De in artikel I opgenomen stoffen, azijnzuur, calciumdihydroxide, picrinezuur en kresol
waren in het verleden opgenomen in de onder de verantwoordelijkheid van het ministerie
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallende zogenoemde nationale MAC-lijst. Deze
lijst was als bijlage 6, bestuurlijke grenswaarden, gevoegd bij de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving
(nummer 4.2-1). Langs deze weg kon de toenmalige Arbeidsinspectie toezicht houden
op het gebruik van deze gevaarlijke stoffen.
Medio 2005 werden azijnzuur, calciumdihydroxide en picrinezuur van de lijst gehaald
(Staatscourant 2005, nr. 44). Kresol werd van de lijst gehaald bij de herziening van het stelsel van (wettelijke)
grenswaarden per januari 2007 (Staatscourant 2006, nr. 252). Daarmee werd het primair de verantwoordelijkheid van de werkgever. Artikel 4.3,
tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bepaalt dat als er geen wettelijke
grenswaarde voor een bepaalde gevaarlijke stof is vastgesteld, de werkgever een grenswaarde
voor die stof vaststelt, de zogenoemde private grenswaarde, zulks met inachtneming
van (EU-)regelgeving, bevindingen van de Gezondheidsraad, etc.
Bij actualisatie is, gezien ook het door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
ingenomen standpunt dat in EU-richtlijnen vermelde grenswaarden in bijlage XIII van
de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen horen te worden (als wettelijke grenswaarde),
geconcludeerd dat het vaststellen van een grenswaarde voor azijnzuur, calciumdihydroxide,
picrinezuur en kresol primair aan de overheid is en dat deze stoffen alsnog in bijlage
XIII vermeld horen te worden (als wettelijke grenswaarde). Deze regeling voorziet
daarin.
Er geldt een korte overgangstermijn tot 1 oktober 2014. Feitelijk moeten werkgevers
al een private grenswaarde voor deze stoffen hebben afgeleid, waarbij het bestaan
van de indicatieve lijst van de EU een rol moet spelen. Het gaat hier dus niet om
volledig nieuwe grenswaarden.