Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 14 februari 2013, nr. BVE/441121, houdende vaststelling van regels voor subsidies die worden verstrekt in de sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (Regeling BVE-subsidies)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN VOOR VERSTREKKING VAN SUBSIDIES

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. wet:

de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling:

een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de wet en de doveninstituten als bedoeld in artikel 12.3.8 van de wet;

d. onderwijs:

educatie en beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 1.2.1 van de wet.

Artikel 2. Doel

Het doel van deze regeling is het stellen van regels voor subsidies die worden verstrekt aan rechtspersonen, bedoeld in artikel 2.7 van de wet en subsidies die worden verstrekt op het terrein van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

Artikel 3. Besteding van de subsidie

De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt verstrekt. Eventuele niet-bestede middelen of overschotten kunnen na afloop van de looptijd van de subsidie worden teruggevorderd.

Artikel 4. Vergoeding voor derden

  • 1. Voor het beschikbaar stellen van goederen aan derden of het verrichten van diensten voor derden brengt de subsidieontvanger een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is.

  • 2. Indien de subsidieontvanger in het kader van de subsidieverstrekking diensten of werkzaamheden door derden wil laten uitvoeren, neemt hij daarbij de Europese aanbestedingsregelgeving in acht.

Artikel 5. Informatieplicht en onderzoeken

  • 1. De subsidieontvanger verstrekt de minister en de door hem aangewezen personen de gevraagde inlichtingen.

  • 2. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de minister en de door hem aangewezen personen volledig inzage hebben in boeken en bescheiden.

  • 3. De subsidieontvanger verleent de minister en de door hem aangewezen personen toegang tot de door hem gebruikte plaatsen.

  • 4. De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop gericht zijn de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van zijn beleid.

Artikel 6. Indienen activiteitenplan en begroting

  • 1. Uiterlijk op 1 december voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd dient de aanvrager de aanvraag tot subsidieverlening in bij de minister.

  • 2. De aanvraag gaat in ieder geval vergezeld van een activiteitenplan en een begroting.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN VOOR VERSTREKKING VAN SUBSIDIES VOOR SPECIFIEKE ONDERWERPEN

Paragraaf 1. Subsidieverstrekking ten behoeve van de promotie van het beroepsonderwijs

Artikel 7. Doel en te subsidiëren activiteiten
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan de Stichting Skills Netherlands voor het uitvoeren van de volgende promotieactiviteiten die naar het oordeel van de minister bijdragen aan het beroepsonderwijs, als bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van de wet:

    • a. het stimuleren van deelname aan en het organiseren van nationale en internationale beroepenwedstrijden;

    • b. het leveren van bijdragen aan de totstandkoming van normen voor vakbekwaamheid; en

    • c. het uitwisselen van kennis over beroepsonderwijs.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken aan de Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven voor de organisatie van de landelijke prijs voor het beste leerbedrijf.

Artikel 8. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van artikel 7, eerste lid, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 525.000,– beschikbaar.

  • 2. Voor subsidieverlening op grond van artikel 7, tweede lid, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 35.000,– beschikbaar.

  • 3. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 2. Subsidieverstrekking ten behoeve van Europese aangelegenheden

Artikel 9. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. CINOP:

de stichting CINOP, gevestigd te ’s-Hertogenbosch;

b. EQAVET:

EQAVET is het Europees raamwerk voor kwaliteitsborging in het middelbaar beroepsonderwijs in het kader van Leven Lang Leren.

c. ECVET:

ECVET is een Europees Leven Lang Leren instrument met als doel de (internationale) de transparantie van beroepskwalificaties te bevorderen en hiermee de (internationale) student- en arbeidsmobiliteit.

d. EQF/NLQF:

Het Europese Kwalificatiekader of EQF is bedoeld om kwalificatieniveaus van de verschillende kwalificatiesystemen in het onderwijs op Europees niveau transparant en onderling vergelijkbaar te maken, zodat de mobiliteit in het onderwijs en op de arbeidsmarkt kan worden verbeterd en gelijke kansen in de kennismaatschappij, een leven lang leren en verdere Europese integratie worden bevorderd. Het Nederlands Kwalificatiekader of NLQF is een (gedeeltelijk nieuwe) beschrijving van de kwalificatieniveaus in Nederland in leerresultaten (eindtermen).

Artikel 10. Doel en te subsidiëren activiteiten
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan stichting CINOP voor de rol ten behoeve van het Euroguidance programma, te weten:

    • a. het uitvoeren van het werkplan in een bepaald kalenderjaar van het communautaire actieprogramma inzake het Leven Lang Leren Programma, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie;

    • b. de uitvoering van het nationale activiteitenplan in het kader van Euroguidance programma;

    • c. de nationale bijdrage voor de Nederlandse vertegenwoordiging in het European Lifelong Guidance Policy Network.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken aan stichting CINOP ten behoeve van het Nationaal Coördinatiepunt EQAVET en ECVET voor de implementatie van ECVET en EQAVET in Nederland.

  • 3. De minister kan subsidie verstrekken aan stichting CINOP ten behoeve van het Nationaal Coördinatiepunt NLQF voor de instandhouding van het Nationaal Coördinatiepunt NLQF ten behoeve van de implementatie van het NLQF en EQF in Nederland.

Artikel 11. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 100.000,– beschikbaar.

  • 2. Voor subsidieverlening op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel c, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 20.000,– beschikbaar.

  • 3. Voor subsidieverlening op grond van artikel 10, tweede lid, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 200.000,– beschikbaar.

  • 4. Voor subsidieverlening op grond van artikel 10, derde lid, is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 450.000,– beschikbaar.

  • 5. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 3. Subsidieverstrekking ten behoeve van intensivering en verbetering van taal- en rekenonderwijs

Artikel 12. Doel en te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken aan Stichting Innovatie Beroepsonderwijs ten behoeve van het Steunpunt taal en rekenen mbo voor activiteiten ter ondersteuning van instellingen bij het intensiveren en verbeteren van taal- en rekenonderwijs, te weten:

het bevorderen van kennisdeling, het informeren en adviseren van instellingen over de invoering van referentieniveaus voor Nederlandse taal en rekenen en over de kwalificatie-eisen moderne vreemde talen.

Artikel 13. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 600.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 4. Subsidieverstrekking ten behoeve van het actieplan laaggeletterdheid 2012–2015

Artikel 14. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

laaggeletterdheid:

de beperking die mensen ondervinden in hun persoonlijk en maatschappelijk functioneren doordat hun vaardigheden op het gebied van lezen, rekenen en schrijven onder het eindniveau van het instroomniveau beroepsonderwijs liggen.

Artikel 15. Doel en te subsidiëren activiteiten
  • 1. De minister kan subsidie verstrekken aan de Stichting Lezen & Schrijven voor activiteiten die naar het oordeel van de minister bijdragen aan de doelstellingen van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015, te weten:

    • a. activiteiten via de programmalijnen bedrijfsleven, regio’s en gezin en gezondheid uit het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015;

    • b. communicatie ten aanzien van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015;

    • c. het organiseren van de Dag en de Week van de Alfabetisering.

  • 2. De minister kan subsidie verstrekken aan Stichting Innovatie Beroepsonderwijs ten behoeve van het Steunpunt taal en rekenen volwasseneneducatie voor activiteiten die bijdragen aan het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015, te weten:

    • a. het bevorderen van kennisvergaring en kennisdeling, het informeren, adviseren van instellingen, gemeenten en overige educatieaanbieders over het overheidsbeleid omtrent laaggeletterdheid en volwasseneneducatie;

    • b. activiteiten via programmalijnen onderwijs en regio’s uit het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015.

  • 3. De minister kan subsidie verstrekken aan de Stichting Lezen & Schrijven voor activiteiten voor het pilotprogramma ‘Taal voor het Leven’ die naar het oordeel van de minister bijdragen aan de doelstellingen van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012-2015, te weten: ‘activiteiten en communicatie die voortvloeien uit het pilotprogramma “Taal voor het Leven”.’

Artikel 16. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van artikel 15, eerste en tweede lid, is jaarlijks maximaal een bedrag van € 4.000.000,– beschikbaar.

  • 2. Voor subsidieverlening op grond van artikel 15, derde lid, is jaarlijks maximaal een bedrag van € 5.000.000,– beschikbaar.

  • 3. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 5. Subsidieverstrekking ten behoeve van arbeidsmarktinformatie

Artikel 17. Doel en te subsidiëren activiteiten
  • 1. De minister kan, in overleg met de ministers van Economische Zaken en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan Stichting Liber subsidie verstrekken voor activiteiten voor het project schoolverlatersinformatiesysteem voor onderzoek naar de transitiekenmerken van school naar werk voor gediplomeerde schoolverlaters en naar redenen voor het voortijdig verlaten van het onderwijs, te weten:

    • a. het in stand houden van het schoolverlatersinformatiesysteem; en

    • b. het onderzoek naar de school-werk transities en school-school transities van gediplomeerde en ongediplomeerde schoolverlaters van het (middelbaar) beroepsonderwijs, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, het algemeen voortgezet onderwijs en wetenschappelijk onderwijs voorzover het voormalige mbo-studenten betreft.

  • 2. De minister kan aan Stichting Liber subsidie verstrekken voor activiteiten voor het project arbeidsmarktinformatiesysteem voor onderzoek om vier- tot zesjarige prognoses te kunnen doen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor de hele breedte van het beroepenspectrum in relatie tot de hele breedte van opleidingsspectrum van het beroepsonderwijs, te weten: ‘het onderzoek onder voortijdig schoolverlaters’.

  • 3. De subsidie wordt verleend aan de Stichting Liber ten behoeve van het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt te Maastricht.

Artikel 18. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is per kalenderjaar een bedrag van maximaal € 600.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 6. Subsidieverstrekking ten behoeve van kennisontsluiting, kennisontwikkeling en kennisverspreiding

Artikel 19. Doel en te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken aan de Stichting Expertisecentrum Beroepsonderwijs (ECBO) voor kennisverspreiding en ter uitvoering van programmalijnen zoals opgenomen in het door de programmaraad ECBO vastgestelde jaarprogramma.

Artikel 20. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is voor het kalenderjaar 2013 een bedrag van maximaal € 2.100.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 7. Subsidieverstrekking ten behoeve van ondersteuning van vluchteling-studenten

Artikel 21. Begripsbepalingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. Stichting UAF:

de Stichting voor Vluchteling Studenten UAF, gevestigd te Utrecht;

b. vluchtelingen:

vreemdelingen die in Nederland verblijven op grond van artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 22. Doel en te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken aan stichting UAF voor activiteiten ter ondersteuning van vluchtelingen die vanwege hun herkomst extra begeleiding nodig hebben voor het succesvol afronden van een mbo-opleiding, te weten: ‘het ondersteunen van vluchtelingen bij het volgen van een vakopleiding, een middenkaderopleiding of een specialistenopleiding, bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen c t /m e van de Wet educatie en beroepsonderwijs, in gevallen waarbij de bestaande studiefinancieringsvoorzieningen hierin niet voorzien en voor zover de ondersteuning onderwijsgerelateerd is’.

Artikel 23. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is jaarlijks maximaal een bedrag van € 250.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

Paragraaf 8. Subsidieverstrekking ten behoeve van loopbaanorientatie en begeleiding

Artikel 24. Doel en te subsidiëren activiteiten

De minister kan in 2013 subsidie verstrekken aan de vereniging MBO Diensten voor de volgende activiteiten:

  • a. de implementatie, verbreding en verdieping van ontwikkelde producten en instrumenten die de loopbaanoriëntatie en specifieke studie- en beroepskeuze van vmbo- en mbo-studenten ondersteunen;

  • b. versterking van de bovensectorale speerpunten.

Artikel 25. Subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is voor het kalenderjaar 2013 een bedrag van maximaal € 3.000.000,– beschikbaar.

Paragraaf 9. Subsidieverstrekking ten behoeve van ondersteuning informatiehuishouding en ICT-systemen

Artikel 26. Doel en te subsidiëren activiteiten

De minister kan subsidie verstrekken aan stichting saMBO-ICT ten behoeve van het bevorderen en ondersteunen van instellingen ten aanzien van bedrijfsvoering, informatiehuishouding en ICT als gevolg van de implementatie van het Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011–2015’.

Artikel 27. Subsidieplafond
  • 1. Voor subsidieverlening op grond van deze paragraaf is jaarlijks maximaal een bedrag van € 700.000,– beschikbaar.

  • 2. Bij wijziging van het subsidieplafond maakt de minister daar melding van in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 3. SLOTBEPALINGEN

Paragraaf 1. Overgangsbepalingen

Artikel 28. Overgangsrecht

Aanvragen ingediend op grond van de Subsidieregeling projectopdrachten bve-sector, worden met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, afgehandeld overeenkomstig die regeling. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond van, of in het kader van die regeling blijven in stand.

Paragraaf 2. Wijziging van de Regeling OCW-subsidies

Artikel 29. Wijziging

Uit de bijlage behorende bij artikel 23a, eerste lid, van de Regeling OCW-subsidies wordt de Subsidieregeling projectopdrachten bve-sector verwijderd.

Paragraaf 3. Slotbepalingen

Artikel 30. Vervallen van de Subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector

De Subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector vervalt, met uitzondering van de artikelen 14 en 16 en met dien verstande dat bestaande aanspraken en verplichtingen, op grond of in het kader van de onderhavige regeling, in stand blijven.

Artikel 31. Inwerkingtreding en einddatum
  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dg na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot 1 januari 2013 en vervalt met ingang van 1 juli 2017.

  • 2. Bestaande aanspraken en verplichtingen bij, op grond van, of in het kader van deze regeling, blijven bestaan na de vervaldatum van deze regeling.

Artikel 32. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling BVE-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

TOELICHTING

Algemeen

I. Inleiding

Directe aanleiding voor het opstellen van deze regeling is het bepaalde in de Wet overige OCW-subsidies (hierna: WOOS), inhoudend dat subsidie slechts verleend wordt op grond van een ministeriële regeling, tenzij het een subsidie betreft die voor minder dan vier jaar wordt verstrekt. De in deze regeling opgenomen subsidieontvangers ontvangen allen subsidie voor een langere periode dan vier jaar. Daarom is het vereist een juridische grondslag te regelen voor deze subsidieverstrekkingen. Op grond van deze ministeriële regeling wordt per kalenderjaar subsidie verstrekt aan de subsidieontvanger.

II. De WOOS en de Regeling OCW-subsidies

De WOOS biedt de grondslag voor het verstrekken van subsidies op het terrein van onderwijs, onderzoek, cultuur, kinderopvang en emancipatie. Artikel 4 van de WOOS geeft de bevoegdheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling regels te stellen met betrekking tot de in artikel 2 opgesomde onderwerpen. Met de Regeling OCW-subsidies (Stcr. 2010, 15670) is van die bevoegdheid gebruik gemaakt.

De Regeling OCW-subsidies bevat alle algemene subsidieregels die in acht genomen worden bij subsidieverstrekking door het ministerie van OCW. Deze voorliggende regeling is een specifieke subsidieregeling waarin de subsidieverstrekking in concrete situaties is geregeld. Op deze voorliggende regeling is dan ook de Regeling OCW-subsidies van toepassing. Een van de verplichtingen die van toepassing is op de subsidieontvangers is de meldingsplicht. Op grond van artikel 9 van de Regeling OCW-subsidies heeft de subsidieontvanger een meldingsplicht. Dat betekent dat de subsidieontvanger altijd een melding moet doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.

Daarnaast geschiedt de verantwoording van de subsidie conform hoofdstuk vier van de Regeling OCW-subsidies en wordt deze gespecificeerd in de subsidiebeschikking voor elke subsidieontvanger afzonderlijk.

III. Aanwijzingen voor subsidieverstrekking

Met ingang van 1 januari 2010 dienen de door de Minister-President vastgestelde Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (hierna: Aanwijzingen) (Stcr. 2009, 20306) verwerkt te worden in nieuwe subsidieregelgeving. Deze Aanwijzingen vloeien voort uit het uniforme kader voor een eenvoudiger uitvoering en beheer van subsidies (Kamerstukken II 2008/09, 31 865, nr. 5). In de Aanwijzingen staat een aantal subsidiearrangementen centraal.

Het verstrekken van subsidies gaat gepaard met lasten voor zowel subsidieontvangers, als overheid. Om deze lasten terug te dringen, heeft het kabinet besloten een uniform bindend kader in te voeren voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het subsidiekader bestaat onder meer uit een aantal standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing voornamelijk wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag. In deze regeling is toepassing gegeven aan deze Aanwijzingen, waardoor de lasten voor de subsidieontvanger verminderd worden.

IV. Regeerakkoord

In het Regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ is een subsidietaakstelling opgenomen. Dat kan ook consequenties hebben voor de subsidieontvanger(s) in deze regeling, in de vorm dat vanaf het kalenderjaar 2014 de subsidieplafonds die in deze regeling zijn opgenomen worden verlaagd of op nihil worden gesteld. In voorkomend geval zal of zullen de betreffende subsidieontvanger(s) hierover tijdig worden geïnformeerd.

V. Inhoud van de regeling

In de regeling wordt per subsidieontvanger omschreven voor welke activiteiten de subsidie wordt verleend. Voorts zijn nog enkele algemene bepalingen opgenomen.

De instellingen als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van deze regeling, kunnen in bepaalde gevallen, gebruik maken van de diensten van de genoemde subsidieontvangers. Dit blijkt uit het gestelde in de regeling voor het Steunpunt taal en rekenen (artikel 12, onderdeel a) en de Stichting Lezen en Schrijven (artikel 15, tweede lid, onderdeel a).

VI. Administratieve lasten

Bij de voorbereiding van dit voorstel is nagegaan of sprake is van administratieve lasten voor instellingen. Het ministerie van OCW heeft deze gevolgen in kaart gebracht met behulp van het standaardkostenmodel voor de administratieve lasten.

Ten aanzien van de administratieve lasten voor de subsidieaanvraag voor de subsidieontvangers gaat het om de volgende handelingen:

  • het opstellen van een subsidieaanvraag;

  • verantwoording van de subsidie via de jaarverslaglegging;

  • het opstellen van een tussenrapportage;

  • eventueel bezwaar en beroep.

Omdat de algemene regels voor subsidieverstrekking reeds zijn opgenomen in de Regeling OCW-subsidies, leidt deze regeling niet tot een vermeerdering van de administratieve lasten voor instellingen, burgers of bedrijven. Voor deze regeling wordt aan een subsidieontvanger zonodig niet meer dan één keer per jaar een tussenrapportage gevraagd inzake voortgang en resultaten van de werkzaamheden. Ook aan de accountantsverklaring die gevraagd wordt conform de Regeling OCW-subsidies, stelt deze regeling geen administratieve lastenverzwarende bepalingen.

Verantwoording van de subsidie vindt plaats via de jaarverslaglegging. De regeling is intern voorgelegd voor toetsing op administratieve lasten. Een subsidieontvanger te weten Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven valt voor de organisatie van de landelijke prijs voor het beste leerbedrijf (artikel 7, tweede lid) in het tweede subsidiearrangement. Dat betekent dat daarvoor alleen nog een inhoudelijke verantwoordingsplicht geldt in de vorm van een activiteitenverslag (artikel 19 van de Regeling OCW-subsidies). Bij subsidies van € 25.000,– of meer kan wel bij beschikking worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een werkelijkekostenverklaring aantoont dat de activiteiten zijn verricht (artikel 20 van de Regeling OCW-subsidies).

In totaal zijn de administratieve lasten ten opzichte van de totale subsidie verwaarloosbaar. Het gaat naar schatting om € 675,– per jaar per subsidieontvanger.

VII. Vaste verandermomenten

Er wordt in deze wijzigingsregeling afgeweken van de vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden. Reden hiervoor is dat de subsidieontvangers gebaat zijn bij een snelle inwerkingtreding.

VIII. Uitvoering en handhaafbaarheid

DUO heeft de regeling getoetst en is van oordeel dat de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar is. Hierbij is ook het oordeel van de inspectie en de auditdienst van het ministerie betrokken.

Artikelsgewijs

Artikel 3 – Besteding van de subsidie

De subsidie wordt uitsluitend besteed aan de activiteiten waarvoor zij wordt verstrekt. Per subsidieontvanger kan worden bepaald dat niet-bestede middelen of overschotten kunnen worden teruggevorderd dan wel kunnen worden ingezet voor activiteiten die gerelateerd zijn aan het doel van de subsidie, zoals bedoeld in de regeling.

Artikel 6 – Indienen activiteitenplan en begroting

De subsidieaanvraag wordt via de betreffende beleidsmedewerker ingediend bij de minister. De betaling en de eindverantwoording verloopt via de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Dit volgt ook uit de subsidiebeschikking die de subsidieontvanger ontvangt. Er wijzigt niets wat betreft de aanvraagprocedure voor de subsidies genoemd in de regeling.

Artikel 7 en 8 – Promotie van het beroepsonderwijs

Skills Netherlands

De activiteiten van de Stichting Skills Netherlands (hierna: Skills Netherlands) dragen eraan bij om het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) in een positief daglicht te plaatsen. Sinds 2002 is Skills Netherlands actief met het organiseren en coördineren van (internationale) vakwedstrijden in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo). In deze periode tot nu is in samenwerking met partners uit de overheid, onderwijs en bedrijfsleven een structuur ontwikkeld voor vakwedstrijden waarbij het ontwikkelen van vaktalent, het leveren van ondersteuning bij loopbaanoriëntatie het tonen van excellent beroepsonderwijs en het promoten van vakmanschap en beroepsonderwijs centraal staan. Skills Netherlands is gevestigd te Hazerswoude-Dorp.

In het Actieplan mbo ‘Focus op vakmanschap 2011–2015’ (hierna: Actieplan mbo) (Kamerstukken II 2010/11, 31 524, nr. 88) is aangegeven, dat er ook aandacht moet zijn voor het organiseren van regionale vakwedstrijden. Het idee is om deze vakwedstrijden jaarlijks te houden. Hierbij laten, net zoals bij de nationale en internationale vakwedstrijden, studenten aan een breed publiek hun vakmanschap zien. Tijdens de vakwedstrijden wordt voor het bezoekende publiek aandacht besteed aan zien, doen en beleven. Dit wordt gebruikt voor de promotie van het beroepsonderwijs en vakmanschap. De opgedane ervaringen van Skills Netherlands kunnen eventueel in de toekomst verbindingen gaan vormen met andere initiatieven.

Prijs Beste Leerbedrijf van Nederland

De prijs ‘Beste leerbedrijf van Nederland’ is in 1996 ingesteld door het ministerie van OCW en wordt toegekend aan het bedrijf dat zich onderscheidt in zijn opleidingsbeleid. De prijs heeft mede tot doel de bereidheid van ondernemers te vergroten om te investeren in het praktijkopleiden. Daarnaast wordt gestimuleerd dat voldoende beroepspraktijkvormingsplaatsen beschikbaar komen en wordt de kwaliteit van deze leerplekken bevorderd.

Zo wordt met het belonen van excellente leerbedrijven (en praktijkopleiders) ook de kwaliteit van het praktijkopleiden bevorderd.

De kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven dragen leerbedrijven uit de eigen branche voor, hetgeen nauw aansluit bij hun wettelijke taken. Zij werven, erkennen, bewaken en bevorderen immers de kwaliteit van leerbedrijven. Een landelijke jury, samengesteld uit vertegenwoordigers van de bij het mbo betrokken partijen vormen de jury die de voorgedragen leerbedrijven beoordeelt.

De Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven coördineert en organiseert de prijs en is als organisator verantwoordelijk voor de professionaliteit van de opzet.

Artikel 9 t/m 11 – Europese aangelegenheden

Euroguidance

Het Euroguidance programma valt onder het Leven Lang Leren programma van de Europese Unie. Dat programma loopt tot en met 2013. Eén van de hoofdactiviteiten is samenwerking in beleid en innovatie gericht op een Leven Lang Leren. Alle deelnemende landen aan het Leven Lang Leren programma hebben een Euroguidancecentrum, gericht op de bevordering van studie- en arbeidsmobiliteit door versterking van de Europese dimensie in loopbaanbegeleiding. Het Euroguidancecentrum voor Nederland is belegd bij het Internationaal Agentschap/Nationaal Agentschap Leven Lang Leren dat is ondergebracht bij de Stichting Centrum voor Innovatie van Opleidingen (hierna: CINOP) en CINOP dat uitvoering geeft aan het Euroguidance programma in Nederland. Het Nationaal Agentschap Leven Lang Leren Programma is voor het beroepsonderwijs eveneens ondergebracht bij CINOP.

Euroguidance gaat vanaf 2014 onderdeel uitmaken van het Erasmus for All programma met een looptijd van zeven jaar. Het doel is om een infrastructuurvoorziening te hebben waardoor een Europees netwerk ontstaat van organisaties die zich richten op de ontwikkeling van nationale loopbaanbegeleiding(systemen) en internationale uitwisseling. De financiering geschiedt op basis van cofinanciering door de Europese Commissie (50%): de nationale subsidie bedraagt jaarlijks maximaal € 100.000,–.

Daarnaast is er het internationale beleidsnetwerk ELGPN (European Lifelong Guidance Policy Network) met vertegenwoordigers van nationale overheden uit onderwijs/arbeidsvoorziening. Voor de deelname en nationale vertegenwoordiging aan ELGPN bedraagt de subsidie aan CINOP jaarlijks maximaal € 20.000,–.

Nationaal Coördinatie Punt EQAVET-ECVET

In 2009 is de aanbeveling tot het vaststellen voor een Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in het beroepsonderwijs en training (EQAVET) vastgesteld door het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, C155/01). De aanbeveling is onderdeel van het ‘Kopenhagenproces’, gericht op het bevorderen van Europese samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en is complementair aan initiatieven als EQF(European Qualifications Framework) en ECVET (European Credit system for Vocational Education and Training).

Het Europees referentiekader moet bijdragen aan kwaliteitsverbetering in het Europees beroepsonderwijs. Het kader stimuleert transparantie van beleidsontwikkelingen op het gebied van de beroepsopleiding tussen de lidstaten om op deze manier het wederzijds vertrouwen, de mobiliteit van werknemers en lerenden, en een leven lang leren te bevorderen.

Het referentiekader is niet bedoeld om bestaande kwaliteitsborgingsystemen te vervangen, maar dient als ‘inspiratie’ om de huidige praktijk te verbeteren.

Het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding ‘Leonardo Da Vinci’ wordt tot en met 2013 gesubsidieerd. Vanaf 2014 wordt het communautaire actieprogramma inzake beroepsopleiding ‘Erasmus for all’ gesubsidieerd.

EQAVET

EQAVET (European Quality Assurance Reference Framework for Vocational Education and Training) is het Europees raamwerk voor kwaliteitsborging in het mbo. EQAVET omvat een kwaliteitsborgings- en verbeteringscyclus van planning, implementatie, evaluatie en herziening op zowel systeemniveau (beleid) als op instellingsniveau. EQAVET is bedoeld voor de implementatie van het Europese Quality Assurance Reference Framework ter bevordering van de kwaliteitsbewaking en -verbetering van het mbo. EQAVET wordt ondersteund door gemeenschappelijke kwaliteitscriteria en indicatieve descriptoren en indicatoren. Het omvat alle aspecten van het mbo en continue verbetering staat centraal.

Voor de implementatie van het EQAVET raamwerk dienen de lidstaten een Nationaal Coördinatiepunt (NCP) EQAVET in te richten. In Nederland is het CINOP Internationaal Agentschap aangewezen als Nationaal Coördinatiepunt EQAVET.

ECVET

ECVET is het Europees systeem voor leerresultaten in het beroepsonderwijs. ECVET is bedoeld voor de transfer, validatie en stapeling van beoordeelde leerresultaten van een individu, die behaald zijn met het oog op het behalen van een kwalificatie. Doel van ECVET is het bevorderen van grensoverschrijdende mobiliteit en (internationale) arbeidsmobiliteit door nationale kwalificatiesystemen vergelijkbaar en compatible te maken.

De subsidie voor het NCP EQAVET en ECVET is jaarlijks ca. € 300.000,– maar kan in de loop der tijd toenemen als de nationale ontwikkelingen (implementatiebehoeften) hierom vragen. In 2012 is een evaluatie gestart van het NCP NLQF, EQAVET en ECVET en Euroguidance. Deze evaluatie kan ertoe leiden dat bovengenoemde organisaties en subsidiering vanwege Europese verplichtingen op termijn anders gepositioneerd gaan worden.

NCP NLQF EQF

Het Nationaal Coördinatiepunt NLQF (NCP NLQF) is een onafhankelijke organisatie die zorgt voor de implementatie van het Nederlands kwalificatiekader (NLQF) in Nederland. Het NLQF maakt het mogelijk niveaus van kwalificaties van zowel publieke als private opleidingen te vergelijken. Door koppeling van het NLQF aan het Europees kwalificatiekader (EQF) kunnen de niveaus van Nederlandse kwalificaties ook worden vergeleken met kwalificaties in een dertigtal andere Europese landen.

Het NCP NLQF is verantwoordelijk voor de uitvoering van de implementatie van het NLQF en EQF in Nederland. Hiertoe is communicatie een belangrijk instrument; wat het EQF en NLQF is en kan betekenen in Nederland. Het gaat om het geven van presentaties, organiseren van bijeenkomsten, opzetten van een netwerk van ambassadeurs, functionele website, drukken van informatiemateriaal. Hiernaast zal het NCP NLQF verzoeken van private opleidingen tot inschaling in een NLQF-niveau beoordelen. Doel is dat het beoordelen van private opleidingen door de private sector wordt betaald.

Aan CINOP wordt subsidie verleend voor het NCP NLQF met als doel deze onafhankelijke organisatie in stand te houden ten behoeve van de implementatie van het NLQF en EQF in Nederland. Tot 30 september 2013 is er reeds subsidie verleend aan het NCP NLQF voor een bedrag van € 332.698,–. Per kalenderjaar is er maximaal € 450.000,– beschikbaar, tenzij de minister melding maakt van een ander subsidieplafond in de Staatscourant.

Artikel 12 en 13 – Steunpunt taal en rekenen mbo

In het kader van de versterking van de basisvaardigheden in het mbo zijn generieke kwalificatie-eisen voor Nederlandse taal, rekenen en (alleen voor mbo-4) het Engels ingevoerd. De centrale examinering ervan wordt gefaseerd ingevoerd. Van de instellingen vraagt dit beleid een forse inspanning om het onderwijs en de examinering hierop in te richten. Vanaf 2009 is een tijdelijk Steunpunt taal en rekenen mbo ingericht ter ondersteuning van de instellingen bij de implementatie ervan. Het Steunpunt taal en rekenen mbo is ondergebracht bij Stichting Innovatie Beroepsonderwijs. In de loop van de tijd is hieraan de ondersteuning op het gebied van het onderwijs en examinering van moderne vreemde talen toegevoegd. De dienstverlening is gericht op docenten, management en beleidsmedewerkers binnen de instellingen.

De dienstverlening richt zich op het stimuleren van de kennisdeling, het inzichtelijk maken van het aanbod van onderwijs- en examenproducten op het gebied van Nederlandse taal en rekenen en op het informeren van instellingen over het overheidsbeleid voor taal en rekenen.

Uit onder meer de goed bezochte website en conferenties blijkt inmiddels dat het Steunpunt taal en rekenen mbo aan een brede behoefte voldoet. De versterking van de taal- en rekenvaardigheden in het mbo is, net zoals in het primair en voortgezet onderwijs, nog in volle gang. Het zal nog enige jaren duren voordat de taal- en rekenprestaties zich op de vereiste niveaus bevinden. Daarom blijft ook na 2013 de ondersteuning van de instellingen door het Steunpunt taal en rekenen mbo van groot belang.

Het voornemen van het ministerie van OCW is om de activiteiten van het Steunpunt taal en rekenen mbo in ieder geval te continueren tot het eind van kalenderjaar 2015. Op basis van een evaluatie in studiejaar 2014/2015 zal een besluit genomen worden over eventuele continuering van de activiteiten van het Steunpunt tot 2017.

Artikel 14 t/m 16 – Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015

Geletterdheid is een fundamentele voorwaarde voor duurzame inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, zelfredzaamheid van burgers en sociale cohesie (het voorkomen van uitsluiting). Een basaal niveau van geletterdheid heeft iedere volwassene nodig om zichzelf te kunnen redden in onze samenleving, verantwoorde maatschappelijke keuzes te kunnen maken en actief te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven.

Voorheen lag het accent bij de bevordering van geletterdheid met name op lezen en schrijven. Om aan de steeds hoger en breder wordende eisen om maatschappelijk volwaardig te kunnen functioneren te kunnen voldoen is het begrip geletterdheid opnieuw gedefinieerd. In de nieuwe definitie omvat geletterdheid: luisteren, spreken, lezen, schrijven, gecijferdheid en in dat kader het gebruiken van alledaagse technologie om te communiceren en om te gaan met informatie (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22).

Het verhogen van geletterdheid in Nederland vraagt om een individuele en gezamenlijke inzet van burgers zelf, werkgevers, maatschappelijke organisaties en overheden. Dat is de reden dat het kabinet in het regeerakkoord het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 ‘Geletterdheid in Nederland’ heeft aangekondigd.

In het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 ‘Geletterdheid in Nederland’ (Kamerstukken II 2010/11, 28 760, nr. 22) zijn de plannen beschreven van het kabinet om de geletterdheid van de groep laaggeletterden in Nederland verder te bevorderen. Het betreft de volgende acties:

  • de focus bij educatie van volwassenen komt te liggen op taal en rekenen;

  • de kwaliteit en effectiviteit van opleidingen wordt verhoogd;

  • er komt meer helderheid over de prijs-kwaliteitverhouding van educatieactiviteiten;

  • nieuwe werkwijzen worden beproefd door middel van pilots;

  • de inzet om de doelgroep laaggeletterden te bereiken, wordt vergroot;

  • de voortgang en effectiviteit van de maatregelen van dit actieplan worden gemonitord.

De acties in dit plan richten zich op (I) het bevorderen van geletterdheid onder jongeren, (II) het bevorderen van geletterdheid onder volwassenen en (III) het voorzien in gedegen evaluatie en innovatie.

In deze ministeriële regeling is er voor gekozen subsidie te verlenen aan twee uitvoerders, te weten het Steunpunt taal en rekenen volwasseneneducatie en de Stichting Lezen & Schrijven om de doelstellingen van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 ‘Geletterdheid in Nederland’ te realiseren. Gezien de verbreding van de definitie ‘geletterdheid’ van lezen en schrijven naar taal en rekenen en de invoering van de referentieniveaus in het beroepsonderwijs sluit de expertise van het Steunpunt taal en rekenen volwasseneneducatie nauw aan bij de activiteiten van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015. De Stichting Lezen & Schrijven heeft de afgelopen jaren bij de uitvoering van de voorloper van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015 (het Aanvalsplan laaggeletterdheid) reeds bewezen over een breed (inter)nationaal netwerk, expertise en coördinerende capaciteiten te beschikken om het thema geletterdheid op de agenda te zetten en te houden en een samenhangende programma te (laten) ontwikkelen gericht op de doelstellingen van het Actieplan Laaggeletterdheid 2012–2015.

Artikel 17 en 18 – ROA

Het SchoolverlatersInformatieSysteem is een basisvoorziening ten dienste van het algemeen belang, van belang voor de hele breedte van het onderwijsveld en het beroepenspectrum van de arbeidsmarkt. Dit biedt de basis voor onderzoek nu en in de toekomst naar de transitiekenmerken van school naar werk voor gediplomeerde schoolverlaters ((v)mbo, avo) naar redenen voor het voortijdig verlaten van het onderwijs, de voorgeschiedenis en de gevolgen hiervan, als ook de kansen van deze schoolverlaters op de arbeidsmarkt. De ministeries van OCW, Economische Zaken en Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn de drie financiers.

Het ArbeidsmarktInformatieSysteem is een basisvoorziening ten dienste van het algemeen belang, van belang voor de hele breedte van arbeidsmarkt en onderwijsveld en kent een breed draagvlak. De ministeries van OCW en Economische Zaken zijn slechts twee van de circa zeven financiers. De andere financiers zijn o.m. UWV Werkbedrijf, SBB, Randstad, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Door financiering van (een deel van) het programma helpt de overheid een gespecialiseerde basis paraat te hebben voor onderzoek nu en in de toekomst om vier- tot zesjarige prognoses te kunnen (laten) doen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (vraag en aanbod) voor de hele breedte van het beroepenspectrum in relatie tot de hele breedte van het opleidingsspectrum (vo t/m ho).

Zowel het SchoolverlatersInformatieSysteem als het ArbeidsmarktInformatieSysteem verschaft enerzijds de basis voor studie- en beroepskeuzemateriaal en biedt anderzijds de kwantitatieve onderbouwing voor vele andere toepassingen en opbrengsten. Het grootste deel van deze opbrengsten wordt kosteloos beschikbaar gesteld.

Artikel 19 en 20 – ECBO

Aan het Expertisecentrum Beroepsonderwijs (hierna: ECBO) wordt in 2012 subsidie verleend voor het uitvoeren van het door de programmaraad ECBO vastgestelde jaarprogramma.

De minister verstrekt de subsidie aan het ECBO ter uitvoering van het jaarprogramma dat door de Programmaraad is vastgesteld. Het jaarprogramma omvat activiteiten die in vijf programmalijnen zijn ondergebracht:

Programmalijn 1: functies van het beroepsonderwijs;

Programmalijn 2: leven lang leren;

Programmalijn 3: pedagogisch-didactisch handelen opleiders;

Programmalijn 4: beleid, bestuur en organisatie;

Programmalijn 5: doorstroom in en rond het mbo.

De subsidie is tevens bestemd voor activiteiten die tot doel hebben om kennis te ontsluiten en te verspreiden.

ECBO voert een onderzoeksprogramma uit dat kennis oplevert waar het beroepsonderwijs in Nederland zijn voordeel mee kan doen. Het programma is tot stand gekomen in nauwe samenwerking met en onder aansturing van een Programmaraad.

De Programmaraad bestaat uit een vertegenwoordiging van de MBO Raad en SBB, onder aanvoering van een onafhankelijk voorzitter.

Artikel 21 t/m 23 – Stichting UAF

De Stichting UAF helpt vluchtelingen met een in het thuisland verworven adequate vooropleiding bij het bereiken van een goede maatschappelijke positie door hen te ondersteunen bij het volgen van een mbo- (en ho-)opleiding in Nederland. Het onderwijssysteem in het thuisland sluit vaak niet goed aan bij het Nederlandse onderwijssysteem. Veel vluchtelingen starten daardoor en doordat zij het Nederlands onvoldoende machtig zijn in het mbo met een achterstandspositie ten opzichte van autochtone en tweede en derdegeneratie allochtone studenten. Het kan zowel om bbl- als bol-opleidingen gaan. Het ministerie van OCW verstrekt subsidie aan het UAF om vluchteling-studenten te ondersteunen bij het succesvol afronden van een mbo-opleiding.

Artikel 24 en 25 – LOB in het MBO

Aan de vereniging MBO Diensten kan subsidie worden verleend voor de implementatie, verbreding en verdieping van ontwikkelde producten en instrumenten die de loopbaanoriëntatie en specifieke studie- en beroepskeuze van vmbo- en mbo-studenten te ondersteunen en versterking van de bovensectorale speerpunten.

Het LOB-stimuleringsplan is een groeiplan. Het gaat om een voortzetting van het stimuleringsproject Loopbaanoriëntatie en begeleiding (hierna: LOB) in het mbo (november 2010 t/m juni 2012). In deze vervolgfase ligt de focus op implementatie, verbreding en verdieping van ontwikkelde producten en instrumenten die de loopbaanoriëntatie en specifieke studie- en beroepskeuze van vmbo- en mbo-studenten ondersteunen. In het Actieplan mbo is het belang van intensivering van deskundige en betrokken loopbaanbegeleiding benadrukt. Deze begeleiding dient met name in het onderwijsproces geintensiveerd en geprofessionaliseerd worden. De focus zal gericht zijn op LOB-ondersteuning van mbo-studenten in de schoolorganisatie. Ook zijn enkele bovensectorale speerpunten vastgesteld die versterking behoeven (deskundige begeleiding, ouderbetrokkenheid, soepele overgangen vmbo-mbo-ho, LOB-inzet t.b.v. keuzes met arbeidsmarktperspectief).

Artikel 26 en 27 – saMBO-ICT

Stichting saMBO-ICT is een samenwerkingsverband van alle instellingen dat haar leden ondersteunt op het gebied van bedrijfsvoering, informatiehuishouding en ict-systemen. Naast borging en onderhoud van eerder ontwikkelde producten (encyclopedie Triple A) zijn de afgelopen jaren de ontwikkeling van de onderwijscatalogus en andere ontwikkelingen rondom logistiek en managementinformatie verstevigd. Deze activiteiten worden in het najaar van 2012 afgerond.

De bedrijfsvoering van instellingen vormt nog altijd een kwetsbaar onderdeel. Dit blijkt ondermeer uit de inspectiebeoordelingen en de terugkoppeling van MBO 15.

Focus op Vakmanschap is een beleidsprogramma gericht op verbetering van het mbo. Geen van de doelstellingen kan zonder een adequate invulling van informatie-uitwisseling en inzet van ICT gerealiseerd worden. Veel van de aangekondigde maatregelen in het Actieplan mbo leiden tot meer of minder ingrijpende wijzigingen in de bedrijfsvoering en informatiehuishouding binnen de instellingen en hebben gevolgen voor de informatie-uitwisseling tussen instellingen onderling en/of met de overheid. Het projectplan ‘Focus op Vakmanschap’ – ‘vertaling naar informatie en systemen’ voorziet in een ondersteuning van de mbo-sector voor de komende drie jaren voor de implementatie van de beleidsmaatregelen en nieuwe wetgeving. Vooralsnog is een raming gedaan voor ca. 1,8 miljoen euro, tenzij de minister melding maakt van een ander subsidieplafond in de Staatscourant. Dit kan echter meer worden als de plannen verder zijn uitgewerkt. saMBO-ICT zal bij de uitvoering ook de samenwerking met Kennisnet zoeken. De subsidieperiode van drie jaren loopt van januari 2013 t/m december 2015.

Artikel 30 – Vervallen van de Subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector

De subsidieregeling projectopdrachten Bve-sector wordt deels ingetrokken, omdat deze regeling niet voldoet aan de geldende Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Daarnaast zijn in deze voorliggende regeling alle subsidies die worden verstrekt ten behoeve van de mbo-sector zoveel mogelijk gebundeld.

Artikel 31 – Inwerkingtreding en einddatum

Deze regeling treedt met ingang van het kalenderjaar 2013 in werking en heeft 1 juli 2017 als einddatum. Deze einddatum is opgenomen conform de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer inzake de introductie van een wettelijke horizonbepaling voor subsidieregelingen. Het kabinet vindt het namelijk van groot belang dat subsidieregelingen van een einddatum worden voorzien. Een wettelijke horizonbepaling zorgt voor dwingendheid en automatisme van het tijdelijke karakter van subsidies. Een periodieke heroverweging van nut en noodzaak van subsidieregelingen past ook in het huidige budgettaire tijdsgewricht, aldus de minister van Financiën.

Vooruitlopend op de wettelijke regeling in de herziene Comptabiliteitswet is een horizonbepaling opgenomen in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (artikel 6a). Uit artikel II van de wijziging van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking volgt dat regelingen die na 1 juli 2012 in werking treden worden voorzien van een vervaldatum die niet later ligt dan 1 juli 2017. Daarom de keuze in deze regeling voor 1 juli 2017 als einddatum.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker.

Naar boven