BIJLAGE 4
Bijlage 7. bij de Regeling voorzieningenplanning VO
Inleiding
De vorming van een nieuwe nevenvestiging leidt tot wijziging van de leerlingstromen.
Dat geldt ook voor de uitbreiding van het onderwijsaanbod op een bestaande vestiging
(als gevolg van een aanvraag ex artikel 72, derde of vierde lid WVO) met dezelfde
schoolsoort(en) als op een in de nabijheid gelegen andere school. De reden daarvoor
is dat de afstand tussen het woonadres van een leerling en de (vestiging van een)
school een van de belangrijkste motieven vormt bij de schoolkeuze. Met andere woorden:
leerlingen van een bestaande school kiezen wellicht voor een nieuwe (vestiging van
een) school – met de zelfde schoolsoort(en) – als die laatste school dichter bij hun
woonadres gelegen is. Voor de bestaande school levert de nieuwe vestiging of uitbreiding
van het onderwijsaanbod mogelijk leerlingverlies op.
Een nieuwe nevenvestiging of uitbreiding van het onderwijsaanbod komen tot stand in
een regionaal plan onderwijsvoorzieningen (RPO). De mogelijk benadeelde school kan
zijn bedenkingen tegen de voorgenomen nieuwe onderwijsvoorziening kenbaar maken (zie
artikel 72, zesde lid van de WVO). Het bestuur van de bestaande school dat niet deelneemt
aan het RPO, moet het leerlingverlies aantonen. Bedraagt het leerlingverlies meer
dan 10%, dan wordt de aanvraag voor de nieuwe voorziening in het RPO door de Minister
afgewezen, tenzij het bewuste bestuur heeft verklaard met het leerlingverlies in te
stemmen. De Minister zal de geuite bedenkingen pas meewegen in zijn besluit als het
adres van de nieuwe nevenvestiging vaststaat. Zo lang dat niet het geval is, kan een
exacte verliesberekening immers niet plaats vinden.
Berekening leerlingverlies
a. Algemeen
Begripsbepalingen.
Hieronder wordt verstaan onder:
Onderbouw: voor vbo en mavo de eerste twee leerjaren en voor havo en vwo de eerste
drie leerjaren;
Bovenbouw: de overige leerjaren van vbo, mavo, havo en vwo.
Het leerlingverlies voor de bestaande school wordt berekend op basis van de leerlingtelling
in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag van de nieuwe voorziening.
Dit gebeurt door de leerlingen van de bestaande school per schoolsoort en per postcodegebied
toe te rekenen aan de bestaande school of aan de nieuwe school op basis van de hemelsbreed
gemeten, kortste afstand.
Toelichting
Op basis van hemelsbreed de kortste afstand rekent men de leerlingen van de betreffende
schoolsoort(en) per groep uit hetzelfde postcodegebied (dus niet individueel) toe
aan de bestaande of de nieuwe school. Voor de bepaling van de afstand gaat men uit
van het middelpunt van het postcodegebied. Het bestuur van de bestaande school kan
informatie inwinnen over aantallen leerlingen per schoolsoort per postcodegebied alsook
over de hemelsbreed gemeten afstand vanuit een postcodegebied tot bepaalde adressen,
bij:
DUO, Onderwijsdiensten,
Postbus 606,
2700 ML in Zoetermeer.
b. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij verplaatsing, uitbreiding met afsluitend
onderwijs, gemengde leerweg of een vbo-afdeling (tevens voor een nieuwe nevenvestiging
waaraan bij de totstandkoming ook afsluitend onderwijs wordt toegestaan)
Bij een voorziening als bedoeld in artikel 72, derde lid, onderdelen a, d, e, en f
van de WVO geldt voor de berekening van het leerlingverlies stapsgewijs de volgende
methode.
-
1. Het leerlingverlies eerst in absolute aantallen per schoolsoort voor de bovenbouw
berekenen (volgens de kortste afstand, zie hierboven);
-
2. De absolute aantallen per schoolsoort uitdrukken in een percentage van het totaal
aantal leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de bovenbouw;
-
3. Het leerlingverliespercentage van de bovenbouw gelijkstellen aan dat van de onderbouw.
-
4. Het leerlingverliespercentage voor de onderbouw uitdrukken in een absoluut aantal
leerlingen, in twee stappen, te weten:
-
a. Het aantal leerlingen van een schoolsoort in de onderbouw berekenen volgens de verhouding
van het aantal leerlingen van die schoolsoort in de bovenbouw ten opzichte van de
aantallen leerlingen van de andere schoolsoorten in de bovenbouw.
-
b. Het volgens a berekende aantal leerlingen van een schoolsoort vermenigvuldigen met
het verliespercentage conform de bovenbouw.
-
4. De leerlingen van de betreffende schoolsoort(en) in de onderbouw vermenigvuldigen
met het percentage leerlingverlies in de bovenbouw (uitkomst stap 2);
-
5. Het absolute leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw en de bovenbouw optellen.
-
6. Het totaal aantal leerlingen van onder- en bovenbouw dat het verlies vormt, tot slot
uitdrukken in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de
bestaande (vestiging van de) school.
Uitbreiding met afsluitend onderwijs, gemengde leerweg of een vbo-afdeling heeft formeel
slechts gevolgen voor de leerjaren in de bovenbouw. De veronderstelling is echter
dat een dergelijke uitbreiding ook aanzuigende werking heeft op de leerjaren in de
onderbouw. Vandaar dat ook leerlingverlies in de onderbouw mag worden meegerekend.
Bij een categorale school wordt het leerlingverlies berekend op basis van alle leerjaren.
Dit wil zeggen dat alle leerlingen van die bepaalde schoolsoort die (vanwege de kortere
afstand) voor de nieuwe school zouden opteren, bij elkaar worden opgeteld. Dat totale
leerlingverlies wordt afgezet tegen het totaal aantal leerlingen van de (betreffende
vestiging van de) categorale school en in het leerlingverliespercentage uitgedrukt.
Rekenvoorbeeld
Stel school A wil op vestiging 01 (A01) een uitbreiding met havo afsluitend onderwijs.
Op korte afstand ligt vestiging 02 van school B (B02) waar – naast vwo – ook havo
wordt aangeboden. Vestiging B02 kent de volgende samenstelling van leerlingen:
Onderbouw
|
Bovenbouw
|
Totaal
|
Havo/vwo:
|
360
|
havo:
|
200
|
660
|
|
|
vwo:
|
100
|
|
Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B02 voor havo,
leerjaren vier en vijf, berekend worden op 34 van de in totaal 200 havo-leerlingen
in de bovenbouw van B02, zijnde 17% (stappen 1 en 2 onder b).
Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en tot en met drie van
het havo op vestiging B02 een leerlingverlies van 17% geldt (stap 3 onder b). Het aantal leerlingen havo in de onderbouw bedraagt in de verhouding havo-vwo in
de bovenbouw: 2/3 x 360 = 240 leerlingen. Het leerlingverlies havo voor de onderbouw
is dan 17% van 240 = 41 leerlingen (stappen 4a en b onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor het havo op 75 leerlingen (stap 5 onder
b).
Vestiging B02 omvat in totaal 660 leerlingen. Het leerlingverliespercentage voor de
vestiging met havo en vwo is 11% (75 gedeeld op 660). Het leerlingverlies wordt namelijk
berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten op
vestiging B02 (stap 6 onder b).
Daarvan wordt, als de bestaande vestiging B02 van een andere richting is dan het aangevraagde
havo afsluitend onderwijs, 25% afgetrokken (zie d). Het leerlingverliespercentage is dan 8%. Eventuele bedenkingen van het bevoegd
gezag van school B tegen de uitbreiding wordt dan niet meegewogen in het besluit,
omdat het leerlingverlies immers kleiner is dan 10%.
Zou B02 van dezelfde richting zijn als het aangevraagde havo afsluitend onderwijs
dan wordt de aanvraag afgewezen (verliespercentage is 11% en dus hoger dan de grens
van 10%).
c. Nadere uitwerking berekeningsmethode bij een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw
Bij de vorming van een nieuwe nevenvestiging, als bedoeld in artikel 72, derde lid
onderdeel b van de WVO, wordt het leerlingverlies van een bestaande vestiging van
een school of scholengemeenschap berekend op basis van de onderbouw. Hier gelden de
volgende methoden:
-
A. In geval van een of meer gemeenschappelijke leerjaren met een of meer schoolsoorten
waarvoor het leerlingverlies wordt berekend:
-
1. Stappen 1 tot en met 4 conform b;
-
2. Het absolute leerlingverlies in de gemeenschappelijke leerjaren en in de zelfstandige
leerjaren van de onderbouw optellen.
-
3. Het totaal aantal leerlingen van de onderbouw dat het verlies vormt, tot slot uitdrukken
in een percentage ten opzichte van het totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging
van de) school.
-
B. In geval van zelfstandige leerjaren in de onderbouw waarvoor het leerlingverlies wordt
berekend of in geval van een categorale bestaande school:
-
1. Het leerlingverlies per schoolsoort voor de onderbouw berekenen (volgens de kortste
afstand, zie hierboven);
-
2. Het aantal leerlingen van stap 1 uitdrukken in een percentage ten opzichte van het
totaal aantal leerlingen van de bestaande (vestiging van de) school.
Rekenvoorbeeld
Stel school A wil een nieuwe nevenvestiging met alleen onderbouw mavo en vbo starten.
Op korte afstand ligt de hoofdvestiging van school B (B00) waar, naast vwo en havo,
ook mavo en vbo worden aangeboden. Vestiging B00 kent de volgende samenstelling van
leerlingen:
Onderbouw
|
Bovenbouw
|
Totaal
|
Vwo/havo/mavo:
|
200*
|
mavo:
|
200
|
1 260
|
mavo/vbo:
|
300*
|
vbo:
|
200
|
|
havo lj. 3:
|
60
|
havo:
|
150
|
|
vwo lj. 3:
|
50
|
vwo:
|
100
|
|
*: leerjaren een en twee gemeenschappelijk
Gelet op de kortste afstand kan het leerlingverlies voor de vestiging B00 voor mavo
en vbo, leerjaren drie en vier, berekend worden op 80 van de in totaal 400 mavo/vbo-leerlingen
in de bovenbouw van B00, zijnde 20% (stappen 1 en 2 cf onder b). Vervolgens wordt aangenomen, dat ook voor de leerjaren één en twee van het vbo en
mavo op vestiging B02 een leerlingverlies van 20% geldt (stap 3 cf onder b). Het aantal leerlingen mavo in de gemeenschappelijke leerjaren vwo/havo/mavo bedraagt
in de verhouding vwo/havo/mavo in de bovenbouw: 200/450 x 200 = 89 leerlingen. Het
leerlingverlies mavo voor de gemeenschappelijke leerjaren is dan 20% van 89 = 18 leerlingen
(stappen 4a en b cf onder b). Het leerlingverlies voor de onderbouw mavo/vbo bedraagt 20% van 300= 60 leerlingen
(stap 4 sec onder b). Daarmee komt het totale leerlingverlies voor vbo en mavo op 78 leerlingen (stap
A 2 onder c).
Vestiging B00 omvat in totaal 1 260 leerlingen. Het leerlingverliespercentage gerekend
over de gehele vestiging B00 is 6% (78 gedeeld op 1 260). Het leerlingverlies wordt
namelijk berekend over het totaal aantal leerlingen van alle goedgekeurde schoolsoorten
op vestiging B02 (stap A 3 onder c). Eventuele bedenkingen van het bevoegd gezag van school B00 tegen de uitbreiding
worden niet meegewogen in het besluit, omdat het leerlingverlies immers kleiner is
dan 10%.
Als de school A van een andere richting is dan school B00 is de vermindering van het
leerlingverlies als bedoeld onder d ook op deze berekening van toepassing.
d. Vermindering leerlingverlies bij een aanvraag die uitgaat van een andere richting
dan de bestaande school
Van het leerlingverlies, zoals berekend op grond van a en b of op grond van a en c,
wordt 25 procent afgetrokken als de bestaande school waarvoor dat verlies is berekend,
van een andere richting is dan de school die zijn voorzieningen wil uitbreiden. Dit
vanuit de aanname dat een deel van de leerlingen dat weliswaar dichter bij de nieuwe
voorziening woont, tóch blijft kiezen voor de bestaande voorziening vanwege de keuze
voor de richting.
e. Afsplitsing (artikel 72, derde lid, onderdeel c)
Bij een afsplitsing die niet gepaard gaat met een verplaatsing is leerlingverlies
niet aannemelijk. Als de afsplitsing gepaard gaat met een verplaatsing over een afstand
van meer dan drie kilometer hemelsbreed gemeten is het gestelde onder b van toepassing.
TOELICHTING
Algemeen
De Regeling voorzieningenplanning VO (Stcrt. van 23 juli 2008, nr.140) is voor het
eerst gewijzigd bij de regeling Wijziging voorzieningenplanning VO (Stcrt. van 19 oktober
2009, nr. 15602).
De tweede wijziging is die bij de regeling Wijziging voorzieningenplanning VO (Stcrt.
van 11 oktober 2010, nr. 15668). Deze derde wijziging van de Regeling voorzieningenplanning
VO bevat enkele technische en licht beleidsmatige wijzigingen en verduidelijkingen
van de regelgeving.
Het gaat om de volgende wijzigingen.
-
• In paragraaf 2, verwijst artikel 3 naar het formulier tot aanvraag voor splitsing
in bijlage 2.
-
• Tot dusverre ontbrak die verwijzing en dat leidde tot onduidelijkheid.
-
• Aan paragraaf 3, wordt artikel 7a toegevoegd gezien de rol die de gemeente t.a.v.
het openbaar onderwijs heeft.
-
• In de tekst van bijlage 3 worden enkele verduidelijkingen en aanvullingen aangebracht.
-
• De aanpassing van bijlage 7 geeft verduidelijking over de toe te passen berekeningsmethodiek
bij leerlingenverlies.
Publicatie bijlagen
De bijlagen 2,5 en 6 van de Regeling voorzieningenplanning VO zijn nog niet gepubliceerd
in de Staatscourant. Bij deze gelegenheid gebeurt dat alsnog: deze bijlagen worden
ongewijzigd vervangen en gepubliceerd. Overigens is de Regeling voorzieningenplanning
VO met alle bijlagen wel gepubliceerd op de website van DUO: www.duo.nl.
Administratieve lasten
Naast de (reeds bestaande) melding aan DUO van de specifieke omzetting van bijzonder
naar openbaar, wordt slechts toegevoegd de verplichting daarbij een instemmende verklaring
van de gemeente te voegen. Deze minimale aanvullende verplichting voor het soort omzetting
dat zich bovendien jaarlijks hooguit één keer voordoet, leidt aldus niet of nauwelijks
tot een (meetbare) toename van administratieve last.
Artikelsgewijs
Artikel I onderdeel A
In artikel 3 stond niet de verwijzing vermeld naar het formulier dat moet worden gebruikt
voor een aanvraag tot splitsing. Met deze wijziging wordt dit hersteld.
Artikel I onderdeel B
Voor de omzetting van een bijzondere school naar een openbare school was tot nu toe
niet vereist dat hierover vooraf overleg heeft plaatsgevonden met de gemeente. Gezien
de rol die de gemeente heeft ten aanzien van het openbaar onderwijs, is dat wel nodig.
Het voornemen om een bijzondere school om te zetten in een openbare school, wordt
aan DUO gemeld
Artikel I onderdeel C
Bijlagen 2, 5 en 6 zijn nog niet gepubliceerd in de Staatscourant en kunnen nu worden
gepubliceerd door elektronische bekendmaking. De bijlagen worden daarom ongewijzigd
vervangen en gepubliceerd.
Artikel I onderdeel D
In bijlage 3 werd voorgeschreven dat voor de berekening van het leerlingpotentieel,
nog een keer moet worden vermenigvuldigd met de gemiddelde schoolduur. In de bijlage
wordt verduidelijkt dat bij deze berekening de vermenigvuldigingsfactor er voor dient
om het potentieel voor alle leerjaren te berekenen. De basisgeneraties per gemeente
die als uitgangspunt dienen voor de berekening van het potentieel geven immers uitsluitend
de geschatte schoolbevolking in leerjaar 1 van een prognosejaar weer.
Omdat bij het splitsen van een school wordt uitgegaan van het daadwerkelijk aantal
leerlingen van de school (en dus al van alle leerjaren) moet in de berekening van
het potentieel voor de na splitsing ontstane scholen, de vermenigvuldigingsfactor
achterwege blijven. De laatste volzin wordt vervangen in verband met het vervallen
van de voorgaande zin. Het begrip leerlingpotentieel kan worden weggelaten omdat dit
begrip gelijk staat aan de uitkomsten van de prognoses. Bovendien was de vervangen
zin als vereiste geformuleerd terwijl de drie vereisten voor splitsing reeds eerder
in de bijlage zijn geformuleerd.
Artikel I onderdeel G
De in bijlage 7 opgenomen voorgeschreven methode van berekening leerlingenverlies
was te onduidelijk beschreven. In de praktijk bleek de bijlage onvoldoende houvast
te geven, om de mate van leerlingenverlies eenduidig vast te kunnen stellen. Met deze
nieuwe bijlage worden de onduidelijkheden weggenomen.
Artikel II
Inwerkingtreding per 1 oktober 2014 betreft een vast verandermoment. Voor wet- en
regelgeving wordt uitgegaan van een minimum invoeringstermijn van twee maanden. In
het geval van deze regeling zijn de twee volledige maanden voor inwerkingtreding niet
gehaald om de regeling te publiceren. Zowel scholen, besturen als gemeenten zijn gebaat
bij een zo spoedig mogelijke inwerkingtreding van de regeling vanwege de verduidelijking
op diverse punten van de voorzieningenplanning. Voornemens tot wijziging van een onderwijsvoorziening
zijn hierbij gebaat. Daarom is vastgehouden aan inwerkingtreding per 1 oktober 2014.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
S. Dekker