Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 september 2010, nr. WJZ-230010 (8285), houdende algemene regels voor subsidieverstrekking op grond van de Wet overige OCW-subsidies en enkele onderwijswetten (Regeling OCW-subsidies)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies, de artikelen 70, 116, eerste en tweede lid, 123, eerste en tweede lid, en 135, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 71, 113, eerste en tweede lid, 120, eerste en tweede lid, en 129, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra, de artikelen 74, 85a, eerste en tweede lid, de artikelen 89, eerste en tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, en de artikelen 2.2.3, eerste en tweede lid, 2.4.3 en 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

b. onderwijsinstelling:

bekostigde onderwijsinstelling waarop de Regeling jaarverslaggeving onderwijs van toepassing is.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. Deze regeling is van toepassing op subsidieverstrekking door de minister op grond van de volgende artikelen of de daarop gebaseerde regelingen:

    • a. de artikelen 2 en 4 van de Wet overige OCW-subsidies,

    • b. de artikelen 2 en 3, tweede lid, van de Wet overige OCW-subsidies,

    • c. artikel 70, van de Wet op het primair onderwijs,

    • d. artikel 116, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs,

    • e. artikel 116, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs,

    • f. artikel 123, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs,

    • g. artikel 123, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs,

    • h. artikel 135, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs,

    • i. artikel 71 van de Wet op de expertisecentra,

    • j. artikel 113, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,

    • k. artikel 113, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,

    • l. artikel 120, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,

    • m. artikel 120, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra,

    • n. artikel 129, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra,

    • o. artikel 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • p. artikel 85a, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • q. artikel 85a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • r. artikel 89, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • s. artikel 89, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs,

    • t. artikel 2.2.3, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    • u. artikel 2.2.3, tweede lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,

    • v. artikel 2.4.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, en

    • w. artikel 2.7 van de Wet educatie en beroepsonderwijs.

  • 2. Deze regeling houdt tevens beleidsregels in met betrekking tot de wijze waarop de minister gebruik maakt van zijn bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 123, tweede lid, en 135, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 120, tweede lid, en 129, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en 85a, tweede lid, en de artikelen 89, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

  • 3. Deze regeling is niet van toepassing op regelingen die in werking zijn getreden vóór onderscheidenlijk beschikkingen die zijn verleend vóór de inwerkingtreding van deze regeling, tenzij anders is bepaald.

  • 4. Indien subsidie wordt verstrekt op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet overige OCW-subsidies juncto artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, kan bij beschikking worden afgeweken van deze regeling.

HOOFDSTUK 2. VOORSCHRIFTEN VOOR ZOWEL ONDERWIJSINSTELLINGEN ALS ANDERE SUBSIDIEONTVANGERS

Artikel 3. Reikwijdte hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk is van toepassing op zowel onderwijsinstellingen als andere subsidieontvangers.

Artikel 4. Vereisten subsidieaanvraag

  • 1. Indien een aanvraag om subsidie op grond van enig wettelijk voorschrift is voorgeschreven, omvat die subsidieaanvraag in ieder geval een activiteitenplan en een begroting.

  • 2. Indien de subsidieaanvraag betrekking heeft op meer dan een jaar, omvat de aanvraag een meerjarenactiviteitenplan en een meerjarenbegroting.

Artikel 5. Begrotingsvoorwaarde

  • 1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Artikel 6. Kosten terugvordering

Bij terugvordering van ten onrechte betaalde subsidiebedragen of voorschotten kan de minister de subsidieontvanger verplichten de met de terugvordering verband houdende kosten te voldoen. Tevens kan de minister in dat geval de verschuldigde wettelijke rente vorderen.

Artikel 7. Toepassing afdeling 4.2.8 Awb bij boekjaarsubsidies van € 125.000 of meer

Afdeling 4.2.8 van de Algemene Wet bestuursrecht is van toepassing op per boekjaar verstrekte subsidies die € 125.000 of meer bedragen.

Artikel 8. Administratieplicht bij subsidies van € 125.000 of meer

  • 1. Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, voert de subsidieontvanger een administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten als bedoeld in artikel 4:37, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. De subsidieontvanger bewaart de administratie en de daartoe behorende bescheiden gedurende zeven jaren.

Artikel 9. Meldingsplicht

  • 1. De subsidieontvanger doet onverwijld een melding bij de minister van feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de subsidieverstrekking. Bij de melding worden de stukken overgelegd die betrekking hebben op de gemelde feiten en omstandigheden en wordt de oorzaak van de gemelde feiten en omstandigheden toegelicht.

  • 2. Aan het eerste lid wordt in ieder geval toepassing gegeven indien het voor de subsidieontvanger aannemelijk is of had moeten zijn dat:

    • a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zijn verricht of zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de subsidieverplichtingen wordt voldaan of zal worden voldaan.

Artikel 10. Intellectuele eigendom

De subsidieontvanger werkt mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom, ter zake van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 11. Betaling

Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt en direct wordt vastgesteld, vindt de betaling van het subsidiebedrag in één keer plaats.

HOOFDSTUK 3. VOORSCHRIFTEN UITSLUITEND VOOR ONDERWIJSINSTELLINGEN

Artikel 12. Reikwijdte hoofdstuk 3

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op onderwijsinstellingen.

Artikel 13. Verantwoording door onderwijsinstellingen

  • 1. Indien subsidie wordt verstrekt die op grond van de toepasselijke ministeriële regeling of beschikking ook kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening bevat in dat geval tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

  • 2. Indien subsidie wordt verstrekt voor:

    • a. activiteiten waarbij het eventueel niet aangewende deel van de subsidie, mits de activiteiten volledig zijn uitgevoerd, op grond van de toepasselijke ministeriële regeling of beschikking kan worden besteed aan andere activiteiten waarvoor bekostiging wordt verstrekt, of

    • b. activiteiten waarbij de subsidie uitsluitend mag worden aangewend voor die activiteiten,

    geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving, bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, met model G, behorende bij de richtlijn RJ 660, alinea 212, zoals vastgesteld door de Raad voor de Jaarverslaggeving, met dien verstande dat daarbij tevens de te verrekenen bedragen worden vermeld. De verwerking van niet-bestede middelen geschiedt in dat geval in de jaarrekening van het laatste jaar van besteding. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening bevat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van de subsidie.

HOOFDSTUK 4. VOORSCHRIFTEN UITSLUITEND VOOR ANDERE SUBSIDIEONTVANGERS DAN ONDERWIJSINSTELLINGEN

§ 1. Verlening

Artikel 14. Reikwijdte hoofdstuk 4

Dit hoofdstuk is uitsluitend van toepassing op andere subsidieontvangers dan onderwijsinstellingen.

Artikel 15. Termijn beschikking tot subsidieverlening
  • 1. Een beschikking tot subsidieverlening wordt gegeven binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag of, indien sprake is van een subsidieplafond en de verlening plaatsvindt in volgorde van rangschikking of evenredige verdeling, binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2. De termijn, genoemd in het eerste lid, bedraagt 22 weken indien:

    • a. over de aanvraag advies wordt ingewonnen,

    • b. een nader onderzoek naar de aanvraag wordt ingesteld, of

    • c. sprake is van cofinanciering van een door de Raad van de Europese Unie, het Europees Parlement en die Raad gezamenlijk of de Europese Commissie goedgekeurd programma.

  • 3. Indien over de aanvraag een niet bij wettelijk voorschrift voorgeschreven advies wordt ingewonnen of een nader onderzoek naar de aanvraag wordt ingesteld, deelt de minister dit aan de aanvrager mee.

  • 4. Indien de verlening mede afhankelijk is van het oordeel van een internationale beoordelingscommissie of van internationale peer reviews, bedraagt de termijn, genoemd in het eerste lid, 40 weken.

§ 2. Verantwoording en vaststelling

Artikel 16. Termijn aanvraag tot subsidievaststelling bij subsidies van € 25.000 of meer

Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, vindt een aanvraag tot subsidievaststelling plaats binnen 13 weken na het verricht zijn van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend dan wel na afloop van het boekjaar, of binnen een bij ministeriële regeling of bij beschikking op te nemen termijn.

Artikel 17. Termijn subsidievaststelling

Een beschikking tot subsidievaststelling wordt gegeven:

  • a. indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt en direct wordt vastgesteld: binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag van de subsidie,

  • b. indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt en niet direct wordt vastgesteld: binnen 22 weken na de in de ministeriële regeling of de beschikking opgenomen datum waarop de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, moeten zijn verricht, en

  • c. indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt: binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

Artikel 18. Desgevraagd verantwoorden

Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt, toont de subsidieontvanger op verzoek van de minister aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidie zijn verbonden. Bij ministeriële regeling of bij beschikking wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.

Artikel 19. Verantwoording bij subsidies van € 25.000 of meer
  • 1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, toont de subsidieontvanger aan de hand van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 2. Het activiteitenverslag bevat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten.

  • 3. De inrichting van het verslag komt overeen met de inrichting van het activiteitenplan.

  • 4. Het verslag bevat, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten, vermeld in het activiteitenplan, en de feitelijke realisatie.

  • 5. Bij ministeriële regeling of bij beschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger op een andere wijze aantoont dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

Artikel 20. Werkelijkekostenverklaring bij subsidies van € 25.000 of meer
  • 1. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, kan bij ministeriële regeling of bij beschikking worden bepaald dat de subsidieontvanger op basis van een verklaring inzake werkelijke kosten en opbrengsten aantoont dat de activiteiten zijn verricht. In dat geval is artikel 18 niet van toepassing en, indien de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt, is artikel 8 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In de verklaring geeft de subsidieontvanger aan:

    • a. dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt zijn verricht, voorzien van een korte toelichting,

    • b. dat aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen is voldaan,

    • c. wat het totale bedrag van de gerealiseerde subsidiabele kosten is,

    • d. wat, in voorkomend geval, de stand van de egalisatiereserve is,

    • e. wat het totale bedrag van de gerealiseerde opbrengsten, inclusief bijdragen van derden, is, en

    • f. wat het totale bedrag van de gerealiseerde eigen bijdrage is.

Artikel 21. Verantwoording bij subsidies van € 125.000 of meer

Indien de subsidie € 125.000 of meer bedraagt, legt de subsidieontvanger, onverminderd artikel 19, rekening en verantwoording af aan de hand van een financieel verslag. Artikel 4:76 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22. Accountantsverklaring bij subsidies van € 125.000 of meer
  • 1. Het financieel verslag, bedoeld in artikel 21, gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig een controleprotocol indien dat door de minister is vastgesteld.

  • 3. In de verklaring, bedoeld in het eerste lid, geeft de accountant tevens een oordeel over de naleving door de subsidieontvanger van de in het controleprotocol genoemde voorschriften.

§ 3. Bevoorschotting

Artikel 23. Bevoorschotting
  • 1. Indien de subsidie minder dan € 25.000 bedraagt en niet direct wordt vastgesteld, verleent de minister de subsidieontvanger een voorschot van 100% van het subsidiebedrag.

  • 2. Indien de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, geschiedt de verlening van het voorschot gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Onverminderd het eerste en het tweede lid, worden bij ministeriële regeling of bij beschikking de tijdstippen en de termijnen van de betaling van het voorschot bepaald.

HOOFDSTUK 5. SLOTBEPALINGEN

Artikel 24. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 25. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling OCW-subsidies.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Reikwijdte; relatie tot andere subsidieregelingen op OCW-terrein

Deze regeling strekt ertoe algemene ‘standaard’regels te geven die bij subsidieverstrekking op grond van de Wet overige OCW-subsidies (WOOS) alsmede bij verstrekking van aanvullende middelen op grond van bepaalde onderwijswetten van toepassing zijn. De regeling is gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de WOOS, de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC) de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB).

Deze standaardregels betreffen bijvoorbeeld het vereiste om bij een subsidieaanvraag in beginsel een activiteitenplan en een begroting te overleggen, de administratieplicht, de meldingsplicht, de betaling, de in acht te nemen termijnen (bijvoorbeeld bij het verlenen van subsidie) en de wijze van verantwoording.

Voor wat betreft het onderwijsterrein en de subsidieverstrekking op grond van de WOOS beschikte OCW – afgezien van de subsidietitel van de Awb en de WOOS zelf – niet over een regeling waarin de algemene regels rond subsidieverstrekking door de minister van OCW zijn opgenomen (bijvoorbeeld voorschriften over termijnen en de verantwoording). Aan dergelijke voorschriften bestaat echter wel behoefte. In plaats van in een algemene regeling waren dergelijke algemene regels steeds apart opgenomen in de verschillende subsidieregelingen. Voor sommige beleidsterreinen bestaan dergelijke algemene regelingen overigens wel. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de Regeling op het specifiek cultuurbeleid (die is gebaseerd op de Wet op het specifiek cultuurbeleid) en het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (dat is gebaseerd op de Monumentenwet 1988).

2. Beoogd effect van de regeling

Naar aanleiding van de komst van het rijksbrede Uniform subsidiekader (USK) en de vertaling daarvan in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (Stcrt. 31 december 2009; hierna ‘Aanwijzingen’ te noemen) is er ook voor het terrein van het onderwijs en voor de subsidiëring op grond van de WOOS voor gekozen om over te gaan op een regeling die een pakket standaardregels bevat die in beginsel bij elke subsidieverstrekking van toepassing zijn en die zo min mogelijk belastend zijn voor subsidieontvangers.

De Aanwijzingen gaan uit van drie standaard uitvoerings- en verantwoordingsarrangementen waarvan de toepassing wordt bepaald door de hoogte van het subsidiebedrag. De onderhavige Regeling OCW-subsidies sluit daarbij aan. Overigens is het altijd mogelijk om een lager arrangement te kiezen, als het risico op basis van een risicoanalyse laag wordt ingeschat.

Naast deze Regeling OCW-subsidies zullen altijd nog specifieke subsidieregelingen nodig zijn waarin in het bijzonder de te subsidiëren activiteiten zijn vastgesteld. Dankzij de Regeling OCW-subsidies kunnen deze specifieke subsidieregelingen veel eenvoudiger en beperkter van omvang zijn. Zo kan in de specifieke subsidieregelingen worden volstaan met nadere voorschriften over bijvoorbeeld de te subsidiëren activiteiten, het subsidieplafond, extra weigeringsgronden naast de Awb, de wijze van verdeling van de beschikbare middelen (wie het eerst komt, tender), voorschotverlening en betaling. In de specifieke subsidieregelingen kan overigens worden bepaald dat de Regeling OCW-subsidies (al dan niet op onderdelen) niet van toepassing is, voor zover uiteraard niet in strijd wordt gehandeld met andere voorschriften zoals de Aanwijzingen), bijvoorbeeld om uit een oogpunt van lastenvermindering te volstaan met een lichtere vorm van verantwoording.

3. Het subsidieproces in het algemeen

Voor een goed begrip van deze regeling wordt de grondvorm van het proces van subsidieverstrekking kort beschreven. Gebruikelijk is dat degene die subsidie wil ontvangen, eerst een aanvraag indient. Als die aanvraag leidt tot subsidieverlening, wordt een voorschot verleend (en betaald) en kunnen de te subsidiëren activiteiten worden verricht. Dit moet gebeuren binnen het kader van de verplichtingen die in de toepasselijke regelingen zijn vastgesteld en – aanvullend – bij de subsidieverlening zijn opgelegd. Nadat de activiteiten zijn verricht, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in. Nadat rekening en verantwoording is afgelegd (bijvoorbeeld aan de hand van een activiteitenverslag en/of een financieel verslag) en uit alle voorgeschreven informatie blijkt dat de activiteiten naar behoren, dat wil zeggen overeenkomstig de voorschriften en verplichtingen zijn verricht, stelt de minister de subsidie vast. Daarna vindt betaling plaats (eventueel met verrekening van voorschotten). Als blijkt dat de activiteiten niet of niet naar behoren zijn verricht, kan de subsidie lager worden vastgesteld (in voortkomend geval op nihil), waarna tot terugvordering van teveel betaalde voorschotten kan worden overgegaan. Dit hele proces rond subsidieverlening en subsidievaststelling wordt subsidieverstrekking genoemd.

4. Het subsidie- en bekostigingsproces bij onderwijsinstellingen

Het subsidieproces bij onderwijsinstellingen verschilt van het subsidieproces bij andere subsidieontvangers. Binnen de systematiek van de bekostigingswetgeving worden geen aanvragen ingediend (afgezien van de aanvraag om een onderwijsinstelling voor bekostiging in aanmerking te brengen) en vallen de verlening en de vaststelling in beginsel samen: de bekostiging aan onderwijsinstellingen wordt jaarlijks zonder aanvraag direct vastgesteld. Ook dit rechtsmoment kan worden aangeduid met het overkoepelende begrip ‘verstrekking’.

De hoogte van de bekostiging wordt bepaald aan de hand van bekostigingsparameters zoals leerlingaantallen. Naast een aanvraag tot verlening is dus ook een aanvraag tot vaststelling niet nodig. Tevens wordt na het indienen van de jaarverslaggeving (waarmee verantwoording over het daaraan voorafgaande jaar of jaren wordt afgelegd) geen aparte beschikking tot vaststelling gegeven (tenzij de verantwoording aanleiding geeft tot lagere vaststelling, bijvoorbeeld doordat het leerlingaantal tussentijds naar beneden is bijgesteld). Deze systematiek geldt niet alleen voor de reguliere lumpsumbekostiging maar in beginsel ook voor iedere vorm van aanvullende bekostiging of subsidie op grond van de toepasselijke onderwijswet. Daarom zijn voor bekostigde onderwijsinstellingen in hoofdstuk 3 geen voorschriften nodig voor bijvoorbeeld de verlening, de aanvraag tot vaststelling en de bevoorschotting. Voor de andere dan bekostigde onderwijsinstellingen zijn daarvoor, door het inwerkingtreden van de Aanwijzingen, wel voorschriften nodig. In voorkomend geval kan echter ook bij aanvullende bekostiging/subsidie aan onderwijsinstellingen worden gekozen voor de gebruikelijke systematiek van subsidieverstrekking zoals beschreven in paragraaf 3.

5. Structuur van de regeling

De Regeling OCW-subsidies is, afgezien van het hoofdstuk Algemene bepalingen en het hoofdstuk Slotbepalingen, onderverdeeld in drie hoofdstukken:

  • een hoofdstuk dat van toepassing is op zowel onderwijsinstellingen als op andere subsidieontvangers (hoofdstuk 2),

  • een hoofdstuk dat uitsluitend van toepassing is op onderwijsinstellingen (hoofdstuk 3), en

  • een hoofdstuk dat uitsluitend van toepassing is op andere subsidieontvangers dan onderwijsinstellingen (hoofdstuk 4).

Een belangrijk onderscheid in de regeling is het onderscheid tussen bekostigde onderwijsinstellingen en andere subsidieontvangers. De achtergrond van dit onderscheid is het volgende.

Bekostigde onderwijsinstellingen ontvangen op grond van de onderwijswetten naast de reguliere lumpsumbekostiging allerlei vormen van aanvullende middelen. Een uniform regime voor al die aanvullende middelen is uit een oogpunt van eenvoud wenselijk. Daarbij is het – eveneens uit een oogpunt van eenvoud – wenselijk om aan te sluiten bij het regime voor reguliere lumpsumbekostiging.

Een uniform regime is eenvoudig te realiseren, omdat bij bekostigde onderwijsinstellingen in beginsel altijd wordt verantwoord op basis van de jaarverslaggeving en in beginsel altijd direct wordt vastgesteld (de verlening valt dus samen met de vaststelling; zie hiervoor).

6. De Aanwijzingen en subsidies voor bekostigde onderwijsinstellingen

Het belang van de Aanwijzingen voor bekostigde onderwijsinstellingen blijkt uit het volgende.

  • 1. In de eerste plaats geldt voor alle onderwijsinstellingen in de geest van de Aanwijzingen een lichte vorm van verantwoording. Doordat met bekostigde onderwijsinstellingen een bestendige relatie bestaat, kan voor de verantwoording van alle middelen (zowel de reguliere lumpsumbekostiging als de aanvullende middelen/subsidies) in beginsel worden volstaan met reguliere verantwoording via de jaarverslaggeving.

  • 2. In de tweede plaats gaat de Regeling OCW-subsidie uit van drie vormen van subsidieverstrekking voor bekostigde onderwijsinstellingen:

    • a. Volledig vrij besteedbaar: de subsidie mag in plaats van aan de omschreven activiteiten (bijvoorbeeld: subsidie als tegemoetkoming met het oog op de millenniumproblematiek en subsidie als tegemoetkoming in de kosten bij de invoering van de euro) ook worden besteed aan activiteiten van de instelling waarvoor reguliere lumpsumbekostiging wordt verstrekt,

    • b. Overschot vrij besteedbaar: de subsidie moet worden besteed aan de omschreven activiteiten, maar na het volledig verrichten daarvan mag een eventueel overschot worden besteed aan andere activiteiten van de instelling waarvoor reguliere lumpsumbekostiging wordt verstrekt (er wordt dus niet teruggevorderd als de omschreven activiteiten zijn verricht voor een lager bedrag dan was verstrekt en het overschot ook rechtmatig is besteed), en

    • c. Volledig verplicht te besteden: de subsidie mag uitsluitend worden besteed aan de omschreven activiteiten; gebeurt dat niet, dan wordt teruggevorderd.

    Welke variant van toepassing is, blijkt steeds uit de specifieke subsidieregeling. Het OCW-beleid is erop gericht zo veel mogelijk te kiezen voor variant b, ongeacht de hoogte van de subsidie.

    De arrangementen op grond van de Aanwijzingen zijn vooral verantwoordingsarrangementen:

    • tot € 25.000: alleen desgevraagd verantwoorden over de prestatie,

    • van € 25.000 tot € 125.000: verantwoorden over de prestatie,

    • vanaf € 125.000: verantwoorden over kosten en prestaties.

    De drie varianten van subsidieverstrekking aan bekostigde onderwijsinstellingenverschillen zijn zowel van belang voor de verantwoording als voor de terugvordering:

    • bij alle drie de varianten geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving. Bij de varianten b en c moeten de inkomsten en uitgaven bovendien herkenbaar in de jaarrekening worden opgenomen; daarom geschiedt de verantwoording in de jaarverslaggeving in die twee varianten met model G zoals bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs,

    • bij de varianten a en b wordt in beginsel niet teruggevorderd (deze varianten sluiten daardoor aan bij de arrangementen 1 en 2 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking); bij variant c wordt teruggevorderd als de subsidie niet is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

  • 3. Conform de Aanwijzingen zal in specifieke subsidieregelingen alleen om een activiteitenverslag worden gevraagd bij subsidies van € 25.000 of meer, en

  • 4. Waar mogelijk zal worden volstaan met een prestatieverklaring in plaats van een activiteitenverslag.

7. Aanpassing van de WOOS

De WOOS bevat enkele voorschriften die onverkorte toepassing van de Aanwijzingen niet mogelijk maken. Het gaat om voorschriften die gelden ongeacht de hoogte van de subsidie. Het gaat om het volgende.

  • 1. Op grond van artikel 11, eerste en tweede lid, van de WOOS is sprake van verplichte toepassing van afdeling 4.2.8 van de Awb (die algemene regels voor boekjaarsubsidies bevat),

  • 2. op grond van de artikelen 11 en 13 van de WOOS jo. artikel 4:78 van de Awb is bij boekjaarsubsidies een accountantsonderzoek vereist,

  • 3. artikel 17 van de WOOS schrijft een financiële administratie voor bij projectsubsidies, en

  • 4. de artikelen 18 en 19 van de WOOS schrijven een activiteitenverslag en een financiële verantwoording voor bij een aanvraag tot vaststelling van projectsubsidies.

De WOOS zal op deze punten moeten worden aangepast. Op grond van de Aanwijzingen dient dit uiterlijk 1 januari 2012 te zijn gebeurd. In deze regeling is echter reeds geanticipeerd op de wijziging van de WOOS. Bij brief van 3 mei 2010 zijn de Eerste en Tweede Kamer geïnformeerd over deze anticipatie (Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VIII, nr. 123). Daarbij moet worden opgemerkt dat voor zover deze regeling afwijkt van de WOOS, steeds sprake is van afwijking ten gunste van de subsidieontvanger (verlichting van verantwoordingslasten).

8. Financiële gevolgen en administratieve lasten

Deze regeling, die geen concrete subsidieverstrekking betreft maar uitsluitend algemene regels voor subsidieverstrekking bevat, heeft geen financiële gevolgen.

Deze regeling leidt niet tot administratieve lasten voor burgers of bedrijven. Het doel van de regeling is juist om de administratieve lasten te beperken, zowel voor de opstellers van subsidieregelingen als voor de andere betrokkenen zoals potentiële subsidieontvangers.

II. Artikelsgewijs

Artikel 1

Uit praktisch oogpunt is het begrip onderwijsinstelling gedefinieerd als ‘bekostigde onderwijsinstelling waarop de Regeling jaarverslaggeving onderwijs van toepassing is’. De meeste voorschriften van de Regeling OCW-subsidies betreffen de verantwoording, Voor onderwijsinstellingen is die verantwoording geregeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs. Door deze begripsomschrijving is ook een afzonderlijke verwijzing naar het landbouwonderwijs, waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verantwoordelijk is, niet nodig.

Artikel 2

Strikt genomen is het niet noodzakelijk om in een artikel vast te leggen welke subsidies of aanvullende middelen aan onderwijsinstellingen onder de reikwijdte van deze regeling vallen. Dat komt immers reeds tot uitdrukking in de aanhef. Omdat niet uit te sluiten valt dat de desbetreffende grondslagen bij wijziging van wetten worden omgenummerd of nieuwe grondslagen worden toegevoegd, zijn ze uit een oogpunt van kenbaarheid niet alleen in de aanhef, maar ook in de tekst van artikel 2 opgenomen. In voorkomend geval zal artikel 2 worden aangepast.

In de specifieke subsidieregelingen kan overigens, als daar reden voor is, worden bepaald dat de Regeling OCW-subsidies (al dan niet op onderdelen) niet van toepassing is, voor zover uiteraard niet in strijd wordt gehandeld met andere voorschriften zoals de Aanwijzingen.

Deze regeling ziet ook op enkele artikelen die geen grondslag bieden voor het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften. Voor zover het die artikelen betreft, heeft de regeling het karakter van een beleidsregel. Artikel 4:81 e.v. van de Awb bevat enkele voorschriften over beleidsregels, zoals het voorschrift dat in bijzondere omstandigheden van beleidsregels afgeweken kan/moet worden. Het is belangrijk om onduidelijkheid over het karakter van een regeling te voorkomen. Daarom is in het tweede lid expliciet tot uitdrukking gebracht in welke gevallen er sprake is van beleidsregels.

Het is uit een oogpunt van rechtszekerheid niet wenselijk dat de Regeling OCW-subsidies van toepassing wordt op bestaande regelingen en beschikkingen. Het derde lid beoogt dat te voorkomen.

Op grond van het vierde lid is het mogelijk om bij een zelfstandige subsidiebeschikking die rechtstreeks is gebaseerd op de WOOS respectievelijk de Awb, af te wijken van de Regeling OCW-subsidies (voor zover uiteraard niet in strijd wordt gehandeld met andere voorschriften zoals de Aanwijzingen). Dit is met name nodig om te kunnen voorzien in een lichter verantwoordingsregime dan datgene dat de Regeling OCW-subsidies regelt. Overigens mag ook in een specifieke subsidieregeling altijd worden afgeweken van de Regeling OCW-subsidies. Het gaat daarbij immers om regelingen van hetzelfde niveau. Ook kan in een specifieke subsidieregeling worden bepaald dat bij een op die specifieke subsidieregeling berustende beschikking mag worden afgeweken van de Regeling OCW-subsidies en/of die specifieke subsidieregeling.

Artikel 3

Zie onderdeel 5 van het algemeen deel van deze toelichting voor een toelichting op de structuur van de regeling. Ondanks het belangrijke onderscheid tussen onderwijsinstellingen en andere subsidieontvangers, is een aantal voorschriften voor alle categorieën subsidieontvangers gelijkelijk van belang. Die voorschriften zijn opgenomen in hoofdstuk 2.

Artikel 4

Niet altijd is een aanvraag vereist. Te denken valt aan regelingen op grond waarvan ambtshalve aanvullende middelen worden verstrekt aan bekostigde onderwijsinstellingen. Voor het bepalen van de hoogte daarvan wordt uitgegaan van andere parameters zoals leerlingaantallen.

Deze regeling gaat ervan uit dat een subsidieaanvraag – indien vereist – in ieder geval vergezeld gaat van een activiteitenplan en een begroting. Daarnaast gelden uiteraard de eisen van de Awb.

Artikel 5

Een subsidie moet worden verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld als die subsidie ten laste komt van een begroting die nog niet is vastgesteld. Artikel 5 vormt een uitwerking van artikel 4:34 van de Awb.

Een begrotingsvoorbehoud is een aan de beschikking verbonden voorwaarde en moet altijd ook in de beschikking worden opgenomen.

In deze regeling is de voorwaarde opgenomen omdat dit artikel een uitwerking van artikel 4:34 van de Awb bevat, namelijk dat indien er onverhoopt minder middelen op de vastgestelde Rijksbegroting beschikbaar zijn, de subsidie die dan is verleend, voor alle instellingen naar rato van de verleende bedragen wordt bijgesteld.

Het verschil tussen het begrotingsvoorbehoud en het subsidieplafond is dat het subsidieplafond met name van betekenis is in het stadium van de subsidieverlening en het begrotingsvoorbehoud nadat de verlening heeft plaatsgevonden. Ten tijde van de subsidieverlening blijkt of het nodig is om gebruik te maken van het subsidieplafond. Het begrotingsvoorbehoud houdt in dat op de subsidieverlening wijzigingen moeten worden aangebracht als de begrotingswetgever onvoldoende gelden ter beschikking blijkt te hebben gesteld.

Wanneer subsidie direct wordt vastgesteld (dat is bijvoorbeeld het geval bij de meeste subsidies aan onderwijsinstellingen), kan een begrotingsvoorbehoud uiteraard niet meer worden gemaakt..

Artikel 6

Dit artikel betreft de terugvordering van ten onrechte betaalde subsidiebedragen en voorschotten. Bij een terugvordering komen de kosten van de terugvordering ten laste van de subsidieontvanger. Hieronder valt tevens de wettelijke rente over het teveel aan ontvangen subsidie. Om wettelijke rente en andere kosten te kunnen vorderen, moet de subsidieregeling bepalen dat deze verschuldigd zijn indien de subsidie ten onrechte is verstrekt (vergelijk bijvoorbeeld ABRvS 10 juli 2002, AB 2003, 123).

Artikel 7

Een boekjaarsubsidie is subsidie die per boekjaar (tenzij anders is bepaald, is dit het kalenderjaar) wordt verstrekt. Het gaat daarbij veelal om subsidies in de kosten van structurele activiteiten van een instelling. Een boekjaarsubsidie voor één jaar is ook mogelijk. Per boekjaar verstrekte subsidies kunnen slechts voor hele jaren worden verleend en vastgesteld; zie de artikelen 4:67 en 4:73 van de Awb.

Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat een standaardregeling voor boekjaarsubsidies. Volgens de Aanwijzingen (aanwijzingen 10 en 14) wordt deze afdeling niet toegepast bij het verstrekken van subsidies lager dan € 125.000. In deze afdeling staan immers diverse verantwoordingsplichten die niet stroken met de uitgangspunten van de Aanwijzingen. Afzonderlijke bepalingen kunnen wel toegepast worden mits geen sprake is van strijd met het de Aanwijzingen. Daarom kan in een specifieke regeling worden voorgeschreven dat afdeling 4.2.8 ook van toepassing is op boekjaarsubsidies die minder bedragen dan € 125.000, maar in dat geval zullen de artikelen 4:69 en 4:75 tot en met 4:79 moeten worden uitgezonderd.

Artikel 8

De administratieplicht geldt alleen voor subsidies die meer dan € 125.000 bedragen, omdat uit de Aanwijzingen (aanwijzingen 9 en 13) volgt dat het niet toegestaan is om voor te schrijven dat een administratie wordt bijgehouden of overgelegd van de inkomsten en uitgaven inzake de gesubsidieerde activiteiten, indien de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt. Zie echter ook artikel 20.

Artikel 9

De meldingsplicht van dit artikel volgt uit de Aanwijzingen (aanwijzingen 8, 12 en 16). De subsidieontvanger moet altijd een melding doen zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Het is aan de subsidiegever om al dan niet consequenties te verbinden aan de melding. Als een melding wordt gedaan die geen consequenties heeft voor de subsidie hoeft de minister daar bij de vaststelling uiteraard niet aan te refereren.

Het is belangrijk om altijd te voldoen aan de meldingsplicht. Bij het niet voldoen aan deze plicht kan, ook indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Een op nihil stellen van de subsidie en dus terugvordering inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag kan in geval van kleinere subsidies (minder dan € 125.000) proportioneel worden geacht omdat de ontvanger door niet te melden misbruik maakte van de ‘high trust’, die ten grondslag ligt aan de Aanwijzingen.

Artikel 10

In dit artikel is een voorwaarde opgenomen dat men voor het verkrijgen van subsidie moet meewerken aan het overdragen van rechten met betrekking tot intellectuele eigendom (auteursrecht) middels een overeenkomst.

Artikel 11

In artikel 4:53 van de Awb wordt bepaald dat in gedeelten kan worden uitbetaald. Artikel 11 geeft toepassing aan aanwijzing 18 van de Aanwijzingen: de betaling van het subsidiebedrag vindt in één keer plaats bij subsidie die minder bedraagt dan € 25.000 en direct wordt vastgesteld. Bij subsidies die meer bedragen dan € 25.000 kan bij ministeriële regeling of bij beschikking worden bepaald dat betaling in gedeelten geschiedt.

Artikel 12

Zie onderdeel 5 van deze toelichting voor een toelichting op de structuur van de regeling.

Artikel 13

In onderdeel 6 van deze toelichting is reeds ingegaan op de inhoud van dit artikel. Het artikel gaat uit van drie vormen van subsidieverstrekking aan onderwijsinstellingen, te weten:.

  • a. de subsidie is volledig vrij besteedbaar,

  • b. het overschot van de subsidie is vrij besteedbaar,

  • c. de subsidie moet volledig verplicht worden besteed.

Overigens gaat het bij deze drie varianten niet om de drie arrangementen als bedoeld in de Aanwijzingen (zie onderdeel 6 van deze toelichting).

Alle genoemde categorieën subsidies moeten worden verantwoord in het jaarverslag. Bij de verantwoording van de subsidies, bedoeld onder a, hoeven de inkomsten en uitgaven niet herkenbaar in de jaarrekening te worden opgenomen. Dat moet wel gebeuren met de subsidies, bedoeld onder b en c, die herkenbaar in model G zoals bedoeld in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs, moeten worden verantwoord.

Overigens zij opgemerkt dat in alle varianten de middelen kunnen worden teruggevorderd als deze niet rechtmatig zijn besteed. Dus: in variant a aan onderwijsactiviteiten in het algemeen, in variant b aan het specifieke doel en een eventueel overschot aan onderwijsactiviteiten in het algemeen en in variant c uitsluitend aan het specifieke doel.

De verantwoording van artikel 13 staat los van meldingsplicht van artikel 9 en van de wijze waarop de controle op de naleving van de subsidievoorschriften en -verplichtingen geschiedt. In de controleprotocollen kunnen nadere voorschriften worden opgenomen over de wijze waarop de accountant zijn onderzoek inricht.

In dit artikel is de ‘standaard’verantwoording door onderwijsinstellingen geregeld. Op grond van de specifieke subsidieregeling kan aanvullende informatie worden gevraagd, bijvoorbeeld in de vorm van een activiteitenverslag (in verband met de Aanwijzingen: uitsluitend toegestaan bij subsidies die € 25.000 of meer bedragen).

De Regeling jaarverslaggeving onderwijs kan overigens ook van toepassing zijn op andere dan regulier bekostigde instellingen, maar hoofdstuk 3 heeft alleen betrekking op bekostigde onderwijsinstellingen.

Artikel 14

Zie onderdeel 5 van deze toelichting voor een toelichting op de structuur van de regeling.

Artikel 15

Dit artikel bevat de termijnen waarbinnen een beschikking tot subsidieverlening moet worden gegeven. Het artikel geeft toepassing aan aanwijzing 17 van de Aanwijzingen.

Het derde lid voorziet erin dat de minister aan de aanvrager meedeelt of over de aanvraag advies wordt ingewonnen of een nader onderzoek naar de aanvraag wordt ingesteld; dit met het oog op de kenbaarheid van de langere termijn. Indien van cofinanciering sprake is, zal de aanvrager hier uiteraard al van op de hoogte zijn.

Artikel 16

Dit artikel bevat de termijn waarbinnen een aanvraag tot vaststelling van subsidie moet worden gedaan indien de subsidie niet direct wordt vastgesteld of wordt vastgesteld zonder aanvraag daartoe. Dit voorschrift heeft uiteraard geen betekenis als geen sprake is van een aanvraag tot vaststelling. Dit is het geval als de subsidie direct wordt vastgesteld of wordt vastgesteld zonder aanvraag daartoe. Het artikel geeft toepassing aan aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Volgens het artikel kan bij ministeriële regeling of bij beschikking van de termijn worden afgeweken.

Artikel 17

Dit artikel bevat de termijn waarbinnen een beschikking tot subsidievaststelling moet worden gegeven. Het artikel geeft toepassing aan aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Bij het verstrekken van subsidie lager dan € 25.000 kan direct een beschikking tot subsidievaststelling worden gegeven, maar ook kan eerst een beschikking tot subsidieverlening worden gegeven, met vermelding van de datum waarop de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en van de datum waarop de subsidie uiterlijk ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 18

Op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking moet een subsidie die minder dan € 25.000 bedraagt, direct worden vastgesteld of moet deze na de verlening ambtshalve (zonder aanvraag) worden vastgesteld. Het vragen van een financiële of inhoudelijke verantwoording is niet toegestaan. Alleen desgevraagd (volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking is hiermee bedoeld op grond van een steekproef) moet informatie worden verstrekt en moet de subsidieontvanger aantonen dat de activiteiten zijn verricht.

Het uitsluitend desgevraagd verantwoorden over prestaties bij subsidie minder dan € 25.000, verhoudt zich overigens nog niet met de verantwoordingsvoorschriften die de WOOS thans stelt (omdat die altijd ook financiële verantwoording eist). Dat laat onverlet dat nu al naast een dergelijke financiële verantwoording ook deze vorm van desgevraagd verantwoorden kan worden toegepast. Na wijziging van de WOOS echter, moet voor subsidies die minder dan € 25.000 bedragen, worden volstaan met toepassing van dit artikel. Ook bij subsidies die meer bedragen zijn steekproeven mogelijk naast de andere vormen van verantwoording.

Het desgevraagd verantwoorden over de activiteiten is op verschillende wijzen mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld om een prestatieverklaring/activiteitenverklaring worden gevraagd of om het overleggen van een factuur. Een werkelijkekostenverklaring mag echter alleen worden gevraagd bij subsidies die € 25.000 of meer bedragen.

Artikel 19

Volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking geschiedt de verantwoording van subsidies die € 25.000 of meer maar minder dan € 125.000 bedragen, niet over de kosten maar uitsluitend over de activiteiten. Dit artikel bevat voorschriften voor verantwoording over de activiteiten.

Artikel 20

Bij subsidies van € 25.000 of meer mag op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (aanwijzing 15) een werkelijkekostenverklaring worden gevraagd. Dit is mogelijk als de kosten en opbrengsten te ongewis zijn voor een realistische begroting (bijvoorbeeld bij innovatieve activiteiten). Als een realistische begroting niet mogelijk is, kan worden afgerekend op basis van een werkelijkekostenverklaring. Een afzonderlijke verantwoording over de prestaties (artikel 19) vervalt in dat geval.

Uit de Aanwijzingen (aanwijzingen 9 en 13) volgt dat het niet toegestaan is om voor te schrijven dat een administratie wordt bijgehouden of overgelegd van de inkomsten en uitgaven inzake de gesubsidieerde activiteiten, indien de subsidie minder dan € 125.000 bedraagt. Op grond van aanwijzing 13 is bij subsidies van € 25.000 tot € 125.000 een dergelijke verplichting wel mogelijk indien een verklaring van werkelijke kosten als bedoeld in artikel 20 van deze regeling wordt gevraagd. Bij subsidies boven € 125.000 moet altijd een administratie worden bijgehouden (artikel 8).

Bovendien geldt in dat geval voor subsidies tussen de € 25.000 en € 125.000 de administratieplicht van artikel 8. De reden daarvoor is dat de financiële gegevens waarop de administratieplicht betrekking heeft, van belang zijn voor de vaststelling. Dit wijkt af van de reguliere situatie voor subsidies tussen € 25.000 en € 125.000, waarbij wordt uitgegaan van een begroting vooraf en een verantwoording op basis van prestaties achteraf (activiteitenverslag; zie artikel 19).

In het tweede lid van dit artikel is sprake van ‘egalisatiereserve’. Dit is een Awb-begrip (zie artikel 4:72 Awb) waaronder wordt verstaan een door de subsidieontvanger te vormen reserve die een buffer vormt om tekorten in het ene jaar te kunnen opvangen met overschotten in een ander jaar. Boekhoudkundig is dit een ‘bestemmingsfonds’.

Artikel 21

Volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking mag alleen bij subsidies van € 125.000 of meer sprake zijn van verantwoording over de kosten. Daarom is in dit artikel geregeld dat de subsidieontvanger bij subsidies van € 125.000 of meer rekening en verantwoording aflegt aan de hand van een financieel verslag.

Artikel 22

Volgens de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking mag alleen bij subsidies van € 125.000 of meer een accountantsverklaring worden gevraagd. Dit artikel voorziet daarin.

Artikel 23

Dit artikel geeft toepassing aan aanwijzing 18 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Als de subsidie € 25.000 of meer bedraagt, geschiedt de verlening van het voorschot gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening. Dan kan de minister de subsidieontvanger overigens (met inachtneming van de Regeling verlening voorschotten 2007) een voorschot verlenen tot 100% van het subsidiebedrag.

Artikel 24

Deze regeling treedt, in afwijking van het rijksbeleid inzake ‘Vaste Verandermomenten’, in werking op de dag na publicatie in de Staatscourant. De reden daarvoor is dat met deze regeling gevolg wordt gegeven aan de Aanwijzingen inzake subsidies die sinds 1 januari 2010 voor alle nieuwe subsidieregelingen gelden. De onderhavige regeling levert geen lasten op voor burgers, bedrijven en instellingen. Inwerkingtreding op de dag na publicatie in de Staatscourant is wenselijk om de lasten van ontvangers en verstrekkers van rijkssubsidies zo snel mogelijk terug te dringen. De afwijking is gebaseerd op de eerste uitzonderingsgrond, genoemd in de brief van 11 december 2009 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

A. Rouvoet.

Naar boven