Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 mei 2014, nummer WBN-BES 2014/2, houdende wijziging van de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (BvvN) en de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap (RvvN);

Besluit:

ARTIKEL I

De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 15 HRWN-BES komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Het Nederlanderschap gaat voor een meerderjarige verloren:

    • a. door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit;

    • b. door het afleggen van een verklaring van afstand;

    • c. indien hij tevens een vreemde nationaliteit bezit en tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van tien jaar in het bezit van beide nationaliteiten zijn hoofdverblijf heeft buiten Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, en buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is, anders dan in een dienstverband met Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd, of als echtgenoot van of als ongehuwde in een duurzame relatie samenlevend met een persoon in een zodanig dienstverband;

    • d. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij het Nederlanderschap is verleend, welke kan plaatsvinden, indien de betrokkene heeft nagelaten na de totstandkoming van zijn naturalisatie al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen;

    • e. indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is;

    • f. door intrekking door Onze Minister van het besluit waarbij de verkrijging van het Nederlanderschap is bevestigd, welke kan plaatsvinden, indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, heeft nagelaten na de verkrijging van het Nederlanderschap het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing op de verkrijger

    • a. die in het land van die andere nationaliteit is geboren en daar ten tijde van de verkrijging zijn hoofdverblijf heeft;

    • b. die voor het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijf jaren in het land van die andere nationaliteit zijn hoofdverblijf heeft gehad; of

    • c. die gehuwd is met een persoon die die andere nationaliteit bezit.

  • 3. De periode bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt geacht niet te zijn onderbroken indien de betrokkene gedurende een periode korter dan één jaar zijn hoofdverblijf in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten heeft, dan wel in de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.

  • 4. De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.

Verwijzingen

RWN: artikelen 1.1b; 1.2; 2.2 en 14.4

RRWN: artikelen IV enV

BVVN: artikelen 3; 61 t/m 70 en 72

Boek 10 BW-NL: artikel 19

Overgangsrecht

Zie voor het overgangsrecht de toelichting bij de afzonderlijke artikelleden.

B

Paragraaf 1/15-1-c Toelichting ad artikel 15, eerste lid aanhef en onder c, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 1 Algemeen

Behoudens het gestelde in de volgende alinea, treedt verlies van het Nederlanderschap in door langdurig verblijf in het buitenland. Van belang hierbij is dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan. Betrokkene:

  • bezit naast het Nederlanderschap een andere nationaliteit; én

  • heeft gedurende tien jaren onafgebroken hoofdverblijf buiten Nederland, Curaçao en Sint Maarten en Aruba én buiten de gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is; én

  • was gedurende voormelde tien jaren in het bezit van beide nationaliteiten; én

  • was meerderjarig gedurende voormelde tien jaren.

Echter, ook al wordt voldaan aan de hierboven genoemde voorwaarden, dan nog treedt géén verlies van het Nederlanderschap in, indien:

  • men in het buitenland verblijft in een dienstverband met Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba, dan wel met een internationaal orgaan waarin het Koninkrijk is vertegenwoordigd (bijvoorbeeld Verenigde Naties, Organisatie van de Verenigde Naties voor Opvoeding, Wetenschap en Cultuur (UNESCO), Wereld Voedselprogramma (WFP), Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO), Wereld Handelsorganisatie (WTO), Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen en dergelijke); óf

  • het betreft de echtgenoot of geregistreerde partner (zie artikel 1, tweede lid, RWN) van een persoon met een zodanig dienstverband, of de met die persoon in een duurzame relatie samenlevende ongehuwde partner; óf

  • men vóór de afloop van bedoelde periode van tien jaren in het bezit is gesteld van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap, dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet (vergelijk artikel 15, vierde lid, RWN).

In verband met de wijziging van de Paspoortwet (Stb 2014, 10) heeft de Nederlandse identiteitskaart sinds 20 januari 2014 (Stb 2014, 11) binnen de EU niet langer de status van een reisdocument, maar van een identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor de landen die behoren tot de Europese Unie. Als landen buiten de Europese Unie zijn aangewezen Andorra, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Turkije, IJsland en Zwitserland waar binnen de grenzen van de Paspoortwet een daar woonachtige Nederlander recht heeft op verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart (artikel 5a Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001).

Als een Nederlander ingevolge paragraaf 3 Abs (2) Staatsangehörigkeitsgesetz (2007) in 2007 met terugwerkende kracht de Duitse nationaliteit heeft verkregen zou dit kunnen betekenen dat hij/zij – achteraf bezien – het Nederlanderschap heeft verloren op grond van artikel 15, eerste lid en aanhef onder c, RWN. Voor deze benadering wordt echter niet gekozen omdat het nationaliteitsbeleid ten aanzien van Nederlanders in het buitenland daardoor zou worden beïnvloed door wetgeving van een vreemde overheid. Immers, een vreemde staat zou door het met terugwerkende kracht van rechtswege verschaffen van zijn nationaliteit aan Nederlanders, hen het Nederlanderschap kunnen ontnemen. Dat is niet gewenst.

C

Paragraaf 1.1/15-1-c Toelichting ad artikel 15, eerste lid aanhef en onder c, HRWN-BES komt te luiden:

Paragraaf 1.1. Stuiting van de verliestermijn

Door de verstrekking van één van laatstbedoelde documenten wordt de verliestermijn van tien jaren gestuit. In het document moet op grond van artikel 3, zesde lid Paspoortwet het Nederlanderschap van de houder zijn vermeld. Behalve door afgifte van een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart wordt de termijn ook gestuit bij afgifte van een:

  • Nederlands diplomatiek paspoort;

  • Nederlands dienstpaspoort;

  • Nederlands noodpaspoort of laissez-passer;

  • ander reisdocument zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 onder g Paspoortwet.

Vanaf de dag van de verstrekking van een dergelijk document begint een nieuwe verliestermijn van tien jaren te lopen (artikel 15, vierde lid, RWN). Dus, als men er – steeds binnen tien jaren – voor zorgt in het bezit te worden gesteld van bedoelde verklaring van Nederlanderschap, een Nederlands reisdocument of Nederlandse identiteitskaart als bedoeld in de Paspoortwet, kan het Nederlanderschap nimmer op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN verloren gaan door verblijf in het buitenland.

Bepalen van de dag der verstrekking

Als ‘de dag der verstrekking’ van het Nederlandse paspoort geldt in beginsel de afgiftedatum van het reisdocument. Op die in het reisdocument vermelde datum stopt in beginsel een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn en start een nieuwe termijn. Het gaat hier om een voor iedere burger en wetstoepasser duidelijke en goed vindbare datum.

Onder daartoe aanleiding gevende omstandigheden kan in een incidenteel geval worden onderzocht op welke datum (vlak voor de afgiftedatum) door de paspoortautoriteit intern is besloten om het paspoort te laten produceren. Dit is alleen van belang als een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn afloopt/eindigt in de korte periode tussen de beslisdatum om het paspoort ten behoeve van de Nederlander te laten produceren en de in het vervolgens geproduceerde paspoort vermelde afgiftedatum. Het zal hier om zeer incidentele gevallen gaan. In een voorkomend geval is een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn gestuit op de beslisdatum om het paspoort ten behoeve van de Nederlander te laten produceren. In een dergelijk geval wordt evenwel tevens aangenomen dat de volgende op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn is gestart op de afgiftedatum van het paspoort.

D

15-4 Toelichting ad artikel 15, vierde lid HRWN-BES komt te luiden:

15-4 Toelichting ad artikel 15, vierde lid

De periode, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt gestuit door de verstrekking van een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel van een reisdocument of Nederlandse identiteitskaart in de zin van de Paspoortwet. Vanaf de dag der verstrekking begint een nieuwe periode van tien jaren te lopen.

Zie de toelichting bij artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, RWN, paragraaf 1.1 en paragraaf 1.2.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 27 mei 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

TOELICHTING

Algemeen

Bij de laatste wijziging van de Paspoortwet (Stb 2014, 10) is ook artikel 15, vierde lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap gewijzigd. De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is hierop aangepast.

In verband met de wijziging van de Paspoortwet (Stb 2014, 10) heeft de Nederlandse identiteitskaart sinds 20 januari 2014 (Stb 2014, 11) binnen de EU niet langer de status van een reisdocument, maar van een identiteitskaart. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor de landen die behoren tot de Europese Unie. Als landen buiten de Europese Unie zijn aangewezen Andorra, Liechtenstein, Monaco, Noorwegen, San Marino, Turkije, IJsland en Zwitserland waar binnen de grenzen van de Paspoortwet een daar woonachtige Nederlander recht heeft op verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart (artikel 5a Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001).

Door de wijziging van artikel 15, vierde lid RWN kan de verliestermijn zoals genoemd in voornoemd artikellid ook worden gestuit door verstrekking van een Nederlandse identiteitskaart.

Voorts is gebleken dat er onduidelijkheid bestaat met betrekking tot het bepalen van de dag der verstrekking ex artikel 15, vierde lid RWN. In de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba is nader toegelicht dat als ‘de dag der verstrekking’ van het Nederlandse paspoort in beginsel de afgiftedatum van het reisdocument geldt. Op die in het reisdocument vermelde datum stopt in beginsel een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn en start een nieuwe termijn. Het gaat hier om een voor iedere burger en wetstoepasser duidelijke en goed vindbare datum. Onder daartoe aanleiding gevende omstandigheden kan in een incidenteel geval worden onderzocht op welke datum (vlak voor de afgiftedatum) door de paspoortautoriteit intern is besloten om het paspoort te laten produceren. Dit is alleen van belang als een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn afloopt/eindigt in de korte periode tussen de beslisdatum om het paspoort ten behoeve van de Nederlander te laten produceren en de in het vervolgens geproduceerde paspoort vermelde afgiftedatum. Het zal hier om zeer incidentele gevallen gaan. In een voorkomend geval is een op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn gestuit op de beslisdatum om het paspoort ten behoeve van de Nederlander te laten produceren. In een dergelijk geval wordt evenwel tevens aangenomen dat de volgende op grond van artikel 15, eerste lid en onder c RWN lopende tienjaarstermijn is gestart op de afgiftedatum van het paspoort.

Ten slotte is aangevuld dat door verstrekking van andere documenten anders dan een Nederlands paspoort of een Nederlandse identiteitskaart de verliestermijn van tien jaren ook wordt gestuit. Deze aanvulling staat al in de Nederlandse handleiding. Om de verschillende handleidingen zoveel mogelijk één op één te laten lopen, wordt ook deze tekst in de Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003, toegespitst op het gebruik in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba opgenomen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze, L. Mulder Directeur-generaal Vreemdelingenzaken

Naar boven