Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 juni 2014, 2014-0000087456, ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. aanvraagtijdvak:

een door de minister vastgesteld tijdvak waarin aanvragen voor subsidie op grond van deze regeling kunnen worden ontvangen;

b. aanvrager:

rechtspersoon die de in het projectplan aangegeven activiteiten voor zijn rekening neemt;

c. activiteiten van landelijke betekenis die een duurzame bijdrage leveren:

activiteiten van de aanvrager, met een bovenregionaal karakter, die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van de armoede- en schuldenproblematiek in Nederland;

d. cofinanciering:

het percentage van de kosten in de begroting en de gerealiseerde uitgaven van het projectplan dat op grond van deze regeling gefinancierd wordt door de aanvrager, of een betrokken derde partij, en niet voor subsidiëring in aanmerking komt;

e. minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

f. project:

het geheel van activiteiten gericht op het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek gedurende de projectperiode, dat wordt uitgevoerd door of namens de aanvrager en dat wordt gesubsidieerd op grond van deze regeling;

g. projectperiode:

het overeengekomen tijdpad in de subsidiabele periode waarbinnen de uitvoering van het projectplan zal plaatsvinden;

h. projectplan:

een door de aanvrager ingediend plan waarin een beschrijving van het project is opgenomen en de vereiste documenten voor het indienen van een aanvraag zijn opgenomen;

i. subsidiabele activiteiten:

alle activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

j. subsidiabele periode:

periode van maximaal twee jaar, waarbinnen de aanvrager subsidiabele activiteiten kan uitvoeren;

k. volledige subsidieaanvraag:

een aanvraag tot subsidieverlening die voldoet aan alle formele vereisten als bedoeld in artikel 8, waaronder worden begrepen een volledig ingevuld aanvraagformulier en alle op grond van deze regeling vereiste stukken.

Artikel 2

De minister stelt in de jaren 2014 en 2015 middelen beschikbaar ten behoeve van activiteiten van landelijke betekenis, die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek in Nederland.

Artikel 3

Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing voor zover daar in deze regeling niet van wordt afgeweken.

Artikel 4

  • 1. Subsidieaanvragen worden door de minister ontvangen in de volgende aanvraagtijdvakken:

    • a. van 1 augustus 2014, 09:00 uur tot en met 30 september 2014, 17:00 uur.

    • b. van 1 april 2015, 09:00 uur tot en met 31 mei 2015, 17:00 uur.

  • 2. Het subsidieplafond voor de in deze regeling genoemde activiteiten bedraagt:

    • a. voor aanvragen, ingediend in 2014: € 4.000.000,–.

    • b. voor aanvragen, ingediend in 2015: € 4.000.000,–.

Artikel 5

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond worden de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen een volledige subsidieaanvraag in behandeling wordt genomen.

  • 2. Wanneer de aanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst en behandeling de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel 6

  • 1. Aan de directeur van de directie Re-integratie en Participatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt mandaat verleend tot het nemen van besluiten met betrekking tot de uitvoering van deze regeling, waaronder begrepen:

    • a. het verlenen van de subsidies;

    • b. het wijzigen van de subsidies;

    • c. het vaststellen van de subsidies; en

    • d. het intrekken van de beschikking tot subsidieverlening.

  • 2. De directeur van de directie Re-integratie en Participatie kan de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b, c, en d, in een door hem te bepalen omvang mandateren aan onder hem ressorterende functionarissen.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 7

De subsidie met betrekking tot een project wordt aangevraagd door één rechtspersoon.

Artikel 8

  • 1. Aanvragen die buiten de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel 4, eerste lid, zijn ontvangen worden niet in behandeling genomen.

  • 2. De aanvraag bedraagt per project ten minste € 125.000,– en maximaal € 350.000,– waarbij per aanvrager maximaal € 350.000,– per aanvraagtijdvak kan worden aangevraagd.

  • 3. De subsidieaanvraag wordt gedaan middels een door de minister verstrekt aanvraagformulier.

  • 4. Bij de aanvraag wordt een projectplan overgelegd waarin de aanvrager aangeeft:

    • a. aan de hand van een begroting voor welke subsidiabele activiteiten een subsidie wordt gevraagd, waarbij de in de begroting gehanteerde tarieven worden getoetst aan de ‘Handleiding overheidstarieven’;

    • b. op welke wijze de subsidiabele activiteiten een duurzame bijdrage van landelijke betekenis leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek;

    • c. op welke wijze de subsidiabele activiteiten van toegevoegde waarde zijn;

    • d. waarom subsidiëring vanuit de rijksoverheid noodzakelijk is; en

    • e. wat de planning van het project is.

  • 5. Indien de subsidie gericht is op het bevorderen van samenwerking, geeft de aanvrager aan op welke wijze gemeenten betrokken zijn.

  • 6. Door het indienen van een aanvraag stemt de aanvrager er mee in dat het subsidiedossier met uitzondering van persoonsgegevens openbaar wordt gemaakt.

Artikel 9

  • 1. De minister kan subsidie verlenen voor de financiering van projecten.

  • 2. De subsidiabele periode voor een project bedraagt maximaal twee jaar.

  • 3. De beschikking tot het verlenen van subsidie betreft de subsidiabele activiteiten, zoals vastgelegd in het projectplan, bedoeld in artikel 8, vierde lid.

  • 4. De beschikking bevat het maximum bedrag van de subsidie. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zoals door de aanvrager geraamd in zijn aanvraag tot subsidie, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, activiteiten en kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden bepaald, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht worden voor de uitvoering van het projectplan, dan wel uit andere hoofde worden vergoed.

  • 5. De cofinanciering is ten minste 10%.

  • 6. In de beschikking tot verlening van subsidie wordt voorts bepaald:

    • a. de prestaties waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b. de periode waarbinnen de subsidiabele activiteiten worden uitgevoerd.

    • c. over welke prestaties wordt verantwoord ten behoeve van de subsidievaststelling;

    • d. in welke periode deze prestaties worden behaald;

    • e. de wijze van voorschotverlening.

  • 7. Aan de beschikking tot verlening van subsidie kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 10

  • 1. De subsidieverlening wordt in ieder geval geweigerd indien:

    • a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de krachtens deze regeling gestelde eisen;

    • b. onvoldoende is aangetoond dat de subsidiabele activiteiten bijdragen aan het op duurzame wijze tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek of dat de activiteiten landelijke betekenis hebben, dan wel dat de noodzaak tot financiering vanuit de landelijke overheid ontbreekt;

    • c. de kosten voor de beoogde activiteiten, gelet op het beoogde resultaat, niet in redelijke verhouding staan tot de voorgenomen activiteiten.

  • 2. Een aanvraag tot verlening van subsidie wordt afgewezen, indien de kosten van de activiteiten waarvoor financiering wordt aangevraagd, reeds uit anderen hoofde van overheidswege worden gefinancierd.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIABELE KOSTEN

Artikel 11

  • 1. Activiteiten van landelijke betekenis die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek komen slechts in aanmerking voor subsidie indien zij betrekking hebben op:

    • a. ontwikkeling van nieuwe vormen van dienstverlening;

    • b. landelijke verspreiding van reeds bestaande effectieve initiatieven;

    • c. activiteiten die de samenwerking met ketenpartners verbeteren;

    • d. activiteiten die de kwaliteit van dienstverlening van landelijk opererende organisaties die zich richten op het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek verhogen.

  • 2. Activiteiten die bestaan uit het verlenen van goederen of diensten aan individuele burgers komen niet in aanmerking voor subsidie.

  • 3. Kosten van activiteiten als omschreven in het projectplan, die de mededinging ongunstig kunnen beïnvloeden komen niet in aanmerking voor subsidie.

Artikel 12

  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking:

    • a. kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt ter uitvoering van de subsidiabele activiteiten die rechtstreeks aan de uitvoering van het project zijn toe te rekenen;

    • b. kosten die gemaakt worden in verband met het verkrijgen van een controle- verklaring ten behoeve van de afwikkeling en einddeclaratie van het project.

  • 2. Indien de aanvrager, naast de cofinanciering, andere inkomsten door en ten behoeve van het project ontvangt, worden deze in mindering gebracht op het subsidiebedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, voor zover hier bij de subsidieverlening niet reeds rekening mee is gehouden.

Artikel 13

Niet voor subsidie komen in aanmerking:

  • a. kosten gemaakt buiten de projectperiode, met uitzondering van de kosten ter verkrijging van de controleverklaring ten behoeve van de afwikkeling en einddeclaratie van het project;

  • b. kosten die geen verband houden met de uitvoering van het projectplan of een onderdeel daarvan;

  • c. kosten van het project die, naar het oordeel van de minister, qua prijsniveau niet in een redelijke verhouding staan tot de overeengekomen prestaties.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIEVERSTREKKING EN VERANTWOORDING

Artikel 14

  • 1. Indien de subsidie wordt verleend, kan een voorschot op het totale subsidiebedrag worden verstrekt, waarbij:

    • a. bij aanvang van de subsidieverlening een bedrag van 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag wordt uitgekeerd;

    • b. 60% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag in kwartalen wordt uitgekeerd, en de hoogte van het uit te keren bedrag afhankelijk is van de looptijd van het project, waarbij de verdeling zal worden bepaald in de subsidiebeschikking; en

    • c. het resterende bedrag van 20% van het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde bedrag zal worden betaald bij de subsidievaststelling, voor zover dit noodzakelijk is voor de vastgestelde kosten.

  • 2. Indien bovenstaand bevoorschottingsregime voor de aanvrager tot problemen leidt, kan de aanvrager een schriftelijk en gemotiveerd verzoek indienen bij de minister om van de in het eerste lid bepaalde systematiek af te wijken.

  • 3. De aanvrager doet onverwijld en schriftelijk melding aan de minister zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 15

Voor zover de uitvoering van het projectplan een periode beslaat die langer is dan twaalf maanden, kan de minister de aanvrager verzoeken om na twaalf maanden een tussentijds voortgangsverslag te verstrekken met de tot dan toe behaalde resultaten en gemaakte kosten.

Artikel 16

  • 1. De aanvrager dient binnen dertien weken na afloop van de projectperiode een verzoek tot vaststelling van de subsidie in bij de minister.

  • 2. Het verzoek tot vaststelling vindt plaats op basis van een eindrapportage met het daarbij behorende financieel verslag, en wordt vergezeld van een controleverklaring.

Artikel 17

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht kan de beschikking tot subsidieverlening geheel worden ingetrokken indien:

    • a. de subsidie niet is besteed aan de in de beschikking tot subsidieverlening toegekende subsidiabele kosten, of

    • b. binnen drie maanden na het verlenen van de subsidiebeschikking, geen aanvang is gemaakt met de uitvoering van de activiteiten in het projectplan.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening kan in afwijking van het eerste lid gedeeltelijk worden ingetrokken indien er geen aanleiding is de subsidie geheel in te trekken.

  • 3. Indien de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken, wordt het subsidiebedrag dat tot dat moment is uitgekeerd, vermeerderd met de wettelijke rente, geheel of gedeeltelijk van de aanvrager teruggevorderd.

Artikel 18

  • 1. De aanvrager houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.

  • 2. De administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder begrepen een financiële administratie waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en ten behoeve van de vaststelling van de subsidiabiliteit zijn te verifiëren met bewijsstukken.

  • 3. De administratie is voor controle beschikbaar op één locatie.

  • 4. De administratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde activiteiten.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19

  • 1. De minister draagt zorg voor de evaluatie van deze regeling in 2018.

  • 2. De aanvrager verleent zijn medewerking aan de minister bij het opstellen van evaluatierapporten over deze regeling.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling ter stimulering van activiteiten die een duurzame bijdrage leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek.

Artikel 21

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2019.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 juni 2014

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

De armoedeproblematiek is in Nederland gelukkig relatief laag dankzij een gedegen sociale zekerheid en een relatief hoog wettelijk minimumloon. Niettemin is het in deze moeilijke economische tijd voor veel mensen niet gemakkelijk om rond te komen. Uit het Armoedesignalement 2013 blijkt dat circa 664.000 huishoudens moeten rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Huishoudens met een inkomen onder deze grens lopen een zeker risico op armoede. Het gaat daarbij om mensen met een (bijstand)uitkering, maar ook om bijvoorbeeld zelfstandigen zonder personeel die hun inkomsten zien teruglopen of huishoudens met te hoge schulden. Het kabinet vindt het van groot belang dat mensen met beperkte financiële middelen en/of problematische schulden volop mee kunnen doen in onze samenleving.

Op 3 juli 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien van het armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 265). In deze brief worden de kaders van het Rijksbeleid opgesomd. Het gaat hierbij om het stimuleren en faciliteren van preventie & vroegsignalering, werk, de regierol van gemeenten, publieke-private samenwerking en kennisdeling. In de brief aan de Tweede Kamer van 25 november 2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 269) wordt dit kader nader ingevuld en wordt ingegaan op de besteding van de door het kabinet beschikbaar gestelde extra middelen. Het gaat hierbij om een bedrag dat oploopt tot jaarlijks 100 miljoen Euro vanaf 2015. Het grootste deel van deze middelen is beschikbaar gesteld aan gemeenten die primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid. Daarnaast is in de brief opgenomen dat middelen beschikbaar worden gesteld voor een aantal landelijke initiatieven en een aantal landelijke organisaties die zich richten op het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Onderhavige subsidieregeling voorziet hier in.

De armoede- en schuldenproblematiek kent een steeds groter wordende diversiteit en soms ook complexiteit. Hulpvragen raken vaak verschillende levensdomeinen. Om mensen goed te kunnen ondersteunen in het vinden van een duurzame oplossing is een integrale aanpak, die is toegesneden op de specifieke situatie, essentieel. De verschillende decentralisaties van taken binnen het sociale domein (Participatiewet, Jeugdwet en de Wmo 2015) vergroten voor gemeenten de mogelijkheden voor een dergelijke aanpak. Om deze mogelijkheden volop te benutten, is samenwerking binnen de gemeente – maar zeker ook met externe partijen – noodzakelijk.

