Wijziging Leidraad Invordering 2008

22 juni 2014

nr. BLKB2014/1055M

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

De Leidraad Invordering 2008 wordt gewijzigd in verband met een aanpassing van het beleid over de mededelingsplicht voor bodemzaken, enkele aanpassingen van het beleid over het verplicht gebruik van één bankrekening en een aantal technische aanpassingen.

De Leidraad Invordering 2008, besluit van 12 juni 2008, nr. CPP2008/1137M, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2292M, wordt gewijzigd als volgt.

ARTIKEL I

A

In artikel 1.1.2 wordt na het tweede gedachtestreepje een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

  • directeur van het organisatieonderdeel van de Belastingdienst: de in artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 bedoelde landelijk directeur van het relevante organisatieonderdeel van de Belastingdienst/Belastingen;

B

In artikel 7.1, tweede alinea, wordt de zinsnede ‘op het een vestiging van GWK Travelex, hetzij door middel van storting van contant geld hetzij met een pinpas’ vervangen door: door middel van storting van contant geld of door middel van storting met een pinpas.

C

Artikel 7a.2, tweede alinea, komt te luiden:

Hernieuwde uitbetaling vindt direct plaats als de belastingschuldige aantoont dat:

  • hij tijdig vóór de uitbetaling bij de Belastingdienst heeft aangegeven dat de uitbetaling niet meer op de desbetreffende rekening moet geschieden, en

  • hij niet over het uitbetaalde bedrag kan beschikken omdat de bankinstelling heeft aangegeven dat de rekening waarop de uitbetaling heeft plaatsvonden, geblokkeerd is.

D

Artikel 19.2.1, laatste alinea, vervalt.

E

In artikel 19.3.3a komt de tweede volzin te luiden:

Dit betekent dat de uitbetaling van het vakantiegeld niet van invloed is op de berekende beslagvrije voet.

F

In artikel 22bis, aanhef, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • het overgangsrecht.

G

Artikel 22bis.1, eerste lid, onderdeel A, komt te luiden:

  • A. de bodemzaak in reële eigendom toebehoort aan de derde en om die reden op grond van artikel 22.8.10 van deze leidraad van de toepassing van het bodemrecht is ontheven. Waar op grond van artikel 22.8.10, laatste alinea, van deze leidraad, het bodemrecht niettemin kan worden toegepast, geldt de mededelingsverplichting onverkort. De vorige volzin is niet van toepassing als de fiscale eigendom binnen drie maanden na de initiële machtsverschaffing aan de belastingschuldige is overgegaan naar de lessor. Of;.

H

Na artikel 22bis.5.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22bis.6. Overgangsrecht

Met betrekking tot de financieringsovereenkomsten die zijn gesloten voor 1 juli 2014 is artikel 22bis.2, onderdeel b en d, van deze leidraad niet van toepassing als de derde schriftelijk afstand heeft gedaan van zijn eigendoms- of zekerheidsrechten vóór het in het in artikel 22bis, tweede lid, van de wet bedoelde mededelingsplichtige voornemen.

I

In artikel 25.1.15 wordt ‘H.M. de Koningin’ vervangen door: Zijne Majesteit de Koning.

J

In artikel 25.2.7a wordt in de tweede volzin de zinsnede ‘Bij een herbeoordeling van het verzoek’ vervangen door ‘Hierbij’ en wordt na de tweede volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Voor de beoordeling of hij zekerheid verlangt voor de bestreden belastingschuld, past de ontvanger de in artikel 25.2.5 van deze leidraad opgenomen voorwaarden toe.

K

In artikel 25.6.2A wordt ‘In bijzondere omstandigheden’ vervangen door: Als een ondernemer door een oorzaak die buiten zijn invloed ligt in tijdelijke liquiditeitsproblemen is gekomen,.

L

In artikel 26.1.11 wordt ‘H.M. de Koningin’ vervangen door: Zijne Majesteit de Koning.

M

In artikel 27.7 wordt ‘om in te vorderen’ vervangen door: om een belastingschuld in te vorderen.

N

In artikel 34.5 tweede alinea, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de aanhef wordt ‘als naast de gegevens van de uitlener zijn vermeld:’ vervangen door: als zijn vermeld:.

  • 2. Het eerste gedachtestreepje van de opsomming komt te luiden:

    • het loonbelastingnummer, respectievelijk omzetbelastingnummer, van de uitlener;.

O

In artikel 34.7 wordt na de eerste alinea een alinea ingevoegd, luidende:

Als een onderdeel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting optreedt als uitlener, betrekt de ontvanger de omzetbelasting van de fiscale eenheid in de af te geven verklaring.

P

Artikel 34.8.2 komt te luiden:

Artikel 34.8.2. Inlenersaansprakelijkheid en anoniementarief

De inlener is aansprakelijk voor de loonbelasting en premie volksverzekeringen die met toepassing van het anoniementarief (ex artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964) zijn berekend en door de uitlener over het werk zijn verschuldigd.

De ontvanger matigt de primaire aansprakelijkheid als:

  • de inlener de identiteit van de arbeidskracht kan aantonen;

  • de inlener desgevraagd kan aantonen dat de arbeidskracht over een geldige verblijfs- of tewerkstellingsvergunning beschikt;

  • de inlener gegevens overlegt aan de hand waarvan het loon van de arbeidskracht voor zijn werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd.

De ontvanger zal de hoogte van de aansprakelijkstelling niet matigen als blijkt dat de inlener de voor de matiging vereiste gegevens niet heeft geadministreerd ten tijde van de uitvoering van de werkzaamheden door de ingeleende arbeidskrachten. Als mocht blijken dat het in de administratie van de inlener opgenomen burgerservicenummer van de arbeidskracht onjuist is, zal de inlener in de gelegenheid worden gesteld alsnog het juiste burgerservicenummer te overleggen.

De inlener kan de identiteit van de arbeidskracht aantonen door in zijn administratie de volgende gegevens van de arbeidskracht op te nemen:

  • naam-, adres- en woonplaatsgegevens;

  • de geboortedatum;

  • het burgerservicenummer;

  • een specificatie van de gewerkte uren;

  • de nationaliteit;

  • het soort identiteitsbewijs, het nummer en de geldigheidsduur;

  • als dat van toepassing is, de aanwezigheid van een A1-verklaring, verblijfsvergunning, tewerkstellingsvergunning, notificatie of VAR-verklaring inclusief nummer en geldigheidsduur;

  • naam-, adres- en woonplaats van de uitlener en het inschrijvingsnummer van de uitlener bij de Kamer van Koophandel.

De administratie moet ook een adequate procedure bevatten aan de hand waarvan de identificatie van de arbeidskracht, de verificatie van het identiteitsbewijs en de vastlegging van de persoonsgegevens plaatsvindt. Deze procedure moet ten minste voldoen aan de bepalingen van de Wet bescherming persoonsgegevens en de Richtsnoeren van het College Bescherming Persoonsgegevens. In dat geval zal de ontvanger de hoogte van de aansprakelijkheid voor de betreffende inlener verlagen aan de hand van herrekeningsregels. Deze verlaging kan al plaatsvinden ten tijde van de aansprakelijkstelling, maar ook in de bezwaar- of (hoger) beroepfase. Dit gebeurt aan de hand van de volgende herrekeningsregels.

In het geval van matiging wordt bij de brutering van het loon – althans voor zover het de loonbelasting en premie volksverzekeringen betreft – gebruik gemaakt van een marginaal percentage. Het marginale tarief is de uitkomst van een berekening waarbij het (gewogen) gemiddelde tarief dat behoort bij de laagste (geknipte) tariefschijf ex artikel 20a juncto artikel 27, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt vermenigvuldigd met twee, vervolgens wordt geteld bij het tarief dat behoort bij de tweede tariefschijf (t.a.p.) waarna de som wordt gedeeld door drie. De loonbelasting/premie volksverzekeringen over de werkzaamheden waarvoor de aansprakelijkheid bestaat, wordt vervolgens berekend met toepassing van hetzelfde (marginale) percentage.

Vanwege het feit dat de matiging uitsluitend de betreffende inlener zelf aangaat en niet de positie van de inhoudingsplichtige of die van andere aansprakelijken voor de naheffingsaanslag beïnvloedt, wordt het voorgaande uitsluitend betrokken in de berekening als uiteengezet in het van overeenkomstige toepassing verklaarde artikel 35.5.1 en niet in de berekening als bedoeld in artikel 34.8.1 van deze leidraad.

Deze ‘tariefmatiging’ – die overigens niet van invloed is op de hoogte van de naheffingsaanslag – vindt niet plaats als de inlener wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlener met anoniem personeel werkte. De beperking van de hoogte van de aansprakelijkheid blijft daardoor achterwege.

Q

Artikel 35.6.1, tweede alinea, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In de aanhef wordt de zinsnede ‘als naast de gegevens van de onderaannemer zijn vermeld:’ vervangen door: als zijn vermeld:.

  • 2. Het eerste gedachtestreepje van de opsomming komt te luiden:

    • het loonbelastingnummer van de onderaannemer;.

  • 3. Het tweede gedachtestreepje van de opsomming komt te luiden:

    • het betreffende factuurnummer;.

R

Artikel 35.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. ‘BSN/sofinummer’ wordt telkens vervangen door burgerservicenummer’.

  • 2. De alinea die begint met ‘In dat geval zal de ontvanger’ en eindigt met ‘de volgende herrekeningsregels.’ vervalt.

  • 3. De volzin die begint met ‘De belasting over de werkzaamheden’ en eindigt met ‘hetzelfde (marginale) percentage.’ vervalt.

S

In artikel 48a wordt onderdeel 2 van de opsomming als volgt gewijzigd:

  • 1. Na het tweede gedachtestreepje wordt een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

    • een derde die voldoet aan de norm NEN-ISO 9001 en die in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst of een overeenkomst tot budgetbeheer als hiervóór bedoeld of een overeenkomst met dezelfde strekking:

      • een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente, of

      • een contract heeft met een zorgkantoor voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;.

  • 2. In de laatste twee gedachtestreepjes wordt ‘de schuldhulpverlener, de gemeente’ telkens vervangen door: de schuldhulpverlener, de gemeente, de derde.

T

In artikel 75.6 wordt ‘Hare Majesteit de Koningin’ vervangen door: Zijne Majesteit de Koning.

U

Artikel 76.3 vervalt.

V

In artikel 79, derde alinea, wordt ‘de directeuren van de onderdelen’ vervangen door: de in artikel 4, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 bedoelde landelijk directeuren.

W

In artikel 79, vijfde alinea, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de opsomming door een puntkomma, een gedachtestreepje toegevoegd, luidende:

  • uitbetaling van toeslagen aan een derde die failliet is gegaan of dreigt te failleren.

X

In artikel 79.3, tweede alinea wordt ‘de ontvanger meldt’ vervangen door: de ontvanger meldt namens Belastingdienst/Toeslagen.

Y

In artikel 79.14 wordt ‘H.M. de Koningin’ vervangen door: Zijne Majesteit de Koning.

Z

In artikel 79.15 wordt onderdeel 1 van de opsomming als volgt gewijzigd:

  • 1. Na het tweede gedachtestreepje wordt een gedachtestreepje ingevoegd, luidende:

    • een derde die voldoet aan de norm NEN-ISO 9001 en die in het kader van de uitvoering van een schuldregelingsovereenkomst of een overeenkomst tot budgetbeheer als hiervóór bedoeld of een overeenkomst met dezelfde strekking:

      • een subsidiebeschikking heeft ontvangen van een gemeente, of

      • een contract heeft met een zorgkantoor voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;.

  • 2. In het derde gedachtestreepje wordt ‘curator in een faillissement’ vervangen door: curator.

  • 3. In het vierde gedachtestreepje wordt ‘bewindvoerder in een schuldsaneringsregeling natuurlijke personen’ vervangen door: bewindvoerder.

  • 4. In de laatste twee gedachtestreepjes wordt ‘de schuldhulpverlener, de gemeente’ telkens vervangen door: de schuldhulpverlener, de gemeente, de derde.

AA

Na artikel 79.15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 79.16. Uitbetaling van toeslagen aan een derde die failliet is gegaan of dreigt te failleren

Als de Belastingdienst/Toeslagen, met gebruikmaking van de mogelijkheid in artikel 25, derde lid, van de Awir, toeslagen aan een derde uitbetaalt, stopt zij hiermee in de volgende situaties:

  • 1. Op het moment dat de derde failliet is verklaard of hem surseance van betaling is verleend.

  • 2. Als het faillissement van de derde is aangevraagd of door de derde aangifte tot faillietverklaring is gedaan.

ARTIKEL II

In artikel IV, onderdeel a, van het besluit van 20 november 2013, nr. BLKB2013/2119M wordt ‘1 juli 2014’ vervangen door: 1 juli 2015.

ARTIKEL III

Het besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2292M, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. In artikel II wordt ‘30 juni 2014’ vervangen door: 30 juni 2015.

  • 2. Artikel III vervalt.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2014, met dien verstande dat:

  • a. artikel I, onderdelen W en AA, terugwerkt tot en met 1 december 2013;

  • b. artikel I, onderdelen B, S en Z, terugwerkt tot en met 1 januari 2014.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 22 juni 2014

De Staatssecretaris van Financiën, namens deze, T.W.M. Poolen Lid van het managementteam Belastingdienst

TOELICHTING

In artikel I, onderdeel A, wordt de landelijke directeur opgenomen in de opsomming van artikel 1.1.2. Het gaat hierbij om het hoofd van het betreffende organisatieonderdeel van de Belastingdienst. Sinds de invoering in 2013 van de nieuwe organisatiestructuur van de Belastingdienst/Belastingen, wordt deze functionaris in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 aangeduid als landelijk directeur. Om verwarring te voorkomen met het bestuursorgaan ‘directeur van de Belastingdienst’ wordt de landelijk directeur opgenomen in de definitiebepaling van deze leidraad.

De in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijziging van artikel 7.1 betreft het herstel van een omissie in het besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2292M. In dat besluit werd artikel 7.1 gewijzigd omdat storting of pinbetaling op een postkantoor niet meer mogelijk is. Abusievelijk is er hierbij van uitgegaan dat dit soort transacties alleen nog mogelijk is bij vestigingen van GWK Travelex. Omdat dit niet het geval is, wordt deze beperking met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2014 uit artikel 7.1 gehaald.

Artikel I, onderdeel C, bevat een aanpassing van artikel 7a.2. De zinsnede ‘bijvoorbeeld omdat de rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de (eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat’ is voor belastingschuldigen, bankmedewerkers en betrokkenen bij de fiscale uitvoering niet helder genoeg geformuleerd. De bedoeling van deze passage is om duidelijk te maken dat een debetstand op zichzelf geen aanleiding is voor de ontvanger om direct tot hernieuwde uitbetaling over te gaan. De aanpassing van artikel 7a.2 brengt op dit punt een verduidelijking aan.

De in artikel I, onderdeel D, opgenomen wijziging zorgt ervoor dat artikel 19.2.1 beter aansluit op de handelwijze van de ontvanger bij het indienen van een bestuurlijke boete in faillissementssituaties.

Artikel I, onderdeel E, bevat een verduidelijking van de manier waarop de ontvanger de beslagvrije voet moet toepassen op de uitkering van vakantiegeld. Een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

Artikel I, onderdeel F, hangt samen met de opname van het nieuwe artikel 22bis.6. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel H.

Artikel I, onderdelen G en H, bevatten aanvullingen op het uitzonderingsbeleid dat geldt voor de mededelingsplicht voor bodemzaken in gevallen van objectfinanciering. Onderdeel G bevat een uitzondering voor gevallen waarin een object is voorgefinancierd door de bank en binnen drie maanden in operational lease wordt gegeven. Omdat een dergelijke vorm van operational lease in artikel 22.8.10 van deze leidraad is uitgezonderd van het terughoudend beleid dat geldt voor reële eigendom, is de lessor verplicht tot het doen van een mededeling als bedoeld in artikel 22bis van de wet. Gebleken is dat een door de bank voorgefinancierde aankoopfinanciering veel wordt toegepast door de leasebranche. Voor gevallen dat de periode van voorfinanciering beperkt blijft tot maximaal drie maanden, kan voor de toepassing van de mededelingsplicht van artikel 22bis worden gehandeld alsof de operational lease gelijktijdig met de machtsverschaffing aan de lessee tot stand is gekomen. Dit wordt geregeld in artikel 22bis.1, eerste lid, onderdeel A. Dit laat onverlet dat in dergelijke gevallen op grond van artikel 22.8.10, laatste alinea, zesde gedachtestreepje, de ontvanger geen terughoudend beleid hanteert.

Artikel I, onderdeel H, bevat overgangsrecht voor leaseovereenkomsten die voorzien in aanvullende eigendoms- of zekerheidsrechten als bedoeld in artikel 22bis.2, onderdeel b, van deze leidraad en die op 1 juli 2014 nog niet zijn ontdaan van deze rechten. Op voorwaarde dat op het moment van het mededelingsplichtige voornemen afstand is gedaan van de aanvullende eigendoms- of zekerheidsrechten, vallen de op 1 juli 2014 bestaande leaseovereenkomsten niet onder de onverkorte mededelingsverplichting van artikel 22bis.2 van deze leidraad. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 22bis.6.

Artikel I, onderdelen I, L, T en Y, bevatten wijzigingen die samenhangen met de troonswisseling op 30 april 2013. De aanduiding van het staatshoofd is met ingang van genoemde datum: Zijne Majesteit de Koning. Dit wordt aangepast in de artikelen 25.1.15, 26.1.11, 75.6 en 79.14.

Artikel I, onderdeel J, bevat een verduidelijking van artikel 25.2.7A inzake de herbeoordeling van een verleend uitstel in verband met een ingediend bezwaar. De beoordeling of alsnog zekerheid moet worden gesteld, wordt uitsluitend getoetst aan artikel 25.2.5 van deze leidraad. Dit beleid gold ook al vóór de onderhavige leidraadwijziging maar wordt in de gewijzigde tekst van artikel 25.2.7A nog eens expliciet opgenomen.

De in artikel I, onderdeel K, opgenomen wijziging van artikel 25.6.2A bevat een invulling van het begrip bijzondere omstandigheden met het oog op de toepassing van het bijzondere uitstelbeleid voor ondernemers.

De in artikel I, onderdeel M, opgenomen aanpassing van artikel 27.7 houdt verband met recente jurisprudentie van de Hoge Raad waarin de verhouding tussen de fiscale en privaatrechtelijke bevoegdheden van de ontvanger aan de orde kwam. De Hoge Raad heeft beslist dat begrenzing van het open systeem van de Algemene wet bestuursrecht voor de ontvanger volgt uit de Leidraad Invordering en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Volgens de Hoge Raad ziet de beperking die is opgenomen in artikel 27, paragraaf 1 en 2, van de Leidraad Invordering 1990 alleen op de invordering van de belastingschuld en niet op een vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad van de belastingschuldige of een derde. Deze verfijning wordt in artikel 27.7 (de opvolger van artikel 27, paragraaf 1, van de Leidraad Invordering 1990) overgenomen.

De wijziging die is opgenomen in de onderdelen N en Q van artikel I houdt verband met de invoering van SEPA. In artikel 34.5 en 35.6.1 is voorgeschreven welke specificaties de inlener, respectievelijk aannemer bij een rechtstreekse storting aan B/CA moet toevoegen. Omdat SEPA minder ruimte biedt voor het toevoegen van een betalingskenmerk, kan het expliciet vermelden van de naam, het adres en de woonplaats van de uitlener respectievelijk de onderaannemer problemen opleveren. Daarom vervalt dit voorschrift en wordt voortaan volstaan met het loonbelasting-/omzetbelastingnummer, het factuurnummer en de periode waarin het werk is verricht.

De in artikel I, onderdeel O, opgenomen wijziging van artikel 34.7, betreft een verduidelijking. Uitgangspunt bij toepassing van de inlenersaansprakelijkheid is dat als de uitlener deel uitmaakt van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting, de aanwezigheid van omzetbelastingschulden wordt betrokken in de af te geven verklaring. Dit betekent dat als de volgens de aangifte verschuldigde omzetbelasting of eventuele naheffingsaanslagen omzetbelasting niet volledig zijn voldaan, geen verklaring van betalingsgedrag wordt afgegeven.

Artikel I, onderdeel P, betreft een integrale vervanging van de tekst van artikel 34.8.2. Door een onjuiste verwijzingsopdracht in het besluit 11 februari 2009, nr. CPP2008/2552M, is de tekst van artikel 34.8.2 niet meer juist.

Artikel I, onderdeel R, bevat tekstuele aanpassingen in artikel 35.9. Het gaat om de term sofinummer die met ingang van de invoering van de basisregistratie personen is komen te vervallen. Daarnaast wordt een tweetal correcties van redactionele aard aangebracht. Het betreft zinnen die dubbel waren opgenomen in de tekst van artikel 35.9.

De wijziging die is opgenomen in artikel I, onderdelen S en Z, hangt samen met de uitbreiding van de uitzonderingen op het verplicht gebruik van één bankrekening. Met ingang 13 februari 2014 zijn, met terugwerkende kracht tot en met 1 december 2013, artikel 40ca van de regeling en artikel 6 van de Uitvoeringsregeling Awir uitgebreid met een nieuwe categorie schuldhulpverleners.1 Het betreft instanties die voldoen aan de norm NEN-ISO 9001 en die een subsidiebeschikking hebben ontvangen van een gemeente, dan wel een contract hebben met een zorgkantoor voor het leveren van zorg in natura ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Op grond van de wet, respectievelijk de Awir geldt voor uitbetalingen aan derden een hoofdelijke aansprakelijkheid. De wijziging van de artikelen 48a en 79.15 regelt het beleid dat de ontvanger, respectievelijk de Belastingdienst/Toeslagen, hanteert inzake de aansprakelijkheid van genoemde instanties voor belastingaanslagen of terugvordering van toeslagen die samenhangen met rechtstreeks aan hen uitbetaalde inkomstenbelasting, omzetbelasting of toeslagen. Dit beleid is gelijkluidend aan het beleid dat geldt voor schuldhulpverlening die wordt uitgevoerd door een lid van de NVVK of een gemeente, omdat het om materieel vergelijkbare schuldhulpverlening gaat. Voorwaarde is wel dat de uitbetaling plaatsvindt op grond van een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode Schuldregeling of een overeenkomst tot budgetbeheer in de zin van de Gedragscode Budgetbeheer of overeenkomsten met dezelfde strekking. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in artikel 79.15 de aansprakelijkheid van de curator en de bewindvoerder niet langer te beperken tot uitbetalingen in een faillissement, respectievelijk schuldsaneringsregeling natuurlijke personen. Dit hangt samen met het feit dat de wettelijke aansprakelijkheid in artikel 33 van de Awir met ingang van 1 januari 2014 niet langer is beperkt tot de in de Uitvoeringsregeling Awir geregelde gevallen waarin derden toeslagen ontvangen.

De wijziging die is geregeld in artikel I, onderdeel U, hangt samen met het vervallen van artikel 28, vierde lid, van de wet zoals dat artikel luidde tot 1 januari 2013. Met ingang van die datum is de systematiek voor vergoeding van invorderingsrente gewijzigd en is artikel 28, vierde lid, van de wet komen te vervallen. In samenhang daarmee kan artikel 76.3 van deze leidraad vervallen.

De in artikel I, onderdeel V, opgenomen wijziging van artikel 79, derde alinea, hangt samen met de nieuwe organisatiestructuur van de Belastingdienst/Belastingen. Voor een toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel I, onderdeel A.

De wijzigingen die zijn opgenomen in artikel I, onderdelen W en AA, betreffen een omissie die is ontstaan in het besluit van 20 november 2013, nr. BLKB2013/2119M. De gedachte was dat door de invoering van het verplicht gebruik van één bankrekening voor uitbetalingen van toeslagen, het tot 1 december 2013 geldende beleid voor uitbetalingen van toeslagen aan derden die failliet gaan of dreigen te failleren overbodig was. Door de wettelijke mogelijkheid om bij ministeriële regeling af te wijken van het gebruik van één bankrekening, is het nog steeds mogelijk dat in aangewezen gevallen aan een derde toeslagen worden uitbetaald. Daarom wordt een soortgelijke bepaling als artikel 79.15 van de Leidraad Invordering 2008, zoals die luidde tot 1 december 2013 opgenomen in het nieuwe artikel 79.16 van deze leidraad. Dat gebeurt met terugwerkende kracht tot en met 1 december 2013.

De wijziging die is opgenomen in artikel I, onderdeel X, betreft een verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling tussen de bestuursorganen ontvanger en Belastingdienst/Toeslagen bij de indiening van toeslagschulden in een faillissement. Het bestuursorgaan Belastingdienst/Toeslagen heeft deze wettelijke bevoegdheid als uitvloeisel van de bevoegdheid tot terugvordering van te veel uitbetaalde toeslagen op grond van de Awir. De ontvanger van de Belastingdienst/Belastingen is vervolgens gemandateerd door de directeur van de Belastingdienst/Toeslagen om de toeslagschuld als vordering ter verificatie bij de curator in te dienen. Dit volgt uit het mandaat dat de ontvanger heeft om namens Belastingdienst/Toeslagen toeslagen toe te kennen, uit te betalen en terug te vorderen.

De wijzigingen die zijn opgenomen in artikel II en artikel III, eerste lid, van dit besluit hangen samen met het verlengen van de overgangsperiode voor het verplicht gebruik van één bankrekeningnummer. Aanvankelijk was een overgangsperiode geregeld in artikel 9ter van de Uitvoeringsregeling Awir en artikel 40e van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 tot en met 30 juni 2014. In het besluit van 20 november 2013, nr. BLKB2013/2119M en het besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2292M was eenzelfde horizonbepaling opgenomen voor het aan het overgangsrecht gekoppelde aansprakelijkheidsbeleid. Inmiddels is de overgangsperiode verlengd tot en met 30 juni 2015. In navolging hiervan wordt de horizonbepaling in de eerdergenoemde besluiten van 20 november 2013 en 18 december 2013 hieraan aangepast.

In artikel III, tweede lid, van dit besluit wordt geregeld dat de horizonbepaling die in artikel III van het besluit van 18 december 2013, nr. BLKB2013/2292M was opgenomen voor de bijzondere uitstelfaciliteit erfbelasting (artikel 25.4.5 van deze leidraad) komt te vervallen. De gedachte achter de horizonbepaling was dat deze uitstelfaciliteit voor de erfbelasting zoals die door de Staatssecretaris van Financiën aan de Tweede Kamer was toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg van 4 november 2013 over het pakket Belastingplan 20142, uiteindelijk in de Invorderingswet 1990 zou worden geregeld. Vanwege het tijdelijke karakter van de faciliteit – het moet gaan om op 1 januari 2010 bestaande meerrelaties – en het feit dat materieel aan de toezegging is voldaan met artikel 25.4.5 van deze leidraad, is besloten om codificatie in de Invorderingswet 1990 achterwege te laten. Daarom komt de horizonbepaling te vervallen.

Artikel IV van dit besluit regelt de datum van inwerking van de onderhavige Leidraadwijzingen. Deze datum wordt gesteld op 1 juli 2014. De in artikel I, onderdeel B, opgenomen wijziging werkt terug tot en met 1 januari 2014. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op het betreffende onderdeel. De in artikel I, onderdelen S en Z, opgenomen wijzigingen werken eveneens terug tot en met 1 januari 2014. Dit hangt samen met het feit dat de wettelijke aansprakelijkheid zoals die thans is geregeld in artikel 48a van de wet en artikel 33 van de Awir met ingang van 1 januari 2014 geldt. De in artikel I, onderdelen W en AA, opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 december 2013. Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op de betreffende onderdelen.


X Noot
1

Wijziging van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet en de Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, regeling van 10 februari 2014, nr. DB 2014/98M, Stcrt. 2014, nr. 4399.

X Noot
2

Kamerstukken II 2013/14, 33 752, nr. 21.

Naar boven