Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 11 juli 2014, nr. IENM/BSK-2014/142179, houdende de vaststelling van regels betreffende het legitimatiebewijs voor gehandicapten (Regeling OV-begeleiderskaart)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 45, tweede lid, Besluit personenvervoer 2000;

BESLUIT:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

OV-begeleiderskaart:

legitimatiebewijs voor gehandicapten als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit personenvervoer 2000;

de uitvoeringsinstantie:

Argonaut Advies B.V., gevestigd te: Soestdijkerweg 17, 3734 MG Den Dolder, waarvan bij besluit van de minister aan de directeur mandaat en machtiging is verleend voor de uitvoering van deze regeling.

Artikel 2

  • 1. Voor een OV-begeleiderskaart kunnen personen van ten minste twaalf jaar oud in aanmerking komen, die naar het oordeel van de minister ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare beperkingen van langdurige aard hebben en daardoor in redelijkheid niet in staat zijn met de gebruikelijke hulpmiddelen zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer.

  • 2. Voor een OV-begeleiderskaart komen in ieder geval in aanmerking personen van ten minste twaalf jaar oud waarvan kan worden aangetoond dat zij:

    • a. ten gevolge van een aandoening of gebrek een loopbeperking hebben van langdurige aard waardoor zij, met de gebruikelijke hulpmiddelen, in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan honderd meter te lopen;

    • b. bij voortduring in een instelling, of andere vorm van opvang, met 24-uurszorg voor verstandelijk of lichamelijk gehandicapten verblijven;

    • c. lijden aan een vorm van epilepsie die dermate ernstig is dat zij daardoor niet in staat zijn zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken;

    • d. als gevolg van een visuele beperking aan beide ogen met de gebruikelijke hulpmiddelen een gezichtsscherpte hebben van minder dan dertig procent of een gezichtsveld hebben van minder dan dertig graden;

    • e. een verstandelijke beperking hebben die dermate ernstig is dat zij daardoor niet in staat zijn zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken;

    • f. een psychisch ziektebeeld hebben dat dermate ernstig is dat zij daardoor niet in staat zijn zelfstandig van het openbaar vervoer gebruik te maken.

Artikel 3

  • 1. De minister is bevoegd om op aanvraag een OV-begeleiderskaart te verstrekken.

  • 2. De OV-begeleiderskaart wordt niet afgegeven alvorens de aanvraag is getoetst en voldoet aan één of meer van de criteria, bedoeld in artikel 2.

  • 3. Indien het voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk is, wordt de aanvraag getoetst aan de criteria, bedoeld in artikel 2, door een persoon, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan de OV-begeleiderskaart worden afgegeven zonder toetsing aan de criteria, bedoeld in artikel 2, indien aan de aanvrager eerder een OV-begeleiderskaart is verstrekt met de mededeling dat bij toekomstige aanvragen gelet op de ernst of de verwachte duur van de beperking geen nadere bewijsstukken meer behoeven te worden verstrekt.

Artikel 4

  • 1. De aanvraag voor de OV-begeleiderskaart bevat:

    • a. een volledig ingevuld aanvraagformulier, met de daarbij gevraagde bewijsstukken, waarvoor een model ter beschikking wordt gesteld door de uitvoeringsinstantie;

    • b. een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de aanvrager, en

    • c. een niet beschadigde, recente, goed gelijkende pasfoto van de aanvrager, die voldoet aan alle acceptatiecriteria zoals die zijn opgenomen in de bij de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 behorende fotomatrix.

  • 2. Indien de aanvraag niet de vereiste gegevens bevat, stelt de minister de aanvrager in staat om de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

  • 3. Na afwijzing van een aanvraag wordt gedurende één jaar een nieuwe aanvraag buiten behandeling gesteld, tenzij naar het oordeel van de minister de omstandigheden sinds het moment van afwijzing zodanig zijn veranderd dat door de aanvrager wordt voldaan aan één of meer van de criteria, bedoeld in artikel 2.

  • 4. Aanvragen worden ingediend bij de uitvoeringsinstantie.

Artikel 5

  • 1. De OV-begeleiderskaart wordt verstrekt met een geldigheidsduur van vijf jaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, heeft de OV-begeleiderskaart een geldigheidsduur van één jaar, indien redelijkerwijs te verwachten valt dat de aanvrager in de nabije toekomst wel in staat zal zijn om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer.

Artikel 6

  • 1. Een OV-begeleiderskaart verliest zijn geldigheid:

    • a. door het verstrijken van de op de OV-begeleiderskaart opgenomen geldigheidsduur;

    • b. door afgifte van een nieuwe OV-begeleiderskaart;

    • c. door het onbevoegd aanbrengen van wijzigingen op de OV-begeleiderskaart;

    • d. door het overlijden van de houder van de OV-begeleiderskaart;

    • e. door ongeldigverklaring als bedoeld in het tweede lid.

  • 2. De minister verklaart een OV-begeleiderskaart ongeldig, indien deze is afgegeven op grond van door of namens de aanvrager verschafte onjuiste gegevens en de OV-begeleiderskaart niet zou zijn verstrekt indien de onjuistheid van die gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn geweest.

Artikel 7

  • 1. Een OV-begeleiderskaart wordt in ieder geval voorzien van:

    • a. een pasfoto van de aanvrager;

    • b. de naam van de aanvrager;

    • c. het opschrift OV-begeleiderskaart;

    • d. de geldigheidsduur van de OV-begeleiderskaart.

  • 2. Indien de aanvrager van de OV-begeleiderskaart als gevolg van een visuele beperking aan beide ogen een gezichtsscherpte heeft van minder dan dertig procent of een gezichtsveld heeft van minder dan dertig graden, wordt deze kaart voorzien van een aanduiding voor blinden.

Artikel 8

Met een op grond van deze regeling afgegeven OV-begeleiderskaart wordt gelijkgesteld een OV-begeleiderskaart die is afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere lidstaat van de Europese Unie, danwel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel 9

OV-begeleiderskaarten, die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn afgegeven op grond van artikel 45 van het Besluit personenvervoer 2000 en de Regeling houdende aanwijzing instanties afgifte legitimatie-bewijs voor gehandicapten, behouden hun geldigheid voor de duur van de termijn waarvoor ze zijn afgegeven.

Artikel 10

De regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 december 1987, Stcrt. 1987, 248, houdende aanwijzing instanties afgifte legitimatie-bewijs voor gehandicapten wordt ingetrokken.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2014.

Artikel 12

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling OV-begeleiderskaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

Algemeen deel

Op grond van artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer is het verboden om van het openbaar vervoer gebruik te maken zonder geldig vervoerbewijs. In het Besluit personenvervoer 2000 is bepaald dat dit verbod niet geldt voor een persoon van ten minste twaalf jaar oud die een persoon begeleidt die is voorzien van een legitimatiebewijs voor gehandicapten (hierna: OV-begeleiderskaart). Voor mensen met een handicap is het in bepaalde gevallen niet mogelijk is om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer. De OV-begeleiderskaart is in het leven geroepen voor de groep mensen met een handicap die, indien zij een begeleider bij zich hebben, wel van het openbaar vervoer gebruik kunnen maken. Wie in aanmerking komt voor de OV-begeleiderskaart krijgt hiermee het recht om kosteloos een begeleider in het openbaar vervoer mee te nemen.

De OV-begeleiderskaart werd voorheen afgegeven door de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: NS). De reden hiervoor was dat NS de mogelijkheid al bood aan mensen met een beperking om gratis een begeleider mee te nemen. NS had hierdoor ervaring met de uitgifte van de kaart en het klantencontact dat daarmee gepaard ging. NS bleef deze taak ook uitvoeren toen de mogelijkheid voor een OV-begeleiderskaart werd uitgebreid naar al het openbaar vervoer.

Het uitgeven van een OV-begeleiderskaart is een publieke taak in de vorm van een sociale voorziening. Daarom is besloten dat de uitgifte niet langer onder verantwoordelijkheid van een commerciële partij moet worden gedaan. De verantwoordelijkheid voor deze voorziening wordt hiertoe bij het Rijk geplaatst, onder de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister). De uitvoering van deze voorziening is via openbare aanbesteding bij een marktpartij neergelegd. De onderhavige regeling stelt nadere regels met betrekking tot de OV-begeleiderskaart.

Deze regeling is afgestemd met de belangenorganisaties Ieder(in) en de Oogvereniging. Door deze belangenorganisaties wordt benadrukt dat het van belang is dat de uitgifte van de OV-begeleiderskaart zonder problemen blijft verlopen. De onderhavige regeling zien zij als een bevestiging hiervan.

Ieder(in) en de Oogvereniging hebben enkele suggesties gedaan voor de regeling, waarvan een groot deel is overgenomen.

Artikelsgewijs deel

Artikel 1

Artikel 1 bevat de definitiebepalingen die voor deze regeling van belang zijn. In het Besluit personenvervoer 2000 wordt gebruik gemaakt van de term ‘legitimatiebewijs voor gehandicapten’. In de regeling wordt de term ‘OV-begeleidingskaart’ gehanteerd, omdat deze term gangbaar is in het dagelijkse spraakgebruik.

Artikel 2

Artikel 2 geeft weer welke personen in aanmerking kunnen komen voor een OV-begeleiderskaart. Daarbij is het leidende criterium dat een persoon langdurig niet in staat is om met de gebruikelijke hulpmiddelen zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Een persoon die bijvoorbeeld een been mist, maar door middel van een prothese zelfstandig kan lopen, komt daarmee niet in aanmerking voor een OV-begeleiderskaart. Ook mensen met een beperkt gezichtsvermogen, dat kan worden verholpen door het dragen van een bril, kunnen geen aanspraak maken op de OV-begeleiderskaart.

Er bestaat de nodige beoordelingsruimte bij het beoordelen of is voldaan aan deze criteria. Dat is noodzakelijk omdat het sterk uiteenlopende gevallen betreft die een beoordeling van geval tot geval vereisen.

Om duidelijkheid te bieden zijn in het tweede lid enkele gevallen beschreven, die in ieder geval voor een OV-begeleiderskaart in aanmerking komen.

Artikel 3

In de aanvraag overlegt de aanvrager bewijsstukken waarmee kan worden aangetoond dat wordt voldaan aan de criteria van artikel 2. De OV-begeleiderskaart wordt niet afgegeven alvorens een aanvraag is getoetst aan de criteria, bedoeld in artikel 2.

Het kan voorkomen dat de vraag of wordt voldaan aan de criteria van artikel 2 op basis van de bij de aanvraag aangeleverde bescheiden niet eenduidig kan worden beantwoord. Gedacht kan worden aan een aanvrager die meer dan één handicap heeft. Om onterecht gebruik, of onterechte afwijzing, van de OV-begeleiderskaart te voorkomen is in artikel 3 opgenomen dat, indien nodig, de aanvraag wordt beoordeeld door een persoon, ingeschreven in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.

Om onnodige uitvoeringslasten te voorkomen is de toetsing aan de criteria van artikel 2 niet vereist indien eerder een OV-begeleiderskaart is verstrekt en de minister van oordeel is dat de aanvrager nog steeds voldoet aan één van de in artikel 2 genoemde criteria. Indien de uitvoeringsinstantie bijvoorbeeld oordeelt dat de aandoening permanent van aard is, zal zij de aanvrager hiervan bij toewijzing van de OV-begeleiderskaart op de hoogte stellen. De aanvrager krijgt de mededeling dat het bij vervolgaanvragen niet nodig is om wederom bewijsstukken aan te leveren. De uitvoeringsinstantie zal de aanvraag in die gevallen zonder toetsing aan de criteria, bedoeld in artikel 2, honoreren.

Artikel 4

De vereisten voor de aanvraag staan geformuleerd in dit artikel. Allereerst is dat een volledig ingevuld aanvraagformulier, met de daarbij gevraagde bewijsstukken.

Het model van het aanvraagformulier wordt ter beschikking gesteld door de uitvoeringsinstantie. Op basis van het aanvraagformulier met de daarbij geleverde bewijsstukken beoordeelt de uitvoeringsinstantie of de OV-begeleiderskaart kan worden verstrekt.

Verder moet de aanvraag een kopie van een geldig identiteitsbewijs en een recente, goedgelijkende pasfoto van de aanvrager bevatten.

Om de administratieve lasten te beperken is bepaald dat na afwijzing gedurende één jaar een nieuwe aanvraag buiten behandeling zal worden geplaatst. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk doordat er een hardheidsclausule is opgenomen.

Tegen de afwijzing kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar worden gemaakt. Het is vervolgens mogelijk om tegen de beslissing op bezwaar in beroep te gaan bij de bestuursrechter.

De aanvragen moeten worden ingediend bij de uitvoeringsinstantie. Gekozen is voor uitvoering door een uitvoeringsinstantie, die dit na aanbesteding gaat doen voor de minister. Deze marktpartij wordt voor de handelingen op basis van de regeling gemandateerd.

Artikel 5

De OV-begeleiderskaart heeft een geldigheidsduur van vijf jaar. Het gaat in de regel om beperkingen van langdurige aard, waardoor een langere geldigheidsduur gewenst is. Hierdoor worden onnodige lasten voor burger en overheid voorkomen. De geldigheidsduur is gemaximeerd om controle en zicht te behouden op het gebruik van deze voorziening. In bepaalde gevallen is te verwachten dat de aanvrager in de nabije toekomst wel in staat zal zijn om zelfstandig gebruik te maken van het openbaar vervoer. Hiertoe is de mogelijkheid gecreëerd om de OV-begeleiderskaart af te geven voor de duur van één jaar.

Artikel 6

Artikel 6 stelt regels met betrekking tot de geldigheid van de OV-begeleiderskaart. De controlerende functie wordt in dit geval uitgeoefend door de conducteurs in dienst van de vervoerders. Zij zullen de kaart op geldigheid moeten beoordelen.

Artikel 7

In artikel 7 worden eisen gesteld aan de OV-begeleiderskaart. De OV-begeleiderskaart is een persoonsgebonden voorziening. Dat maakt het noodzakelijk dat de OV-begeleiderskaart wordt voorzien van een pasfoto en de naam van de aanvrager. Om te kunnen beoordelen of de OV-begeleiderskaart nog geldig is, wordt ook verplicht gesteld dat de OV-begeleiderskaart een aanduiding bevat van de geldigheidsduur.

Artikel 8

Een OV-begeleiderskaart van een andere EU-lidstaat, of partij bij de EER, wordt in artikel 8 gelijkgesteld met een OV-begeleiderskaart. Hiermee wordt bewerkstelligd dat inwoners met een beperking in een andere lidstaat ook gebruik kunnen maken van deze voorziening.

Artikel 9

Artikel 9 voorziet in overgangsrecht. De OV-begeleiderskaarten die door NS zijn verstrekt vóór de inwerkingtreding van deze regeling behouden hun geldigheid voor de duur van de termijn waarvoor ze zijn afgegeven.

Artikel 10

Artikel 10 trekt de aanwijzing van de NS als instelling voor het afgeven van legitimatiebewijzen voor gehandicapten in.

Artikel 11

Artikel 11 bepaalt dat de inwerkingtreding geschiedt per 1 augustus 2014. Dat is de datum dat NS de werkzaamheden beëindigt. Er wordt niet voldaan aan publicatie twee maanden voor de inwerkingtreding of inwerkingtreding op de vaste verandermomenten. NS verstrekt per 1 augustus 2014 niet langer de OV-begeleiderskaart en daarmee is het noodzakelijk dat deze regeling op diezelfde datum in werking treedt.

Door te voorzien in een vloeiende overgang worden aanmerkelijke nadelen voor de betrokken partijen voorkomen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven