Regeling van de minister voor Wonen en Rijksdienst van 15 mei 2014, nr. 2014-0000264200, inzake de gratificatie bij ambtsjubileum (Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk 2014)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 79, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en artikel 114, eerste lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

BESLUIT:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. betrokkene:
  • ambtenaar in de zin van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, of

  • ambtenaar in de zin van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

b. ambtsjubileum:

het bereiken van een diensttijd van 12½, 25, 40 of 50 jaar;

c. gratificatie:

beloning bij ambtsjubileum;

d. diensttijdgratificatie:

gratificatie als bedoeld in artikel 79, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 114, tweede lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

e. arbeidsduurfactor:

een breuk, waarvan de teller bestaat uit de voor betrokkene vastgestelde arbeidsduur en de noemer bestaat uit het getal 36.

Artikel 2

  • 1. Aan betrokkene wordt bij een ambtsjubileum een gratificatie toegekend.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt voor iedere functie waarin betrokkene als zodanig werkzaam is.

Artikel 3

  • 1. Toekenning van een gratificatie vindt niet plaats indien:

    • a. betrokkene ter zake van zijn dienstvervulling reeds een gratificatie of een uitkering welke naar haar aard daarmee overeenkomt, heeft ontvangen, of

    • b. betrokkene jubileert tijdens een hem mede in het algemeen belang verleend buitengewoon verlof.

  • 2. Toekenning van de gratificatie in geval van het eerste lid, onderdeel b, geschiedt alsnog zodra betrokkene na de beëindiging van het verlof zijn werkzaamheden heeft hervat, tenzij hij tijdens het verlof reeds een gratificatie of een uitkering welke naar haar aard daarmee overeenkomt heeft ontvangen.

Artikel 4

  • 1. Als diensttijd voor een ambtsjubileum geldt:

    • a. de vanaf 1 juli 2014 als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP doorgebrachte tijd, en

    • b. de voor 1 juli 2014 doorgebrachte tijd:

      • in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid;

      • in een betrekking (vóór 1 januari 1966) als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Pensioenwet 1922 (Stb. 1922, 240), een betrekking als bedoeld in artikel B2 van de Algemene burgerlijke pensioenwet (Stb. 1966, 6) of een betrekking als bedoeld in artikel B3 van evengenoemde wet, alsmede (vóór en na 1 januari 1966) in een betrekking als bedoeld in artikel U2 van die wet;

      • in burgerlijke dienst bij de overheid in de landen Suriname (tot 25 november 1975), de Nederlandse Antillen (tot 10 oktober 2010), Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

      • in dienst bij het niet-openbaar onderwijs in de onder 3° genoemde landen en openbare lichamen, voor zover dat betrokkene onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling bracht of zou hebben gebracht indien hij in vaste dienst was geweest, en

      • in Nederlandse militaire dienst of daarmee voor de toepassing van het Algemeen Rijksambtenarenreglement gelijkgestelde dienst, waaronder begrepen dienst bij het voormalig KNIL en de troepen in de landen Suriname (tot 25 november 1975), de Nederlandse Antillen (tot 10 oktober 2010), Aruba, Curaçao en Sint Maarten en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

  • 2. Diensttijd die gelijktijdig in meer dan één betrekking is doorgebracht, telt voor de vaststelling van de diensttijd voor het toekennen van een gratificatie slechts eenmaal mee.

Artikel 5

Als diensttijd voor een ambtsjubileum geldt niet:

  • a. de dienstijd die niet in actieve dienst is doorgebracht wegens het bekleden van een politiek ambt, en

  • b. de diensttijd die, zonder dat werkzaamheden zijn verricht, is doorgebracht zonder inkomsten uit de dienstbetrekking, met uitzondering van de tijd gedurende welke betrokkene mede in het algemeen belang buitengewoon verlof dan wel ouderschapsverlof of levensloopverlof heeft genoten.

Artikel 6

  • 1. De gratificatie bedraagt bij een ambtsjubileum van 12½, 25, 40 of 50 jaar, respectievelijk 25%, 70%, 100% en 100% van de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, naar boven af te ronden op een veelvoud van € 2,50.

  • 2. Indien aan betrokkene bij een hem uit een eerdere betrekking verleend ontslag een diensttijdgratificatie is toegekend of een daarmee overeenkomende uitkering, wordt de in het eerste lid genoemde gratificatie verminderd met het bedrag van die eerder toegekende diensttijdgratificatie of daarmee overeenkomende uitkering voor zover dat bedrag betrekking heeft op de omvang van de betrekking en de diensttijd waarover de diensttijdgratificatie is berekend.

Artikel 7

  • 1. De berekeningsgrondslag voor een gratificatie is de bezoldiging, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, welke voor betrokkene op de datum van het ambtsjubileum geldt, met dien verstande dat het salaris wordt vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde arbeidsduurfactor van de diensttijd bij de sector Rijk in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van het ambtsjubileum, vermeerderd met de daarop betrekking hebbende vakantie-uitkering, bedoeld in artikel 21 van genoemd besluit, en de eindejaarsuitkering, bedoeld in artikel 20a van genoemd besluit.

  • 2. In zoverre de bezoldiging niet in een vast bedrag per maand kan worden uitgedrukt, wordt gerekend met het bedrag dat betrokkene over de drie kalendermaanden voorafgaande aan zijn ambtsjubileum gemiddeld per maand heeft genoten.

  • 3. De berekeningsgrondslag, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt bij de toekenning van een diensttijdgratificatie bij een ontslag dat is verleend op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 129, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor de ambtenaar ontslag is verleend en de noemer met het aantal uren waarvoor hij voorafgaand aan het ontslag was aangesteld.

Artikel 8

Indien betrokkene op de datum van zijn ambtsjubileum buitengewoon verlof mede in het algemeen belang zonder behoud van bezoldiging, ouderschapsverlof of levensloopverlof geniet, wordt voor de berekening van zijn gratificatie uitgegaan van de berekeningsgrondslag die gold direct voorafgaand aan het verlof.

Artikel 9

Het bevoegd gezag kan afwijken van de bepalingen in deze regeling voor zover toepassing zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor betrokkene.

Artikel 10

Bij de toekenning van een diensttijdgratificatie bij een ontslag dat tussen 1 januari 2014 en 1 juli 2014 is verleend op grond van artikel 98, eerste lid, aanhef en onderdeel f, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement of artikel 129, eerste lid, aanhef en onderdeel f van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal, wordt de berekeningsgrondslag, die tussen 1 januari 2014 en 1 juli 2014 van toepassing was, vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller overeenkomt met het aantal uren waarvoor de ambtenaar ontslag is verleend en de noemer met het aantal uren waarvoor hij voorafgaand aan het ontslag was aangesteld.

Artikel 11

De Regeling gratificatie bij ambtsjubileum wordt ingetrokken.

Artikel 12

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2014.

  • 2. Artikel 10 werkt terug tot en met 1 januari 2014.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gratificatie bij ambtsjubileum Rijk 2014.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

Deze regeling vervangt de Regeling gratificatie bij ambtsjubileum (van 9 november 1989). De wijzigingen ten opzichte van deze regeling passen binnen de doelstelling van het project ‘Eén (administratieve) werkgever Rijksdienst’ dat zich richt op het, zowel in administratieve zin als inhoudelijk, steeds meer als één werkgever optreden door de sector Rijk. Dit project maakt onderdeel uit van het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst. De wijzigingen zijn grotendeels technisch van aard.

Bij Besluit van 26 november 2013 tot wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidsvoorwaarden Rijk en het herstel van enkele technische omissies (Stb. 2013, 489) zijn al per 1 januari 2014 het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) aangepast in verband met de harmonisatie van enkele secundaire arbeidvoorwaarden. Bij deze harmonisatie behoort ook een eenduidige berekeningswijze van de gratificatie bij ambtsjubileum en de diensttijdgratificatie, hetgeen wordt gerealiseerd in de onderhavige regeling.

De berekeningswijze van de gratificatie bij ambtsjubileum is in artikel 7, eerste en tweede lid, van deze regeling geharmoniseerd op het punt van de daarbij in aanmerking te nemen arbeidsduurfactor. Er wordt voor de berekening van de gratificatie voortaan uitgegaan van de gewogen gemiddelde arbeidsduurfactor bij de sector Rijk van de laatste vijf jaar voorafgaand aan de dag van het ambtsjubileum of voorafgaand aan het ontslag in geval van een diensttijdgratificatie. Sommige departementen deden dit al, andere gingen uit van de arbeidsduurfactor op de dag van het jubileum of op de dag voorafgaand aan het ontslag.

Daarnaast is in artikel 4, eerste lid, onder a, van deze regeling de vanaf 1 juli 2014 bij het jubileum te betrekken diensttijd beperkt tot de tijd die is doorgebracht als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 2 van de Wet privatisering ABP.

Voor wat betreft de diensttijdgratificatie is de berekeningswijze geregeld in artikel 79, tweede lid van het ARAR, in artikel 114, tweede lid van het ARSG en in artikel 85, tweede lid van het RDBZ.

De bijzondere berekeningswijze van de diensttijdgratificatie in de situatie dat een wegens ziekte gedeeltelijk arbeidsongeschikt bevonden ambtenaar gedeeltelijk wordt ontslagen en vervolgens in een deeltijdbaan wordt aangesteld, is bij voornoemd besluit uit de genoemde artikelen geschrapt en wordt nu geregeld in artikel 7, derde lid, van deze regeling.

Voor het overige zijn geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling aangebracht. Wel is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal bepalingen met betrekking tot de vaststelling van de diensttijd te actualiseren. Tevens is de regeling ten opzichte van de vorige regeling opnieuw gestructureerd, zodat deze beter toegankelijk is.

De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk van burgers of bedrijven. De uitvoeringslasten voor de overheid blijven ongeveer gelijk.

Met de sectorcommissie overleg rijkspersoneel is overeenstemming bereikt.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Op grond van het tweede lid heeft de betrokkene die op het tijdstip van ambtsjubileum verschillende functies in deeltijd vervult, aanspraak op een gratificatie voor elke functie.

Artikel 3

Deze bepaling regelt de situaties waarin geen gratificatie bij het bereiken van de datum van het ambtsjublileum wordt toegekend, namelijk indien reeds een overeenkomstige gratificatie is ontvangen, bijvoorbeeld een gratificatie bij een andere sector. Ook wordt geen gratificatie toegekend indien betrokkene buitengewoon verlof mede in algemeen belang geniet. Deze bepaling vindt evenzeer toepassing indien het verlof is verleend voor een deel van de voor betrokkene geldende arbeidsduur.

Artikel 7

Voor de berekeningsgrondslag is aangesloten bij het begrip ‘bezoldiging’ als bedoeld in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984. Omdat wisselingen in de omvang van de dienstbetrekking steeds vaker voorkomen, wordt vanaf 1 juli 2014 gerekend met de gemiddelde gewogen arbeidsduurfactor in de vijf jaar voorafgaand aan de datum waarop het jubileum wordt gevierd. Bij het vaststellen van de gewogen gemiddelde arbeidsduurfactor wordt uitsluitend gerekend met de diensttijd die in die vijf jaar is doorgebracht bij de sector Rijk. Indien betrokkene bijvoorbeeld pas 4 jaar bij het Rijk werkt na 21 jaar bij gemeenten in dienst te zijn geweest, wordt bij de berekening uitgegaan van het gemiddelde van de laatste 4 jaar.

In het derde lid van artikel 7 is een bijzondere berekeningswijze voor de diensttijdgratificatie opgenomen voor de situatie dat een wegens ziekte gedeeltelijk arbeidsongeschikt bevonden ambtenaar gedeeltelijk wordt ontslagen en vervolgens in een deeltijdbaan wordt aangesteld. Ervan uitgaande dat betrokkene na zijn herplaatsing binnen de termijn van vijf jaar zijn ambtjubileum zal vieren, is voor de diensttijdgratificatie een zo (fiscaal) gunstig mogelijke berekeningswijze opgenomen.

Artikel 8

In deze bepaling is geregeld dat voor de berekening van de gratificatie voor betrokkene, die op de datum van zijn ambtsjubileum buitengewoon verlof mede in het algemeen belang zonder behoud van bezoldiging, ouderschapsverlof of levensloopverlof geniet, wordt uitgegaan van de bezoldiging die hij genoot direct voorafgaand aan het verlof. Deze bepaling wordt ook toegepast indien het verlof is verleend voor een deel van de voor betrokkene geldende arbeidsduur.

Artikel 10

Deze bepaling voorziet in een overgangsbepaling voor de berekeningswijze van de diensttijdgratificatie, omdat per 1 januari 2014 de laatste volzin van artikel 79, tweede lid, van het ARAR, artikel 114, tweede lid, van het ARSG en artikel 85, tweede lid, RDBZ is komen te vervallen (Stb. 2013, nr. 489), terwijl nog niet was voorzien in een volledige regeling voor de berekeningswijze van de diensttijdgratificatie (zie artikel 7, derde lid).

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven