orde zijnde subsidies
voor zover behorend tot het VWS terrein. Het gewijzigde artikel 1 maakt in het toegevoegde
derde lid duidelijk dat subsidieverstrekking met toepassing van genoemde Kaderregeling
plaatsvindt.
Voor de subsidies waarvoor de Kaderwet VWS-subsidies niet als wettelijke basis kan
dienen, geldt dat deze overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene
wet bestuursrecht op basis van de begrotingspost van VWS worden verstrekt. Op deze
subsidies wordt de Kaderregeling in artikel 1, vierde lid van deze regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. Aldus wordt bereikt dat beide subsidiestromen op een en dezelfde wijze
worden behandeld en afgewikkeld. Wat de toepassing van deze Kaderregeling betreft
is van belang te vermelden dat, afhankelijk van de hoogte van de toe te kennen subsidies,
geldt dat de subsidiearrangementen bedoeld in artikel 8, onder d dan wel e, van de
Kaderregeling van toepassing zijn.
Artikel 3
Aanvragen om een subsidie worden met toepassing van de Kaderregeling ingediend voorafgaand
aan de periode waarop de subsidie betrekking heeft. De subsidies bedoeld in artikel
2, onderdelen a en c hebben betrekking op 2015.
Een subsidie als bedoeld in artikel 2, onderdeel b geldt deze afbakening niet. Dit
betekent dat voor deze categorie de aanvraagdatum later kan liggen. In verband met
de expiratiedatum van deze regeling per 1 januari 2018 en een zorgvuldige afwikkeling
van aanvragen is een uiterste datum voor indiening van een dergelijke aanvraag bepaald
in artikel 3.
Artikel 4
Aanvragen verlopen, zoals gezegd, overeenkomstig de in de Kaderregeling geregelde
procedures. In het kader van deze regeling heeft de Autoriteit een adviserende rol.
Procedureel betekent dit dat de aanvragen bij de minister worden ingediend en dat
de minister vervolgens aan de Transitie Autoriteit Jeugd advies vraagt. Daarna wordt
op de aanvraag beslist.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven