Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 26 augustus 2014, nr. WJZ-665627, houdende wijziging van de Mediaregeling 2008 in verband met het vaststellen van nadere regels voor de toepassing van artikel 2.132, vierde tot en met zesde lid, van de Mediawet 2008

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 2.132, zesde lid, van de Mediawet 2008;

BESLUIT:

ARTIKEL 1

De Mediaregeling 2008 wordt als volgt gewijzigd:

Na het opschrift van Afdeling 2.3. worden de volgende artikelen ingevoegd:

Artikel 11a Experimentele nevenactiviteiten

  • 1. De NPO en de publieke media-instellingen melden een experimentele nevenactiviteit als bedoeld in artikel 2.132, vierde lid, van de wet voorafgaand aan de start daarvan bij het Commissariaat.

  • 2. De melding geschiedt op een door het Commissariaat vast te stellen wijze.

  • 3. De melding bevat in elk geval:

    • a. een precieze beschrijving van de nevenactiviteit;

    • b. de doelstellingen van de nevenactiviteit;

    • c. een onderbouwing van de wijze waarop de nevenactiviteit verband houdt met of ten dienste staat van de verwezenlijking van de publieke media-opdracht en direct gerelateerd is aan het media-aanbod van de publieke media-instelling;

    • d. de wijze waarop de nevenactiviteit wordt gefinancierd, met een onderbouwing van de marktconformiteit en kostendekkendheid;

    • e. de naam, vestigingsplaats, contactgegevens, alsmede de aard en omvang van de (bedrijfs)activiteiten van de mediabedrijven en culturele instellingen met wie in het kader van de nevenactiviteit wordt samengewerkt;

    • f. een onderbouwing van de keuze voor de mediabedrijven en culturele instellingen met wie in het kader van de nevenactiviteit wordt samengewerkt en de wijze waarop die keuze wordt herbeoordeeld; en

    • g. een beschrijving van de wijze waarop de nevenactiviteit wordt geëvalueerd.

Artikel 11b Looptijd experimentele nevenactiviteiten

  • 1. Een experimentele nevenactiviteit is in duur beperkt tot een looptijd van ten hoogste een jaar.

  • 2. Eenmalige verlenging met ten hoogste een jaar is mogelijk, mits de nevenactiviteit zonder substantiële wijzigingen wordt voortgezet en de verlenging voor afloop van de oorspronkelijke looptijd wordt gemeld bij het Commissariaat. Artikel 11a, eerste en tweede lid, is van toepassing.

  • 3. Een nevenactiviteit die naar zijn aard nagenoeg identiek is aan een eerder bij wijze van experiment uitgevoerde nevenactiviteit kan niet opnieuw als experimentele nevenactiviteit verricht worden binnen een jaar na afloop van de eerder uitgevoerde nevenactiviteit.

Artikel 11c Omvang experimentele nevenactiviteiten

Een experimentele nevenactiviteit is zodanig in omvang beperkt dat de totale inbreng van de NPO of een publieke media-instelling in de experimentele nevenactiviteit niet meer bedraagt dan 150.000 euro.

Artikel 11d Voortzetting experimentele nevenactiviteiten gedurende aanvraag toestemming

Als binnen de maximale looptijd van een experimentele nevenactiviteit voor die nevenactiviteit een aanvraag voor toestemming als bedoeld in artikel 2.132, eerste lid, van de wet bij het Commissariaat is ingediend, kan de desbetreffende nevenactiviteit worden voortgezet totdat het Commissariaat op de aanvraag heeft beslist.

Artikel 11e Verantwoording experimentele nevenactiviteiten

  • 1. In de begroting, bedoeld in artikel 2.147 van de wet, wordt een beschrijving gegeven van:

    • a. de experimentele nevenactiviteiten die door de NPO en de landelijke publieke media-instellingen worden verricht; en

    • b. de voorgenomen experimentele nevenactiviteiten in het komende kalenderjaar.

  • 2. De NPO vermeldt in het verslag, bedoeld in artikel 2.58 van de wet, de uitgevoerde experimentele nevenactiviteiten in het afgelopen kalenderjaar.

  • 3. Regionale en lokale publieke media-instellingen geven in hun jaarlijkse begroting een beschrijving van:

    • a. de experimentele nevenactiviteiten die door de desbetreffende regionale of lokale media-instelling worden verricht; en

    • b. de voorgenomen experimentele nevenactiviteiten in het komende kalenderjaar.

  • 4. Regionale en lokale publieke media-instellingen vermelden in hun jaarverslagen de uitgevoerde experimentele nevenactiviteiten in het afgelopen kalenderjaar.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

Doel van de regeling

Op 1 januari 2014 is de wettelijke bepaling voor experimenten met nevenactiviteiten van de publieke omroepen in werking getreden (artikel 2.132, vierde tot en met zesde lid, Mediawet 2008). Het is voor een goede uitvoering nodig enkele nadere regels vast te stellen. Artikel 2.132, zesde lid, van de Mediawet 2008 biedt daarvoor de grondslag.

Achtergrond van de regeling

In de brieven van 17 juni 20111 en 6 maart 20122 heeft het toenmalige kabinet aangekondigd meer ruimte te willen maken voor publiek-private samenwerking op het terrein van de media. Doel is het versterken en verbeteren van de nieuws- en informatievoorziening. Daarnaast beoogde het kabinet een verruiming van de mogelijkheden voor samenwerking tussen publieke omroepen en culturele instellingen. Deze beleidsdoelstellingen zijn mede ingegeven door analyses en voorstellen van de commissie-Brinkman, die de situatie van met name de regionale pers heeft onderzocht. Deze commissie adviseerde om bundeling van regionale journalistieke krachten mogelijk te maken. Verruiming van de wettelijke mogelijkheden voor journalistieke samenwerking zou kunnen leiden tot de vorming van regionale mediacentra. Deze aanbevelingen zijn later door mevrouw Brakman, destijds lid van de commissie-Brinkman, nader uitgewerkt. Haar rapport is met conclusies van het toenmalige kabinet bij brief van 6 december 2011 aan de Tweede Kamer gezonden.3 Een van de conclusies was dat een experimenteerbepaling meer mogelijkheden kan bieden voor pers en omroep om sneller in te spelen op ontwikkelingen en in dat kader samenwerkingsprojecten te starten. Als het gaat om samenwerking die buiten het kader van de uitvoering van de hoofdtaak van publieke media-instellingen valt, is er sprake van nevenactiviteiten. Voor nevenactiviteiten is op grond van de Mediawet 2008 echter voorafgaande toestemming van het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vereist. Partijen ervaren dit als een belemmering om voortvarend samenwerkingsprojecten te kunnen starten. Een experimenteerbepaling maakt het voor publieke media-instellingen, zowel op landelijk, regionaal als lokaal niveau, mogelijk om zonder voorafgaande goedkeuring samenwerkingsprojecten met mediabedrijven en culturele instellingen op te zetten. Op grond van de experimenteerbepaling kan na voorafgaande melding bij het Commissariaat al gestart worden met de activiteiten. Het Stimuleringsfonds voor de Pers en het Commissariaat ondersteunen het voorstel voor een dergelijke experimenteerbepaling. Het huidige kabinet heeft op deze voorstellen voortgebouwd. In de Wet tot wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren is een experimenteerbepaling opgenomen (artikel 2.132, vierde tot en met zesde lid, van de Mediawet 2008). Hoewel de aanbevelingen van de commissie Brinkman en van mevrouw Brakman zich concentreren op de regio, heeft het kabinet besloten dat er geen aanleiding is de experimenteerbepaling te beperken tot de regio. Ook de landelijke en lokale publieke media-instellingen kunnen de experimenteerbepaling benutten voor samenwerking.

Aard van de experimentele nevenactiviteiten

De experimenteerbepaling ziet op activiteiten buiten het kader van de uitvoering van de publieke taak van de publieke media-instellingen. De bepaling is met name bedoeld om samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen buiten de uitvoering van de publieke hoofdtaak te vergemakkelijken. Het gaat dus niet om samenwerking in het kader van de uitvoering van de hoofdtaak. Publiek-private samenwerking, bijvoorbeeld redactionele samenwerking, die rechtstreeks dient ter uitvoering van de hoofdtaak is binnen de regels van de wet zonder voorafgaande toets al mogelijk. Ook eenmalige samenwerkingsprojecten van beperkte omvang en duur met mediabedrijven en culturele instellingen buiten de hoofdtaak, bijvoorbeeld in het kader van festivals of evenementen, zijn op grond van de huidige regels en het beleid van het Commissariaat zonder voorafgaande melding of goedkeuring mogelijk. De experimenteerbepaling is bedoeld voor het opzetten van meer structurele samenwerkingsprojecten. Bij samenwerking met mediabedrijven geldt daarbij dat de samenwerking gericht moet zijn op versterking en verbetering van de nieuws- en informatievoorziening (artikel 2.132, vierde lid, onderdeel a, van de Mediawet 2008). En voor alle experimentele nevenactiviteiten geldt uiteraard ook dat ze moeten voldoen aan de wettelijke eisen voor nevenactiviteiten: de activiteiten moeten verband houden met of ten dienste staan van de hoofdtaak van de publieke media-instelling en moeten direct gerelateerd zijn aan het media-aanbod van de publieke media-instelling (artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008). De publieke media-instellingen zijn er in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor dat experimentele nevenactiviteiten aan de wettelijke criteria voldoen. Dat de voorafgaande goedkeuring is vervangen door een voorafgaande melding betekent immers niet dat de wettelijke eisen opzij gezet worden of dat het toezicht van het Commissariaat vervalt. Experimentele nevenactiviteiten mogen niet in strijd met de wet zijn en daarop zal ook lopende een experiment door het Commissariaat toezicht worden gehouden. Bij de landelijke publieke media-instellingen blijft ook de voorafgaande toetsing door de NPO op schadelijkheid voor de hoofdtaak op basis van de artikelen 2.133, juncto 2.110 tot en met 2.112 van de wet van toepassing. De experimenteerbepaling is dus geen vrijbrief om los van de wettelijke kaders te doen wat men wil.

De aard van de activiteiten kan heel divers zijn. Artikel 2.132, vijfde lid, van de Mediawet 2008 omschrijft de activiteiten als het leveren van goederen en diensten, met inbegrip van rechten en verplichtingen. Dat is een formele aanduiding die een ruim arsenaal aan activiteiten omvat zonder daarin op voorhand beperkend te zijn. Het inbrengen van kennis, personeel, financiering, distributiefaciliteiten, programmamateriaal en gebruiksrechten op merken en logo’s, het valt er allemaal onder.

Inhoud van de regeling

Op grond van artikel 2.132, zesde lid, Mediawet 2008 kunnen bij ministeriële regeling nadere regels gesteld worden over de wijze van melden van experimentele nevenactiviteiten, de omvang en duur van deze experimenten, de aard en inhoud van de activiteiten en de samenwerking met mediabedrijven en culturele instellingen. Deze regeling bevat enkele nadere regels over de wijze waarop de melding dient plaats te vinden en de maximale duur en omvang van de activiteiten.

Administratieve lasten

Voor de publieke media-instellingen zullen er geen gevolgen voor de administratieve lasten zijn als gevolg van de meldingsplicht. In plaats van een aanvraag voor goedkeuring, zal er een melding gedaan moeten worden bij het Commissariaat. Daarvoor zal het Commissariaat een (digitaal) meldingsformulier kunnen vaststellen. Vermelding van informatie over de experimentele nevenactiviteiten in de begroting en het jaarverslag, leidt niet of nauwelijks tot extra administratieve lasten. Deze informatie kan worden overgenomen uit de melding.

Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 11a

Dit artikel bevat de inhoudelijke eisen die aan een melding worden gesteld. De experimenteerbepaling strekt er niet toe de eisen die aan nevenactiviteiten worden gesteld opzij te zetten. Hoewel deze niet vooraf worden getoetst, moeten ook experimentele nevenactiviteiten voldoen aan de wettelijke criteria, zoals die door het Commissariaat worden gehanteerd en nader zijn ingevuld. Daarom is de inhoud van de melding afgestemd op die criteria. Op grond van de eisen van de onderdelen c en d, zal de publieke media-instelling moeten onderbouwen dat de experimentele nevenactiviteiten voldoen aan de wettelijke eisen die aan alle nevenactiviteiten worden gesteld. Deze eisen corresponderen met artikel 2.132, derde lid, van de Mediawet 2008. Het Commissariaat bepaalt de praktische wijze van melding, door bijvoorbeeld elektronische meldingsformulieren vast te stellen. Een melding dient volledig en conform de voorschriften ingevuld te zijn. Het is van belang dat publieke media-instellingen hun verantwoording nemen en transparant zijn over alle activiteiten die zij verrichten. Daarom nemen zij informatie over experimentele nevenactiviteiten op in hun begrotingen en jaarverslagen. Daarnaast zal het Commissariaat de gemelde nevenactiviteiten opnemen in een register zoals dat nu ook voor gewone nevenactiviteiten wordt bijgehouden.

Voor de toepassing van de regels over nevenactiviteiten is in beleidslijnen van het Commissariaat nader uitgewerkt wat onder een culturele instelling en een mediabedrijf wordt verstaan. Een culturele instelling is een instelling die zich in hoofdzaak bezighoudt met de ontwikkeling, productie, distributie, presentatie, behoud en/of beheer van een cultureel product, of die een inhoudelijk ondersteunende functie vervult ten behoeve van een deel of het geheel van de culturele sector, op het vlak van educatie of algemene promotie van de culturele sector. Onder de culturele sector wordt in dit verband verstaan de sector die bestaat uit de deelsectoren podiumkunsten, film, beeldende kunst en vormgeving, musea en cultureel erfgoed, bibliotheekwerk, letteren, en architectuur. Of en in welke mate een culturele instelling door de overheid gesubsidieerd wordt, is daarbij niet van belang.

Onder mediabedrijven wordt verstaan ondernemingen die zich in hoofdzaak bezighouden met de productie en het verspreiden dan wel doen verspreiden van media-inhoud zowel elektronisch als op papier aan het algemene publiek of delen daarvan, op basis van redactionele besluitvorming, het gebruik maken van de redactionele verantwoordelijkheid als bedoeld in artikel 1.1 Mediawet 2008, daaronder begrepen. Hieronder vallen dus ook commerciële media-instellingen in de zin van de Mediawet 2008.

Artikelen 11b en 11d

Experimentele nevenactiviteiten hebben een looptijd van ten hoogste één jaar. Het kan echter zijn dat een experiment, bijvoorbeeld vanwege de deelname van veel verschillende partijen en de daarmee samenhangende organisatie, niet volledig tot zijn recht kan komen binnen die periode. Dan is er de mogelijkheid om de experimentele nevenactiviteiten eenmalig met ten hoogste één jaar te verlengen. Dit moet dan wel voor afloop van de oorspronkelijke looptijd worden gemeld. De verlengingsmogelijkheid is niet bedoeld om het experiment in een nieuw jasje te steken, bijvoorbeeld door daaraan substantieel nieuwe activiteiten toe te voegen of door er belangrijke nieuwe partners bij te betrekken. Om misbruik van de regeling tegen te gaan is tevens bepaald dat experimentele activiteiten die nagenoeg identiek zijn aan eerder uitgevoerde experimenten, niet opnieuw als experiment gestart kunnen worden binnen een jaar na afloop van die eerdere experimenten.

Succesvolle experimenten kunnen na de experimenteerperiode voortgezet worden als structurele nevenactiviteit. Op dat moment zal er wel een reguliere voorafgaande toetsing conform artikel 2.132, eerste lid, van de Mediawet 2008 moeten plaatsvinden. Artikel 11d beoogt te voorkomen dat een experiment gestopt moeten worden omdat niet voor het einde van de looptijd een beslissing over de goedkeuring kan worden genomen. Als voor het einde van de looptijd een aanvraag voor goedkeuring bij het Commissariaat is ingediend, kan het experiment worden voortgezet totdat het Commissariaat heeft beslist op de aanvraag. Deze regeling is hetzelfde als de regeling voor experimenten met aanbodkanalen op basis van artikel 2.21a, van de Mediawet 2008 en de artikel 1c, tweede lid, van het Mediabesluit 2008.

Artikel 11c

Experimentele nevenactiviteiten – het woord zegt het al – zullen in omvang beperkt moeten blijven. Bovendien rechtvaardigt de afwijking van voorafgaande goedkeuring dat experimenten niet uit de hand lopen. Daarom is er een drempel ingebouwd. Voorafgaande goedkeuring is niet nodig als de totale inbreng in een experimentele nevenactiviteit niet boven 150.000 euro uitkomt. Voor dit bedrag is aansluiting gezocht bij de subsidiegrens die het Stimuleringsfonds voor de pers hanteert in de subsidieregeling voor regionale journalistieke samenwerking.4 Er is gekozen voor een vast bedrag om te voorkomen dat er onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de drempels en de drempelbedragen per jaar fluctueren.

Artikel 11e

Artikel 11e regelt dat de publieke media-instellingen in hun begrotingen en jaarverslagen vermelden welke experimentele nevenactiviteiten zij verrichten, hebben verricht of van plan zijn te gaan verrichten en wat de inbreng daarin is. Deze bepaling zorgt er voor dat de publieke media-instellingen transparant te werk gaan bij het uitvoeren van experimenten en al hun activiteiten publiekelijk verantwoorden.

Artikel II

De experimenteerbepaling van artikel 2.132 van de Mediawet 2008 is al per 1 januari 2014 in werking getreden. Bij betrokken partijen – de publieke media-instellingen, mediabedrijven, culturele instellingen en het Commissariaat – bestaat grote behoefte aan invulling van de nadere voorwaarden voor het kunnen uitvoeren van experimenten. Om die reden is afgeweken van de vaste verandermomenten en is gekozen voor snelle inwerkingtreding.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Tweede Kamer, 2010–2011, 32 827, nr. 1.

X Noot
2

Tweede Kamer, 2011–2012, 32 827, nr. 30.

X Noot
3

Tweede Kamer, 2011–2012, 31 777, nr. 26.

X Noot
4

Regeling van het Stimuleringsfonds voor de pers van 17 juli 2012, nr. 22288, tot vaststelling van een tijdelijke subsidieregeling regionale journalistieke samenwerking 2012.

Naar boven