Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 februari 2013, nr. OWB/483332, houdende instelling van de Evaluatiecommissie Rathenau Instituut (Aanvullend instellingsbesluit Evaluatiecommissie Rathenau Instituut)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. commissie:

commissie als bedoeld in artikel 2 van het Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Rathenau Instituut en artikel 2 van dit besluit; en

c. KNAW:

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een Evaluatiecommissie Rathenau Instituut.

  • 2. De commissie heeft tot taak het evalueren van:

    • a. de bijdrage van het Rathenau Instituut aan het maatschappelijk debat over vraagstukken die samenhangen met of het gevolg zijn van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en de maatschappelijke positie van het instituut;

    • b. de bijdrage van het Rathenau Instituut aan de politieke oordeelsvorming over vraagstukken die samenhangen met of het gevolg zijn van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en meer specifiek over de bijdragen van het instituut aan Eerste en de Tweede Kamer van de Staten Generaal en het Europees parlement;

    • c. de bijdrage van het Rathenau Instituut in het vergroten van het inzicht in de werking van het wetenschapssysteem en de bijdrage aan het wetenschapsbeleid en de politieke oordeelsvorming in beide Kamers der Staten-Generaal;

    • d. de wetenschappelijke kwaliteit van het werk van het Rathenau Instituut waarmee rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat het instituut conform het Instellingsbesluit Rathenau Instituut alleen onderzoek kan verrichten of doet verrichten ten behoeve van de in artikel 3 van dat besluit genoemde taken; en

    • e. de waarborging van de bijzondere positie van het Rathenau Instituut binnen de KNAW in verband met haar onafhankelijkheid en onpartijdigheid.

Artikel 3. Instellingsduur

De commissie wordt, direct aansluitend op de periode genoemd in artikel 2 van het Instellingsbesluit Evaluatiecommissie Rathenau Instituut, wederom ingesteld met ingang van 1 januari 2013 en wordt opgeheven per 1 mei 2013.

Artikel 4. Informatieplicht

De commissie verstrekt aan de minister desgevraagd de door hem gewenste inlichtingen.

Artikel 5. Leden

  • 1. Tot leden van de commissie worden benoemd:

    • a. mw. A. Jorritsma-Lebbink, tevens voorzitter;

    • b. prof. dr. A.C. Hemerijck;

    • c. prof. dr. E.A.M. Crone;

    • d. M. van Calmthout;

    • e. drs. R. Berloznik; en

    • f. prof. dr. A. Webster.

  • 2. De commissie wordt bijgestaan door een secretaris, mevrouw dr. M.J.V. van Bogaert. De secretaris is geen lid van de commissie.

  • 3. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 4. Bij tussentijds vertrek van een lid of de secretaris kan de minister een vervanger benoemen.

Artikel 6 Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De commissie kan zich door andere personen doen bijstaan voor zover dat voor de vervulling van haar taak nodig is, waaronder, op persoonlijke titel, ambtelijk deskundigen.

Artikel 7. Eindrapport

De commissie brengt vóór 1 mei 2013 haar eindrapport uit aan de minister.

Artikel 8. Vergoeding

  • 1. De voorzitter en andere leden van de commissie, voor zover niet vallend onder de uitzondering van artikel 2, derde lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies, ontvangen per vergadering een vergoeding.

  • 2. De vergoeding per vergadering van de leden van de commissie bedraagt 3% van het maximum van salarisschaal 18 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 3. De vergoeding per vergadering van de voorzitter van de commissie bedraagt 130% van de hoogte van de vergoeding per vergadering die aan de andere leden van de commissie is toegekend.

  • 4. De voorzitter en andere leden van de commissie ontvangen een vergoeding van reis- en verblijfkosten op de voet van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

  • 5. Twee of meer vergaderingen op dezelfde dag worden als één vergadering aangemerkt.

Artikel 9 Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover goedgekeurd, voor rekening van de minister. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor vergaderingen en voor secretariële ondersteuning;

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek; en

    • c. de kosten voor publicatie van rapportages.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een begroting en een planning aan de minister aan.

Artikel 10. Verantwoording

De commissie biedt de minister vóór 1 mei 2013 een eindverslag aan waarin verslag wordt gedaan over de activiteiten van de periode waarin de commissie werkzaam is geweest. Desgewenst kan de commissie het eindverslag gelijktijdig met het eindrapport indienen.

