Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 juni 2014, nr. 2014-0000087630, tot vaststelling van een tijdelijke regeling voor de inkomensondersteuning van AOW-pensioengerechtigden (Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, juncto artikel 9, van de Kaderwet SZW-subsidies en 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. AOW:

Algemene Ouderdomswet;

b. pensioengerechtigde:

degene die recht heeft op ouderdomspensioen in de zin van de AOW;

c. de SVB:

de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Artikel 2. Uitvoering van de regeling

De SVB is belast met de uitvoering van deze regeling.

Artikel 3. Recht op inkomensondersteuning in aanvulling op ouderdomspensioen

  • 1. De pensioengerechtigde die woonachtig is in Nederland of op het grondgebied van:

    • 1°. een van de andere lidstaten van de Europese Unie;

    • 2°. een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;

    • 3°. Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of

    • 4°. een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft afgesloten,

    heeft recht op een inkomensondersteuning.

  • 2. De pensioengerechtigde die op grond van artikel 5, tweede lid, van het Besluit regels export uitkeringen recht heeft op ouderdomspensioen alsof hij in Nederland woont, heeft eveneens recht op een inkomensondersteuning als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4. Hoogte van de inkomensondersteuning

  • 1. De inkomensondersteuning, bedoeld in het derde lid, bedraagt bruto € 25,121 per kalendermaand.

  • 2. Op de inkomensondersteuning, bedoeld in het eerste lid, wordt een korting toegepast overeenkomstig de artikelen 13, eerste en derde lid, en 13a, eerste lid, van de AOW, waarbij voor ‘het bruto-ouderdomspensioen, vastgesteld op grond van artikel 9’ wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’, voor ‘aanvangsleeftijd’ wordt gelezen ‘aanvangsleeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet’, voor ‘pensioengerechtigde leeftijd’ wordt gelezen ‘pensioengerechtigde leeftijd in de zin van de Algemene Ouderdomswet’ en voor ‘verzekerd’ wordt gelezen: verzekerd overeenkomstig de Algemene Ouderdomswet.

  • 3. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt met ingang van 1 januari 2015 en vervolgens jaarlijks aangepast overeenkomstig de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 4. Het aangepaste bedrag en de dag waarop de aanpassing plaatsvindt worden door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Staatscourant bekend gemaakt.

Artikel 5. Toekenning van de inkomensondersteuning

De SVB verstrekt de inkomensondersteuning ambtshalve.

Artikel 6. Betaling van de inkomensondersteuning

  • 1. De betaling van de inkomensondersteuning geschiedt tezamen met de betaling van het ouderdomspensioen, bedoeld in artikel 7 van de AOW.

  • 2. De inkomensondersteuning is niet vatbaar voor beslag.

Artikel 7. Bepalingen van overeenkomstige toepassing

  • 1. De artikelen 15, 16, 17, eerste, derde en vijfde lid, 17a, 17b, eerste tot en met vierde en zesde lid, 19, derde tot en met zesde lid, 19a, 19b, 20, 21, 23, 24, 24a, 24b, 25, 25a, 26, 49 en 50 van de AOW zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij:

    • a. in die artikelen voor ‘ouderdomspensioen’, ‘het ouderdomspensioen’ en ‘een ouderdomspensioen’ telkens wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’, voor ‘deze wet’ telkens wordt gelezen ‘de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’ en voor ‘pensioengerechtigde’ telkens wordt gelezen ‘rechthebbende, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’ en

    • b. in het mede op artikel 17b, zesde lid van de AOW gebaseerde Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten:

      • 1°. in artikel 2, tweede lid, voor ‘het ouderdomspensioen en de toeslag, bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de AOW’ wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’ en

      • 2°. in artikel 3, onderdeel d, voor ‘ouderdomspensioen en toeslag als bedoeld in de artikelen 7 en 8 van de AOW’ wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden’.

  • 2. Voor de toepassing van andere wetten dan de Kaderwet SZW-subsidies en de op die andere wetten berustende bepalingen wordt een inkomensondersteuning op grond van deze regeling aangemerkt als een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het besluit van 27 juni 2014 tot wijziging van het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Stb. 242) in werking treedt.

Artikel 9. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 30 juni 2014

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

TOELICHTING

Algemeen

In de Miljoenennota 2014 heeft het kabinet aangekondigd een aantal regelingen te willen stroomlijnen door de invoering van de huishoudentoeslag2. Tevens is in dit verband aangekondigd dat de tegemoetkoming op grond van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen (hierna: MKOB) komen te vervallen. Een belangrijke aanleiding hiertoe zijn de bezuinigingen waar het kabinet zich toe genoodzaakt ziet. Door de economische crisis en de oplopende begrotingstekorten is de houdbaarheid van de overheidsfinanciën onder druk komen te staan.

In de brief van 14 april 2014 heeft het kabinet aangegeven dat invoering van de huishoudentoeslag per 2015 (conform vormgeving Miljoenennota) niet mogelijk is vanwege juridische en uitvoeringstechnische consequenties.3

Met de voorgenomen beëindiging van het verstrekken van een koopkrachttegemoetkoming op grond van de MKOB, kan wel per 1 januari 2015 een begin worden gemaakt.

Daarnaast heeft het kabinet naar een pakket van alternatieve maatregelen gezocht, waarbij de inkomenseffecten van de huishoudentoeslag dicht worden benaderd. Onderdeel van dit pakket is de onderhavige Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden. De onderhavige regeling is tijdelijk, in afwachting van de verkenning naar hervorming van het toeslagenstelsel en naar een mogelijk alternatief vormgegeven huishoudentoeslag. Deze regeling beoogt de effecten van het afschaffen van de MKOB te verzachten

Doelgroep en hoogte tijdelijke inkomensvoorziening

De maximale hoogte van de inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden is circa € 25,12 bruto per maand. Daarbij kiest het kabinet er voor de hoogte van de inkomensondersteuning te koppelen aan het aantal jaren dat men voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) verzekerd is geweest (AOW-opbouwjaren). De koppeling van de inkomensondersteuning aan het aantal AOW-opbouwjaren betekent dat er een differentiatie kan optreden in de hoogte van de inkomensondersteuning al naar gelang het aantal verzekerde jaren voor de AOW. Deze differentiatie is identiek aan de differentiatie in de AOW.

De belangrijkste reden van deze koppeling aan het aantal opbouwjaren is gelegen in het feit dat daarmee recht wordt gedaan aan de veranderende migratiepatronen.

Het is niet meer vanzelfsprekend dat mensen die naar Nederland komen zich hier blijvend vestigen of dat mensen die in Nederland geboren zijn, daar altijd blijven wonen. Voor grote groepen migranten geldt dat de open grenzen hen ook toestaan om te komen en te gaan. Zowel de emigratie als immigratie stijgen. De verwachting is dat dit ook in de toekomst nog zal toenemen.

Onderstaande grafiek geeft een beeld van de immigratie en emigratie naar en vanuit Nederland:

Bron: CBS Statline, mei 2014

Dit betekent ook dat het aantal mensen met een onvolledige AOW stijgt.

Onderstaande grafiek laat dit zien.

Gebaseerd op kwartaalbericht SVB 4de kwartaal 2013

Gebaseerd op kwartaalbericht SVB 4de kwartaal 2013

Het aantal mensen in het buitenland met een AOW-uitkering is in de periode 2005–2012 gestegen met 39%, en dit percentage zal blijven stijgen. Voor veel van deze migranten geldt dat de opbouw gering is en de inkomensondersteuning in verhouding tot de AOW-uitkering relatief omvangrijk is omdat die nu niet gerelateerd is aan de opbouw.

Een alleenstaande die in 50 jaar een volledig AOW-pensioen heeft opgebouwd ontvangt op dit moment een uitkering van € 1.144,41 bruto per maand en de MKOB van € 25,12 bruto per maand. Dat betekent een verhoging van de uitkering met 2,2 procent door de MKOB. Een alleenstaande, daarentegen, met 5 jaar opbouw (10%) ontvangt € 114,44 bruto per maand en de MKOB van € 25,12 bruto per maand. Dat komt neer op een verhoging van de uitkering met 22% door de MKOB.

Daarbij komt dat deze migranten in de omstandigheid verkeren dat in de jaren dat zij niet in Nederland verzekerd zijn voor de AOW, wel elders pensioen zal zijn opgebouwd. Alle EU-lidstaten kennen inmiddels voor werkenden een verplichte ouderdomsverzekering. De daaruit voortvloeiende prestaties verliest een migrant niet; pensioen opgebouwd in andere lidstaten mag altijd worden geëxporteerd. Een extra inkomensondersteuning vanuit Nederland kan zich dus beperken tot het in Nederland opgebouwde AOW-pensioen.

De voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteuning op grond van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden worden gebaseerd op de voorwaarden voor het ouderdomspensioen op grond van de AOW. Daarmee wijkt de doelgroep af van de doelgroep van de huidige MKOB-wetgeving die van toepassing is op AOW-gerechtigden woonachtig in de EU/EER/Zwitserland, Aruba, Curacao, Sint Maarten, BES-eilanden of een verdragsland en daarnaast oudere binnenlandse belastingplichtigen en buitenlandse belastingplichtigen met een wereldinkomen waarvan tenminste 90%, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, in Nederland aan de belastingheffing naar het inkomen is onderworpen.4

Gelijke behandeling

Het kabinet stelt dus voor om de inkomensondersteuning te relateren aan het aantal AOW-opbouwjaren en te financieren uit het Ouderdomsfonds. Dit heeft als consequentie dat personen met een onvolledige AOW-opbouw, zowel in Nederland als in het buitenland een lagere inkomensondersteuning krijgen dan mensen met een volledige AOW-opbouw. De vraag kan gesteld worden of bij de koppeling van de hoogte van de inkomensondersteuning aan AOW-opbouwjaren sprake is van een ongeoorloofde ongelijke behandeling (discriminatie) ten nadele van migranten. Het kabinet is van oordeel dat dit niet het geval is en komt tot de conclusie dat sprake is van een gerechtvaardigd verschil in behandeling gebaseerd op een objectief criterium. Immers voor personen die qua leeftijd in aanmerking komen voor de inkomensondersteuning is het aantal verzekerde jaren (de AOW-opbouwjaren) het criterium om de hoogte van de inkomensondersteuning te bepalen. Daardoor ontstaat weliswaar een differentiatie, maar het gehanteerde criterium is voor iedereen (die de AOW-leeftijd heeft bereikt) gelijk.

De omstandigheid dat Nederlandse onderdanen gemiddeld een hogere opbouw hebben dan buitenlandse onderdanen of allochtone Nederlanders kan weliswaar indirect onderscheid tot gevolg hebben maar hiervoor bestaat volgens het kabinet een objectieve rechtvaardiging. Het gaat om een neutraal criterium, een in de sfeer van de individuele betrokkene gelegen omstandigheid, namelijk het aantal jaren dat hij of zij Nederlands ingezetene is geweest (of daarmee werd gelijkgesteld)of in Nederland heeft gewerkt. Deze personen zullen zoals eerder betoogd, in eigen land (of in een derde land waar zij gewoond hebben) waarschijnlijk rechten hebben opgebouwd gedurende de jaren dat zij niet in Nederland voor de AOW waren verzekerd. Hieronder wordt de objectieve rechtvaardiging voor het indirecte onderscheid dat zich hier voordoet toegelicht.

Er zou mogelijk wel een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ontstaan als een toegangscriterium werd gehanteerd waaraan buitenlanders en allochtone Nederlanders op voorhand minder goed kunnen voldoen. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn als een minimum aantal verzekeringsjaren werd geëist om in aanmerking te kunnen komen voor een inkomensondersteuning. Dan zou een categorie AOW-gerechtigden de inkomensondersteuning geheel mislopen, welke categorie naar alle waarschijnlijkheid in overwegende mate uit buitenlandse onderdanen zou bestaan. Een dergelijke eis zou derhalve een discriminerend effect hebben dat niet objectief gerechtvaardigd zou kunnen worden. Die situatie doet zich hier niet voor.

Het is daarnaast van belang op te merken dat niet elk onderscheid dat wordt gemaakt een verboden onderscheid is. Als er een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid aanwezig is dan leidt het gemaakte onderscheid niet tot discriminatie. Van belang is dat de maatregel een legitiem doel nastreeft en dat het middel dat voor het doel wordt ingezet passend en noodzakelijk is. Voor de AOW zelf heeft het College voor de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) geoordeeld dat, teneinde de betaalbaarheid en solidariteit van het stelsel te kunnen waarborgen, het systeem van AOW-opbouw gerechtvaardigd is. De stelsels van ouderdomsverzekering dragen in vrijwel alle lidstaten het karakter van een opbouwstelsel. Omdat naar nationaal recht het AOW-pensioen rechtevenredig is aan de verzekeringsduur, levert de AOW voor de toepassing van Europese regelgeving geen problemen op. Ditzelfde geldt ook voor de inkomensondersteuning. Het kabinet is van oordeel dat de keuze voor dit objectieve criterium wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en dat de middelen voor het bereiken van dit doel passend en noodzakelijk zijn. Met de koppeling van de hoogte van de inkomensondersteuning van de toeslag aan de opbouw van de AOW wil het kabinet bereiken dat de financierbaarheid van de inkomensvoorziening voor ouderen veiliggesteld wordt. Daarnaast is van belang dat een oudere wiens inkomensondersteuning gekort wordt vanwege een beperkte AOW-opbouw in de omstandigheid kan verkeren dat hij in de jaren dat hij niet verzekerd was voor de AOW omdat hij geen ingezetene was, wel elders verzekerd kan zijn geweest voor ouderdom.

Export

Uitgangspunt is dat er geen aanspraak op de inkomensondersteuning is als de oudere niet in Nederland woont. Uitzondering hierop vormt de situatie dat de oudere in een land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland (hierna: EU) woont, Aruba, Curacao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius, Saba, of in een derde land waar een bilateraal socialezekerheidsverdrag mee is gesloten, waarin de verplichting tot export van uitkeringen bij ouderdom is geregeld. De uitkering moet dan op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) worden geëxporteerd naar EU-lidstaten alsmede de EER en Zwitserland, omdat de inkomensondersteuning een uitkering bij ouderdom in de zin van artikel 3 van die Verordening is. Voor landen buiten de Europese Unie is de exporteerbaarheid afhankelijk van het bestaan van een bilateraal socialezekerheidsverdrag waarin de verplichting tot export van aanvullingen op uitkeringen bij ouderdom is geregeld.

Financiering

Gelet op het voornemen om de hoogte van de tijdelijke inkomensondersteuning te koppelen aan de AOW-opbouw, zal de inkomensondersteuning evenals de AOW worden gefinancierd uit het Ouderdomsfonds, genoemd in artikel 82 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Deze wet zal daartoe worden aangepast.

Uitvoering

De Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden zal worden uitgevoerd door de SVB. De uitvoering loopt samen met de uitvoering van de AOW. De aanvraag van de AOW is tevens de aanvraag voor de tijdelijke regeling voor de inkomensondersteuning van AOW-pensioengerechtigden. Bij de vaststelling past de SVB de korting voor niet verzekerde AOW-jaren toe. In de toekenningbeschikking en het contact tussen de SVB en ouderen wordt het onderscheid tussen het AOW-pensioen en de uitkering op grond van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-gerechtigden op dezelfde manier gecommuniceerd. De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden wordt samen met de AOW uitbetaald als één bedrag.

Vormgeving

De onderhavige Regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden is in 2015 vormgegeven als een tijdelijke ministeriële regeling op grond artikel 3 juncto artikel 9, van de Kaderwet SZW-subsidies, vooruitlopend op de definitieve wetgeving. De hoogte van de inkomensondersteuning wordt jaarlijks geïndexeerd, welke indexatie door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.

Financiële effecten

Uitkeringslasten

De Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden, Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius of Sint Maarten. Dat zijn ruim 3,3 miljoen personen in 2015. De hoogte van een volledige uitkering op grond van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden bedraagt € 301,91 per jaar (prijspeil 2014). De hoogte is afhankelijk van het opgebouwde AOW-recht, waarbij de gemiddelde AOW-opbouw van alle AOW-gerechtigden ca. 91% bedraagt. De geraamde uitkeringslasten van de tijdelijke regeling zijn € 893 miljoen in 2015.

Uitvoeringskosten

De structurele uitvoeringskosten van de SVB als gevolg van de uitvoering van de tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden nemen niet toe, omdat deze zal worden uitgevoerd met de AOW.

Inkomenseffecten

AOW-gerechtigden met een volledige opbouw krijgen het volledige bedrag van € 301,91 per jaar (prijspeil 2014). Dat geldt voor circa 90% van alle AOW-gerechtigden die woonachtig zijn in Nederland. AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw krijgen dat bedrag naar rato van hun AOW-opbouw.

Onderstaande tabel geeft een overzicht van de AOW-gerechtigden naar AOW-opbouw (stand eind 2013). Er zijn in Nederland circa 295.000 AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw. Van de 295.000 AOW-gerechtigden met onvolledige AOW krijgen er circa 50.000 mensen een aanvulling vanuit de AIO (bijstand voor ouderen). Ongeveer 245.000 personen krijgen geen aanvulling vanuit de AIO, bijvoorbeeld doordat zij een te hoog vermogen of inkomen hebben. Van deze groep hebben circa 225.000 mensen een relatief hoge opbouw (hoger dan 60%).

Circa 20.000 mensen hebben een lage opbouw, en geen aanvulling vanuit de AIO. Dit is een zeer diverse groep mensen. Van deze mensen heeft ongeveer de helft een relatief hoog inkomen (aanvullend pensioen van minimaal 12.000 of meer) of een hoog vermogen (boven de 100.000 (exclusief eigen woning)). Dit zijn bijvoorbeeld expats die lang in het buitenland hebben gewerkt.

Aantallen personen met AOW (x 1.000)

 

Aantal mensen met AOW

3.220

waarvan in het buitenland

320

waarvan in Nederland

2.900

   

AOW-ers in Nederland

2.900

waarvan met volledige opbouw

2.605

waarvan met onvolledige opbouw

295

   

AOW-ers in NL met onvolledige opbouw

295

waarvan zonder aanvulling AIO (bijstand 65+)

245

waarvan met aanvulling AIO (bijstand 65+)

50

   

waarvan zonder aanvulling AIO (bijstand 65+)

245

waarvan hoge opbouw (60%–100%)

225

waarvan met lage opbouw (0–60%)

20

Ontvangen adviezen

De SVB geeft in haar uitvoeringsadvies aan dat het wetsvoorstel uitvoerbaar wordt geacht. Er zijn geen specifieke handhavingrisico’s. De beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2015 is haalbaar. De SVB zal AOW-gerechtigden die een lager bedrag gaan ontvangen, in juli 2014, zes maanden voor de invoering per brief informeren over de aanpassingen. De Inspectie-SZW geeft in haar toezichttoets aan dat het wetsvoorstel geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen over de toezichtbaarheid.

Artikelsgewijs

Deze tijdelijke regeling is gebaseerd op artikel 3, juncto artikel 9, van de Kaderwet SZW-subsidies dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid geeft om bij ministeriële regeling regels te stellen ter zake van de spoedeisende tijdelijke verstrekking van aanspraken op financiële middelen. Artikel 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen geeft de bevoegdheid om bij ministeriële regeling taken op te dragen aan de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Artikel 2

Op grond van artikel 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is de uitvoering van deze regeling aan de SVB opgedragen.

Artikel 3

Een persoon heeft recht op de inkomensondersteuning op grond van deze regeling als hij aan twee voorwaarden voldoet. Allereerst dient hij pensioengerechtigde te zijn zoals omschreven in artikel 1, onder b. Dat wil zeggen dat hij recht heeft op ouderdomspensioen in de zin van de Algemene Ouderdomswet.

Ten tweede dient hij in Nederland te wonen of in een van de andere lidstaten van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland, op Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius en Saba, of in een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft afgesloten.

Recht op een inkomensondersteuning heeft ook de pensioengerechtigde die naast het bestaande recht op ouderdomspensioen werkzaamheden in het algemeen belang verricht. Dit mag niet worden beperkt als gevolg van het niet in Nederland wonen. Het tweede lid voorziet hierin.

Artikel 4

De hoogte van de bruto-inkomensondersteuning wordt thans vastgesteld op € 25,12 per maand. Hij komt daarmee overeen met het bedrag van de koopkrachttegemoetkoming op grond van artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen, zoals dat bedrag met ingang van 1 februari 2014 is vastgesteld5. Dit bedrag zou overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen per 1 januari 2015 zijn geïndexeerd. Omdat de hoogte van de koopkrachttegemoetkoming echter per 1 januari 2015 op 0 wordt gesteld is in het derde lid bepaald dat de inkomensondersteuning direct na de inwerkingtreding van de regeling per 1 januari 2015 moet worden geïndexeerd. Daarnaast is geregeld dat het bedrag vervolgens jaarlijks wordt geïndexeerd. De indexatie per 1 januari 2015 en de jaarlijkse indexatie moeten door of namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Staatscourant worden bekend gemaakt.

Op het bedrag van de inkomensondersteuning wordt overeenkomstig artikel 13, eerste lid, van de AOW een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet verzekerd is geweest. Voor wat betreft de herleiding van gedeelten van kalenderjaren tot gehele kalenderjaren is overeenkomstig artikel 13, derde lid, van de AOW de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L. de Graaf, van 27 juni 1985, nr. 85/1383, tot herleiding van gedeelten van kalenderjaren en van jaarpremies (Stcrt. 125) van overeenkomstige toepassing. De begrippen aanvangsleeftijd en pensioengerechtigde leeftijd zijn omschreven in artikel 1, eerste lid, onderdelen h en i, van de AOW.

Artikel 5

De SVB stelt ambtshalve vast wie er recht heeft op een inkomensondersteuning. Dit gebeurt aan de hand van de criteria genoemd in artikel 3.

Artikel 6

De inkomensondersteuning wordt door de SVB betaald tezamen met het AOW-ouderdomspensioen. Op grond van artikel 19 van de AOW betaalt de SVB het ouderdomspensioen als regel maandelijks.

In artikel 7 is artikel 26 van de AOW van overeenkomstige toepassing verklaard, waarbij voor ‘ouderdomspensioen’ telkens wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden. In bedoeld artikel 26 is geregeld dat het ouderdomspensioen onvervreemdbaar is en niet vatbaar voor verpanding of belening. In aanvulling daarop wordt in artikel 6, tweede lid, bepaald dat de inkomensondersteuning ook niet vatbaar is voor beslag. Daarmee wordt het beoogde inkomenseffect van de inkomensondersteuning voor de belanghebbenden gewaarborgd.

Artikel 7

In het eerste lid zijn een aantal bepalingen van de AOW van overeenkomstige toepassing verklaard op de inkomensondersteuning op grond van deze regeling.

De overeenkomstige van toepassingverklaring van artikel 24b van de AOW impliceert dat de op dat artikel gebaseerde Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen eveneens van overeenkomstige toepassing is.

De inkomensondersteuning op grond van deze regeling komt in de plaats van de koopkrachttegemoetkoming als bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen. De regels die van toepassing zijn op de koopkrachttegemoetkoming dienen daarom van overeenkomstige toepassing te zijn op de inkomensondersteuningen op grond van deze regeling. Een inkomensondersteuning op grond van deze regeling wordt daarom in het tweede lid van dit artikel voor de toepassing van wetten en op die wetten berustende bepalingen aangemerkt als een tegemoetkoming op grond van de Wet mkob. Voor wat betreft wetten gaat het daarbij om de toepassing van de artikelen 31, tweede lid, onderdeel y, van de Wet werk en bijstand en 14, tweede lid, en 17, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet op de huurtoeslag. Voor wat betreft op wetten berustende bepalingen betreft het de artikelen 2, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit van 6 september 1949, tot uitvoering van artikel 11 der Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Stb. 1947, H 420), 2, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit van 9 augustus 1948, tot uitvoering van artikel 12 der Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, 11, tweede lid, van het Besluit voorzieningen Remigratiewet, 5, onderdeel h, van het Kortingsbesluit WIV, 6, derde lid, van het Remigratiebesluit, en 11, eerste lid, onderdeel v, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965.

Artikel 9

Artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies geeft slechts de bevoegdheid tot de tijdelijke verstrekking van aanspraken op financiële middelen. Deze regeling heeft daarom een tijdelijk karakter wat ook in de citeertitel tot uitdrukking is gebracht.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Dit is het bedrag zoals dat per 1 februari 2014 is vastgesteld in artikel 1, eerste lid, Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/2014, 33 750, nr. 1, p. 11 en 74.

X Noot
3

Kamerstukken II 2013/14, 31 066, nr. 199.

X Noot
4

Zie de artikelen 3 van de Regeling koopkrachttegemoetkoming niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen en 3, jo, 1, onderdelen b en c, van de Wet koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.

X Noot
5

Zie Besluit van 22 januari 2014, houdende wijziging van het bedrag, genoemd in artikel 1, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen (Stb. 37).

Naar boven