Maatschappelijk betrokken organisaties helpen gemeenten om de armoede- en schuldenproblematiek te bestrijden. Deze organisaties hebben vaak een goed beeld van de problematiek en komen soms makkelijker achter de voordeur. De inzet van betrokken organisaties heeft vooral meerwaarde indien de gebruikte aanpak effectief is, deze in samenwerking met de gemeente(n) plaatsvindt en als de kwaliteit van (de vrijwilligers van) de organisatie goed is. Hoewel deze organisaties al veel bijdragen aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek is – zo hebben partijen ook zelf aangegeven – een (kwalitatieve) impuls gewenst. Met name voor projecten die het lokale domein overstijgen is het niet eenvoudig om financiering – bijvoorbeeld vanuit gemeenten – te realiseren, terwijl dergelijk projecten wel heel doelmatig en effectief kunnen zijn.

Doel van deze subsidieregeling is om projecten te financieren die een diversiteit aan maatschappelijk betrokken organisaties in staat stellen om hun meerwaarde bij het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek te vergroten. Deze meerwaarde kan vergroot worden door het ontwikkelen van nieuwe vormen van dienstverlening, landelijke verspreiding van reeds bestaande succesvolle lokale/regionale initiatieven, de bevordering van samenwerking met ketenpartners (waaronder de gemeenten) en betere dienstverlening. De subsidieregeling is ook nadrukkelijk gericht op organisaties die vrijwel uitsluitend met vrijwilligers werken en die een groot aantal lokaal opererende afdelingen – zogenaamde lidorganisaties – kennen. Doel is om de aanwezige landelijke structuur van deze organisaties te versterken.

De subsidieregeling is nadrukkelijk complementair ten opzichte van de inzet van gemeenten. Om er voor te zorgen dat geen overlap of ‘spanning’ ontstaat met het door gemeenten vormgegeven lokale armoede- en schuldenbeleid komen enkel projecten met een landelijke betekenis voor subsidie in aanmerking. Ook directe ondersteuning aan personen wordt om deze reden expliciet uitgesloten van subsidie. Dergelijke ondersteuning valt immers onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.

Uitgangspunt is verder dat private initiatieven primair zelf verantwoordelijk zijn voor het financieren van hun bedrijfsvoering en projecten die zij willen ontplooien. Een project komt dan ook enkel in aanmerking voor een tijdelijke subsidie indien geen alternatieve financiering voor handen is. Ook moet een organisatie helder toelichten op welke wijze zij de toekomstbestendigheid van het project garandeert, voordat sprake kan zijn van een tijdelijke subsidie op grond van deze subsidieregeling.

In deze regeling is gekozen voor een balans tussen de opgelegde administratieve verplichtingen voor een aanvrager en de controleerbaarheid van de aanvraag en de einddeclaratie door de subsidieverstrekker. Om bijvoorbeeld de administratieve handelingen bij een verzoek op de Wet openbaarheid van bestuur te beperken is in deze regeling een artikel (artikel 8, zesde lid) opgenomen, dat de aanvrager er bij de indiening van de aanvraag mee instemt dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt gemaakt.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In de begripsbepaling zijn enkele kernbegrippen uit de regeling opgenomen die mogelijk voor meerdere interpretaties vatbaar zouden kunnen zijn. Teneinde misverstanden te voorkomen zijn de gegeven begrippen voor deze regeling nader gespecificeerd.

Zo dient de cofinanciering op grond van artikel 9, vijfde lid, ten minste 10% te bedragen. Dat betekent dat vanuit de subsidiemiddelen ten hoogste 90% van de begrote en gerealiseerde kosten van de subsidiabele activiteiten zal worden gefinancierd. Het is de bedoeling dat de aanvrager voor het resterende bedrag alternatieve financiering realiseert. Conform de begripsomschrijving van cofinanciering is het dus niet van belang hoe de aanvrager deze 10% financiert, ook een derde zou voor dit bedrag kunnen zorgen.

Wat betreft de duurzame activiteiten van landelijke betekenis gaat het er om dat de activiteiten die middels deze regeling worden gesubsidieerd een duurzame en dus tijdsbestendige bijdrage leveren aan de bestrijding van de armoede- en schuldenproblematiek. Daarnaast is het uitdrukkelijk niet de bedoeling om vanuit deze subsidieregeling projecten te financieren, waarvoor – gegeven de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten voor het armoede- en schuldenbeleid – financiering vanuit het lokale domein voor de hand ligt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan projecten die enkel de armoede- en of schuldenaanpak in een specifieke gemeente of een specifieke regio versterken. Projecten komen slechts voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking indien zij effect sorteren op een niveau dat het lokale/regionale domein overstijgt of minstens de potentie hebben om dit te realiseren. Een voorbeeld hiervan is het landelijk uitrollen van effectieve initiatieven.

De aanvragers zullen een projectplan moeten indienen waarin de documenten zijn opgenomen die in artikel 8 van de regeling worden gevraagd. Ook zal er een beschrijving van het project moeten worden opgenomen waarin, conform het begrip project, is opgenomen hoe deze activiteiten zullen bijdragen aan het beoogde doel van de subsidieregeling. Daarnaast zal voor het project een specifieke periode worden vastgesteld van maximaal 2 jaar, waarin de activiteiten zullen plaatsvinden. Deze periode van maximaal 2 jaar zal uiteraard binnen de subsidiabele periode van het specifieke aanvraagtijdvak vallen.

Onder een volledige subsidieaanvraag zal worden verstaan dat de aanvrager aan alle formele vereisten van een aanvraag dient te voldoen, alvorens de minister de aanvraag in behandeling zal nemen. Dit is ook opgenomen in artikel 5 van de regeling, waarin is bepaald dat de aanvraagdatum afhankelijk is van het moment waarop er sprake is van een volledige subsidieaanvraag.

In de praktijk zal het er op neer komen dat voor een volledige subsidieaanvraag, de aanvrager alle stukken heeft aangeleverd en dat het verstrekte aanvraagformulier is ingevuld. Naderhand kan de minister altijd bij de aanvrager verzoeken om nadere informatie.

Artikel 2

Financiering van activiteiten op grond van deze regeling kan voor de jaren 2014 en 2015 worden toegekend. Het betreft een nationale financiering die het tegengaan van armoede- en de schuldenproblematiek op een duurzame wijze beoogt te stimuleren, zodat de subsidie een blijvend resultaat zal achterlaten. In de praktijk kunnen de concrete betalingen aan de aanvragers zich uitstrekken over de periode 2014–2018. Dit is afhankelijk van het moment van toekenning, de looptijd van de projecten en de in de beschikking aangegeven momenten van betaling.

Artikel 3

Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De algemene in die regeling neergelegde subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling niet van wordt afgeweken. Toepasselijkheid van de algemene regeling geldt in ieder geval voor een verplichte controleverklaring van een accountant bij eindafrekening en voor bepalingen betreffende terugvordering van de subsidie.

Artikel 4

Er wordt zowel in 2014 als in 2015 € 4.000.000,– beschikbaar gesteld voor de financiering van de subsidiabele activiteiten. Het totale bedrag van € 4.000.000,– kan eventueel nog nader worden opgedeeld in aanvraagtijdvakken waarin de projectvoorstellen kunnen worden ingediend. Het uitgangspunt is dat er een aanvraagtijdvak in 2014 en een aanvraagtijdvak in 2015 zal zijn, waarbij dus in ieder aanvraagtijdvak € 4.000.000,– beschikbaar is.

Artikel 5

Aanvragen worden bij voorkeur per e-mail ingediend en worden in volgorde van binnenkomst behandeld. Indien een aanvraag schriftelijk wordt ingediend, dient deze aanvraag aangetekend te worden verzonden.

Aanvragen per e-mail worden door de aanvrager verzonden naar: sub.reg.armoedeschulden@minszw.nl

Aanvragen die per post worden ingediend worden door de aanvrager naar het volgende adres gestuurd:

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directie BV/B&S, Postbus 90801, 2509 LV Den Haag, o.v.v. sub.reg.armoedeschulden.

Een aanvraag wordt geweigerd indien toekenning van de aanvraag tot overschrijding van het voor dat aanvraagtijdvak geldende subsidieplafond zou leiden. Voordat tot deze weigering wordt overgegaan, wordt bezien of gedeeltelijke toekenning (tot een bedrag waarbij het subsidieplafond niet wordt overschreden) tot de mogelijkheden behoort. Tot gedeeltelijke toekenning kan het ook komen indien niet alle activiteiten subsidiabel zijn.

Om te voorkomen dat onvolledige aanvragen voorrang krijgen op later ingediende volledige aanvragen, geldt dat een aanvraag pas in behandeling wordt genomen wanneer deze volledig is. Onder een volledige aanvraag wordt verstaan een volledig ingevuld aanvraagformulier en de op grond van artikel 8 vereiste stukken zoals een begroting.

Dit laat het recht van de aanvrager in stand om een aanvraag aan te vullen, indien deze nog niet volledig is en het subsidieplafond nog niet is bereikt. Dat betekent dat een aanvraag die niet volledig blijkt te zijn een nieuwe datum van aanvragen ontvangt, namelijk de datum waarop de aanvraag wel volledig is. Het feit dat de minister een aanvraag kan weigeren op het moment dat hij nog niet volledig is laat onverlet dat de minister in een later stadium de aanvraag nog kan afwijzen als blijkt dat de aanvraag niet overeenkomt met de in deze regeling gestelde voorwaarden. Er is namelijk een onderscheid tussen de hier vermelde formele vereisten van een volledige aanvraag en de materiële vereisten dat een subsidieregeling inhoudelijk moet voldoen aan de criteria gesteld in deze regeling.

Artikel 6

De directeur van de directie Re-integratie en Participatie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gemandateerd de besluiten te nemen ter uitvoering van de regeling. De directeur is echter niet bevoegd om te beslissen op bezwaar op het moment dat hij de eerdere besluitvorming ook zelf heeft genomen. Dit volgt uit artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 7

Hoewel de subsidiabele activiteiten duidelijk zijn omlijnd, staat het in principe iedere rechtspersoon vrij om een subsidieaanvraag in te dienen.

De rechtspersoon die een subsidieaanvraag verricht of laat verrichten toont aan dat hij daadwerkelijk een rechtspersoon is. Dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld de akte van oprichting, de statuten van de rechtspersoon of de inschrijving bij de Kamer van Koophandel te overleggen.

Artikel 8

Het is niet toegestaan om een aanvraag voorafgaand aan het aanvraagtijdvak in te dienen, deze aanvragen zullen dan ook niet in behandeling worden genomen. De drempel voor financiering wordt gelegd op een subsidieaanvraag van ten minste € 125.000,– en mag niet meer dan € 350.000,– bedragen. Daarnaast mag een individuele aanvrager per aanvraagtijdvak niet meer dan € 350.000,– aan subsidie ontvangen. Voor de aanvrager is aldus per aanvraagtijdvak een maximaal aan te vragen bedrag vastgesteld. Zoals reeds in de algemene toelichting is aangegeven, beoogt de subsidieregeling een diversiteit aan maatschappelijke organisaties te bereiken. Het opgenomen maximum per aanvrager is bedoeld om te voorkomen dat een organisatie binnen een subsidietijdvak een aanmerkelijk deel van het totaal beschikbare bedrag zou kunnen toekomen. Hierdoor zou immers de gewenste diversiteit in het gedrang komen. Indien daarnaast aan het aanvraagbedrag geen maximum zou worden gesteld zouden ‘snelle’ aanvragers die een groot bedrag aanvragen, met het principe van ‘first in, first serve’ in combinatie met het subsidieplafond, de beschikbaar gestelde subsidiemiddelen al volledig kunnen uitputten. Op deze wijze wordt dit voorkomen. Een minimum bedrag wordt gehanteerd om te voorkomen dat vele aanvragen voor een gering bedrag worden ingediend. Ook speelt mee dat verondersteld wordt dat voor activiteiten die van landelijke betekenis kunnen zijn en een duurzame bijdrage kunnen leveren aan het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek een substantieel bedrag vereist is, waarbij deze grens op € 125.000,– is gezet.

Tevens wordt bij de aanvraag een projectplan opgesteld waaruit kan worden opgemaakt in hoeverre de te subsidiëren activiteit van landelijke betekenis is en deze armoede- en schuldenproblematiek op duurzame wijze tegengaat. Uiteraard moet de aanvrager in het projectplan wel kunnen aantonen dat de te subsidiëren activiteiten toegevoegde waarde hebben. Hier wordt onder andere mee bedoeld dat de activiteiten uiteindelijk ook daadwerkelijk een verbeterde en bestendige dienstverlening ten gevolge hebben. Bij het aanvragen van subsidie zal in het projectplan ook duidelijk moeten worden aangegeven waarom voor de beoogde activiteiten juist vanuit de landelijke overheid ondersteuning nodig is. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat men zelf onvoldoende middelen heeft om verder te ontwikkelen, of omdat men onvoldoende capaciteit heeft om op landelijk niveau de structuur en organisatie te verbeteren.

In het projectplan zal ook een begroting moeten worden opgenomen zodat er vooraf al een vorm van verantwoording en controle bestaat op de geplande activiteiten. De begroting moet een duidelijk inzicht geven in de kosten en baten van het projectplan. Er zal namelijk naar voren moeten komen voor welke specifieke activiteiten men de financiering zal gebruiken. Op dat moment zal gelijk kunnen worden beoordeeld of de beoogde kosten voor de geplande activiteiten redelijk zijn, hier wordt de ‘Handleiding overheidstarieven’ voor gebruikt. Daarnaast zal in de begroting een planning van de activiteiten worden opgenomen.

Indien een aanvrager middels de subsidie de samenwerking met andere partijen wenst te bevorderen, ligt het in de rede dat hij aantoont op welke wijze gemeenten betrokken zijn bij dit project. Zelfs als het project enkel een verbetering van de samenwerking tussen private partijen behelst, ligt het in de rede om te duiden hoe dit zich verhoudt tot gemeenten, die een regiefunctie hebben in de armoede- en schuldenbestrijding.

Aangezien een bedrag van € 4.000.000,– beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke middelen moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen van groot belang. Daarom wil de minister informatie en documenten uit het subsidiedossier openbaar kunnen maken. Daar stemt de aanvrager door het indienen van de aanvraag mee in. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst een zienswijze van de aanvrager behoeft te worden gevraagd.

Ten behoeve van de subsidieaanvraag zal de minister een formulier beschikbaar stellen. Dit aanvraagformulier kan worden aangevraagd door het sturen van een mail aan: sub.reg.armoedeschulden@minszw.nl. dan wel via het reeds vermelde postadres.

Artikel 9

Subsidies kunnen worden toegekend voor projecten met een looptijd van maximaal 2 jaar, waarbij de projecten binnen een termijn van 3 maanden dienen te zijn gestart na afgifte van de beschikking tot subsidieverlening. Het is dus niet de bedoeling dat een aanvrager in 2014 een aanvraag indient voor een subsidiabele activiteit die in 2017 plaatsvindt.

Op het moment dat de minister een aanvraag ontvangt heeft hij conform de Awb een redelijke termijn om te beslissen op de aanvraag.

Gebaseerd op de in het projectplan beschreven te subsidiëren activiteiten zal in de beschikking aangegeven worden voor welke activiteiten tegen welk bedragen subsidie wordt verleend en welk totaal subsidiebedrag er wordt verleend. Daarnaast behoudt de minister het recht voor om nadere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden.

Er wordt van de aanvrager verwacht dat hij ten minste 10% van het kosten van de subsidiabele activiteiten op alternatieve wijze financiert. Met andere woorden, ten hoogste 90% van de totale kosten, die voor de uitvoering van de activiteiten zoals omschreven in het projectplan, nodig zijn, komen voor subsidiëring in aanmerking. Er worden geen nadere eisen gesteld aan deze cofinanciering, zodat ook een derde deze financiering ten behoeve van de aanvrager voor zijn rekening kan nemen.

Artikel 10

Vooraf moet zo veel mogelijk duidelijk zijn of het ingediende projectplan voldoende basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, wordt de subsidie in een aantal gevallen in ieder geval geweigerd. Algemeen geldt dat de aanvraag moet voldoen aan alle eisen die daaraan krachtens deze regeling zijn gesteld. De aanvrager wordt bij een onvolledige aanvraag wel in de gelegenheid gesteld om deze aan te vullen. De weigeringsgronden zien verder op een inhoudelijke beoordeling, zo moeten de verhoudingen goed zijn tussen de kosten en de te verwachten resultaten. Dit geldt ook voor de effectiviteit en toegevoegde waarde van de beoogde activiteiten.

Activiteiten die op enige andere wijze van overheidswege worden gefinancierd, worden op grond van deze regeling niet nogmaals gefinancierd. Er mag dus geen dubbelfinanciering zijn. Indien er een gegrond vermoeden van dubbelfinanciering is, zal de aanvrager moeten kunnen aantonen dat hij niet reeds uit andere hoofde subsidie ontvangt.

Artikel 11

In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan het subsidiëren van de activiteiten. Het moet gaan om duurzame activiteiten die een bijdrage leveren aan het verbeteren of verspreiden van de dienstverlening in het algemeen. Het is niet de bedoeling dat met het subsidiebedrag individuele goederen zoals voedsel of dienstverlening zoals schuldhulpverlening aan burgers worden gefinancierd.

De gemeente is verantwoordelijk voor het lokale armoede- en schuldenbeleid. Indien sprake is van een activiteit die beoogt de samenwerking op dit vlak te verbeteren gaat de regeling er ook van uit dat de gemeente op enige wijze hierbij wordt betrokken, dan wel in ieder geval met de gemeente afstemming wordt gezocht. Tevens dient in het projectplan hier aandacht aan te zijn besteed.

Ook komen kosten niet voor financiering in aanmerking die de mededinging ongunstig beïnvloeden. Denk hier bijvoorbeeld aan het gratis aanbieden van diensten en medefinanciering daarvan via de subsidieaanvraag, waarvoor in het reguliere economische verkeer betaald moet worden.

Artikel 12

In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan de kosten die een aanvrager aandraagt. Indien de aanvrager op een andere wijze dan de subsidieverlening inkomsten verwerft voor de gestelde activiteiten worden deze in mindering gebracht op het te verlenen subsidiebedrag. Het is de bedoeling van de minister om activiteiten te ondersteunen en niet om de rechtspersoon zelf een financieel overschot te verlenen.

Artikel 13

Hoewel er grote vrijheid bestaat in de activiteiten die voor financiering in aanmerking komen, is bij voorbaat een aantal activiteiten uitgesloten van financiering. Indien er kosten worden gemaakt buiten de projectperiode komen deze niet in aanmerking voor financiering. De enige uitzondering zijn kosten die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van de controleverklaring. Kosten die geen verband houden met de activiteiten in het projectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Daarnaast moeten de kosten in verhouding staan tot de prijs die voor dergelijke prestaties worden betaald en dus marktconform zijn.

Artikel 14

De vastgestelde bevoorschottingssystematiek heeft als gevolg dat de aanvrager het subsidiebedrag gefaseerd ontvangt.

Echter, indien de gestelde systematiek tot problemen leidt, staat het de aanvrager altijd vrij om dit aan te tonen en te verzoeken om een andere wijze van bevoorschotten. Op deze manier kan er maatwerk worden geleverd.

Tevens is de aanvrager verplicht om tijdig aan te geven dat de subsidiabele activiteiten niet of niet tijdig kunnen worden verricht.

Artikel 15

De minister kan de aanvrager verzoeken om bij een project dat langer duurt dan twaalf maanden een tussentijds verslag te verstrekken. In dit tussentijdse verslag worden de tot dan toe uitgevoerde activiteiten en kosten opgenomen.

Op deze wijze bestaat er in een eerder stadium dan eerst na twee jaren zekerheid over de gemaakte kosten voor zowel de aanvrager als de minister. Het tussentijdse verslag kan aanleiding geven de liquiditeitsprognose en de wijze van bevoorschotting aan te passen.

Artikel 16

In artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies is bepaald dat bij subsidies boven de € 50.000,– de einddeclaratie wordt vergezeld van een controleverklaring van een accountant. In onderhavige regeling ligt het minimumbedrag van subsidie op € 125.000,–, dus zal iedere einddeclaratie dienen te worden vergezeld van een accountantsverklaring.

De aanvrager wordt afgerekend op de prestaties die zijn bepaald in de beschikking tot subsidieverlening. Hij toont bij de einddeclaratie aan hoeveel activiteiten daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De einddeclaratie dient hij in bij een in de beschikking tot subsidieverlening kenbaar gemaakt postadres.

Artikel 17

De uitvoering en verantwoordelijkheid van de gesubsidieerde activiteiten ligt bij de aanvrager. Indien uit een controle toch blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig of oneigenlijk is gebruikt, wordt de subsidie in beginsel geheel ingetrokken. Indien het slechts een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat het projectplan als geheel conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie gedeeltelijk worden ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering, zoals deze zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling van toepassing. Deze regels houden onder andere in dat de einddeclaratie vergezeld dient te zijn van een controleverklaring, waarbij gebruik dient te worden gemaakt van het voorgeschreven rapportage protocol en de model-controleverklaring, die bij de beschikking tot subsidieverlening aan de aanvrager ter beschikking gesteld worden. Op basis van de aangeleverde einddeclaratie en de daarbij afgegeven controleverklaring wordt beoordeeld of er al dan niet sprake dient te zijn van gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking tot subsidieverlening.

Het bovenstaande betekent dat eventuele kosten voor de terugvordering, bij de aanvrager in rekening worden gebracht. Deze regels met betrekking tot terugvordering gelden ook indien bij de subsidievaststelling blijkt dat er te veel aan voorschotten is betaald.

Artikel 18

De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het projectplan. De aanvrager is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te kunnen geven in deze administratie, die beschikbaar is op één locatie. De administratie dient op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene regeling SZW-subsidies tenminste 5 jaar bewaard te worden. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de aanvrager. Het uitkeren van bedragen in de omvang waarin de regeling voorziet, brengt risico’s met zich. Het is van essentieel belang voor het succes van de regeling dat het geld goed wordt besteed. Mede daarom is de regeling ook open vormgegeven, waarbij er ruimte wordt geboden voor de financiering van activiteiten van diverse aard. De subsidiabele activiteiten kunnen bovendien in een periode van maximaal 2 jaar worden uitgevoerd. Hiermee hangt samen dat als een voorstel wordt goedgekeurd, er zicht moet blijven op de uitvoering van het projectplan.

Artikel 19

Aangezien de regeling een korte looptijd heeft en de verantwoordingsverslagen van de in het tweede aanvraagtijdvak toegekende aanvragen in de loop van 2017 (tot einde 2017) worden ontvangen, wordt de regeling in 2018 geëvalueerd. Deze regeling kan dan met ingang van 1 januari 2019 vervallen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven