Aanvraag voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte Rotterdam 5, Ministerie van Economische Zaken

17 december 2012

DGETM/EM/12363282

Procesverloop:

  • E.ON Benelux N.V. (hierna: E.ON), heeft per brief van 12 april 2011, ontvangen op 15 april 2011 en aangevuld op 30 november 2011 en op 29 augustus 2012, een aanvraag ingediend voor een opsporingsvergunning voor aardwarmte, ingevolge artikel 6, van de Mijnbouwwet (hierna: Mbw). Het aangevraagde gebied, genaamd Rotterdam 5, ligt in de gemeenten Rotterdam, Lansingerland, Zevenhuizen-Moerkapelle, Nieuwerkerk aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel. De oppervlakte van het aangevraagde gebied bedraagt 38,97 km². De aangevraagde geldigheidsduur van de vergunning is vijf jaar;

  • in de Staatscourant van 6 mei 2011 (Staatscourant 2011, nr. 7991) is een uitnodiging geplaatst voor het indienen van concurrerende aanvragen. Door Eneco Solar, Bio & Hydro (hierna: Eneco) is op 24 juni 2011 een concurrerende aanvraag ingediend;

  • TNO adviesgroep EL&I (hierna: TNO) heeft op verzoek van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (thans Minister van Economische Zaken, hierna: Minister van EZ) op 30 augustus 2011 advies uitgebracht (kenmerk: AGE 11-10.064);

  • Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft op verzoek van de Minister van EZ op 1 december 2011 advies uitgebracht (kenmerk: 11172090);

  • het College van Gedeputeerde Staten (hierna: GS) van de provincie Zuid-Holland is op grond van artikel 16 Mbw om advies gevraagd. Van GS is geen advies ontvangen;

  • de Mijnraad is, op grond van artikel 105, derde lid, Mbw om advies gevraagd en heeft per brief van 27 februari 2012 en 4 december 2012, advies uitgebracht (kenmerk: MIJR/12010907 en MIJR/12335450).

Overwegingen m.b.t. het besluit:

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opsporings- of winningsvergunning voor aardwarmte. Hiermee is voldaan aan artikel 7, eerste lid, Mbw;

  • voor het gebied waarvoor de opsporingsvergunning wordt verleend, geldt bij het inwerking treden ervan niet een door een ander gehouden opslagvergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 7, tweede lid, Mbw;

  • de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager geven geen aanleiding tot het weigeren van de gevraagde vergunning. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a Mbw;

  • de manier waarop de aanvrager voornemens is de activiteiten, waarvoor de vergunning wordt aangevraagd, te verrichten geeft geen aanleiding de vergunning te weigeren. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b Mbw;

  • de aanvrager heeft niet onder een eerdere vergunning bij activiteiten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, en artikel 25, eerste lid, Mbw, blijk gegeven van een gebrek aan efficiëntie of verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin. Hiermee is voldaan aan artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, Mbw.

Overwegingen m.b.t. de ingediende adviezen:

  • SodM komt tot de conclusie dat de aanvragers over voldoende technische mogelijkheden beschikken om de opsporing van aardwarmte ter hand te nemen;

  • TNO acht de geologische onderbouwing van beide aanvragers voldoende voor het verkrijgen van een opsporingsvergunning, maar op dit moment nog onvoldoende voor het uitvoeren van een boring.

    De werkprogramma’s van beide aanvragers zijn in essentie gelijk. E.ON richt zich op niveaus van Jura/Krijt en Trias aquifers en Eneco uitsluitend op Trias aquifers.

    E.ON biedt een onvoorwaardelijk doublet aan en dat van Eneco is afhankelijk van de business case.

    Naar de mening van TNO is het werkprogramma van E.ON doelmatiger, omdat men de bedoeling heeft meerdere lagen te exploreren.

    TNO adviseert om:

    • 1. de vergunning Rotterdam 5 in verticale zin te splitsen, zodat aparte vergunningen ontstaan voor de aquifers met een ouderdom van Laat-Jura of Vroeg-Krijt en die met een ouderdom van Trias en ouder;

    • 2. voor beide delen aparte opsporingsvergunningen te verlenen aan E.ON voor een periode van vier jaar;

    • 3. voor beide vergunningen op te nemen dat voor het tweede jaar aan de Minister worden geleverd de resultaten en rapportages van de werkzaamheden genoemd in bijlage 3, punt A bij de aanvraag en een geactualiseerd werkprogramma dat een onvoorwaardelijke boring bevat.

    TNO wijst op een reële kans op interferentie met de opsporing en /of winning van koolwaterstoffen. Het verdient dan ook aanbeving dat de aanvrager hiermee rekening houdt bij het ontwerpen van de doubletten, de installatie en het boren;

  • de Mijnraad adviseert de aangevraagde opsporingsvergunning voor het gebied Rotterdam 5 te vergunnen aan E.ON. Geadviseerd wordt een geldigheidsduur van de opsporingsvergunning van vier jaar. In de vergunning wordt in elk geval opgenomen dat de vergunninghouder voor het einde van het tweede jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van EZ overlegt, dat voorziet in een onvoorwaardelijke boring in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning. Het wordt de vergunninghouder ten zeerste aanbevolen om bij het ontwerpen van de geothermische doubletten, de installatie en het boren samen te werken met de houder van de winningsvergunning van koolwaterstoffen in het vergunninggebied. Voor het overige verwijst de Mijnraad naar de algemene uitgangspunten, zoals beschreven in het advies van de Mijnraad van 20 mei 2009, kenmerk MIJR/9032045;

  • gelet op de Mbw, de aanvraag en de uitgebrachte adviezen kan verlening van de opsporingsvergunning voor aardwarmte aan E.ON Benelux N.V. voor de aangevraagde oppervlakte plaatsvinden waarbij de geldigheidsduur van de vergunning vier jaar is. De vergunning wordt verleend onder de nader omschreven voorschriften en beperkingen.

Gelet op de artikelen 6, 7, 9, 11, eerste tot en met derde lid, en vierde lid, eerste volzin, 12, 13, tweede lid, 15, 16, 17, eerste lid, en 105, derde lid, Mbw, alsmede artikel 1.3.1 van de Mijnbouwregeling.

Besluit

Artikel 1

Aan E.ON Benelux N.V. wordt een opsporingsvergunning voor aardwarmte verleend voor het gebied genaamd Rotterdam 5.

Artikel 2

De vergunning geldt voor een gebied dat ligt in de gemeenten Rotterdam, Lansingerland, Zevenhuizen-Moerkapelle, Nieuwerkerk aan den IJssel, Capelle aan den IJssel en Krimpen aan den IJssel en wordt begrensd door de volgende punten en de rechte lijnen daartussen. De coördinaten van de punten zijn:

Punt

X

Y

1

94300,000

443030,000

2

96434,607

443030,000

3

98240,000

442000,000

4

98566,167

443030,000

5

100730,000

443030,000

6

100730,000

436720,000

7

94860,855

436740,121

8

94300,000

438300,000

Bovenstaande coördinaten zijn weergegeven volgens het stelsel van de Rijksdriehoekmeting (RD) zoals vermeld in Artikel 1.2.2, onder a, van de Mijnbouwregeling (Stcrt. 19-12-2002, nr. 245).

Op basis van deze grensbeschrijving is de oppervlakte 38,97 km2.

Artikel 3

De vergunninghouder geeft uitvoering aan het werkprogramma dat onderdeel uitmaakt van de op 12 april 2011 ontvangen aanvraag.

Artikel 4

De vergunninghouder neemt bij de uitvoering van het werkprogramma de volgende voorwaarde in acht:

binnen twee jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning overlegt de vergunninghouder een geactualiseerd werkprogramma aan de Minister van Economische Zaken, dat voorziet in een onvoorwaardelijke boring in het derde jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning.

Artikel 5

De vergunning geldt vanaf het tijdstip waarop zij in werking is getreden tot vier jaar na het tijdstip waarop zij onherroepelijk is geworden.

Artikel 6

De vergunning treedt in werking met ingang van de dag na die waarop de beschikking is bekendgemaakt.

Deze beschikking wordt bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager. Van deze beschikking wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

De Minister van Economische Zaken, namens deze: Mr.Y. Peters MT-lid, directie Energiemarkt

Tegen dit besluit kan degene, wiens belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken, binnen 6 weken na de dag waarop dit besluit is verzonden, een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Economische Zaken, directie Wetgeving en Juridische Zaken, Postbus 20401, 2500 EK Den Haag. Dit besluit is verzonden op de in de aanhef vermelde datum.

Naar boven