TOELICHTING
Algemeen
I. Inleiding
Directe aanleiding voor het opstellen van deze regeling is het bepaalde in de Wet
overige OCW-subsidies (hierna: WOOS), inhoudend dat subsidie slechts verleend wordt
op grond van een ministeriële regeling, tenzij het een subsidie betreft die voor minder dan vier jaar wordt
verstrekt. De in deze regeling opgenomen subsidieontvangers ontvangen allen subsidie
voor een langere periode dan vier jaar. Daarom is het vereist een juridische grondslag
te regelen voor deze subsidieverstrekkingen. Op grond van deze ministeriële regeling
wordt per kalenderjaar subsidie verstrekt aan de subsidieontvanger.
II. De WOOS en de Regeling OCW-subsidies
De WOOS biedt de grondslag voor het verstrekken van subsidies op het terrein van onderwijs,
onderzoek, cultuur, kinderopvang en emancipatie. Artikel 4 van de WOOS geeft de bevoegdheid
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling
regels te stellen met betrekking tot de in artikel 2 opgesomde onderwerpen. Met de
Regeling OCW-subsidies (Stcr. 2010, 15670) is van die bevoegdheid gebruik gemaakt.
De Regeling OCW-subsidies bevat alle algemene subsidieregels die in acht genomen worden
bij subsidieverstrekking door het ministerie van OCW. Deze voorliggende regeling is
een specifieke subsidieregeling waarin de subsidieverstrekking in concrete situaties
is geregeld. Op deze voorliggende regeling is dan ook de Regeling OCW-subsidies van
toepassing. Een van de verplichtingen die van toepassing is op de subsidieontvangers
is de meldingsplicht. Op grond van artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies heeft de
subsidieontvanger een meldingsplicht. Dat betekent dat de subsidieontvanger altijd
een melding moet doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie
is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of
niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.
Daarnaast geschiedt de verantwoording van de subsidie conform hoofdstuk vier van de
Regeling OCW-subsidies en wordt deze gespecificeerd in de subsidiebeschikking voor
elke subsidieontvanger afzonderlijk.
III. Aanwijzingen voor subsidieverstrekking
Met ingang van 1 januari 2010 dienen de door de Minister-President vastgestelde Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking (hierna: Aanwijzingen) (Stcr. 2009, 20306) verwerkt te worden in nieuwe subsidieregelgeving. Deze Aanwijzingen vloeien voort
uit het uniforme kader voor een eenvoudiger uitvoering en beheer van subsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). In de Aanwijzingen staat een aantal subsidiearrangementen centraal.
Het verstrekken van subsidies gaat gepaard met lasten voor zowel subsidieontvangers,
als overheid. Om deze lasten terug te dringen, heeft het kabinet besloten een uniform
bindend kader in te voeren voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van
rijkssubsidies. Het subsidiekader bestaat onder meer uit een aantal standaard uitvoerings-
en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing voornamelijk wordt bepaald door
de hoogte van het subsidiebedrag. In deze regeling is toepassing gegeven aan deze
Aanwijzingen, waardoor de lasten voor de subsidieontvanger verminderd worden.
IV. Regeerakkoord
In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is een subsidietaakstelling opgenomen. Dat kan
ook consequenties hebben voor de subsidieontvanger(s) in deze regeling, in de vorm
dat vanaf het kalenderjaar 2014 de subsidieplafonds die in deze regeling zijn opgenomen
worden verlaagd of op nihil worden gesteld. In voorkomend geval zal of zullen de betreffende
subsidieontvanger(s) hierover tijdig worden geïnformeerd.
V. Inhoud van de regeling
In de regeling wordt per subsidieontvanger omschreven voor welke activiteiten de subsidie
wordt verleend. Voorts zijn nog enkele algemene bepalingen opgenomen.
De instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van deze regeling, kunnen in
bepaalde gevallen, gebruik maken van de diensten van de genoemde subsidieontvangers.
Dit blijkt uit het gestelde in de regeling voor het Steunpunt taal en rekenen (artikel
12, onderdeel a) en de Stichting Lezen en Schrijven (artikel 15, tweede lid, onderdeel
a).
VI. Administratieve lasten
Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van administratieve
lasten voor instellingen. Het ministerie van OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht
met behulp van het standaardkostenmodel voor de administratieve lasten.
Ten aanzien van de administratieve lasten voor de subsidieaanvraag voor de subsidieontvangers
gaat het om de volgende handelingen:
-
– het opstellen van een subsidieaanvraag;
-
– verantwoording van de subsidie via de jaarverslaglegging;
-
– het opstellen van een tussenrapportage;
-
– eventueel bezwaar en beroep.
Omdat de algemene regels voor subsidieverstrekking reeds zijn opgenomen in de Regeling
OCW-subsidies, leidt deze regeling niet tot een vermeerdering van de administratieve
lasten voor instellingen, burgers of bedrijven. Voor deze regeling wordt aan een subsidieontvanger
zonodig niet meer dan één keer per jaar een tussenrapportage gevraagd inzake voortgang
en resultaten van de werkzaamheden. Ook aan de accountantsverklaring die gevraagd
wordt conform de Regeling OCW-subsidies, stelt deze regeling geen administratieve
lastenverzwarende bepalingen.
Verantwoording van de subsidie vindt plaats via de jaarverslaglegging. De regeling
is intern voorgelegd voor toetsing op administratieve lasten. Een subsidieontvanger
te weten Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven valt voor de organisatie
van de landelijke prijs voor het beste leerbedrijf (artikel 7, tweede lid) in het
tweede subsidiearrangement. Dat betekent dat daarvoor alleen nog een inhoudelijke
verantwoordingsplicht geldt in de vorm van een activiteitenverslag (artikel 19 van
de Regeling OCW-subsidies). Bij subsidies van € 25.000,– of meer kan wel bij beschikking
worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een werkelijkekostenverklaring
aantoont dat de activiteiten zijn verricht (artikel 20 van de Regeling OCW-subsidies).
In totaal zijn de administratieve lasten ten opzichte van de totale subsidie verwaarloosbaar.
Het gaat naar schatting om € 675,– per jaar per subsidieontvanger.
VII. Vaste verandermomenten
Er wordt in deze wijzigingsregeling afgeweken van de vaste verandermomenten en de
minimale invoeringstermijn van twee maanden. Reden hiervoor is dat de subsidieontvangers
gebaat zijn bij een snelle inwerkingtreding.
VIII. Uitvoering en handhaafbaarheid
DUO heeft de regeling getoetst en is van oordeel dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar
is. Hierbij is ook het oordeel van de inspectie en de auditdienst van het ministerie
betrokken.
Artikelsgewijs
Artikel 3 – Besteding van de subsidie
De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt verstrekt.
Per subsidieontvanger kan worden bepaald dat niet-bestede middelen of overschotten
kunnen worden teruggevorderd dan wel kunnen worden ingezet voor activiteiten die gerelateerd
zijn aan het doel van de subsidie, zoals bedoeld in de regeling.
Artikel 6 – Indienen activiteitenplan en begroting
De subsidieaanvraag wordt via de betreffende beleidsmedewerker ingediend bij de minister.
De betaling en de eindverantwoording verloopt via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Dit volgt ook uit de subsidiebeschikking die de subsidieontvanger ontvangt. Er wijzigt
niets wat betreft de aanvraagprocedure voor de subsidies genoemd in de regeling.
Artikel 7 en 8 – Promotie van het beroepsonderwijs
Skills Netherlands
De activiteiten van de Stichting Skills Netherlands (hierna: Skills Netherlands) dragen
eraan bij om het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) in een positief daglicht
te plaatsen. Sinds 2002 is Skills Netherlands actief met het organiseren en coördineren
van (internationale) vakwedstrijden in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo).
In deze periode tot nu is in samenwerking met partners uit de overheid, onderwijs
en bedrijfsleven een structuur ontwikkeld voor vakwedstrijden waarbij het ontwikkelen
van vaktalent, het leveren van ondersteuning bij loopbaanoriëntatie het tonen van
excellent beroepsonderwijs en het promoten van vakmanschap en beroepsonderwijs centraal
staan. Skills Netherlands is gevestigd te Hazerswoude-Dorp.
In het Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011–2015’ (hierna: Actieplan mbo) (Kamerstukken II 2010/11, 31 524, nr. 88) is aangegeven, dat er ook aandacht moet zijn voor het organiseren van regionale
vakwedstrijden. Het idee is om deze vakwedstrijden jaarlijks te houden. Hierbij laten,
net zoals bij de nationale en internationale vakwedstrijden, studenten aan een breed
publiek hun vakmanschap zien. Tijdens de vakwedstrijden wordt voor het bezoekende
publiek aandacht besteed aan zien, doen en beleven. Dit wordt gebruikt voor de promotie
van het beroepsonderwijs en vakmanschap. De opgedane ervaringen van Skills Netherlands
kunnen eventueel in de toekomst verbindingen gaan vormen met andere initiatieven.
Prijs Beste Leerbedrijf van Nederland
De prijs ‘Beste leerbedrijf van Nederland’ is in 1996 ingesteld door het ministerie
van OCW en wordt toegekend aan het bedrijf dat zich onderscheidt in zijn opleidingsbeleid.
De prijs heeft mede tot doel de bereidheid van ondernemers te vergroten om te investeren
in het praktijkopleiden. Daarnaast wordt gestimuleerd dat voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen
beschikbaar komen en wordt de kwaliteit van deze leerplekken bevorderd.
Zo wordt met het belonen van excellente leerbedrijven (en praktijkopleiders) ook de
kwaliteit van het praktijkopleiden bevorderd.
De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven dragen leerbedrijven uit de eigen branche
voor, hetgeen nauw aansluit bij hun wettelijke taken. Zij werven, erkennen, bewaken
en bevorderen immers de kwaliteit van leerbedrijven. Een landelijke jury, samengesteld
uit vertegenwoordigers van de bij het mbo betrokken partijen vormen de jury die de
voorgedragen leerbedrijven beoordeelt.
De Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven coördineert en organiseert
de prijs en is als organisator verantwoordelijk voor de professionaliteit van de opzet.
Artikel 9 t/m 11 – Europese aangelegenheden
Euroguidance
Het Euroguidance programma valt onder het Leven Lang Leren programma van de Europese
Unie. Dat programma loopt tot en met 2013. Eén van de hoofdactiviteiten is samenwerking
in beleid en innovatie gericht op een Leven Lang Leren. Alle deelnemende landen aan
het Leven Lang Leren programma hebben een Euroguidancecentrum, gericht op de bevordering
van studie- en arbeidsmobiliteit door versterking van de Europese dimensie in loopbaanbegeleiding.
Het Euroguidancecentrum voor Nederland is belegd bij het Internationaal Agentschap/Nationaal
Agentschap Leven Lang Leren dat is ondergebracht bij de Stichting Centrum voor Innovatie
van Opleidingen (hierna: CINOP) en CINOP dat uitvoering geeft aan het Euroguidance
programma in Nederland. Het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren Programma is voor
het beroepsonderwijs eveneens ondergebracht bij CINOP.
Euroguidance gaat vanaf 2014 onderdeel uitmaken van het Erasmus for All programma
met een looptijd van zeven jaar. Het doel is om een infrastructuurvoorziening te hebben
waardoor een Europees netwerk ontstaat van organisaties die zich richten op de ontwikkeling
van nationale loopbaanbegeleiding(systemen) en internationale uitwisseling. De financiering
geschiedt op basis van cofinanciering door de Europese Commissie (50%): de nationale
subsidie bedraagt jaarlijks maximaal € 100.000,–.
Daarnaast is er het internationale beleidsnetwerk ELGPN (European Lifelong Guidance
Policy Network) met vertegenwoordigers van nationale overheden uit onderwijs/arbeidsvoorziening.
Voor de deelname en nationale vertegenwoordiging aan ELGPN bedraagt de subsidie aan
CINOP jaarlijks maximaal € 20.000,–.
Nationaal Coördinatie Punt EQAVET-ECVET
In 2009 is de aanbeveling tot het vaststellen voor een Europees referentiekader voor
kwaliteitsborging in het beroepsonderwijs en training (EQAVET) vastgesteld door het
Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, C155/01). De aanbeveling is onderdeel van het ‘Kopenhagenproces’, gericht op
het bevorderen van Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en is
complementair aan initiatieven als EQF(European Qualifications Framework) en ECVET
(European Credit system for Vocational Education and Training).
Het Europees referentiekader moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering in het Europees
beroepsonderwijs. Het kader stimuleert transparantie van beleidsontwikkelingen op
het gebied van de beroepsopleiding tussen de lidstaten om op deze manier het wederzijds
vertrouwen, de mobiliteit van werknemers en lerenden, en een leven lang leren te bevorderen.
Het referentiekader is niet bedoeld om bestaande kwaliteitsborgingsystemen te vervangen,
maar dient als ‘inspiratie’ om de huidige praktijk te verbeteren.
Het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding ‘Leonardo Da Vinci’ wordt
tot en met 2013 gesubsidieerd. Vanaf 2014 wordt het communautaire actieprogramma inzake
beroepsopleiding ‘Erasmus for all’ gesubsidieerd.
EQAVET
EQAVET (European Quality Assurance Reference Framework for Vocational Education and
Training) is het Europees raamwerk voor kwaliteitsborging in het mbo. EQAVET omvat
een kwaliteitsborgings- en verbeteringscyclus van planning, implementatie, evaluatie
en herziening op zowel systeemniveau (beleid) als op instellingsniveau. EQAVET is
bedoeld voor de implementatie van het Europese Quality Assurance Reference Framework
ter bevordering van de kwaliteitsbewaking en -verbetering van het mbo. EQAVET wordt
ondersteund door gemeenschappelijke kwaliteitscriteria en indicatieve descriptoren
en indicatoren. Het omvat alle aspecten van het mbo en continue verbetering staat
centraal.
Voor de implementatie van het EQAVET raamwerk dienen de lidstaten een Nationaal Coördinatiepunt
(NCP) EQAVET in te richten. In Nederland is het CINOP Internationaal Agentschap aangewezen
als Nationaal Coördinatiepunt EQAVET.
ECVET
ECVET is het Europees systeem voor leerresultaten in het beroepsonderwijs. ECVET is
bedoeld voor de transfer, validatie en stapeling van beoordeelde leerresultaten van
een individu, die behaald zijn met het oog op het behalen van een kwalificatie. Doel
van ECVET is het bevorderen van grensoverschrijdende mobiliteit en (internationale)
arbeidsmobiliteit door nationale kwalificatiesystemen vergelijkbaar en compatible
te maken.
De subsidie voor het NCP EQAVET en ECVET is jaarlijks ca. € 300.000,– maar kan in
de loop der tijd toenemen als de nationale ontwikkelingen (implementatiebehoeften)
hierom vragen. In 2012 is een evaluatie gestart van het NCP NLQF, EQAVET en ECVET
en Euroguidance. Deze evaluatie kan ertoe leiden dat bovengenoemde organisaties en
subsidiering vanwege Europese verplichtingen op termijn anders gepositioneerd gaan
worden.
NCP NLQF EQF
Het Nationaal Coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) is een onafhankelijke organisatie die
zorgt voor de implementatie van het Nederlands kwalificatiekader (NLQF) in Nederland.
Het NLQF maakt het mogelijk niveaus van kwalificaties van zowel publieke als private
opleidingen te vergelijken. Door koppeling van het NLQF aan het Europees kwalificatiekader
(EQF) kunnen de niveaus van Nederlandse kwalificaties ook worden vergeleken met kwalificaties
in een dertigtal andere Europese landen.
Het NCP NLQF is verantwoordelijk voor de uitvoering van de implementatie van het NLQF
en EQF in Nederland. Hiertoe is communicatie een belangrijk instrument; wat het EQF
en NLQF is en kan betekenen in Nederland. Het gaat om het geven van presentaties,
organiseren van bijeenkomsten, opzetten van een netwerk van ambassadeurs, functionele
website, drukken van informatiemateriaal. Hiernaast zal het NCP NLQF verzoeken van
private opleidingen tot inschaling in een NLQF-niveau beoordelen. Doel is dat het
beoordelen van private opleidingen door de private sector wordt betaald.
Aan CINOP wordt subsidie verleend voor het NCP NLQF met als doel deze onafhankelijke
organisatie in stand te houden ten behoeve van de implementatie van het NLQF en EQF
in Nederland. Tot 30 september 2013 is er reeds subsidie verleend aan het NCP NLQF
voor een bedrag van € 332.698,–. Per kalenderjaar is er maximaal € 450.000,– beschikbaar,
tenzij de minister melding maakt van een ander subsidieplafond in de Staatscourant.
Artikel 12 en 13 – Steunpunt taal en rekenen mbo
In het kader van de versterking van de basisvaardigheden in het mbo zijn generieke
kwalificatie-eisen voor Nederlandse taal, rekenen en (alleen voor mbo-4) het Engels
ingevoerd. De centrale examinering ervan wordt gefaseerd ingevoerd. Van de instellingen
vraagt dit beleid een forse inspanning om het onderwijs en de examinering hierop in
te richten. Vanaf 2009 is een tijdelijk Steunpunt taal en rekenen mbo ingericht ter
ondersteuning van de instellingen bij de implementatie ervan. Het Steunpunt taal en
rekenen mbo is ondergebracht bij Stichting Innovatie Beroepsonderwijs. In de loop
van de tijd is hieraan de ondersteuning op het gebied van het onderwijs en examinering
van moderne vreemde talen toegevoegd. De dienstverlening is gericht op docenten, management
en beleidsmedewerkers binnen de instellingen.
De dienstverlening richt zich op het stimuleren van de kennisdeling, het inzichtelijk
maken van het aanbod van onderwijs- en examenproducten op het gebied van Nederlandse
taal en rekenen en op het informeren van instellingen over het overheidsbeleid voor
taal en rekenen.
Uit onder meer de goed bezochte website en conferenties blijkt inmiddels dat het Steunpunt
taal en rekenen mbo aan een brede behoefte voldoet. De versterking van de taal- en
rekenvaardigheden in het mbo is, net zoals in het primair en voortgezet onderwijs,
nog in volle gang. Het zal nog enige jaren duren voordat de taal- en rekenprestaties
zich op de vereiste niveaus bevinden. Daarom blijft ook na 2013 de ondersteuning van
de instellingen door het Steunpunt taal en rekenen mbo van groot belang.
Het voornemen van het ministerie van OCW is om de activiteiten van het Steunpunt taal
en rekenen mbo in ieder geval te continueren tot het eind van kalenderjaar 2015. Op
basis van een evaluatie in studiejaar 2014/2015 zal een besluit genomen worden over
eventuele continuering van de activiteiten van het Steunpunt tot 2017.
Artikel 14 t/m 16 – Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015
Geletterdheid is een fundamentele voorwaarde voor duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt,
zelfredzaamheid van burgers en sociale cohesie (het voorkomen van uitsluiting). Een
basaal niveau van geletterdheid heeft iedere volwassene nodig om zichzelf te kunnen
redden in onze samenleving, verantwoorde maatschappelijke keuzes te kunnen maken en
actief te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.
Voorheen lag het accent bij de bevordering van geletterdheid met name op lezen en
schrijven. Om aan de steeds hoger en breder wordende eisen om maatschappelijk volwaardig
te kunnen functioneren te kunnen voldoen is het begrip geletterdheid opnieuw gedefinieerd.
In de nieuwe definitie omvat geletterdheid: luisteren, spreken, lezen, schrijven,
gecijferdheid en in dat kader het gebruiken van alledaagse technologie om te communiceren
en om te gaan met informatie (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22).
Het verhogen van geletterdheid in Nederland vraagt om een individuele en gezamenlijke
inzet van burgers zelf, werkgevers, maatschappelijke organisaties en overheden. Dat
is de reden dat het kabinet in het regeerakkoord het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015
‘Geletterdheid in Nederland’ heeft aangekondigd.
In het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 ‘Geletterdheid in Nederland’ (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22) zijn de plannen beschreven van het kabinet om de geletterdheid van de groep laaggeletterden
in Nederland verder te bevorderen. Het betreft de volgende acties:
-
– de focus bij educatie van volwassenen komt te liggen op taal en rekenen;
-
– de kwaliteit en effectiviteit van opleidingen wordt verhoogd;
-
– er komt meer helderheid over de prijs-kwaliteitverhouding van educatieactiviteiten;
-
– nieuwe werkwijzen worden beproefd door middel van pilots;
-
– de inzet om de doelgroep laaggeletterden te bereiken, wordt vergroot;
-
– de voortgang en effectiviteit van de maatregelen van dit actieplan worden gemonitord.
De acties in dit plan richten zich op (I) het bevorderen van geletterdheid onder jongeren,
(II) het bevorderen van geletterdheid onder volwassenen en (III) het voorzien in gedegen
evaluatie en innovatie.
In deze ministeriële regeling is er voor gekozen subsidie te verlenen aan twee uitvoerders,
te weten het Steunpunt taal en rekenen volwasseneneducatie en de Stichting Lezen &
Schrijven om de doelstellingen van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 ‘Geletterdheid
in Nederland’ te realiseren. Gezien de verbreding van de definitie ‘geletterdheid’
van lezen en schrijven naar taal en rekenen en de invoering van de referentieniveaus
in het beroepsonderwijs sluit de expertise van het Steunpunt taal en rekenen volwasseneneducatie
nauw aan bij de activiteiten van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015. De Stichting
Lezen & Schrijven heeft de afgelopen jaren bij de uitvoering van de voorloper van
het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 (het Aanvalsplan laaggeletterdheid) reeds
bewezen over een breed (inter)nationaal netwerk, expertise en coördinerende capaciteiten
te beschikken om het thema geletterdheid op de agenda te zetten en te houden en een
samenhangende programma te (laten) ontwikkelen gericht op de doelstellingen van het
Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015.
Artikel 17 en 18 – ROA
Het SchoolverlatersInformatieSysteem is een basisvoorziening ten dienste van het algemeen
belang, van belang voor de hele breedte van het onderwijsveld en het beroepenspectrum
van de arbeidsmarkt. Dit biedt de basis voor onderzoek nu en in de toekomst naar de
transitiekenmerken van school naar werk voor gediplomeerde schoolverlaters ((v)mbo,
avo) naar redenen voor het voortijdig verlaten van het onderwijs, de voorgeschiedenis
en de gevolgen hiervan, als ook de kansen van deze schoolverlaters op de arbeidsmarkt.
De ministeries van OCW, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn
de drie financiers.
Het ArbeidsmarktInformatieSysteem is een basisvoorziening ten dienste van het algemeen
belang, van belang voor de hele breedte van arbeidsmarkt en onderwijsveld en kent
een breed draagvlak. De ministeries van OCW en Economische Zaken zijn slechts twee
van de circa zeven financiers. De andere financiers zijn o.m. UWV Werkbedrijf, SBB,
Randstad, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Door financiering
van (een deel van) het programma helpt de overheid een gespecialiseerde basis paraat
te hebben voor onderzoek nu en in de toekomst om vier- tot zesjarige prognoses te
kunnen (laten) doen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (vraag en aanbod) voor
de hele breedte van het beroepenspectrum in relatie tot de hele breedte van het opleidingsspectrum
(vo t/m ho).
Zowel het SchoolverlatersInformatieSysteem als het ArbeidsmarktInformatieSysteem verschaft
enerzijds de basis voor studie- en beroepskeuzemateriaal en biedt anderzijds de kwantitatieve
onderbouwing voor vele andere toepassingen en opbrengsten. Het grootste deel van deze
opbrengsten wordt kosteloos beschikbaar gesteld.
Artikel 19 en 20 – ECBO
Aan het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (hierna: ECBO) wordt in 2012 subsidie verleend
voor het uitvoeren van het door de programmaraad ECBO vastgestelde jaarprogramma.
De minister verstrekt de subsidie aan het ECBO ter uitvoering van het jaarprogramma
dat door de Programmaraad is vastgesteld. Het jaarprogramma omvat activiteiten die
in vijf programmalijnen zijn ondergebracht:
Programmalijn 1: functies van het beroepsonderwijs;
Programmalijn 2: leven lang leren;
Programmalijn 3: pedagogisch-didactisch handelen opleiders;
Programmalijn 4: beleid, bestuur en organisatie;
Programmalijn 5: doorstroom in en rond het mbo.
De subsidie is tevens bestemd voor activiteiten die tot doel hebben om kennis te ontsluiten
en te verspreiden.
ECBO voert een onderzoeksprogramma uit dat kennis oplevert waar het beroepsonderwijs
in Nederland zijn voordeel mee kan doen. Het programma is tot stand gekomen in nauwe
samenwerking met en onder aansturing van een Programmaraad.
De Programmaraad bestaat uit een vertegenwoordiging van de MBO Raad en SBB, onder
aanvoering van een onafhankelijk voorzitter.
Artikel 21 t/m 23 – Stichting UAF
De Stichting UAF helpt vluchtelingen met een in het thuisland verworven adequate vooropleiding
bij het bereiken van een goede maatschappelijke positie door hen te ondersteunen bij
het volgen van een mbo- (en ho-)opleiding in Nederland. Het onderwijssysteem in het
thuisland sluit vaak niet goed aan bij het Nederlandse onderwijssysteem. Veel vluchtelingen
starten daardoor en doordat zij het Nederlands onvoldoende machtig zijn in het mbo
met een achterstandspositie ten opzichte van autochtone en tweede en derdegeneratie
allochtone studenten. Het kan zowel om bbl- als bol-opleidingen gaan. Het ministerie
van OCW verstrekt subsidie aan het UAF om vluchteling-studenten te ondersteunen bij
het succesvol afronden van een mbo-opleiding.
Artikel 24 en 25 – LOB in het MBO
Aan de vereniging MBO Diensten kan subsidie worden verleend voor de implementatie,
verbreding en verdieping van ontwikkelde producten en instrumenten die de loopbaanoriëntatie
en specifieke studie- en beroepskeuze van vmbo- en mbo-studenten te ondersteunen en
versterking van de bovensectorale speerpunten.
Het LOB-stimuleringsplan is een groeiplan. Het gaat om een voortzetting van het stimuleringsproject
Loopbaanoriëntatie en begeleiding (hierna: LOB) in het mbo (november 2010 t/m juni
2012). In deze vervolgfase ligt de focus op implementatie, verbreding en verdieping
van ontwikkelde producten en instrumenten die de loopbaanoriëntatie en specifieke
studie- en beroepskeuze van vmbo- en mbo-studenten ondersteunen. In het Actieplan
mbo is het belang van intensivering van deskundige en betrokken loopbaanbegeleiding
benadrukt. Deze begeleiding dient met name in het onderwijsproces geintensiveerd en
geprofessionaliseerd worden. De focus zal gericht zijn op LOB-ondersteuning van mbo-studenten
in de schoolorganisatie. Ook zijn enkele bovensectorale speerpunten vastgesteld die
versterking behoeven (deskundige begeleiding, ouderbetrokkenheid, soepele overgangen
vmbo-mbo-ho, LOB-inzet t.b.v. keuzes met arbeidsmarktperspectief).
Artikel 26 en 27 – saMBO-ICT
Stichting saMBO-ICT is een samenwerkingsverband van alle instellingen dat haar leden
ondersteunt op het gebied van bedrijfsvoering, informatiehuishouding en ict-systemen.
Naast borging en onderhoud van eerder ontwikkelde producten (encyclopedie Triple A)
zijn de afgelopen jaren de ontwikkeling van de onderwijscatalogus en andere ontwikkelingen
rondom logistiek en managementinformatie verstevigd. Deze activiteiten worden in het
najaar van 2012 afgerond.
De bedrijfsvoering van instellingen vormt nog altijd een kwetsbaar onderdeel. Dit
blijkt ondermeer uit de inspectiebeoordelingen en de terugkoppeling van MBO 15.
Focus op Vakmanschap is een beleidsprogramma gericht op verbetering van het mbo. Geen
van de doelstellingen kan zonder een adequate invulling van informatie-uitwisseling
en inzet van ICT gerealiseerd worden. Veel van de aangekondigde maatregelen in het
Actieplan mbo leiden tot meer of minder ingrijpende wijzigingen in de bedrijfsvoering
en informatiehuishouding binnen de instellingen en hebben gevolgen voor de informatie-uitwisseling
tussen instellingen onderling en/of met de overheid. Het projectplan ‘Focus op Vakmanschap’
– ‘vertaling naar informatie en systemen’ voorziet in een ondersteuning van de mbo-sector
voor de komende drie jaren voor de implementatie van de beleidsmaatregelen en nieuwe
wetgeving. Vooralsnog is een raming gedaan voor ca. 1,8 miljoen euro, tenzij de minister
melding maakt van een ander subsidieplafond in de Staatscourant. Dit kan echter meer
worden als de plannen verder zijn uitgewerkt. saMBO-ICT zal bij de uitvoering ook
de samenwerking met Kennisnet zoeken. De subsidieperiode van drie jaren loopt van
januari 2013 t/m december 2015.
Artikel 30 – Vervallen van de Subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector
De subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector wordt deels ingetrokken, omdat deze
regeling niet voldoet aan de geldende Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast
zijn in deze voorliggende regeling alle subsidies die worden verstrekt ten behoeve
van de mbo-sector zoveel mogelijk gebundeld.
Artikel 31 – Inwerkingtreding en einddatum
Deze regeling treedt met ingang van het kalenderjaar 2013 in werking en heeft 1 juli
2017 als einddatum. Deze einddatum is opgenomen conform de brief van de minister van
Financiën aan de Tweede Kamer inzake de introductie van een wettelijke horizonbepaling
voor subsidieregelingen. Het kabinet vindt het namelijk van groot belang dat subsidieregelingen
van een einddatum worden voorzien. Een wettelijke horizonbepaling zorgt voor dwingendheid
en automatisme van het tijdelijke karakter van subsidies. Een periodieke heroverweging
van nut en noodzaak van subsidieregelingen past ook in het huidige budgettaire tijdsgewricht,
aldus de minister van Financiën.
Vooruitlopend op de wettelijke regeling in de herziene Comptabiliteitswet is een horizonbepaling
opgenomen in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (artikel 6a). Uit artikel II
van de wijziging van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking volgt dat regelingen
die na 1 juli 2012 in werking treden worden voorzien van een vervaldatum die niet
later ligt dan 1 juli 2017. Daarom de keuze in deze regeling voor 1 juli 2017 als
einddatum.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.