Besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie van 15 mei 2014, nummer 513226, houdende instelling van de Commissie van toezicht op het beheer politie (Instellingsbesluit Commissie van toezicht op het beheer politie)

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Handelende in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad;

Gelet op artikel 31 van de Politiewet 2012 en artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister:

de Minister van Veiligheid en Justitie;

b. commissie:

de commissie, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

c. politie:

het landelijke politiekorps, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012;

d. korpschef:

de korpschef, bedoeld in de Politiewet 2012.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een commissie van toezicht op het beheer politie.

  • 2. De commissie heeft tot taak het beoordelen van de wijze waarop de politie uitvoering geeft aan het door de minister vastgestelde beleid en de kaders inzake het beheer van de politie en de minister hieromtrent gevraagd en ongevraagd te adviseren.

  • 3. De korpschef ontvangt een afschrift van de adviezen van de commissie.

  • 4. De commissie kan de minister aanbevelen onderzoek uit te voeren.

Artikel 3. Samenstelling en vergoeding

  • 1. Tot lid van de commissie worden benoemd:

    • a. de heer mr. E. Kronenburg, tevens voorzitter;

    • b. de heer drs. G. de Jong;

    • c. mevrouw A.M.C. Kuks;

    • d. de heer mr. A.H.P. van Gils;

    • e. de heer P. Eringa.

  • 2. De commissie en haar leden zijn onafhankelijk en hebben geen belangen in relatie tot de politie en zijn niet in dienst van het ministerie of de politie.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden benoemd voor de duur van vier jaar en kunnen eenmaal worden herbenoemd voor ten hoogste vier jaar.

  • 4. De voorzitter en de andere leden ontvangen per vergadering een vergoeding van 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 5. De voorzitter ontvangt daarenboven per vergadering een toeslag van 30% van de vergoeding, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 4. Secretaris

  • 1. De commissie wordt ondersteund door een secretaris, die door de minister wordt aangewezen. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 2. De minister draagt zorg voor adequate ondersteuning van de secretaris.

  • 3. De secretaris is voor de inhoudelijke uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan de voorzitter van de commissie.

Artikel 5. Werkwijze

  • 1. De commissie komt ten minste zes maal per jaar bijeen.

  • 2. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

Artikel 6. Jaarplan en jaarverslag

  • 1. Ten behoeve van haar werkzaamheden in een kalenderjaar stelt de commissie in het jaar daaraan voorafgaand een jaarplan vast.

  • 2. Alvorens de commissie het jaarplan vaststelt worden de minister, de korpschef, de inspectie, bedoeld in artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 2012, en de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie, bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie, gehoord.

  • 3. De commissie biedt de minister jaarlijks een verslag aan van de werkzaamheden die in het kader van artikel 2, tweede lid, zijn uitgevoerd.

  • 4. De minister zendt het jaarverslag aan de Staten-Generaal.

Artikel 7. Informatie ten behoeve van de commissie

  • 1. De minister stelt documenten en andere informatie beschikbaar die de commissie redelijkerwijs voor haar taakuitoefening nodig heeft en doet hiervan mededeling aan de korpschef.

  • 2. De korpschef draagt er zorg voor dat documenten en andere informatie die de commissie redelijkerwijs voor haar taakuitoefening nodig heeft beschikbaar worden gesteld en doet hiervan mededeling aan de minister. De korpschef draagt er tevens zorg voor dat ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012 de commissie op haar verzoek alle medewerking verlenen bij de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

  • 3. De commissie neemt kennis van andere documenten voor zover zij deze redelijkerwijs voor haar taakuitoefening nodig heeft.

  • 4. De leden van de commissie zijn bevoegd zich voor het inwinnen van informatie te wenden tot ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012 en andere organisaties en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 2, tweede lid.

Artikel 8. Informatieplicht commissie

  • 1. De commissie informeert de minister middels periodieke rapportages over haar bevindingen.

  • 2. De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste informatie. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen, adviezen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd of vergaard, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht of overgedragen.

Artikel 10. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Directoraat-Generaal Politie van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

Artikel 11. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het instellen van externe deskundigheid.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting aan de minister aan.

