Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 17 juli 2014, 642067-123483-J houdende vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 5 van de begroting van VWS;

Besluiten:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

jeugdhulp:

jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

jeugdreclassering:

jeugdreclassering als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

kinderbeschermingsmaatregelen:

kinderbeschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

organisatie:

aanbieder van jeugdhulp, organisatie voor advisering en verwerking van meldingen inzake huiselijk geweld of kindermishandeling of uitvoerder van kinder-beschermingsmaatregelen of jeugdreclassering;

voorziening:

specifieke vorm van jeugdhulp of uitvoering van kinderbeschermings-maatregelen of jeugdreclassering;

Autoriteit:

Transitie Autoriteit Jeugd;

Ministers:

Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2

De Ministers kunnen al dan niet gezamenlijk besluiten een organisatie een eenmalige vergoeding toe te kennen:

  • a. van onvermijdelijke kosten die een organisatie moet maken om in 2015 de continuïteit van een voorziening te verzekeren;

  • b. van onvermijdelijke kosten van een voorziening die een organisatie moet maken als rechtstreeks gevolg van langdurige verplichtingen die de organisatie vóór 1 januari 2014 is aangegaan ten behoeve van een voorziening die door gemeenten op grond van de Jeugdwet niet of in mindere mate bekostigd zal worden;

  • c. van kosten die een organisatie, die voor de bekostiging of bevoorschotting van een voorziening afhankelijk is van een groot aantal gemeenten, in 2015 moet maken om aan haar financiële verplichtingen te kunnen voldoen, indien die bekostiging vanwege het grote aantal betrokken gemeenten mogelijk gedurende enige tijd op zich laat wachten. Van een groot aantal betrokkenen is sprake wanneer een organisatie zowel in ten minste 10 samenwerkingsregio’s een omzet behaalt van ten minste 2% per regio als in ten hoogste twee samenwerkingsregio's een omzet van ten hoogste 30% per regio behaalt en in alle andere regio's een omzet van ten hoogste 20% per regio.

Artikel 3

  • 1. Bij het verzoek om een vergoeding wordt het advies van de Autoriteit ter zake gevoegd.

  • 2. De Ministers kunnen wanneer zij dat nodig achten om het verzoek te beoordelen,

    verzoeker vragen om andere stukken te overleggen.

  • 3. De Ministers kunnen in het geval het advies van de Autoriteit nog niet is gegeven, verzoeker alsnog verwijzen naar de Autoriteit alvorens het verzoek om een vergoeding in behandeling te nemen. Indien de Autoriteit verzoeker te kennen heeft het verzoek niet in behandeling te nemen, wordt het verzoek op de voorliggende stukken beoordeeld.

  • 4. De kosten die betrekking hebben op het indienen van het verzoek, komen voor rekening van verzoeker.

Artikel 4a

Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, onder a, wordt alleen verstrekt indien de organisatie de voorziening lopende het jaar 2015 in stand houdt zolang dat nodig is om continuïteit te verzekeren en deze daarna beëindigt. De vergoeding bedraagt niet meer dan 80% van de jaaromzet in 2014 van de voorziening waarvoor de vergoeding wordt gevraagd.

Artikel 4b

  • 1. Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, onder b, wordt alleen verstrekt indien:

    • a. sprake is van vermindering van de bekostiging van een voorziening;

    • b. de organisatie voldoende aannemelijk maakt dat deze van voldoende inkomsten verzekerd is om de organisatie, na aanpassing aan de eisen die de gemeenten daar mogelijk aan verbinden, gedurende tenminste drie jaar voort te zetten;

    • c. de organisatie maatregelen neemt die noodzakelijk zijn om, met gebruikmaking van de gevraagde vergoeding, lasten en baten structureel met elkaar in evenwicht te brengen;

    • d. de organisatie niet in staat is de kosten waarvoor de vergoeding wordt gevraagd naar redelijkheid en billijkheid uit het huidige eigen vermogen te voldoen, op zodanige wijze dat de lasten en baten structureel met elkaar in evenwicht zijn;

    • e. de vergoeding in verhouding tot de jaaromzet van de voorziening waarvoor de vergoeding wordt gevraagd in 2014 door de TAJ als redelijk wordt beoordeeld.