Artikel 11. Openbaarmaking

Rapporten, notities, verslagen en andere producten die door of namens de commissie worden vervaardigd, worden niet door de commissie openbaar gemaakt, maar uitsluitend aan de minister uitgebracht.

Artikel 12. Intellectuele eigendom

De leden van de commissie werken mee aan het tot stand komen van een overeenkomst indien dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is om te komen tot het kosteloos overdragen aan de minister van rechten met betrekking tot intellectueel eigendom.

Artikel 13. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van de Directie Personeel en Organisatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst, en werkt het terug tot en met 1 januari 2013.

  • 2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 januari 2014.

Artikel 15. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanvullend instellingsbesluit Evaluatiecommissie Rathenau Instituut.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker

TOELICHTING

In het Instellingsbesluit Rathenau Instituut (Stcrt. 2009, 11024) is bepaald dat het Rathenau Instituut elke vijf jaar wordt geëvalueerd door een externe commissie. De laatste evaluatie (Commissie Cornielje) dateert uit 2006. Mede omdat rekening is gehouden met het aantreden van een nieuwe bestuursvoorzitter van het instituut op 30 maart 2011 vindt de externe evaluatie in 2012 plaats.

Gelet op de twee hoofdtaken en de bijzondere positie van het Rathenau, heeft de commissie een brede taakomschrijving en bijbehorende brede samenstelling gekregen. In aansluiting op de zogeheten ‘technology assessment’ taak beoordeelt de commissie de impact van het Rathenau op het maatschappelijke en politieke debat. In aansluiting op de zogeheten ‘science system assessment’ taak beoordeelt de commissie de bijdrage van het instituut aan het vergroten van het inzicht in het wetenschapssysteem en de politieke oordeelsvorming over het wetenschapsbeleid. De leden Berloznik en Webster zijn vanuit hun inhoudelijke deskundigheid op respectievelijk het terrein van technolgy assessment en het terrein van science system assessment toegevoegd om de wetenschappelijke kwaliteit van het instituut aan een deskundige evaluatie te onderwerpen. Tot slot is de vraag naar de optimale waarborging van de bijzondere positie van het instituut een relevant onderwerp voor evaluatie.

Aan de instelling van de evaluatiecommissie is een door het Rathenau Instituut zelf uitgevoerde strategische heroriëntatie voorafgegaan. De commissie betrekt de uitkomsten hiervan bij haar beoordeling van het instituut. Zo wordt niet alleen een beeld verkregen over het functioneren in de afgelopen vijf jaren maar kan ook een goede basis voor de komende jaren worden gelegd.

Bij de samenstelling van de commissie is gekeken naar een optimale verhouding man/vrouw. De voorzitter en andere leden zijn gekozen vanwege hun politieke, bestuurlijke, journalistieke en wetenschappelijke ervaring. De leden hebben aanspraak op een vergoeding per vergadering van € 256,24 (3% van het maximum van schaal 18 BBRA, zoals laatst gewijzigd op 1 april 2009). Dit bedrag is voor de voorzitter verhoogd met 30% en komt daarmee op € 333,11. Daarnaast krijgen de voorzitter en de in Nederland woonachtige leden een vergoeding voor de gemaakte reis- en verblijfkosten volgens het Reisbesluit binnenland. Het buiten Nederland woonachtige lid krijgt een vergoeding voor diens reis- en verblijfkosten op grond van het Reisbesluit buitenland.

Het eindrapport van de commissie werd oorspronkelijk verwacht vóór 1 oktober 2012. In overleg met de voorzitter van de commissie is besloten om de einddatum op te schuiven en het rapport gereed te maken voor aanbieding aan de minister op 20 maart 2013. Door de samenloop van omstandigheden is oorspronkelijke instellingsbesluit (zie Stcrt. 2012, 8367, van 27 april 2012) per 1 januari 2013 vervallen. Met het thans voorliggende aanvullende instellingsbesluit wordt het mogelijk gemaakt om de einddatum als nog opnieuw vast te stellen. Dit aanvullende besluit is verder geheel identiek aan het oorspronkelijke instellingsbesluit. De commissie wordt thans opgeheven per 1 mei 2013.

Gelet op het feit dat de huidige staatssecretaris, Sander Dekker, voor zijn aantreden in het kabinet betrokken was bij het instituut is het nu voorliggende besluit vastgesteld door de minister.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. Bussemaker

Naar boven