Artikel 12. Evaluatie

De minister evalueert binnen vier jaar het functioneren van de commissie.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2014.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Commissie van toezicht op het beheer politie.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is de ministeriële verantwoordelijkheid ten aanzien van de politie ingrijpend gewijzigd in vergelijking tot de Politiewet 1993. De minister is politiek eindverantwoordelijk voor het politiebestel als geheel, de kwaliteit van de taakuitvoering van de politie, het beheer van de politie en daardoor voor een continue en gezonde bedrijfsvoering. Het beheer wordt in de praktijk uitgevoerd door de korpschef. Om de minister in staat te stellen zijn verantwoordelijkheden in te vullen en waar nodig sturing te geven aan de korpschef, is effectief en efficiënt toezicht van belang. Vooral in de transitiefase, maar ook daarna is het van belang om toezicht op het beheer horizontaal en verticaal te organiseren om de doelmatigheid en efficiëntie te kunnen blijven waarborgen.

Bij de behandeling van de Politiewet 2012 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn nadere memorie van antwoord aan de Eerste Kamer aangekondigd dat hij – in aanvulling op het toezicht door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (inmiddels: de Inspectie Veiligheid en Justitie) – een auditcommissie zal instellen die zal zijn belast met het toezicht op het beheer door de korpschef.1 Deze commissie zal worden samengesteld uit onafhankelijke experts en periodiek rapporteren aan de minister, opdat deze in staat is te sturen op doelmatigheid en doeltreffendheid binnen de politie.

In de memorie van toelichting van het oorspronkelijke aan de Afdeling advisering van de Raad van State voor advies voorgelegde wetsvoorstel tot wijziging van de Politiewet 2012 is aangegeven: ‘Hiernaast wordt een wettelijke regeling van een Commissie van toezicht op het beheer voorgesteld die, in aanvulling op het toezicht door de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, als onafhankelijk toezichtsorgaan wordt belast met het toezicht op het beheer door de korpschef. Dit is de auditcommissie waarover tijdens de behandeling van het wetsvoorstel nationale politie in de Eerste Kamer is gesproken. Bij nader inzien is de term ‘auditcommissie’ minder gelukkig gekozen en wordt met de term ‘Commissie van toezicht op het beheer’ beter tot uitdrukking gebracht dat hier sprake is van onafhankelijk toezicht op de in een aparte rechtspersoon vormgegeven politieorganisatie. Inhoudelijk is hiermee geen wijziging beoogd.2

Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is de wettelijke regeling van de commissie geschrapt, omdat de commissie daarmee een zelfstandig bestuursorgaan zou worden, terwijl de in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen genoemde gronden voor de oprichting van een zelfstandig bestuursorgaan in dit geval niet van toepassing zijn.3 Vervolgens is aangekondigd dat de instelling van de commissie zoals aan de Eerste Kamer is toegezegd, zal geschieden bij instellingsbesluit. Het onderhavige besluit strekt tot het instellen van deze commissie.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2. Instelling en taak

Artikel 2 regelt de instelling en taken van de commissie. De commissie richt haar werkzaamheden op het beheer van de politie. Dit betreft ‘de zorg voor de organisatie en de instandhouding van het politieapparaat. Tot beheer behoort het treffen van maatregelen opdat de politie zo doeltreffend mogelijk functioneert. Het gaat bij beheer om onder andere de inrichting van de organisatie, de werkprocessen, de zorg voor het personeel, de middelen van de politie alsook het financieel beheer’.4

Daar de Review Board reeds tot taak heeft te beoordelen in hoeverre met de uitvoering van het Aanvalsprogramma de gewenste richting, doelen en resultaten worden bereikt en naar aanleiding hiervan te adviseren5, behoort de informatievoorziening en automatisering als deelterrein van het beheer van de politie in beginsel niet tot het werkveld van de commissie. Gelet op de raakvlakken en gewenste samenhang tussen de verschillende terreinen op het beheer is het wenselijk dat de Review Board en commissie werkzaamheden afstemmen en op elkaar aansluiten.

De commissie kijkt in haar toezichtsrol in het bijzonder naar de resultaten, integraliteit en samenhang van het beheer van de politie. De commissie zal bij haar taken als uitgangspunt nemen het beleid van de minister op het terrein van het beheer en de daarvoor vastgestelde kaders. Zij beoordeelt of de door de politie te operationaliseren doelstellingen binnen de kaders passen en of deze op effectieve en efficiënte wijze worden uitgevoerd.

De taak van de commissie gaat verder dan een analyse van beschikbare documenten. Zij kijkt niet alleen of en hoe het afgesproken proces en/of de procedure is gevolgd, maar ook of verbeteringen mogelijk zijn. Aandachtspunt voor de commissie is de beheerscyclus van de politie, ook in relatie tot de planning en control cyclus van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De beheerscyclus, vergelijkbaar met de gangbare financiële cyclus van de begroting, tussentijdse rapportages en verantwoording, dient als systeem sluitend te zijn en kan door de commissie getoetst en beoordeeld worden op onder meer de haalbaarheid. Het gaat dan om het afgeven van een systeembeoordeling.

De Minister van Veiligheid en Justitie ontvangt de adviezen rechtstreeks van de commissie. Hij is ook verantwoordelijk voor het al dan niet opvolgen van aanbevelingen van de commissie. De korpschef ontvangt een afschrift van de adviezen van de commissie van toezicht.

Indien de commissie vaststelt dat op een of meerdere deelterreinen van het beheer van de politie informatie niet toereikend is om te kunnen komen tot een goed oordeel over de wijze van uitvoering, kan zij de minister aanbevelen nader onderzoek te doen. De minister bepaalt vervolgens of uitvoering van het onderzoek opportuun is.

Artikel 3. Samenstelling en vergoeding

Om de onafhankelijkheid van de commissie te waarborgen zijn de voorzitter en de overige leden van de commissie niet werkzaam bij de politie of het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Evenmin hebben zij belangen in relatie tot de politie. De commissie is samengesteld uit leden die deskundig zijn op een of meerdere deelterreinen van het (financieel) beheer. Daarbij is het in het bijzonder van belang dat de commissie in staat is de koppeling te maken naar de context van de politie. Om deze reden is aantoonbare politiekennis of -affiniteit binnen de commissie geborgd.

Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat de vergoeding voor leden van de commissie wettelijk is geregeld in de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies en het daarop gebaseerde Besluit vergoedingen adviescolleges en commissies. Deze wet heeft betrekking op commissies die bij of krachtens wet, koninklijk besluit of ministerieel besluit zijn ingesteld.

Artikel 4. Secretaris

De commissie wordt ondersteund door een secretaris die door de minister wordt aangewezen. Indien nodig worden (tijdelijk) enkele andere deskundige medewerkers, niet afkomstig uit de politie, aan de secretaris toegevoegd. Voor de benodigde achtergrondinformatie kan de minister er zorg voor dragen dat de secretaris wordt ondersteund door deskundige inzet van één of meerdere ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, b of c, van de Politiewet 2012.

Artikel 5. Werkwijze

De commissie komt zo vaak bijeen als zij nodig acht voor een goede taakuitvoering. Zo spoedig mogelijk na de instelling van de commissie stelt de commissie vast op welke wijze zij de geselecteerde deelterreinen van het beheer van de politie zal beoordelen.

Artikel 6. Jaarplan en jaarverslag

De commissie legt jaarlijks in een jaarplan vast op welke thema’s en bijbehorende onderzoeksvragen zij zich in een bepaald jaar zal gaan richten. Gelet op mogelijke raakvlakken met de werkzaamheden van andere toezichthouders op het terrein van beheer van de politie en het belang van afstemming en samenhang hoort zij voorafgaand aan de vaststelling de minister, korpschef, de inspectie en de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie. Naast de in het jaarplan opgenomen onderwerpen kan de commissie, bijvoorbeeld naar aanleiding van incidenten, ook rapporteren over ad hoc thema’s die betrekking hebben op het beheer van de politie.

Artikel 7. Informatie ten behoeve van de commissie

De commissie moet kunnen beschikken over alle informatie die noodzakelijk is om gevraagd en ongevraagd te kunnen adviseren. Daartoe maakt zij in eerste instantie gebruik van de informatie die de minister haar ter beschikking stelt. Daarnaast draagt dit besluit de korpschef op er zorg voor te dragen dat de commissie de beschikking krijgt over alle documenten en andere informatie die de commissie redelijkerwijs nodig heeft voor haar taakuitoefening en dat zijn ondergeschikte ambtenaren van politie de commissie desgevraagd alle medewerking verlenen. In zoverre berust dit besluit op artikel 31 van de Politiewet 2012 dat de minister de bevoegdheid geeft de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen te geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. De korpschef kan de informatie mondeling of schriftelijk verstrekken. Voorts kan de korpschef aan hem ondergeschikte ambtenaren van politie opdragen deze informatie te verstrekken.

Ten behoeve van zorgvuldige oordeelsvorming en advisering is het wenselijk dat de commissie tevens gesprekken voert met ambtenaren van politie werkzaam op het terrein van het (financieel) beheer en andere partijen betrokken bij het beheer van de politie. Voor wat betreft de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, b en c, van de Politiewet 2012 vormt het vierde lid de pendant van het tweede lid op grond waarvan de korpschef er zorg voor draagt dat zijn ondergeschikte ambtenaren van politie de commissie desgevraagd alle medewerking verlenen.

De commissie maakt zoveel mogelijk gebruik van bestaande documenten om de politie zo min mogelijk administratief te belasten. Afgezien van de informatie die reeds uit de aard ervan openbaar is (zoals de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag) zal de commissie ook de beschikking kunnen krijgen over periodieke rapportages op het terrein van (financieel) beheer. Tevens maakt zij gebruik van rapportages van medetoezichthouders op het terrein van (financieel) beheer zoals de Algemene Rekenkamer, de inspectie, de Auditdienst voor het Rijk en andere toezichthoudende instanties van politie.

De commissie kan in het kader van haar werkzaamheden de beschikking krijgen over informatie van de minister waarvan zij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt.

Voor de commissieleden geldt dat zij op grond van artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gehouden zijn aan geheimhouding ten aanzien van alle informatie die in het kader van deze regeling wordt vergaard en waarvan het karakter als vertrouwelijk is aan te merken, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

Artikel 8

De commissie informeert de minister middels periodieke rapportages over haar bevindingen. Middels deze rapportages krijgt de minister aanvullende informatie op het terrein van het beheer die hem in staat stelt tot sturing op doelmatigheid en doeltreffendheid van de politieorganisatie.

Artikel 9. Openbaarmaking

De adviezen van de commissie worden uitgebracht aan de minister. De minister maakt de adviezen in beginsel openbaar.

Op de commissie is de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) niet van toepassing omdat zij geen bestuursorgaan is in de zin van de Awb en ook niet valt onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan. Documenten waar uitsluitend de commissie over beschikt – inclusief de ambtelijk secretaris – vallen aldus buiten de reikwijdte van de Wob.

Als een commissie uit eigen beweging informatie verschaft aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van een interview, dan is dat geen openbaarmaking als bedoeld in de Wob, omdat de commissie geen bestuursorgaan is. Omdat op de commissieleden een geheimhoudingsplicht rust, zouden zij met het verschaffen van informatie uit eigen beweging terughoudend moeten omgaan, in overleg met de betrokken minister.

Op de minister die de commissie instelt, is de Wob onverkort van toepassing. Dat betekent dat alle informatie van of over de commissie waarover hij beschikt, op ieder moment bij hem opvraagbaar is. Of hij die documenten openbaar moet maken, hangt vervolgens af van de op grond van de Wob te maken belangenafweging.

Artikel 10. Archiefbescheiden

Bij de archivering van de documenten waarover de commissie de beschikking krijgt, wordt gehandeld overeenkomstig de voorschriften bij of krachtens de Archiefwet 1995. Evenals dat geldt voor overheidsorganen behoren ook de archiefbescheiden van de commissie in goede staat, enz. te worden gebracht en te worden bewaard en moet zorg worden gedragen voor vernietiging van daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden. In aansluiting op artikel 4, tweede lid, van de Archiefwet 1995, dat betrekking heeft op tijdelijke overheidsorganen, is vastgelegd welke voorziening wordt getroffen voor het bewaren van de archiefbescheiden van de commissie na haar opheffing. Omdat de minister, nadat de commissie ophoudt te bestaan, als opdrachtgever moet kunnen beschikken over het daarvoor gebruikte materiaal, houdt die voorziening in, dat bij opheffing van de commissie haar archieven zullen worden overgedragen aan het instellende ministerie.

Uiteindelijk (dit kan de nodige jaren duren) worden de archiefbescheiden, na te zijn overgedragen aan het archief van de minister, vanuit het archief van het betrokken ministerie overgebracht naar het Nationaal Archief. Eerst vindt daartoe een selectie plaats (selectielijst). Dat wat op grond van een selectielijst moet worden bewaard, wordt overgebracht. De overige bescheiden worden vernietigd.

Artikel 12. Evaluatie

Het ligt in de rede dat de evaluatie van het functioneren van de commissie betrokken wordt bij de evaluatie van de Politiewet 2012. In de Regeling instelling commissie Evaluatie Politiewet 2012 is voorzien dat de commissie Evaluatie Politiewet 2012 voor 1 oktober 2017 een deelrapport uitbrengt over doeltreffendheid en de effecten van de Politiewet 2012 in de praktijk.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Kamerstukken I 30 880, nr. H, pag. 3 en 4 (zie ook pag. 14, 23 en 30)

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 368, nr. 4, pag. 7.

X Noot
4

Kamerstukken II 30 880, E, blz. 5.

X Noot
5

Stcrt. 2013 nr. 1260 d.d. 16 januari 2013

Naar boven