Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 augustus 2014, nr.VO/660301 houdende wijziging van de Regeling Voorzieningenplanning VO in verband met enkele technische en licht beleidsmatige wijzigingen

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op artikel 76 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling voorzieningenplanning VO wordt als volgt gewijzigd

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst van het artikel wordt de aanduiding ‘1’ geplaatst.

2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidend:

  • 2. Het bevoegd gezag maakt bij de aanvraag voor splitsing gebruik van het aanvraagformulier dat is opgenomen in bijlage 2.

B

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 7a. Omzetting bijzondere school in een openbare school

Het bevoegd gezag meldt voor 1 april van enig kalenderjaar schriftelijk aan de Minister het voornemen van de omzetting van een bijzondere school in een openbare school per 1 augustus van dat kalenderjaar. Bij de melding toont het bevoegd gezag aan dat het overleg heeft gevoerd met burgemeester en wethouders van de betreffende gemeente.

C

Bijlage 2 wordt vervangen door bijlage 1 behorende bij deze regeling.

D

De laatste twee volzinnen van bijlage 3 worden vervangen door: De splitsing wordt goedgekeurd als de totale uitkomsten van de prognoses voor zowel het zesde als het tiende jaar gelijk zijn aan of groter zijn dan de stichtingsnorm.

E

Bijlage 5 wordt vervangen door bijlage 2 behorende bij deze regeling.

F

Bijlage 6 wordt vervangen door bijlage 3 behorende bij deze regeling.

G

Bijlage 7 wordt vervangen door bijlage 4 behorende bij deze regeling.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

BIJLAGE 1

Bijlage 2. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

BIJLAGE 2

Bijlage 5. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

BIJLAGE 3

Bijlage 6. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

BIJLAGE 4

Bijlage 7. bij de Regeling voorzieningenplanning VO

Inleiding

De vorming van een nieuwe nevenvestiging leidt tot wijziging van de leerlingstromen. Dat geldt ook voor de uitbreiding van het onderwijsaanbod op een bestaande vestiging (als gevolg van een aanvraag ex artikel 72, derde of vierde lid WVO) met dezelfde schoolsoort(en) als op een in de nabijheid gelegen andere school. De reden daarvoor is dat de afstand tussen het woonadres van een leerling en de (vestiging van een) school een van de belangrijkste motieven vormt bij de schoolkeuze. Met andere woorden: leerlingen van een bestaande school kiezen wellicht voor een nieuwe (vestiging van een) school – met de zelfde schoolsoort(en) – als die laatste school dichter bij hun woonadres gelegen is. Voor de bestaande school levert de nieuwe vestiging of uitbreiding van het onderwijsaanbod mogelijk leerlingverlies op.

Een nieuwe nevenvestiging of uitbreiding van het onderwijsaanbod komen tot stand in een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). De mogelijk benadeelde school kan zijn bedenkingen tegen de voorgenomen nieuwe onderwijsvoorziening kenbaar maken (zie artikel 72, zesde lid van de WVO). Het bestuur van de bestaande school dat niet deelneemt aan het RPO, moet het leerlingverlies aantonen. Bedraagt het leerlingverlies meer dan 10%, dan wordt de aanvraag voor de nieuwe voorziening in het RPO door de Minister afgewezen, tenzij het bewuste bestuur heeft verklaard met het leerlingverlies in te stemmen. De Minister zal de geuite bedenkingen pas meewegen in zijn besluit als het adres van de nieuwe nevenvestiging vaststaat. Zo lang dat niet het geval is, kan een exacte verliesberekening immers niet plaats vinden.

Berekening leerlingverlies

a. Algemeen

Begripsbepalingen.

Hieronder wordt verstaan onder:

Onderbouw: voor vbo en mavo de eerste twee leerjaren en voor havo en vwo de eerste drie leerjaren;

Bovenbouw: de overige leerjaren van vbo, mavo, havo en vwo.

Het leerlingverlies voor de bestaande school wordt berekend op basis van de leerlingtelling in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag van de nieuwe voorziening. Dit gebeurt door de leerlingen van de bestaande school per schoolsoort en per postcodegebied toe te rekenen aan de bestaande school of aan de nieuwe school op basis van de hemelsbreed gemeten, kortste afstand.

Toelichting

Op basis van hemelsbreed de kortste afstand rekent men de leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) per groep uit hetzelfde postcodegebied (dus niet individueel) toe aan de bestaande of de nieuwe school. Voor de bepaling van de afstand gaat men uit van het middelpunt van het postcodegebied. Het bestuur van de bestaande school kan informatie inwinnen over aantallen leerlingen per schoolsoort per postcodegebied alsook over de hemelsbreed gemeten afstand vanuit een postcodegebied tot bepaalde adressen, bij:

DUO, Onderwijsdiensten,

Postbus 606,

2700 ML in Zoetermeer.

b. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij verplaatsing, uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een vbo-afdeling (tevens voor een nieuwe nevenvestiging waaraan bij de totstandkoming ook afsluitend onderwijs wordt toegestaan)

Bij een voorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdelen a, d, e, en f van de WVO geldt voor de berekening van het leerlingverlies stapsgewijs de volgende methode.

  • 1. Het leerlingverlies eerst in absolute aantallen per schoolsoort voor de bovenbouw berekenen (volgens de kortste afstand, zie hierboven);

  • 2. De absolute aantallen per schoolsoort uitdrukken in een percentage van het totaal aantal leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de bovenbouw;

  • 3. Het leerlingverliespercentage van de bovenbouw gelijkstellen aan dat van de onderbouw.

    • In geval van een of meer gemeenschappelijke leerjaren met een of meer schoolsoorten waarvoor het leerlingverlies wordt berekend:

  • 4. Het leerlingverliespercentage voor de onderbouw uitdrukken in een absoluut aantal leerlingen, in twee stappen, te weten:

    • a. Het aantal leerlingen van een schoolsoort in de onderbouw berekenen volgens de verhouding van het aantal leerlingen van die schoolsoort in de bovenbouw ten opzichte van de aantallen leerlingen van de andere schoolsoorten in de bovenbouw.

    • b. Het volgens a berekende aantal leerlingen van een schoolsoort vermenigvuldigen met het verliespercentage conform de bovenbouw.

    • In geval van zelfstandige leerjaren in de onderbouw:

  • 4. De leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de onderbouw vermenigvuldigen met het percentage leerlingverlies in de bovenbouw (uitkomst stap 2);

  • 5. Het absolute leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw en de bovenbouw optellen.

  • 6. Het totaal aantal leerlingen van onder- en bovenbouw dat het verlies vormt, tot slot uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.

Uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een vbo-afdeling heeft formeel slechts gevolgen voor de leerjaren in de bovenbouw. De veronderstelling is echter dat een dergelijke uitbreiding ook aanzuigende werking heeft op de leerjaren in de onderbouw. Vandaar dat ook leerlingverlies in de onderbouw mag worden meegerekend.

Bij een categorale school wordt het leerlingverlies berekend op basis van alle leerjaren. Dit wil zeggen dat alle leerlingen van die bepaalde schoolsoort die (vanwege de kortere afstand) voor de nieuwe school zouden opteren, bij elkaar worden opgeteld. Dat totale leerlingverlies wordt afgezet tegen het totaal aantal leerlingen van de (betreffende vestiging van de) categorale school en in het leerlingverliespercentage uitgedrukt.

Rekenvoorbeeld

Stel school A wil op vestiging 01 (A01) een uitbreiding met havo afsluitend onderwijs. Op korte afstand ligt vestiging 02 van school B (B02) waar – naast vwo – ook havo wordt aangeboden. Vestiging B02 kent de volgende samenstelling van leerlingen:

Onderbouw

Bovenbouw

Totaal

Havo/vwo:

360

havo:

200

660

   

vwo:

100

 

Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B02 voor havo, leerjaren vier en vijf, berekend worden op 34 van de in totaal 200 havo-leerlingen in de bovenbouw van B02, zijnde 17% (stappen 1 en 2 onder b).

Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en tot en met drie van het havo op vestiging B02 een leerlingverlies van 17% geldt (stap 3 onder b). Het aantal leerlingen havo in de onderbouw bedraagt in de verhouding havo-vwo in de bovenbouw: 2/3 x 360 = 240 leerlingen. Het leerlingverlies havo voor de onderbouw is dan 17% van 240 = 41 leerlingen (stappen 4a en b onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor het havo op 75 leerlingen (stap 5 onder b).

Vestiging B02 omvat in totaal 660 leerlingen. Het leerlingverliespercentage voor de vestiging met havo en vwo is 11% (75 gedeeld op 660). Het leerlingverlies wordt namelijk berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op vestiging B02 (stap 6 onder b).

Daarvan wordt, als de bestaande vestiging B02 van een andere richting is dan het aangevraagde havo afsluitend onderwijs, 25% afgetrokken (zie d). Het leerlingverliespercentage is dan 8%. Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B tegen de uitbreiding wordt dan niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies immers kleiner is dan 10%.

Zou B02 van dezelfde richting zijn als het aangevraagde havo afsluitend onderwijs dan wordt de aanvraag afgewezen (verliespercentage is 11% en dus hoger dan de grens van 10%).

c. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw

Bij de vorming van een nieuwe nevenvestiging, als bedoeld in artikel 72, derde lid onderdeel b van de WVO, wordt het leerlingverlies van een bestaande vestiging van een school of scholengemeenschap berekend op basis van de onderbouw. Hier gelden de volgende methoden:

  • A. In geval van een of meer gemeenschappelijke leerjaren met een of meer schoolsoorten waarvoor het leerlingverlies wordt berekend:

    • 1. Stappen 1 tot en met 4 conform b;

    • 2. Het absolute leerlingverlies in de gemeenschappelijke leerjaren en in de zelfstandige leerjaren van de onderbouw optellen.

    • 3. Het totaal aantal leerlingen van de onderbouw dat het verlies vormt, tot slot uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.

  • B. In geval van zelfstandige leerjaren in de onderbouw waarvoor het leerlingverlies wordt berekend of in geval van een categorale bestaande school:

    • 1. Het leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw berekenen (volgens de kortste afstand, zie hierboven);

    • 2. Het aantal leerlingen van stap 1 uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.

Rekenvoorbeeld

Stel school A wil een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw mavo en vbo starten. Op korte afstand ligt de hoofdvestiging van school B (B00) waar, naast vwo en havo, ook mavo en vbo worden aangeboden. Vestiging B00 kent de volgende samenstelling van leerlingen:

Onderbouw

Bovenbouw

Totaal

Vwo/havo/mavo:

200*

mavo:

200

1 260

mavo/vbo:

300*

vbo:

200

 

havo lj. 3:

60

havo:

150

 

vwo lj. 3:

50

vwo:

100

 

*: leerjaren een en twee gemeenschappelijk

Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B00 voor mavo en vbo, leerjaren drie en vier, berekend worden op 80 van de in totaal 400 mavo/vbo-leerlingen in de bovenbouw van B00, zijnde 20% (stappen 1 en 2 cf onder b). Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en twee van het vbo en mavo op vestiging B02 een leerlingverlies van 20% geldt (stap 3 cf onder b). Het aantal leerlingen mavo in de gemeenschappelijke leerjaren vwo/havo/mavo bedraagt in de verhouding vwo/havo/mavo in de bovenbouw: 200/450 x 200 = 89 leerlingen. Het leerlingverlies mavo voor de gemeenschappelijke leerjaren is dan 20% van 89 = 18 leerlingen (stappen 4a en b cf onder b). Het leerlingverlies voor de onderbouw mavo/vbo bedraagt 20% van 300= 60 leerlingen (stap 4 sec onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor vbo en mavo op 78 leerlingen (stap A 2 onder c).

Vestiging B00 omvat in totaal 1 260 leerlingen. Het leerlingverliespercentage gerekend over de gehele vestiging B00 is 6% (78 gedeeld op 1 260). Het leerlingverlies wordt namelijk berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op vestiging B02 (stap A 3 onder c). Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B00 tegen de uitbreiding worden niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies immers kleiner is dan 10%.

Als de school A van een andere richting is dan school B00 is de vermindering van het leerlingverlies als bedoeld onder d ook op deze berekening van toepassing.

d. Vermindering leerlingverlies bij een aanvraag die uitgaat van een andere richting dan de bestaande school

Van het leerlingverlies, zoals berekend op grond van a en b of op grond van a en c, wordt 25 procent afgetrokken als de bestaande school waarvoor dat verlies is berekend, van een andere richting is dan de school die zijn voorzieningen wil uitbreiden. Dit vanuit de aanname dat een deel van de leerlingen dat weliswaar dichter bij de nieuwe voorziening woont, tóch blijft kiezen voor de bestaande voorziening vanwege de keuze voor de richting.

e. Afsplitsing (artikel 72, derde lid, onderdeel c)

Bij een afsplitsing die niet gepaard gaat met een verplaatsing is leerlingverlies niet aannemelijk. Als de afsplitsing gepaard gaat met een verplaatsing over een afstand van meer dan drie kilometer hemelsbreed gemeten is het gestelde onder b van toepassing.

TOELICHTING

Algemeen

De Regeling voorzieningenplanning VO (Stcrt. van 23 juli 2008, nr.140) is voor het eerst gewijzigd bij de regeling Wijziging voorzieningenplanning VO (Stcrt. van 19 oktober 2009, nr. 15602).

De tweede wijziging is die bij de regeling Wijziging voorzieningenplanning VO (Stcrt. van 11 oktober 2010, nr. 15668). Deze derde wijziging van de Regeling voorzieningenplanning VO bevat enkele technische en licht beleidsmatige wijzigingen en verduidelijkingen van de regelgeving.

Het gaat om de volgende wijzigingen.

  • In paragraaf 2, verwijst artikel 3 naar het formulier tot aanvraag voor splitsing in bijlage 2.

  • Tot dusverre ontbrak die verwijzing en dat leidde tot onduidelijkheid.

  • Aan paragraaf 3, wordt artikel 7a toegevoegd gezien de rol die de gemeente t.a.v. het openbaar onderwijs heeft.

  • In de tekst van bijlage 3 worden enkele verduidelijkingen en aanvullingen aangebracht.

  • De aanpassing van bijlage 7 geeft verduidelijking over de toe te passen berekeningsmethodiek bij leerlingenverlies.

Publicatie bijlagen

De bijlagen 2,5 en 6 van de Regeling voorzieningenplanning VO zijn nog niet gepubliceerd in de Staatscourant. Bij deze gelegenheid gebeurt dat alsnog: deze bijlagen worden ongewijzigd vervangen en gepubliceerd. Overigens is de Regeling voorzieningenplanning VO met alle bijlagen wel gepubliceerd op de website van DUO: www.duo.nl.

Administratieve lasten

Naast de (reeds bestaande) melding aan DUO van de specifieke omzetting van bijzonder naar openbaar, wordt slechts toegevoegd de verplichting daarbij een instemmende verklaring van de gemeente te voegen. Deze minimale aanvullende verplichting voor het soort omzetting dat zich bovendien jaarlijks hooguit één keer voordoet, leidt aldus niet of nauwelijks tot een (meetbare) toename van administratieve last.

Artikelsgewijs

Artikel I onderdeel A

In artikel 3 stond niet de verwijzing vermeld naar het formulier dat moet worden gebruikt voor een aanvraag tot splitsing. Met deze wijziging wordt dit hersteld.

Artikel I onderdeel B

Voor de omzetting van een bijzondere school naar een openbare school was tot nu toe niet vereist dat hierover vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente. Gezien de rol die de gemeente heeft ten aanzien van het openbaar onderwijs, is dat wel nodig. Het voornemen om een bijzondere school om te zetten in een openbare school, wordt aan DUO gemeld

Artikel I onderdeel C

Bijlagen 2, 5 en 6 zijn nog niet gepubliceerd in de Staatscourant en kunnen nu worden gepubliceerd door elektronische bekendmaking. De bijlagen worden daarom ongewijzigd vervangen en gepubliceerd.

Artikel I onderdeel D

In bijlage 3 werd voorgeschreven dat voor de berekening van het leerlingpotentieel, nog een keer moet worden vermenigvuldigd met de gemiddelde schoolduur. In de bijlage wordt verduidelijkt dat bij deze berekening de vermenigvuldigingsfactor er voor dient om het potentieel voor alle leerjaren te berekenen. De basisgeneraties per gemeente die als uitgangspunt dienen voor de berekening van het potentieel geven immers uitsluitend de geschatte schoolbevolking in leerjaar 1 van een prognosejaar weer.

Omdat bij het splitsen van een school wordt uitgegaan van het daadwerkelijk aantal leerlingen van de school (en dus al van alle leerjaren) moet in de berekening van het potentieel voor de na splitsing ontstane scholen, de vermenigvuldigingsfactor achterwege blijven. De laatste volzin wordt vervangen in verband met het vervallen van de voorgaande zin. Het begrip leerlingpotentieel kan worden weggelaten omdat dit begrip gelijk staat aan de uitkomsten van de prognoses. Bovendien was de vervangen zin als vereiste geformuleerd terwijl de drie vereisten voor splitsing reeds eerder in de bijlage zijn geformuleerd.

Artikel I onderdeel G

De in bijlage 7 opgenomen voorgeschreven methode van berekening leerlingenverlies was te onduidelijk beschreven. In de praktijk bleek de bijlage onvoldoende houvast te geven, om de mate van leerlingenverlies eenduidig vast te kunnen stellen. Met deze nieuwe bijlage worden de onduidelijkheden weggenomen.

Artikel II

Inwerkingtreding per 1 oktober 2014 betreft een vast verandermoment. Voor wet- en regelgeving wordt uitgegaan van een minimum invoeringstermijn van twee maanden. In het geval van deze regeling zijn de twee volledige maanden voor inwerkingtreding niet gehaald om de regeling te publiceren. Zowel scholen, besturen als gemeenten zijn gebaat bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling vanwege de verduidelijking op diverse punten van de voorzieningenplanning. Voornemens tot wijziging van een onderwijsvoorziening zijn hierbij gebaat. Daarom is vastgehouden aan inwerkingtreding per 1 oktober 2014.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker

Naar boven