TOELICHTING
Algemeen
De armoedeproblematiek is in Nederland gelukkig relatief laag dankzij een gedegen
sociale zekerheid en een relatief hoog wettelijk minimumloon. Niettemin is het in
deze moeilijke economische tijd voor veel mensen niet gemakkelijk om rond te komen.
Uit het Armoedesignalement 2013 blijkt dat circa 664.000 huishoudens moeten rondkomen
van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Huishoudens met een inkomen onder deze
grens lopen een zeker risico op armoede. Het gaat daarbij om mensen met een (bijstand)uitkering,
maar ook om bijvoorbeeld zelfstandigen zonder personeel die hun inkomsten zien teruglopen
of huishoudens met te hoge schulden. Het kabinet vindt het van groot belang dat mensen
met beperkte financiële middelen en/of problematische schulden volop mee kunnen doen
in onze samenleving.
Op 3 juli 2013 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet ten aanzien
van het armoede- en schuldenbeleid (Kamerstukken II, 2012–2013, 24 515, nr. 265). In deze brief worden de kaders van het Rijksbeleid opgesomd. Het gaat hierbij om
het stimuleren en faciliteren van preventie & vroegsignalering, werk, de regierol
van gemeenten, publieke-private samenwerking en kennisdeling. In de brief aan de Tweede
Kamer van 25 november 2013 (Kamerstukken II, 2013–2014, 24 515, nr. 269) wordt dit kader nader ingevuld en wordt ingegaan op de besteding van de door het
kabinet beschikbaar gestelde extra middelen. Het gaat hierbij om een bedrag dat oploopt
tot jaarlijks 100 miljoen Euro vanaf 2015. Het grootste deel van deze middelen is
beschikbaar gesteld aan gemeenten die primair verantwoordelijk zijn voor het armoede-
en schuldenbeleid. Daarnaast is in de brief opgenomen dat middelen beschikbaar worden
gesteld voor een aantal landelijke initiatieven en een aantal landelijke organisaties
die zich richten op het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek. Onderhavige
subsidieregeling voorziet hier in.
De armoede- en schuldenproblematiek kent een steeds groter wordende diversiteit en
soms ook complexiteit. Hulpvragen raken vaak verschillende levensdomeinen. Om mensen
goed te kunnen ondersteunen in het vinden van een duurzame oplossing is een integrale
aanpak, die is toegesneden op de specifieke situatie, essentieel. De verschillende
decentralisaties van taken binnen het sociale domein (Participatiewet, Jeugdwet en
de Wmo 2015) vergroten voor gemeenten de mogelijkheden voor een dergelijke aanpak.
Om deze mogelijkheden volop te benutten, is samenwerking binnen de gemeente – maar
zeker ook met externe partijen – noodzakelijk.
Maatschappelijk betrokken organisaties helpen gemeenten om de armoede- en schuldenproblematiek
te bestrijden. Deze organisaties hebben vaak een goed beeld van de problematiek en
komen soms makkelijker achter de voordeur. De inzet van betrokken organisaties heeft
vooral meerwaarde indien de gebruikte aanpak effectief is, deze in samenwerking met
de gemeente(n) plaatsvindt en als de kwaliteit van (de vrijwilligers van) de organisatie
goed is. Hoewel deze organisaties al veel bijdragen aan het tegengaan van armoede-
en schuldenproblematiek is – zo hebben partijen ook zelf aangegeven – een (kwalitatieve)
impuls gewenst. Met name voor projecten die het lokale domein overstijgen is het niet
eenvoudig om financiering – bijvoorbeeld vanuit gemeenten – te realiseren, terwijl
dergelijk projecten wel heel doelmatig en effectief kunnen zijn.
Doel van deze subsidieregeling is om projecten te financieren die een diversiteit
aan maatschappelijk betrokken organisaties in staat stellen om hun meerwaarde bij
het tegengaan van armoede- en schuldenproblematiek te vergroten. Deze meerwaarde kan
vergroot worden door het ontwikkelen van nieuwe vormen van dienstverlening, landelijke
verspreiding van reeds bestaande succesvolle lokale/regionale initiatieven, de bevordering
van samenwerking met ketenpartners (waaronder de gemeenten) en betere dienstverlening.
De subsidieregeling is ook nadrukkelijk gericht op organisaties die vrijwel uitsluitend
met vrijwilligers werken en die een groot aantal lokaal opererende afdelingen – zogenaamde
lidorganisaties – kennen. Doel is om de aanwezige landelijke structuur van deze organisaties
te versterken.
De subsidieregeling is nadrukkelijk complementair ten opzichte van de inzet van gemeenten.
Om er voor te zorgen dat geen overlap of ‘spanning’ ontstaat met het door gemeenten
vormgegeven lokale armoede- en schuldenbeleid komen enkel projecten met een landelijke
betekenis voor subsidie in aanmerking. Ook directe ondersteuning aan personen wordt
om deze reden expliciet uitgesloten van subsidie. Dergelijke ondersteuning valt immers
onder de verantwoordelijkheid van gemeenten.
Uitgangspunt is verder dat private initiatieven primair zelf verantwoordelijk zijn
voor het financieren van hun bedrijfsvoering en projecten die zij willen ontplooien.
Een project komt dan ook enkel in aanmerking voor een tijdelijke subsidie indien geen
alternatieve financiering voor handen is. Ook moet een organisatie helder toelichten
op welke wijze zij de toekomstbestendigheid van het project garandeert, voordat sprake
kan zijn van een tijdelijke subsidie op grond van deze subsidieregeling.
In deze regeling is gekozen voor een balans tussen de opgelegde administratieve verplichtingen
voor een aanvrager en de controleerbaarheid van de aanvraag en de einddeclaratie door
de subsidieverstrekker. Om bijvoorbeeld de administratieve handelingen bij een verzoek
op de Wet openbaarheid van bestuur te beperken is in deze regeling een artikel (artikel
8, zesde lid) opgenomen, dat de aanvrager er bij de indiening van de aanvraag mee
instemt dat het subsidiedossier, met uitzondering van persoonsgegevens, openbaar wordt
gemaakt.
Artikelsgewijs
Artikel 1
In de begripsbepaling zijn enkele kernbegrippen uit de regeling opgenomen die mogelijk
voor meerdere interpretaties vatbaar zouden kunnen zijn. Teneinde misverstanden te
voorkomen zijn de gegeven begrippen voor deze regeling nader gespecificeerd.
Zo dient de cofinanciering op grond van artikel 9, vijfde lid, ten minste 10% te bedragen.
Dat betekent dat vanuit de subsidiemiddelen ten hoogste 90% van de begrote en gerealiseerde
kosten van de subsidiabele activiteiten zal worden gefinancierd. Het is de bedoeling
dat de aanvrager voor het resterende bedrag alternatieve financiering realiseert.
Conform de begripsomschrijving van cofinanciering is het dus niet van belang hoe de
aanvrager deze 10% financiert, ook een derde zou voor dit bedrag kunnen zorgen.
Wat betreft de duurzame activiteiten van landelijke betekenis gaat het er om dat de
activiteiten die middels deze regeling worden gesubsidieerd een duurzame en dus tijdsbestendige
bijdrage leveren aan de bestrijding van de armoede- en schuldenproblematiek. Daarnaast
is het uitdrukkelijk niet de bedoeling om vanuit deze subsidieregeling projecten te
financieren, waarvoor – gegeven de primaire verantwoordelijkheid van gemeenten voor
het armoede- en schuldenbeleid – financiering vanuit het lokale domein voor de hand
ligt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan projecten die enkel de armoede-
en of schuldenaanpak in een specifieke gemeente of een specifieke regio versterken.
Projecten komen slechts voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking indien
zij effect sorteren op een niveau dat het lokale/regionale domein overstijgt of minstens
de potentie hebben om dit te realiseren. Een voorbeeld hiervan is het landelijk uitrollen
van effectieve initiatieven.
De aanvragers zullen een projectplan moeten indienen waarin de documenten zijn opgenomen
die in artikel 8 van de regeling worden gevraagd. Ook zal er een beschrijving van
het project moeten worden opgenomen waarin, conform het begrip project, is opgenomen
hoe deze activiteiten zullen bijdragen aan het beoogde doel van de subsidieregeling.
Daarnaast zal voor het project een specifieke periode worden vastgesteld van maximaal
2 jaar, waarin de activiteiten zullen plaatsvinden. Deze periode van maximaal 2 jaar
zal uiteraard binnen de subsidiabele periode van het specifieke aanvraagtijdvak vallen.
Onder een volledige subsidieaanvraag zal worden verstaan dat de aanvrager aan alle
formele vereisten van een aanvraag dient te voldoen, alvorens de minister de aanvraag
in behandeling zal nemen. Dit is ook opgenomen in artikel 5 van de regeling, waarin
is bepaald dat de aanvraagdatum afhankelijk is van het moment waarop er sprake is
van een volledige subsidieaanvraag.
In de praktijk zal het er op neer komen dat voor een volledige subsidieaanvraag, de
aanvrager alle stukken heeft aangeleverd en dat het verstrekte aanvraagformulier is
ingevuld. Naderhand kan de minister altijd bij de aanvrager verzoeken om nadere informatie.
Artikel 2
Financiering van activiteiten op grond van deze regeling kan voor de jaren 2014 en
2015 worden toegekend. Het betreft een nationale financiering die het tegengaan van
armoede- en de schuldenproblematiek op een duurzame wijze beoogt te stimuleren, zodat
de subsidie een blijvend resultaat zal achterlaten. In de praktijk kunnen de concrete
betalingen aan de aanvragers zich uitstrekken over de periode 2014–2018. Dit is afhankelijk
van het moment van toekenning, de looptijd van de projecten en de in de beschikking
aangegeven momenten van betaling.
Artikel 3
Op deze regeling is de Algemene regeling SZW-subsidies van toepassing. De algemene
in die regeling neergelegde subsidieregels gelden voor zover daar in deze regeling
niet van wordt afgeweken. Toepasselijkheid van de algemene regeling geldt in ieder
geval voor een verplichte controleverklaring van een accountant bij eindafrekening
en voor bepalingen betreffende terugvordering van de subsidie.
Artikel 4
Er wordt zowel in 2014 als in 2015 € 4.000.000,– beschikbaar gesteld voor de financiering
van de subsidiabele activiteiten. Het totale bedrag van € 4.000.000,– kan eventueel
nog nader worden opgedeeld in aanvraagtijdvakken waarin de projectvoorstellen kunnen
worden ingediend. Het uitgangspunt is dat er een aanvraagtijdvak in 2014 en een aanvraagtijdvak
in 2015 zal zijn, waarbij dus in ieder aanvraagtijdvak € 4.000.000,– beschikbaar is.
Artikel 5
Aanvragen worden bij voorkeur per e-mail ingediend en worden in volgorde van binnenkomst
behandeld. Indien een aanvraag schriftelijk wordt ingediend, dient deze aanvraag aangetekend
te worden verzonden.
Aanvragen per e-mail worden door de aanvrager verzonden naar: sub.reg.armoedeschulden@minszw.nl
Aanvragen die per post worden ingediend worden door de aanvrager naar het volgende
adres gestuurd:
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, directie BV/B&S, Postbus 90801,
2509 LV Den Haag, o.v.v. sub.reg.armoedeschulden.
Een aanvraag wordt geweigerd indien toekenning van de aanvraag tot overschrijding
van het voor dat aanvraagtijdvak geldende subsidieplafond zou leiden. Voordat tot
deze weigering wordt overgegaan, wordt bezien of gedeeltelijke toekenning (tot een
bedrag waarbij het subsidieplafond niet wordt overschreden) tot de mogelijkheden behoort.
Tot gedeeltelijke toekenning kan het ook komen indien niet alle activiteiten subsidiabel
zijn.
Om te voorkomen dat onvolledige aanvragen voorrang krijgen op later ingediende volledige
aanvragen, geldt dat een aanvraag pas in behandeling wordt genomen wanneer deze volledig
is. Onder een volledige aanvraag wordt verstaan een volledig ingevuld aanvraagformulier
en de op grond van artikel 8 vereiste stukken zoals een begroting.
Dit laat het recht van de aanvrager in stand om een aanvraag aan te vullen, indien
deze nog niet volledig is en het subsidieplafond nog niet is bereikt. Dat betekent
dat een aanvraag die niet volledig blijkt te zijn een nieuwe datum van aanvragen ontvangt,
namelijk de datum waarop de aanvraag wel volledig is. Het feit dat de minister een
aanvraag kan weigeren op het moment dat hij nog niet volledig is laat onverlet dat
de minister in een later stadium de aanvraag nog kan afwijzen als blijkt dat de aanvraag
niet overeenkomt met de in deze regeling gestelde voorwaarden. Er is namelijk een
onderscheid tussen de hier vermelde formele vereisten van een volledige aanvraag en
de materiële vereisten dat een subsidieregeling inhoudelijk moet voldoen aan de criteria
gesteld in deze regeling.
Artikel 6
De directeur van de directie Re-integratie en Participatie van het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid wordt gemandateerd de besluiten te nemen ter uitvoering
van de regeling. De directeur is echter niet bevoegd om te beslissen op bezwaar op
het moment dat hij de eerdere besluitvorming ook zelf heeft genomen. Dit volgt uit
artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 7
Hoewel de subsidiabele activiteiten duidelijk zijn omlijnd, staat het in principe
iedere rechtspersoon vrij om een subsidieaanvraag in te dienen.
De rechtspersoon die een subsidieaanvraag verricht of laat verrichten toont aan dat
hij daadwerkelijk een rechtspersoon is. Dit kan worden gedaan door bijvoorbeeld de
akte van oprichting, de statuten van de rechtspersoon of de inschrijving bij de Kamer
van Koophandel te overleggen.
Artikel 8
Het is niet toegestaan om een aanvraag voorafgaand aan het aanvraagtijdvak in te dienen,
deze aanvragen zullen dan ook niet in behandeling worden genomen. De drempel voor
financiering wordt gelegd op een subsidieaanvraag van ten minste € 125.000,– en mag
niet meer dan € 350.000,– bedragen. Daarnaast mag een individuele aanvrager per aanvraagtijdvak
niet meer dan € 350.000,– aan subsidie ontvangen. Voor de aanvrager is aldus per aanvraagtijdvak
een maximaal aan te vragen bedrag vastgesteld. Zoals reeds in de algemene toelichting
is aangegeven, beoogt de subsidieregeling een diversiteit aan maatschappelijke organisaties
te bereiken. Het opgenomen maximum per aanvrager is bedoeld om te voorkomen dat een
organisatie binnen een subsidietijdvak een aanmerkelijk deel van het totaal beschikbare
bedrag zou kunnen toekomen. Hierdoor zou immers de gewenste diversiteit in het gedrang
komen. Indien daarnaast aan het aanvraagbedrag geen maximum zou worden gesteld zouden
‘snelle’ aanvragers die een groot bedrag aanvragen, met het principe van ‘first in,
first serve’ in combinatie met het subsidieplafond, de beschikbaar gestelde subsidiemiddelen
al volledig kunnen uitputten. Op deze wijze wordt dit voorkomen. Een minimum bedrag
wordt gehanteerd om te voorkomen dat vele aanvragen voor een gering bedrag worden
ingediend. Ook speelt mee dat verondersteld wordt dat voor activiteiten die van landelijke
betekenis kunnen zijn en een duurzame bijdrage kunnen leveren aan het tegengaan van
armoede- en schuldenproblematiek een substantieel bedrag vereist is, waarbij deze
grens op € 125.000,– is gezet.
Tevens wordt bij de aanvraag een projectplan opgesteld waaruit kan worden opgemaakt
in hoeverre de te subsidiëren activiteit van landelijke betekenis is en deze armoede-
en schuldenproblematiek op duurzame wijze tegengaat. Uiteraard moet de aanvrager in
het projectplan wel kunnen aantonen dat de te subsidiëren activiteiten toegevoegde
waarde hebben. Hier wordt onder andere mee bedoeld dat de activiteiten uiteindelijk
ook daadwerkelijk een verbeterde en bestendige dienstverlening ten gevolge hebben.
Bij het aanvragen van subsidie zal in het projectplan ook duidelijk moeten worden
aangegeven waarom voor de beoogde activiteiten juist vanuit de landelijke overheid
ondersteuning nodig is. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat men zelf onvoldoende middelen
heeft om verder te ontwikkelen, of omdat men onvoldoende capaciteit heeft om op landelijk
niveau de structuur en organisatie te verbeteren.
In het projectplan zal ook een begroting moeten worden opgenomen zodat er vooraf al
een vorm van verantwoording en controle bestaat op de geplande activiteiten. De begroting
moet een duidelijk inzicht geven in de kosten en baten van het projectplan. Er zal
namelijk naar voren moeten komen voor welke specifieke activiteiten men de financiering
zal gebruiken. Op dat moment zal gelijk kunnen worden beoordeeld of de beoogde kosten
voor de geplande activiteiten redelijk zijn, hier wordt de ‘Handleiding overheidstarieven’
voor gebruikt. Daarnaast zal in de begroting een planning van de activiteiten worden
opgenomen.
Indien een aanvrager middels de subsidie de samenwerking met andere partijen wenst
te bevorderen, ligt het in de rede dat hij aantoont op welke wijze gemeenten betrokken
zijn bij dit project. Zelfs als het project enkel een verbetering van de samenwerking
tussen private partijen behelst, ligt het in de rede om te duiden hoe dit zich verhoudt
tot gemeenten, die een regiefunctie hebben in de armoede- en schuldenbestrijding.
Aangezien een bedrag van € 4.000.000,– beschikbaar wordt gesteld dat uit publieke
middelen moet worden opgebracht, is transparantie over de besteding van deze middelen
van groot belang. Daarom wil de minister informatie en documenten uit het subsidiedossier
openbaar kunnen maken. Daar stemt de aanvrager door het indienen van de aanvraag mee
in. Hiermee wordt voorts voorkomen dat bij een eventueel verzoek in het kader van
de Wet openbaarheid van bestuur veel administratieve lasten ontstaan, nu niet eerst
een zienswijze van de aanvrager behoeft te worden gevraagd.
Ten behoeve van de subsidieaanvraag zal de minister een formulier beschikbaar stellen.
Dit aanvraagformulier kan worden aangevraagd door het sturen van een mail aan: sub.reg.armoedeschulden@minszw.nl.
dan wel via het reeds vermelde postadres.
Artikel 9
Subsidies kunnen worden toegekend voor projecten met een looptijd van maximaal 2 jaar,
waarbij de projecten binnen een termijn van 3 maanden dienen te zijn gestart na afgifte
van de beschikking tot subsidieverlening. Het is dus niet de bedoeling dat een aanvrager
in 2014 een aanvraag indient voor een subsidiabele activiteit die in 2017 plaatsvindt.
Op het moment dat de minister een aanvraag ontvangt heeft hij conform de Awb een redelijke
termijn om te beslissen op de aanvraag.
Gebaseerd op de in het projectplan beschreven te subsidiëren activiteiten zal in de
beschikking aangegeven worden voor welke activiteiten tegen welk bedragen subsidie
wordt verleend en welk totaal subsidiebedrag er wordt verleend. Daarnaast behoudt
de minister het recht voor om nadere verplichtingen aan de subsidieverlening te verbinden.
Er wordt van de aanvrager verwacht dat hij ten minste 10% van het kosten van de subsidiabele
activiteiten op alternatieve wijze financiert. Met andere woorden, ten hoogste 90%
van de totale kosten, die voor de uitvoering van de activiteiten zoals omschreven
in het projectplan, nodig zijn, komen voor subsidiëring in aanmerking. Er worden geen
nadere eisen gesteld aan deze cofinanciering, zodat ook een derde deze financiering
ten behoeve van de aanvrager voor zijn rekening kan nemen.
Artikel 10
Vooraf moet zo veel mogelijk duidelijk zijn of het ingediende projectplan voldoende
basis biedt om subsidie te verstrekken. Om te voorkomen dat bij de subsidievaststelling
blijkt dat er onterecht of te veel subsidie is verstrekt, wordt de subsidie in een
aantal gevallen in ieder geval geweigerd. Algemeen geldt dat de aanvraag moet voldoen
aan alle eisen die daaraan krachtens deze regeling zijn gesteld. De aanvrager wordt
bij een onvolledige aanvraag wel in de gelegenheid gesteld om deze aan te vullen.
De weigeringsgronden zien verder op een inhoudelijke beoordeling, zo moeten de verhoudingen
goed zijn tussen de kosten en de te verwachten resultaten. Dit geldt ook voor de effectiviteit
en toegevoegde waarde van de beoogde activiteiten.
Activiteiten die op enige andere wijze van overheidswege worden gefinancierd, worden
op grond van deze regeling niet nogmaals gefinancierd. Er mag dus geen dubbelfinanciering
zijn. Indien er een gegrond vermoeden van dubbelfinanciering is, zal de aanvrager
moeten kunnen aantonen dat hij niet reeds uit andere hoofde subsidie ontvangt.
Artikel 11
In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan het subsidiëren van de activiteiten.
Het moet gaan om duurzame activiteiten die een bijdrage leveren aan het verbeteren
of verspreiden van de dienstverlening in het algemeen. Het is niet de bedoeling dat
met het subsidiebedrag individuele goederen zoals voedsel of dienstverlening zoals
schuldhulpverlening aan burgers worden gefinancierd.
De gemeente is verantwoordelijk voor het lokale armoede- en schuldenbeleid. Indien
sprake is van een activiteit die beoogt de samenwerking op dit vlak te verbeteren
gaat de regeling er ook van uit dat de gemeente op enige wijze hierbij wordt betrokken,
dan wel in ieder geval met de gemeente afstemming wordt gezocht. Tevens dient in het
projectplan hier aandacht aan te zijn besteed.
Ook komen kosten niet voor financiering in aanmerking die de mededinging ongunstig
beïnvloeden. Denk hier bijvoorbeeld aan het gratis aanbieden van diensten en medefinanciering
daarvan via de subsidieaanvraag, waarvoor in het reguliere economische verkeer betaald
moet worden.
Artikel 12
In dit artikel worden voorwaarden gesteld aan de kosten die een aanvrager aandraagt.
Indien de aanvrager op een andere wijze dan de subsidieverlening inkomsten verwerft
voor de gestelde activiteiten worden deze in mindering gebracht op het te verlenen
subsidiebedrag. Het is de bedoeling van de minister om activiteiten te ondersteunen
en niet om de rechtspersoon zelf een financieel overschot te verlenen.
Artikel 13
Hoewel er grote vrijheid bestaat in de activiteiten die voor financiering in aanmerking
komen, is bij voorbaat een aantal activiteiten uitgesloten van financiering. Indien
er kosten worden gemaakt buiten de projectperiode komen deze niet in aanmerking voor
financiering. De enige uitzondering zijn kosten die noodzakelijk zijn voor het verkrijgen
van de controleverklaring. Kosten die geen verband houden met de activiteiten in het
projectplan komen niet voor subsidiëring in aanmerking. Daarnaast moeten de kosten
in verhouding staan tot de prijs die voor dergelijke prestaties worden betaald en
dus marktconform zijn.
Artikel 14
De vastgestelde bevoorschottingssystematiek heeft als gevolg dat de aanvrager het
subsidiebedrag gefaseerd ontvangt.
Echter, indien de gestelde systematiek tot problemen leidt, staat het de aanvrager
altijd vrij om dit aan te tonen en te verzoeken om een andere wijze van bevoorschotten.
Op deze manier kan er maatwerk worden geleverd.
Tevens is de aanvrager verplicht om tijdig aan te geven dat de subsidiabele activiteiten
niet of niet tijdig kunnen worden verricht.
Artikel 15
De minister kan de aanvrager verzoeken om bij een project dat langer duurt dan twaalf
maanden een tussentijds verslag te verstrekken. In dit tussentijdse verslag worden
de tot dan toe uitgevoerde activiteiten en kosten opgenomen.
Op deze wijze bestaat er in een eerder stadium dan eerst na twee jaren zekerheid over
de gemaakte kosten voor zowel de aanvrager als de minister. Het tussentijdse verslag
kan aanleiding geven de liquiditeitsprognose en de wijze van bevoorschotting aan te
passen.
Artikel 16
In artikel 16 van de Algemene regeling SZW-subsidies is bepaald dat bij subsidies
boven de € 50.000,– de einddeclaratie wordt vergezeld van een controleverklaring van
een accountant. In onderhavige regeling ligt het minimumbedrag van subsidie op € 125.000,–,
dus zal iedere einddeclaratie dienen te worden vergezeld van een accountantsverklaring.
De aanvrager wordt afgerekend op de prestaties die zijn bepaald in de beschikking
tot subsidieverlening. Hij toont bij de einddeclaratie aan hoeveel activiteiten daadwerkelijk
zijn uitgevoerd. De einddeclaratie dient hij in bij een in de beschikking tot subsidieverlening
kenbaar gemaakt postadres.
Artikel 17
De uitvoering en verantwoordelijkheid van de gesubsidieerde activiteiten ligt bij
de aanvrager. Indien uit een controle toch blijkt dat het subsidiebedrag onrechtmatig
of oneigenlijk is gebruikt, wordt de subsidie in beginsel geheel ingetrokken. Indien
het slechts een geringe omissie betreft en uit de controle blijkt dat het projectplan
als geheel conform de subsidiebeschikking is uitgevoerd, kan de subsidie gedeeltelijk
worden ingetrokken. De algemene regels betreffende intrekking en terugvordering, zoals
deze zijn neergelegd in de Algemene regeling SZW-subsidies, zijn op deze regeling
van toepassing. Deze regels houden onder andere in dat de einddeclaratie vergezeld
dient te zijn van een controleverklaring, waarbij gebruik dient te worden gemaakt
van het voorgeschreven rapportage protocol en de model-controleverklaring, die bij
de beschikking tot subsidieverlening aan de aanvrager ter beschikking gesteld worden.
Op basis van de aangeleverde einddeclaratie en de daarbij afgegeven controleverklaring
wordt beoordeeld of er al dan niet sprake dient te zijn van gehele of gedeeltelijke
intrekking van de beschikking tot subsidieverlening.
Het bovenstaande betekent dat eventuele kosten voor de terugvordering, bij de aanvrager
in rekening worden gebracht. Deze regels met betrekking tot terugvordering gelden
ook indien bij de subsidievaststelling blijkt dat er te veel aan voorschotten is betaald.
Artikel 18
De administratie dient een duidelijk inzicht te geven in de uitvoering van het projectplan.
De aanvrager is hiervoor verantwoordelijk en dient te allen tijde inzicht te kunnen
geven in deze administratie, die beschikbaar is op één locatie. De administratie dient
op grond van artikel 12, tweede lid van de Algemene regeling SZW-subsidies tenminste
5 jaar bewaard te worden. In de administratievoorschriften is een balans aangebracht
tussen controleerbaarheid en administratieve lasten van de aanvrager. Het uitkeren
van bedragen in de omvang waarin de regeling voorziet, brengt risico’s met zich. Het
is van essentieel belang voor het succes van de regeling dat het geld goed wordt besteed.
Mede daarom is de regeling ook open vormgegeven, waarbij er ruimte wordt geboden voor
de financiering van activiteiten van diverse aard. De subsidiabele activiteiten kunnen
bovendien in een periode van maximaal 2 jaar worden uitgevoerd. Hiermee hangt samen
dat als een voorstel wordt goedgekeurd, er zicht moet blijven op de uitvoering van
het projectplan.
Artikel 19
Aangezien de regeling een korte looptijd heeft en de verantwoordingsverslagen van
de in het tweede aanvraagtijdvak toegekende aanvragen in de loop van 2017 (tot einde
2017) worden ontvangen, wordt de regeling in 2018 geëvalueerd. Deze regeling kan dan
met ingang van 1 januari 2019 vervallen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma