TOELICHTING
Algemeen
In de Miljoenennota 2014 heeft het kabinet aangekondigd een aantal regelingen te willen
stroomlijnen door de invoering van de huishoudentoeslag2. Tevens is in dit verband aangekondigd dat de tegemoetkoming op grond van de Wet
mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen en de Regeling koopkrachttegemoetkoming
niet-KOB-gerechtigden met een AOW-pensioen (hierna: MKOB) komen te vervallen. Een
belangrijke aanleiding hiertoe zijn de bezuinigingen waar het kabinet zich toe genoodzaakt
ziet. Door de economische crisis en de oplopende begrotingstekorten is de houdbaarheid
van de overheidsfinanciën onder druk komen te staan.
In de brief van 14 april 2014 heeft het kabinet aangegeven dat invoering van de huishoudentoeslag
per 2015 (conform vormgeving Miljoenennota) niet mogelijk is vanwege juridische en
uitvoeringstechnische consequenties.3
Met de voorgenomen beëindiging van het verstrekken van een koopkrachttegemoetkoming
op grond van de MKOB, kan wel per 1 januari 2015 een begin worden gemaakt.
Daarnaast heeft het kabinet naar een pakket van alternatieve maatregelen gezocht,
waarbij de inkomenseffecten van de huishoudentoeslag dicht worden benaderd. Onderdeel
van dit pakket is de onderhavige Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden.
De onderhavige regeling is tijdelijk, in afwachting van de verkenning naar hervorming
van het toeslagenstelsel en naar een mogelijk alternatief vormgegeven huishoudentoeslag.
Deze regeling beoogt de effecten van het afschaffen van de MKOB te verzachten
Doelgroep en hoogte tijdelijke inkomensvoorziening
De maximale hoogte van de inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden is circa
€ 25,12 bruto per maand. Daarbij kiest het kabinet er voor de hoogte van de inkomensondersteuning
te koppelen aan het aantal jaren dat men voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) verzekerd
is geweest (AOW-opbouwjaren). De koppeling van de inkomensondersteuning aan het aantal
AOW-opbouwjaren betekent dat er een differentiatie kan optreden in de hoogte van de
inkomensondersteuning al naar gelang het aantal verzekerde jaren voor de AOW. Deze
differentiatie is identiek aan de differentiatie in de AOW.
De belangrijkste reden van deze koppeling aan het aantal opbouwjaren is gelegen in
het feit dat daarmee recht wordt gedaan aan de veranderende migratiepatronen.
Het is niet meer vanzelfsprekend dat mensen die naar Nederland komen zich hier blijvend
vestigen of dat mensen die in Nederland geboren zijn, daar altijd blijven wonen. Voor
grote groepen migranten geldt dat de open grenzen hen ook toestaan om te komen en
te gaan. Zowel de emigratie als immigratie stijgen. De verwachting is dat dit ook
in de toekomst nog zal toenemen.
Onderstaande grafiek geeft een beeld van de immigratie en emigratie naar en vanuit
Nederland:
Bron: CBS Statline, mei 2014
Dit betekent ook dat het aantal mensen met een onvolledige AOW stijgt.
Onderstaande grafiek laat dit zien.
Gebaseerd op kwartaalbericht SVB 4de kwartaal 2013
Het aantal mensen in het buitenland met een AOW-uitkering is in de periode 2005–2012
gestegen met 39%, en dit percentage zal blijven stijgen. Voor veel van deze migranten
geldt dat de opbouw gering is en de inkomensondersteuning in verhouding tot de AOW-uitkering
relatief omvangrijk is omdat die nu niet gerelateerd is aan de opbouw.
Een alleenstaande die in 50 jaar een volledig AOW-pensioen heeft opgebouwd ontvangt
op dit moment een uitkering van € 1.144,41 bruto per maand en de MKOB van € 25,12
bruto per maand. Dat betekent een verhoging van de uitkering met 2,2 procent door
de MKOB. Een alleenstaande, daarentegen, met 5 jaar opbouw (10%) ontvangt € 114,44
bruto per maand en de MKOB van € 25,12 bruto per maand. Dat komt neer op een verhoging
van de uitkering met 22% door de MKOB.
Daarbij komt dat deze migranten in de omstandigheid verkeren dat in de jaren dat zij
niet in Nederland verzekerd zijn voor de AOW, wel elders pensioen zal zijn opgebouwd.
Alle EU-lidstaten kennen inmiddels voor werkenden een verplichte ouderdomsverzekering.
De daaruit voortvloeiende prestaties verliest een migrant niet; pensioen opgebouwd
in andere lidstaten mag altijd worden geëxporteerd. Een extra inkomensondersteuning
vanuit Nederland kan zich dus beperken tot het in Nederland opgebouwde AOW-pensioen.
De voorwaarden om in aanmerking te komen voor ondersteuning op grond van de Tijdelijke
regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden worden gebaseerd op de voorwaarden
voor het ouderdomspensioen op grond van de AOW. Daarmee wijkt de doelgroep af van
de doelgroep van de huidige MKOB-wetgeving die van toepassing is op AOW-gerechtigden
woonachtig in de EU/EER/Zwitserland, Aruba, Curacao, Sint Maarten, BES-eilanden of
een verdragsland en daarnaast oudere binnenlandse belastingplichtigen en buitenlandse
belastingplichtigen met een wereldinkomen waarvan tenminste 90%, na toepassing van
regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, in Nederland aan de belastingheffing
naar het inkomen is onderworpen.4
Gelijke behandeling
Het kabinet stelt dus voor om de inkomensondersteuning te relateren aan het aantal
AOW-opbouwjaren en te financieren uit het Ouderdomsfonds. Dit heeft als consequentie
dat personen met een onvolledige AOW-opbouw, zowel in Nederland als in het buitenland
een lagere inkomensondersteuning krijgen dan mensen met een volledige AOW-opbouw.
De vraag kan gesteld worden of bij de koppeling van de hoogte van de inkomensondersteuning
aan AOW-opbouwjaren sprake is van een ongeoorloofde ongelijke behandeling (discriminatie)
ten nadele van migranten. Het kabinet is van oordeel dat dit niet het geval is en
komt tot de conclusie dat sprake is van een gerechtvaardigd verschil in behandeling
gebaseerd op een objectief criterium. Immers voor personen die qua leeftijd in aanmerking
komen voor de inkomensondersteuning is het aantal verzekerde jaren (de AOW-opbouwjaren)
het criterium om de hoogte van de inkomensondersteuning te bepalen. Daardoor ontstaat weliswaar een differentiatie,
maar het gehanteerde criterium is voor iedereen (die de AOW-leeftijd heeft bereikt)
gelijk.
De omstandigheid dat Nederlandse onderdanen gemiddeld een hogere opbouw hebben dan
buitenlandse onderdanen of allochtone Nederlanders kan weliswaar indirect onderscheid
tot gevolg hebben maar hiervoor bestaat volgens het kabinet een objectieve rechtvaardiging.
Het gaat om een neutraal criterium, een in de sfeer van de individuele betrokkene
gelegen omstandigheid, namelijk het aantal jaren dat hij of zij Nederlands ingezetene
is geweest (of daarmee werd gelijkgesteld)of in Nederland heeft gewerkt. Deze personen
zullen zoals eerder betoogd, in eigen land (of in een derde land waar zij gewoond
hebben) waarschijnlijk rechten hebben opgebouwd gedurende de jaren dat zij niet in
Nederland voor de AOW waren verzekerd. Hieronder wordt de objectieve rechtvaardiging
voor het indirecte onderscheid dat zich hier voordoet toegelicht.
Er zou mogelijk wel een ongerechtvaardigde ongelijke behandeling ontstaan als een
toegangscriterium werd gehanteerd waaraan buitenlanders en allochtone Nederlanders
op voorhand minder goed kunnen voldoen. Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn als een minimum aantal verzekeringsjaren
werd geëist om in aanmerking te kunnen komen voor een inkomensondersteuning. Dan zou een categorie AOW-gerechtigden de inkomensondersteuning
geheel mislopen, welke categorie naar alle waarschijnlijkheid in overwegende mate
uit buitenlandse onderdanen zou bestaan. Een dergelijke eis zou derhalve een discriminerend
effect hebben dat niet objectief gerechtvaardigd zou kunnen worden. Die situatie doet
zich hier niet voor.
Het is daarnaast van belang op te merken dat niet elk onderscheid dat wordt gemaakt
een verboden onderscheid is. Als er een objectieve rechtvaardiging voor het onderscheid
aanwezig is dan leidt het gemaakte onderscheid niet tot discriminatie. Van belang
is dat de maatregel een legitiem doel nastreeft en dat het middel dat voor het doel
wordt ingezet passend en noodzakelijk is. Voor de AOW zelf heeft het College voor
de Rechten van de Mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling) geoordeeld dat,
teneinde de betaalbaarheid en solidariteit van het stelsel te kunnen waarborgen, het
systeem van AOW-opbouw gerechtvaardigd is. De stelsels van ouderdomsverzekering dragen
in vrijwel alle lidstaten het karakter van een opbouwstelsel. Omdat naar nationaal
recht het AOW-pensioen rechtevenredig is aan de verzekeringsduur, levert de AOW voor
de toepassing van Europese regelgeving geen problemen op. Ditzelfde geldt ook voor
de inkomensondersteuning. Het kabinet is van oordeel dat de keuze voor dit objectieve
criterium wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en dat de middelen voor het
bereiken van dit doel passend en noodzakelijk zijn. Met de koppeling van de hoogte
van de inkomensondersteuning van de toeslag aan de opbouw van de AOW wil het kabinet
bereiken dat de financierbaarheid van de inkomensvoorziening voor ouderen veiliggesteld
wordt. Daarnaast is van belang dat een oudere wiens inkomensondersteuning gekort wordt
vanwege een beperkte AOW-opbouw in de omstandigheid kan verkeren dat hij in de jaren
dat hij niet verzekerd was voor de AOW omdat hij geen ingezetene was, wel elders verzekerd
kan zijn geweest voor ouderdom.
Export
Uitgangspunt is dat er geen aanspraak op de inkomensondersteuning is als de oudere
niet in Nederland woont. Uitzondering hierop vormt de situatie dat de oudere in een
land binnen de Europese Unie/EER/Zwitserland (hierna: EU) woont, Aruba, Curacao, Sint
Maarten, Bonaire, Sint Eustatius, Saba, of in een derde land waar een bilateraal socialezekerheidsverdrag
mee is gesloten, waarin de verplichting tot export van uitkeringen bij ouderdom is
geregeld. De uitkering moet dan op grond van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 883/2004
van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie
van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166) worden geëxporteerd naar EU-lidstaten
alsmede de EER en Zwitserland, omdat de inkomensondersteuning een uitkering bij ouderdom
in de zin van artikel 3 van die Verordening is. Voor landen buiten de Europese Unie
is de exporteerbaarheid afhankelijk van het bestaan van een bilateraal socialezekerheidsverdrag
waarin de verplichting tot export van aanvullingen op uitkeringen bij ouderdom is
geregeld.
Financiering
Gelet op het voornemen om de hoogte van de tijdelijke inkomensondersteuning te koppelen
aan de AOW-opbouw, zal de inkomensondersteuning evenals de AOW worden gefinancierd
uit het Ouderdomsfonds, genoemd in artikel 82 van de Wet financiering sociale verzekeringen.
Deze wet zal daartoe worden aangepast.
Uitvoering
De Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden zal worden uitgevoerd
door de SVB. De uitvoering loopt samen met de uitvoering van de AOW. De aanvraag van
de AOW is tevens de aanvraag voor de tijdelijke regeling voor de inkomensondersteuning
van AOW-pensioengerechtigden. Bij de vaststelling past de SVB de korting voor niet
verzekerde AOW-jaren toe. In de toekenningbeschikking en het contact tussen de SVB
en ouderen wordt het onderscheid tussen het AOW-pensioen en de uitkering op grond
van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-gerechtigden op dezelfde manier
gecommuniceerd. De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden wordt samen met de AOW uitbetaald
als één bedrag.
Vormgeving
De onderhavige Regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden is in 2015
vormgegeven als een tijdelijke ministeriële regeling op grond artikel 3 juncto artikel 9,
van de Kaderwet SZW-subsidies, vooruitlopend op de definitieve wetgeving. De hoogte
van de inkomensondersteuning wordt jaarlijks geïndexeerd, welke indexatie door de
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in de Staatscourant wordt bekendgemaakt.
Financiële effecten
Uitkeringslasten
De Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden wordt verstrekt
aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de
EU/EER/Zwitserland, verdragslanden, Aruba, Bonaire, Curaçao, Saba, Sint Eustatius
of Sint Maarten. Dat zijn ruim 3,3 miljoen personen in 2015. De hoogte van een volledige
uitkering op grond van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden
bedraagt € 301,91 per jaar (prijspeil 2014). De hoogte is afhankelijk van het opgebouwde
AOW-recht, waarbij de gemiddelde AOW-opbouw van alle AOW-gerechtigden ca. 91% bedraagt.
De geraamde uitkeringslasten van de tijdelijke regeling zijn € 893 miljoen in 2015.
Uitvoeringskosten
De structurele uitvoeringskosten van de SVB als gevolg van de uitvoering van de tijdelijke
regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden nemen niet toe, omdat deze
zal worden uitgevoerd met de AOW.
Inkomenseffecten
AOW-gerechtigden met een volledige opbouw krijgen het volledige bedrag van € 301,91
per jaar (prijspeil 2014). Dat geldt voor circa 90% van alle AOW-gerechtigden die
woonachtig zijn in Nederland. AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW-opbouw krijgen
dat bedrag naar rato van hun AOW-opbouw.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de AOW-gerechtigden naar AOW-opbouw (stand
eind 2013). Er zijn in Nederland circa 295.000 AOW-gerechtigden met een onvolledige
AOW-opbouw. Van de 295.000 AOW-gerechtigden met onvolledige AOW krijgen er circa 50.000
mensen een aanvulling vanuit de AIO (bijstand voor ouderen). Ongeveer 245.000 personen
krijgen geen aanvulling vanuit de AIO, bijvoorbeeld doordat zij een te hoog vermogen
of inkomen hebben. Van deze groep hebben circa 225.000 mensen een relatief hoge opbouw
(hoger dan 60%).
Circa 20.000 mensen hebben een lage opbouw, en geen aanvulling vanuit de AIO. Dit
is een zeer diverse groep mensen. Van deze mensen heeft ongeveer de helft een relatief
hoog inkomen (aanvullend pensioen van minimaal 12.000 of meer) of een hoog vermogen
(boven de 100.000 (exclusief eigen woning)). Dit zijn bijvoorbeeld expats die lang
in het buitenland hebben gewerkt.
Aantallen personen met AOW (x 1.000)
|
|
Aantal mensen met AOW
|
3.220
|
waarvan in het buitenland
|
320
|
waarvan in Nederland
|
2.900
|
|
|
AOW-ers in Nederland
|
2.900
|
waarvan met volledige opbouw
|
2.605
|
waarvan met onvolledige opbouw
|
295
|
|
|
AOW-ers in NL met onvolledige opbouw
|
295
|
waarvan zonder aanvulling AIO (bijstand 65+)
|
245
|
waarvan met aanvulling AIO (bijstand 65+)
|
50
|
|
|
waarvan zonder aanvulling AIO (bijstand 65+)
|
245
|
waarvan hoge opbouw (60%–100%)
|
225
|
waarvan met lage opbouw (0–60%)
|
20
|
Ontvangen adviezen
De SVB geeft in haar uitvoeringsadvies aan dat het wetsvoorstel uitvoerbaar wordt
geacht. Er zijn geen specifieke handhavingrisico’s. De beoogde invoeringsdatum van
1 januari 2015 is haalbaar. De SVB zal AOW-gerechtigden die een lager bedrag gaan
ontvangen, in juli 2014, zes maanden voor de invoering per brief informeren over de
aanpassingen. De Inspectie-SZW geeft in haar toezichttoets aan dat het wetsvoorstel
geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen over de toezichtbaarheid.
Artikelsgewijs
Deze tijdelijke regeling is gebaseerd op artikel 3, juncto artikel 9, van de Kaderwet
SZW-subsidies dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de bevoegdheid
geeft om bij ministeriële regeling regels te stellen ter zake van de spoedeisende
tijdelijke verstrekking van aanspraken op financiële middelen. Artikel 34a, eerste
lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen geeft de bevoegdheid
om bij ministeriële regeling taken op te dragen aan de Sociale verzekeringsbank (SVB).
Artikel 2
Op grond van artikel 34a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie
werk en inkomen is de uitvoering van deze regeling aan de SVB opgedragen.
Artikel 3
Een persoon heeft recht op de inkomensondersteuning op grond van deze regeling als
hij aan twee voorwaarden voldoet. Allereerst dient hij pensioengerechtigde te zijn
zoals omschreven in artikel 1, onder b. Dat wil zeggen dat hij recht heeft op ouderdomspensioen
in de zin van de Algemene Ouderdomswet.
Ten tweede dient hij in Nederland te wonen of in een van de andere lidstaten van de
Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de
Europese Economische Ruimte of Zwitserland, op Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire,
Sint Eustatius en Saba, of in een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale
zekerheid heeft afgesloten.
Recht op een inkomensondersteuning heeft ook de pensioengerechtigde die naast het
bestaande recht op ouderdomspensioen werkzaamheden in het algemeen belang verricht.
Dit mag niet worden beperkt als gevolg van het niet in Nederland wonen. Het tweede
lid voorziet hierin.
Artikel 4
De hoogte van de bruto-inkomensondersteuning wordt thans vastgesteld op € 25,12 per
maand. Hij komt daarmee overeen met het bedrag van de koopkrachttegemoetkoming op
grond van artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen,
zoals dat bedrag met ingang van 1 februari 2014 is vastgesteld5. Dit bedrag zou overeenkomstig artikel 1, tweede en derde lid, van het Uitvoeringsbesluit
koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen per 1 januari 2015 zijn geïndexeerd.
Omdat de hoogte van de koopkrachttegemoetkoming echter per 1 januari 2015 op 0 wordt
gesteld is in het derde lid bepaald dat de inkomensondersteuning direct na de inwerkingtreding
van de regeling per 1 januari 2015 moet worden geïndexeerd. Daarnaast is geregeld
dat het bedrag vervolgens jaarlijks wordt geïndexeerd. De indexatie per 1 januari
2015 en de jaarlijkse indexatie moeten door of namens de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid in de Staatscourant worden bekend gemaakt.
Op het bedrag van de inkomensondersteuning wordt overeenkomstig artikel 13, eerste
lid, van de AOW een korting toegepast van 2% voor elk kalenderjaar dat de pensioengerechtigde
na het bereiken van de aanvangsleeftijd, doch voor het bereiken van de pensioengerechtigde
leeftijd niet verzekerd is geweest. Voor wat betreft de herleiding van gedeelten van
kalenderjaren tot gehele kalenderjaren is overeenkomstig artikel 13, derde lid, van
de AOW de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.
de Graaf, van 27 juni 1985, nr. 85/1383, tot herleiding van gedeelten van kalenderjaren
en van jaarpremies (Stcrt. 125) van overeenkomstige toepassing. De begrippen aanvangsleeftijd
en pensioengerechtigde leeftijd zijn omschreven in artikel 1, eerste lid, onderdelen
h en i, van de AOW.
Artikel 5
De SVB stelt ambtshalve vast wie er recht heeft op een inkomensondersteuning. Dit
gebeurt aan de hand van de criteria genoemd in artikel 3.
Artikel 6
De inkomensondersteuning wordt door de SVB betaald tezamen met het AOW-ouderdomspensioen.
Op grond van artikel 19 van de AOW betaalt de SVB het ouderdomspensioen als regel
maandelijks.
In artikel 7 is artikel 26 van de AOW van overeenkomstige toepassing verklaard, waarbij
voor ‘ouderdomspensioen’ telkens wordt gelezen ‘de inkomensondersteuning, bedoeld
in artikel 3 van de Tijdelijke regeling inkomensondersteuning AOW-pensioengerechtigden.
In bedoeld artikel 26 is geregeld dat het ouderdomspensioen onvervreemdbaar is en
niet vatbaar voor verpanding of belening. In aanvulling daarop wordt in artikel 6,
tweede lid, bepaald dat de inkomensondersteuning ook niet vatbaar is voor beslag.
Daarmee wordt het beoogde inkomenseffect van de inkomensondersteuning voor de belanghebbenden
gewaarborgd.
Artikel 7
In het eerste lid zijn een aantal bepalingen van de AOW van overeenkomstige toepassing
verklaard op de inkomensondersteuning op grond van deze regeling.
De overeenkomstige van toepassingverklaring van artikel 24b van de AOW impliceert
dat de op dat artikel gebaseerde Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en
terugvordering onverschuldigde betalingen eveneens van overeenkomstige toepassing
is.
De inkomensondersteuning op grond van deze regeling komt in de plaats van de koopkrachttegemoetkoming
als bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen.
De regels die van toepassing zijn op de koopkrachttegemoetkoming dienen daarom van
overeenkomstige toepassing te zijn op de inkomensondersteuningen op grond van deze
regeling. Een inkomensondersteuning op grond van deze regeling wordt daarom in het
tweede lid van dit artikel voor de toepassing van wetten en op die wetten berustende
bepalingen aangemerkt als een tegemoetkoming op grond van de Wet mkob. Voor wat betreft
wetten gaat het daarbij om de toepassing van de artikelen 31, tweede lid, onderdeel y,
van de Wet werk en bijstand en 14, tweede lid, en 17, eerste lid, onderdelen c en
d, van de Wet op de huurtoeslag. Voor wat betreft op wetten berustende bepalingen
betreft het de artikelen 2, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit van 6 september
1949, tot uitvoering van artikel 11 der Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers
(Stb. 1947, H 420), 2, tweede lid, onderdeel i, van het Besluit van 9 augustus 1948, tot uitvoering
van artikel 12 der Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, 11, tweede lid, van het Besluit
voorzieningen Remigratiewet, 5, onderdeel h, van het Kortingsbesluit WIV, 6, derde
lid, van het Remigratiebesluit, en 11, eerste lid, onderdeel v, van het Uitvoeringsbesluit
loonbelasting 1965.
Artikel 9
Artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies geeft slechts de bevoegdheid tot de tijdelijke
verstrekking van aanspraken op financiële middelen. Deze regeling heeft daarom een
tijdelijk karakter wat ook in de citeertitel tot uitdrukking is gebracht.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma