Regeling van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 7 mei 2014, nr. DSO/MO-112/2014 tot wijziging van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met betrekking tot subsidiëring van maatschappelijke organisaties op het terrein van pleiten en beïnvloeden

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,

Gelet op de artikelen 2 en 3 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 wordt als volgt gewijzigd:

A

Afdeling 4 komt te luiden:

AFDELING 4. STRATEGISCHE PARTNERSCHAPPEN PLEITEN EN BEÏNVLOEDEN

Paragraaf 1. Algemeen
Artikel 4.1

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaand onder:

strategisch partnerschap:

een in een samenwerkingsovereenkomst verankerd samenwerkingsverband van de minister met een maatschappelijke organisatie of meer maatschappelijke organisaties verenigd in een alliantie;

alliantie:

een samenwerkingsverband van maatschappelijke organisaties die onderling een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten en waarvan ten minste een organisatie beschikt over rechtspersoonlijkheid naar Nederlands recht;

maatschappelijke organisatie:

een niet op winst gerichte en niet door een overheidsinstantie opgerichte of aan een overheidsinstantie statutair of feitelijk verbonden organisatie die beschikt over rechtspersoonlijkheid naar burgerlijk recht;

penvoerder:

een van de partijen in een alliantie die voor de alliantie als subsidieaanvrager optreedt;

lage en laagmiddeninkomenslanden:

landen als zodanig aangeduid in de door het Development Assistence Committee (DAC) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) meest recent vastgestelde List of Recipients of Official Development Assistence.

Artikel 4.2
  • 1. De minister kan binnen het raam van een strategisch partnerschap subsidie verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan duurzame groei en inclusieve ontwikkeling in lage en laagmiddeninkomenslanden door de ondersteuning van maatschappelijke organisaties bij activiteiten op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

  • 2. Subsidie wordt niet verleend voor activiteiten die in hoofdzaak gericht zijn op dienstverlening, het leveren van basisvoorzieningen of daarmee samenhangende activiteiten.

Paragraaf 2. Subsidieontvangers
Artikel 4.3
  • 1. Voor subsidie op grond van deze afdeling komen uitsluitend in aanmerking maatschappelijke organisaties die deel uitmaken van een strategisch partnerschap en die statutair zijn gevestigd in Nederland of in een laag of laagmiddeninkomensland en die:

    • a. zich in samenwerking met maatschappelijke organisaties in lage en laagmiddeninkomenslanden inzetten voor inclusieve groei en ontwikkeling voor iedereen, voor bestrijding van armoede en onrecht;

    • b. beschikken over relevante ervaring, capaciteiten en expertise;

    • c. een zodanig beloningsbeleid voeren dat de honorering van bestuurders en medewerkers niet uitstijgt boven de in de rijksdienst gebruikelijke honorering.

  • 2. De ontvanger dan wel de alliantie betrekt ten minste 25% van haar inkomsten uit andere bronnen dan:

    • a. door de minister verleende subsidies en bijdragen en

    • b. bijdragen, verstrekt door ten laste van de begroting van Buitenlandse Zaken of Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gesubsidieerde organisaties, ten laste van die subsidie.

  • 3. Indien subsidie wordt verleend ten behoeve van activiteiten verricht in een alliantie kan de subsidie uitsluitend worden verleend aan de penvoerder. Op de penvoerder rusten alle aan de subsidie verbonden verplichtingen, onverschillig welk van de partijen in de alliantie feitelijk is belast met de uitvoering van de daarop betrekking hebbende werkzaamheden.

  • 4. Een maatschappelijke organisatie kan voor de toepassing van deze afdeling slechts eenmaal als penvoerder optreden en daarnaast als niet-penvoerder van ten hoogste een andere alliantie deel uitmaken. Maatschappelijke organisaties die zijn gevestigd in een laag of laagmiddeninkomensland kunnen uitsluitend in een alliantie voor subsidie in aanmerking komen.

Paragraaf 3. Beoordeling
Artikel 4.4
  • 1. Subsidie wordt met toepassing van artikel 7, tweede lid, van het Subsidiebesluit verleend.

  • 2. In afwijking van artikel 6, eerste lid, van het Subsidiebesluit maakt de minister uiterlijk twaalf maanden voorafgaand aan het subsidietijdvak zijn beleidsregels bekend. Ten hoogste vijfentwintig aanvragen kunnen voor subsidieverlening in aanmerking komen.

  • 3. De beoordeling van de aanvragen vindt plaats in twee fasen. De eerste fase is gericht op de selectie van partners waarmee de minister een strategisch partnerschap wil aangaan. De tweede fase is gericht op de verstrekking van subsidie aan de maatschappelijke organisaties in de partnerschappen.

  • 4. Na de eerste fase maakt de minister het subsidieplafond voor toepassing van deze afdeling bekend.

Artikel 4.5
  • 1. De beoordeling in de eerste fase omvat naast een toets aan de criteria, genoemd in artikel 4.3, een beoordeling van de kwaliteit van de aanvraag aan de hand van een trackrecord en een theory of change.

  • 2. Het trackrecord omvat een feitelijk onderbouwde beschrijving van de ervaring en de bereikte resultaten van de organisatie of de alliantie op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

  • 3. De theory of change omvat in elk geval de visie van de organisatie of de alliantie op de in het kader van het strategisch partnerschap beoogde maatschappelijke veranderingen en haar rol daarin, de daaraan ten grondslag liggende analyse, de daartoe voorgenomen interventies, de wijze waarop de effecten en resultaten daarvan worden vastgesteld, een beschrijving van de factoren die bepalend zijn voor succes en de gesignaleerde risico’s alsmede de voorgenomen maatregelen om de risico’s te beperken.

Artikel 4.6

De beoordeling in de tweede fase vindt plaats aan de hand van een binnen het raam van het strategisch partnerschap door de organisatie of de alliantie geformuleerd programmavoorstel.

Paragraaf 4. Overige bepalingen
Artikel 4.7

Aan de subsidieverstrekking kan de voorwaarde worden verbonden dat ten aanzien van een deel van de verstrekte subsidie een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand komt.

B

Na afdeling 4 wordt een nieuwe afdeling 5 ingevoegd, luidend:

AFDELING 5. THEMATISCHE FINANCIERING

Artikel 5.1

De minister kan subsidie verlenen voor andere activiteiten, dan bedoeld in afdeling 4, in of ten behoeve van ontwikkelingslanden op het terrein van een of meer van de volgende thema’s:

  • voedselzekerheid,

  • water,

  • veiligheid en rechtsorde,

  • mensenrechten,

  • seksuele en reproductieve gezondheid en rechten,

  • gender,

  • klimaat en

  • private sectorontwikkeling.

ARTIKEL II

Na inwerkingtreding van deze regeling berusten besluiten op grond van artikel 4.8 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, zoals luidend voor inwerkingtreding van deze regeling, op artikel 5.1 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

TOELICHTING

Algemeen

De nieuwe afdeling 4 vervangt de bepalingen die betrekking hadden op het Medefinancieringsstelsel. De relatie met maatschappelijke organisaties die actief zijn op het terrein van hulp, handel en investeringen wordt op een nieuwe leest geschoeid. De uitgangspunten hiervoor zijn neergelegd in de brief ‘Samenwerking met het maatschappelijk middenveld in een nieuwe context’ (Kamerst. II, 2013/14, 33 625, nr. 39).

In het nieuwe stelsel ligt de nadruk op de rol van de organisaties als pleiter en beïnvloeder. De relatie van de minister met de organisaties krijgt gestalte in die van een ‘strategisch partnerschap’. In het kader van een dergelijk partnerschap, en uitsluitend in dat kader, kan subsidie worden verstrekt voor activiteiten op het terrein van pleiten en beïnvloeden.

Het oogmerk van het nieuwe stelsel is het versterken van de functie van maatschappelijke organisaties in lage- en middeninkomenslanden als pleitbezorger en beïnvloeder teneinde bij te dragen aan duurzame inclusieve ontwikkeling en het bestrijden van armoede en onrecht.

Artikelen

Artikel I

Artikel 4.1

De kernbegrippen van de nieuwe afdeling zijn in dit artikel gedefinieerd. In beleidsregels op voet van artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken kan hieraan een nadere uitwerking worden gegeven.

Artikel 4.2

Activiteiten die binnen het raam van een strategisch partnerschap voor subsidie in aanmerking kunnen komen, dragen door pleiten en beïnvloeden bij aan duurzame groei en inclusieve – dat wil zeggen voor iedereen – ontwikkeling in lage en laagmiddeninkomenslanden. De organisaties kunnen actief zijn op alle thema’s die deel uitmaken van de beleidsagenda voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, zoals verwoord in de beleidsnota ‘Wat de wereld verdient’ (Kamerst. II, 2013/14, 33 625, nr. 1).

Artikel 4.3

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan organisaties – al dan niet verenigd in een alliantie – die deel uitmaken van een strategisch partnerschap met de minister. Om te voorkomen dat de organisaties vrijwel volledig afhankelijk zijn van de subsidie, geldt de eis dat ten minste 25% van de inkomsten uit andere bronnen dan de departementale begroting afkomstig is.

Subsidie bestemd voor een alliantie kan uitsluitend aan een van de alliantiepartners, die als penvoerder optreedt, worden verstrekt. De penvoerder is jegens de minister verplicht tot nakoming van alle aan de subsidie verbonden verplichtingen. In de onderlinge samenwerkingsovereenkomst zal dan ook geregeld moeten zijn dat de overige organisaties die deel uitmaken van de alliantie de penvoerder daartoe in de gelegenheid stellen.

Artikelen 4.4 en 4.5

Bij de beoordeling past de minister een tenderprocedure toe (artikel 7, tweede lid, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken).

De beoordeling geschiedt in twee fasen. In de eerste fase selecteert de ministers de organisaties die voor een van de ten hoogste vijfentwintig strategische partnerschappen in aanmerking komen. Deze beoordeling geschiedt aan de hand van een trackrecord en een theory of change. Uit het trackrecord blijkt de ervaring van de organisatie op het terrein van pleiten en beïnvloeden, de theory of change maakt inzichtelijk welke maatschappelijke veranderingen de organisatie voorstaat en hoe zij deze wil realiseren.

Na de eerste ronde maakt de minister bekend hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de subsidieverstrekking.

Artikel 4.6

Zodra de strategische partners zijn geselecteerd, maakt kunnen in het strategische partnerschap nadere afspraken worden gemaakt over de beoogde samenwerking. Een door de organisatie geformuleerd programmavoorstel zal, binnen het raam van het subsidieplafond, de basis vormen voor de uiteindelijke subsidieverstrekking.

Artikel 4.7

Om de gedurende de looptijd van de subsidie flexibel te kunnen inspelen op actuele ontwikkelingen, kan aan de subsidiebeschikking een uitvoeringsovereenkomst worden verbonden waarin afspraken kunnen worden neergelegd over de besteding van een daarvoor gereserveerd deel van het subsidiebedrag.

Artikel 5.1

Dit artikel is het equivalent van het voormalige artikel 4.8 en bevat de grondslag voor subsidiëring van thematische activiteiten.

Artikel II

Op grond van deze bepaling berusten besluiten die op basis van het voormalige artikel 4.8 tot stand zijn gekomen, voortaan op artikel 5.1.

Artikel III

Gelet op het belang voor de doelgroep zal inwerkingtreding zo spoedig mogelijk plaatsvinden en niet pas op het eerstvolgende Vaste Verandermoment.

De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen

Naar boven