  • 2. de vergoeding kan voorlopig worden toegekend op basis van een raming van de te maken kosten. Definitieve toekenning vindt plaats nadat is vastgesteld welke kosten daadwerkelijk zijn gemaakt.

  • 3. de vergoeding is eenmalig en kan in termijnen worden verstrekt.

Artikel 4c

  • a. Een vergoeding als bedoeld in artikel 2, onder c, wordt bij wijze van voorschot verstrekt. De vergoeding bedraagt 15% van de omzet van de voorzieningen waarop het verzoek betrekking heeft.

  • b. Indien de inkomsten van de voorziening achterblijven bij de verwachte inkomsten kan de organisatie verzoeken een aanvullend voorschot te verstrekken tot maximaal 80% van de omzet van de voorziening in 2014.

  • c. De voorschotten worden verrekend met de inkomsten die de organisatie in het kwartaal waarvoor het voorschot is verstrekt ten behoeve van de voorziening ontvangen heeft. Na afloop van het jaar of indien daartoe aanleiding bestaat tussentijds, worden de dan nog uitstaande voorschotten verrekend met nog niet verrekende inkomsten over dat jaar. Verrekening van het voorschot kan achterwege blijven indien en voor zover de jaaromzet van de voorziening in 2015 niet meer bedraagt dan 80% van de omzet binnen die voorziening in 2014. De organisatie dient daarbij aannemelijk te maken dat zij zich in voldoende mate heeft ingespannen om voldoende inkomsten te verwerven.

Artikel 4d

Indien de organisatie voor meerdere voorzieningen of op verschillende gronden een vergoeding aanvraagt, wordt bij de vaststelling en de bepaling van de hoogte van de vergoeding met de samenloop van de verzoeken rekening gehouden.

Artikel 5

In afwijking van artikel 4b kunnen de Ministers ook een vergoeding toekennen indien de Ministers bestuurlijke maatregelen jegens een gemeente hebben getroffen, die zien op het sluiten van een overeenkomst met een organisatie en van de gemeente en de organisatie redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat zij de kosten als bedoeld onder artikel 2, onder b, volledig voor hun rekening nemen.

Artikel 6

  • a. Aan de toekenning van een vergoeding kunnen voorwaarden worden verbonden. De verzoeker overlegt tijdig alle informatie die noodzakelijk is om de naleving van deze voorwaarden te kunnen vaststellen.

  • b. Binnen vier maanden na afloop van de periode waarvoor een vergoeding is toegekend dient de ontvanger een verantwoording in.

  • c. Indien de organisatie onjuiste gegevens verstrekt of de voorwaarden waaronder de vergoeding is toegekend niet naleeft, kan de vergoeding geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.

Artikel 7

De ministers stellen het budget vast dat ten behoeve van de vergoedingen als bedoeld in deze regeling beschikbaar is. De toekenning van een vergoeding wordt geweigerd indien dit budget is uitgeput.

Artikel 8

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2014.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2018.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

TOELICHTING

Algemeen

Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet in werking. Als gevolg daarvan zullen alle organisaties die jeugdhulp verlenen of maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering uitvoeren, anders dan nu het geval is, voor die activiteiten door gemeenten bekostigd worden. Deze wijziging in de bekostiging kan gevolgen hebben voor de inkomsten van de organisaties die deze taken uitvoeren. Voorkomen moet worden dat als gevolg daarvan voorzieningen verdwijnen die noodzakelijk zijn om continuïteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen,jeugdreclassering en het adviseren en verwerken van meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling te garanderen en te borgen dat deze voorzieningen ook in de toekomst in voldoende mate beschikbaar zijn. Daarvoor zijn in de eerste plaats de individuele gemeenten verantwoordelijk. Zij moeten garanderen dat cliënten waarvan de hulpverlening in 2015 doorloopt deze bij dezelfde aanbieder kunnen voortzetten. Met een goed inkoopbeleid kunnen zij bovendien voorkomen dat voor het stelsel belangrijke voorzieningen ongewild verdwijnen. De gemeenten en de organisaties dienen daarbij de frictiekosten zoveel mogelijk te beperken. De VNG ondersteunt gemeenten in dit proces onder andere met raam- en modelovereenkomsten waardoor de inkoop voor alle betrokkenen vergemakkelijkt wordt. Wij verwachten dat de meeste organisaties met deze benadering in staat zijn een zachte landing binnen het nieuwe stelsel te maken. De tijd om dit proces voor 1 januari 2015 goed af te ronden is echter kort en het risico dat voorzieningen toch in het gedrang komen kan daarom niet volledig worden uitgesloten. Wij willen voorkomen dat als gevolg daarvan mensen die op jeugdhulp zijn aangewezen, die een melding willen doen of geadviseerd willen worden over kindermishandeling en huiselijk geweld of waarvoor een maatregel van kinderbescherming of jeugdreclassering aangewezen is, daardoor van hulp verstoken blijven. Het gaat vaak om kwetsbare kinderen waarvoor specialistische zorg of een stevig ingrijpen geboden is. Met de instelling van de Transitie Autoriteit Jeugd (Stcrt. 2014, nr. 8813) hebben wij jeugdorganisaties een instrument aangereikt dat organisaties en gemeenten kan ondersteunen bij het maken van goede inkoopafspraken. De Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) kan bemiddelen en adviseren. Indien dat onvoldoende resultaat oplevert kan de TAJ ons adviseren bestuurlijke maatregelen te nemen. Daarnaast kan de TAJ, indien alleen langs die weg een oplossing bereikt kan worden, adviseren een financiële vergoeding te verstrekken in de bijzondere kosten die organisaties in het kader van de transitie moeten maken.

De regeling waarop deze toelichting betrekking heeft, bevat beleidsregels aan de hand waarvan wij verzoeken om een vergoeding zullen beoordelen.

Gevolgen voor de regeldruk

Instellingen die zich melden moeten een aanmeldformulier doorlopen en een onderbouwing meesturen. Het invullen van het formulier en het opzoeken en opsturen van de onderbouwing vergt gemiddeld ca. 5 uur per instelling. Bij een verwacht aantal van ca. 50–80 instellingen en een uurtarief van tussen de € 50 – € 120 is het totale bedrag aan administratieve lasten minder dan € 50.000. Over de regeldruk gevolgen bij de beantwoording van eventuele vervolgvragen van de TAJ aan instellingen gedurende het onderzoek, kan nu nog geen zinvolle inschatting worden gegeven. Daarom zal de tijdsbesteding voor instellingen hiervoor worden gemonitord. Mocht dit aanleiding geven tot het bijstellen van de begrote regeldrukgevolgen, zal dit bedrag worden aangepast en ook mee worden genomen in de kabinetsbrede doelstelling om de regeldruk voor bedrijven/instellingen, burgers en professionals met € 2,5 miljard te verminderen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Een eventuele vergoeding kan alleen betrekking hebben op die voorzieningen binnen de organisatie waar jeugdhulp wordt verleend, maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering worden uitgevoerd of meldingen van kindermishandeling en huiselijk geweld behandeld worden. Kosten die gemaakt worden voor de instandhouding van andere zorgvormen vallen niet onder deze regeling. In haar advisering zal de TAJ de relatie met andere zorgvormen en met passend onderwijs nadrukkelijk dienen te betrekken, omdat de verschillende functies nauw verweven kunnen zijn.

Artikel 2

De regeling onderscheidt drie vormen van kosten die voor een vergoeding in aanmerking komen:

  • Kosten die gemaakt moeten worden om de wettelijk gegarandeerde continuïteit van zorg gedurende 2015 te verzekeren. Het betreft de noodzakelijke tijdelijke instandhouding van voorzieningen waarvan de gemeente heeft besloten de bekostiging te beëindigen en/of de organisatie heeft besloten deze op te heffen en waar nog cliënten worden geholpen aan wie de hulp voor 1 januari 2015 is gestart en van wie de indicatie doorloopt in 2015. De kosten dienen in het bijzonder betrekking te hebben op de extra uitgaven die nog gedaan moeten worden om de hulp aan de resterende cliënten te kunnen voortzetten terwijl de inkomsten geleidelijk verminderen waardoor de kosten niet langer volledig gedekt zijn. Het kan dan zowel gaan om het langer voortzetten van arbeidscontracten als om kosten van huisvesting. De organisatie dient zich in te spannen om deze kosten zoveel mogelijk te beperken. Alleen onvermijdelijke kosten kunnen voor een vergoeding in aanmerking komen. Indien deze kosten niet in verhouding staan tot het belang van de zorg die wordt verleend kan de gemeente in overleg met de cliënten de zorg op een verantwoorde wijze overdragen aan een andere organisatie.

  • Kosten die gemaakt moeten worden omdat de organisatie in het verleden verplichtingen is aangegaan die gegeven de eisen die de nieuwe financier stelt niet meer voor bekostiging in aanmerking komen. Het gaat om organisaties die gemeenten vanwege het belang van de andere voorzieningen die deze uitvoeren in stand wil houden. Het kan bijvoorbeeld gaan om een organisatie die in goed overleg met de provincie of het zorgkantoor verschillende intramurale voorzieningen heeft opgezet, bijvoorbeeld om het hoofd te bieden aan wachtlijsten en waarvan de gemeenten besluiten daarvan één of enkele niet langer in te kopen of te subsidiëren en tegelijkertijd de overige intramurale en/of ambulante voorzieningen vanwege het belang dat zij in de regio vertegenwoordigen willen behouden.

  • Kosten die gemaakt moeten worden omdat organisaties een geobjectiveerd risico lopen met vertraging bekostigd te worden. De meeste organisaties hebben hun activiteiten geconcentreerd in één of enkele regio’s. Zij zijn gekend in die regio’s zowel bij gemeenten als bij verwijzers. Het ligt in de rede dat gemeenten en deze organisaties tijdig tot bevredigende afspraken rond de bekostiging en bevoorschotting van hun voorzieningen kunnen komen. Zij zullen ook in staat zijn verwijzers in de eigen omgeving van het belang van hun voorziening te overtuigen. Voor landelijk of bovenregionaal werkende voorzieningen met een grote geografische spreiding van de omzet bestaat een reëel risico dat de bekostiging en bevoorschotting ondanks bemiddeling en advisering door de TAJ in onvoldoende mate zekerheid oplevert voor het tijdig genereren van omzet in 2015. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn omdat enkele gemeenten er niet tijdig toe gebracht kunnen worden alsnog vooraf verplichtingen aan te gaan of een voorschot te verstrekken. Ook bestaat het risico dat verwijzers tijdelijk onvoldoende cliënten naar hen doorsturen. Zij zijn vaak ook afhankelijk van hoofdaannemers die zelf bepalen of zij zaken in handen zullen leggen van onderaannemers. Deze organisaties kunnen daardoor in acute betalingsproblemen geraken of in 2015 onvoldoende inkomsten genereren om het voorzieningen niveau op peil te houden, terwijl er een reële verwachting is dat de inkomsten in 2016 weer aan zullen trekken. Ten behoeve van deze voorzieningen kunnen wij op voorhand een eenmalig voorschot toekennen ter hoogte van 15% van de omzet van die voorziening in 2014. Deze vergoeding – ter hoogte van de bekostiging van twee maanden salaris van het personeel – stelt organisaties in staat ook wanneer in 2015 tijdige bekostiging of bevoorschotting van de zijde van gemeenten nog op zich laat wachten gedurende enkele maanden aan hun betalingsverplichtingen te voldoen. De organisatie kan, indien de inkomsten ondanks inspanningen deze te verwerven verder achterblijven bij de omzet in het voorafgaande jaar, verzoeken een aanvullend voorschot te verstrekken tot ten hoogste 80% van de jaaromzet in 2014. Het voorschot wordt verrekend met de inkomsten die de organisatie voor de betreffende voorziening in het betreffende jaar ontvangen heeft. Voor een voorschot komen uitsluitend organisaties in aanmerking die voor de bekostiging of bevoorschotting van een voorziening afhankelijk zijn van een groot aantal gemeenten en waarbij die bekostiging vanwege het grote aantal betrokken gemeenten mogelijk gedurende enige tijd op zich laat wachten. Van een groot aantal betrokkenen is sprake wanneer een organisatie aan de volgende criteria voldoet:

    • o In ten minste 10 regio’s wordt een omzet van ten minste 2% gehaald

    • o In ten hoogste twee samenwerkingsregio’s wordt een omzet van ten hoogste 30% per regio behaalt

    • o In andere regio’s wordt een omzet van ten hoogste 20% per regio behaalt.

Artikel 3

Een vergoeding als bedoeld in deze regeling wordt alleen toegekend indien dat gegeven de belangen die daarmee gemoeid zijn noodzakelijk en onvermijdelijk is. In dat krachtenveld hebben de gemeenten, de ministeries, voormalige financiers, de organisaties en mogelijk ook andere partijen ieder een verantwoordelijkheid. In de regel zullen gemeenten en organisaties in staat zijn samen goede oplossingen te bereiken. Wanneer dat niet lukt is maatwerk nodig waarbij vaak met enige bemiddeling en advisering volstaan zal kunnen worden. De verzoeker richt zich daarom bij voorkeur eerst tot de TAJ. De TAJ zal eerst nagaan of er nog andere mogelijkheden zijn om de problemen waarvoor de organisatie zich gesteld ziet op te lossen. Die mogelijkheden kunnen zowel betrekking hebben op de eigen mogelijkheden van de organisatie om management beslissingen te nemen om kosten te beperken en het takenpakket aan de eisen van gemeenten aan te passen. Daarnaast kan worden nagegaan of gemeenten als eerst verantwoordelijken bij de inkoop met de specifieke problematiek van de organisatie voldoende rekening heeft gehouden. De TAJ kan daarbij ondersteuning bieden. Wij zullen dan ook organisaties die rechtstreeks een beroep doen op deze regeling eerst naar de TAJ verwijzen. Mocht de TAJ het verzoek niet in behandeling (kunnen) nemen, dan zullen wij het verzoek beoordelen op basis van het voorliggende verzoek.

Artikel 4a

De vergoeding die organisaties in staat stelt een voorziening uitsluitend in stand te houden om cliënten continuïteit te bieden in lopende trajecten is gemaximeerd op 80% van de jaaromzet van de voorziening in 2014. In de regel zal een beperktere vergoeding volstaan omdat de aanspraak op continuïteit van zorg in de meeste gevallen al lopende het jaar zal aflopen.

Artikel 4b

De vergoeding die wordt verstrekt voor kosten die voortvloeien uit verplichtingen die in het verleden zijn aangegaan, wordt alleen toegekend indien gemeenten bereid zijn de overige voorzieningen die de organisatie biedt meerjarig te garanderen. Door een meerjarige verplichting aan te gaan bevestigt de gemeente het belang van de voorziening voor haar verzorgingsgebied en wordt voorkomen dat geld wegvloeit naar een organisatie die op korte termijn dreigt te worden beëindigd.

De vergoeding moet er daadwerkelijk toe leiden dat de organisatie na deze aanpassing financieel gezond is. De organisatie zal daarom aannemelijk moeten maken dat de aanpassingen die zij wil doorvoeren toereikend zijn, bijvoorbeeld door overlegging van een reorganisatieplan en een verklaring van een accountant waaruit blijkt dat dit plan geschikt is om lasten en baten structureel met elkaar in evenwicht te brengen.

De kosten die samenhangen met de beëindigen van een voorziening zullen in beginsel met eigen vermogen gefinancierd moeten worden. Alleen wanneer de kosten dusdanig zijn dat de organisatie deze niet op die wijze kan bekostigen en de gemeente niet in staat blijkt deze in de reguliere bekostiging mee te financieren kan aanvullend een vergoeding op grond van deze regels worden verstrekt om een mogelijk faillissement af te wenden.

De langdurige verplichtingen waarop dit artikel ziet moet de organisatie op verantwoorde wijze zijn aangegaan. In de regel zullen de kosten betrekking hebben op kosten die samenhangen met onvermijdelijke afvloeiing van personeel, doorlopende huurverplichtingen of kapitaalslasten. De voorziening moet de voorziening in goed overleg met de toenmalige financier hebben opgezet en de financier moet bereid zijn geweest de voorziening gedurende meerdere jaren te bekostigen.

De vergoeding moet in redelijke verhouding staan tot het belang dat met voortzetting van de organisatie wordt gediend. Is dat niet het geval, dan doet de gemeente er goed aan de hulp bij een andere organisatie in te kopen.

Artikel 4c

De vergoeding die erin moet voorzien dat de organisatie in staat is aan zijn financiële verplichtingen te voldoen wordt bij wijze van voorschot op in 2015 te ontvangen inkomsten verstrekt. Van verrekening kan geheel of gedeeltelijk worden afgezien indien de omzet in de voorziening waarvoor de vergoeding is verstrekt in 2015 minder dan 80% bedraagt van de jaaromzet in 2014 en de vergoeding noodzakelijk is om te voorkomen dat de organisatie alsnog in betalingsproblemen geraakt. De organisatie dient zich daarbij maximaal in te spannen om in 2015 (alsnog) tijdig tot goede inkoopafspraken te komen en kan daarbij de Autoriteit verzoeken haar daarin te ondersteunen. Wij verwachten dat ook organisaties met een grote spreiding van de omzet op deze wijze voldoende garanties worden geboden zich op de komende veranderingen voor te bereiden.

Artikel 4d

Het kan voorkomen dat organisaties op meerdere gronden een beroep doen op een vergoeding. Een voorschot om aan financiële verplichtingen te voldoen kan samenlopen met een verzoek om een vergoeding om de afkoop van eenmalig langlopende verplichtingen te kunnen bekostigen en/of een vergoeding die de organisatie in staat moet stellen continuïteit van zorg te bieden. Bij de vaststelling van de vergoeding en de daaraan te stellen voorwaarden zal met die samenloop rekening worden gehouden.

Artikel 5

Indien gemeenten tekortschieten in hun inkoopbeleid kunnen wij bestuurlijke maatregelen nemen op basis waarvan gemeenten gehouden zijn verplichtingen met organisaties aan te gaan. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een gemeente weigert noodzakelijke zorg in te kopen. Ook in die situaties kan het voorkomen dat er sprake is van verplichtingen uit het verleden waar de gemeente in redelijkheid niet aan kan voldoen. Daarom biedt dit artikel de mogelijkheid om ook in die gevallen (aanvullend) een vergoeding aan een organisatie toe te kennen.

Artikel 6

Een vergoeding kan worden verminderd of ingetrokken indien blijkt dat organisaties onjuiste gegevens hebben verstrekt of de voorwaarden waaronder de vergoeding is toegekend niet worden nageleefd. Over het besteding van de vergoeding dient in ieder geval een verantwoording te worden ingediend door de ontvanger. In deze verantwoording dient aangetoond te worden dat de voorwaarden zijn nageleefd.

Voorwaarden kunnen onder andere betrekking hebben op het leveren en verifiëren van financiële en andere relevante informatie, het overleggen van accountantsverklaringen en reorganisatieplannen, de verantwoording van bestede middelen en alle overige gegevens die wij noodzakelijk oordelen om tot een verantwoorde toekenning van een vergoeding over te kunnen gaan.

Artikel 7

Voor de uitvoering van deze regeling is tot 1 januari 2018 € 200 mln. beschikbaar. Dat betekent dat vergoedingen alleen worden toegekend zolang dit budget niet is uitgeput. Met dit budget moet het mogelijk zijn om de noodzakelijke transitie te ondersteunen. Bij de toekenning stellen we zeker dat er in de tijd consistent en sober met deze middelen wordt omgegaan en de uitgekeerde middelen doelmatig worden ingezet.

Artikel 8

De TAJ staat open voor instellingen die zich willen melden voor ondersteuning bij het maken van goede inkoopafspraken. Eventuele toekenningen kunnen vanaf 1 oktober plaatsvinden. De regeling is bedoeld om continuïteitsproblemen in de transitiefase op te vangen. Wij gaan ervan uit dat de meeste problemen die zich als gevolg van de transitie voordoen in de loop van 2015 kunnen worden opgelost. Er zullen zich echter ook in de jaren daarna nog nieuwe problemen kunnen aandienen, bijvoorbeeld omdat pas dan blijkt dat de instroom van nieuwe cliënten structureel bij eerdere verwachtingen achterblijft. Naarmate de tijd vordert zal het in toenemende mate gaan om problemen die tot de normale ontwikkelingen binnen de jeugdhulp gerekend moeten worden waarop organisaties geacht worden zelfstandig te kunnen anticiperen. Wij gaan ervan uit dat dit punt uiterlijk drie jaar na inwerkingtreding van de wet voor alle organisaties bereikt moet zijn.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven