Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 3 juli 2009, nr. OWB/FO/130825, houdende de herziening van het Besluit van de Staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen van 19 april 1994, nr. OWB/FO-93070908, aangaande de instelling van het Rathenau Instituut (Instellingbesluit Rathenau Instituut)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Minister:

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. Instituut:

het instituut, genoemd in artikel 2 van dit besluit;

c. KNAW:

de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, gevestigd te Amsterdam;

d. WRR:

de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, gevestigd te Den Haag;

e. WHW:

de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Artikel 2 Instelling

  • 1. Er is een Nederlands instituut voor ‘Technology Assessment’ en ‘Science System Assessment’, genaamd Rathenau Instituut.

  • 2. Het instituut is gevestigd te Den Haag.

Artikel 3 Taken

  • 1. Het instituut heeft als taak bij te dragen aan het maatschappelijke debat en de politieke oordeelsvorming over vraagstukken die samenhangen met of het gevolg zijn van wetenschappelijke en of technologische ontwikkelingen waaronder de ethische, de maatschappelijke, de culturele en de wettelijke aspecten daarvan. Het instituut levert in het bijzonder bijdragen aan de politieke oordeelsvorming in de beide Kamers van de Staten-Generaal en in het Europese parlement.

  • 2. Het instituut heeft voorts tot taak het inzicht te vergroten in de werking van het wetenschapssysteem en daarbij de beschikbare gegevens te integreren en toegankelijk te maken en om ontbrekende data te verzamelen. Het instituut heeft hierbij tot taak hierover gevraagd en ongevraagd informatie te verschaffen aan het kabinet, de beide Kamers van de Staten-Generaal en betrokken partijen in de wetenschappelijke wereld.

  • 3. Het instituut zoekt bij de uitvoering van zijn taken aansluiting bij relevante maatschappelijke actoren.

  • 4. Het instituut kan ter ondersteuning van zijn taken zijn werkterrein dienovereenkomstig uitbreiden en aansluiting zoeken bij onder meer zijn Europese zusterorganisaties.

  • 5. Ter ondersteuning van haar taken kan het instituut onderzoek verrichten of doen verrichten.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het instituut heeft een bestuur bestaande uit een voorzitter en ten hoogste acht overige leden.

  • 2. De voorzitter en de overige leden worden op voordracht van het bestuur van het instituut benoemd door de minister, gehoord het algemeen bestuur van de KNAW en de WRR. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en vrouwen.

  • 3. De leden worden benoemd op persoonlijke titel en op grond van hun deskundigheid met betrekking tot en affiniteit met de maatschappelijke en ethische aspecten van wetenschap en of technologie, het functioneren van het wetenschapssysteem en met het wetenschap- en technologiebeleid.

  • 4. De benoeming geschiedt voor een termijn van ten hoogste vier jaren. De leden kunnen éénmaal voor een termijn van ten hoogste vier jaren worden herbenoemd.

  • 5. De voorzitter en de overige leden kunnen door de minister, gehoord het bestuur van het instituut, het algemeen bestuur van de KNAW en de WRR, om zwaarwichtige redenen worden geschorst en tussentijds ontslagen.

  • 6. Het bestuur heeft een secretaris. De directeur, bedoeld in artikel 6, derde lid, vervult de functie van secretaris en woont de vergadering van het bestuur bij.

  • 7. Het bestuur kan zijn werkzaamheden regelen in een reglement. Het zendt dit reglement ter kennisneming aan de minister.

  • 8. Het bestuur kan een programmaraad instellen ten behoeve van het instituut, die het bestuur adviseert over het voorgenomen werkprogramma zoals voorgesteld door de directeur.

Artikel 5 Programma

  • 1. Het bestuur stelt ter uitvoering van de taken van het instituut een tweejarig werkprogramma vast. Alvorens tot vaststelling van een werkprogramma over te gaan, voert het bestuur overleg met betrokken instellingen en organisaties, waaronder in ieder geval de KNAW en de WRR, alsmede met de minister.

  • 2. Het bestuur dient het werkprogramma in bij de minister vóór 1 januari van het eerste kalenderjaar van de twee kalenderjaren waarop het werkprogramma betrekking heeft. Het bestuur maakt tegelijk met de indiening bij de minister het werkprogramma openbaar en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.

  • 3. De minister voorziet het werkprogramma van een standpunt. De minister doet daarvan en van het werkprogramma afschrift toekomen aan de beide Kamers van de Staten-Generaal.

  • 4. Het bestuur stelt jaarlijks een inhoudelijk verslag vast over de werkzaamheden van het afgelopen jaar. In het verslag maakt het bestuur melding van de wijze waarop bij de uitvoering van het werkprogramma rekening is gehouden met het standpunt van de minister en met de eventuele opmerkingen van de beide Kamers van de Staten-Generaal. Het bestuur zendt het verslag toe aan de minister. Het verslag wordt door de minister ter kennisneming naar de beide Kamers van de Staten-Generaal gezonden.

Artikel 6 Beheer van het instituut

  • 1. De KNAW voert het beheer over het instituut. Daarbij waarborgt de KNAW het inhoudelijk onafhankelijk functioneren van het instituut.

  • 2. Overeenkomstig artikel 13.1, zesde lid, van de WHW vertegenwoordigt de voorzitter van het algemeen bestuur van de KNAW het instituut in en buiten rechte.

  • 3. Het instituut heeft een directeur die wordt benoemd door het algemeen bestuur van de KNAW, in overeenstemming met het bestuur van het instituut.

  • 4. De directeur geeft de dagelijkse leiding aan het instituut. Hij is verantwoordelijk voor de behoorlijke uitvoering van de volgende taken:

    • a. de voorbereiding en uitvoering van besluiten van het bestuur van het instituut en van het algemeen bestuur van de KNAW, voor zover deze het instituut betreffen;

    • b. het voorbereiden, nemen en uitvoeren van besluiten met betrekking tot de bedrijfsvoering van het instituut;

    • c. het opstellen van een begroting voor het komend boekjaar waarmee het instituut uitvoering kan geven aan zijn werkprogramma;

    • d. het opstellen van een financieel verslag waarmee verantwoording wordt afgelegd over de besteding van de middelen in het afgelopen boekjaar; en

    • e. het opstellen van het inhoudelijke verslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid.

  • 5. Het algemeen bestuur van de KNAW verleent aan de directeur het benodigde mandaat voor de uitvoering van zijn verantwoordelijkheden. Aan de uitoefening van het mandaat kan het algemeen bestuur van de KNAW, overeenkomstig de Regeling standaardmandaat bedrijfsvoering KNAW, voorwaarden verbinden.

  • 6. De directeur en het overige personeel van het instituut zijn in dienst van de KNAW.

Artikel 7 Financiering, begroting en verantwoording

  • 1. De KNAW stelt onverwijld het in de rijksbijdrage, bedoeld in artikel 2.6a van de WHW, ten behoeve van het instituut genoemde bedrag ter beschikking aan het instituut.

  • 2. Het bestuur van het instituut stelt de instituutsbegroting vast. Het besluit tot vaststelling behoeft de instemming van het algemeen bestuur van de KNAW die deze gemotiveerd kan weigeren. De KNAW draagt er zorg voor dat de begroting van het instituut, na verleende instemming, onderdeel uitmaakt van de eigen begroting, bedoeld in artikel 2.8 WHW.

  • 3. Het bestuur van het instituut stelt het financieel verslag van het instituut vast. Het besluit tot vaststelling behoeft de instemming van het algemeen bestuur van de KNAW die deze instemming gemotiveerd kan weigeren. De KNAW draagt er zorg voor dat het financieel verslag van het instituut, na verleende instemming, onderdeel uitmaakt van de eigen verslaglegging, bedoeld in artikel 2.9 WHW.

  • 4. Tenminste éénmaal per jaar voert het bestuur van het instituut overleg met de minister inzake de Rijksbijdrage aan het instituut alsmede over de voorbereiding en uitvoering van het werkprogramma.

Artikel 8 Evaluatie

  • 1. Elke vijf jaren wordt het instituut door een evaluatiecommissie beoordeeld op in ieder geval haar effectiviteit en doelmatigheid, mede aan de hand van een door het instituut op te stellen rapportage over haar activiteiten en werkwijze. Het resultaat van de evaluatie wordt uitgebracht nadat het bestuur van het instituut hierover is gehoord.

  • 2. Voorafgaand aan de vijfjaarlijkse evaluatie laat het instituut de wetenschappelijke kwaliteit van zijn werk beoordelen door binnenlandse en buitenlandse wetenschappers van bewezen hoge kwaliteit die deskundig zijn op één of meer van de gebieden waar het instituut zich op beweegt.

  • 3. De minister stelt ten behoeve van de evaluatie een externe commissie in. Alvorens tot de instelling over te gaan, pleegt de minister overleg met de KNAW en de WRR over de samenstelling van de commissie.

  • 4. De beoordeling door de evaluatiecommissie en de rapportage van het instituut worden aan de minister gezonden, die deze stukken, vergezeld van een standpunt, aan de beide Kamers van de Staten-Generaal zendt.

Artikel 9 Geschillenregeling, inwerkingtreding en overgangsbepaling

  • 1. Indien zich geschillen voordoen tussen de KNAW en het instituut omtrent het onafhankelijk functioneren van het instituut, dan kunnen deze door het algemeen bestuur van de KNAW of het bestuur van het instituut worden voorgelegd aan de minister. De minister kan een onafhankelijke bemiddelaar aanwijzen die een voor de KNAW en het instituut bindend advies uitbrengt.

  • 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst.

  • 3. Het besluit van de Staatssecretaris van onderwijs, cultuur en wetenschappen van 19 april 1994, kenmerk OWB/FO-93070908, wordt ingetrokken.

  • 4. Bij de toepassing van dit besluit worden de rechtsgevolgen van besluiten die op grond van het in het vorige lid bedoelde besluit zijn genomen zoveel mogelijk in acht genomen.

Artikel 10 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit Rathenau Instituut.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

TOELICHTING

In 1986 is het Rathenau Instituut opgericht onder de naam Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek (NOTA). In 1994 bij een aanpassing van het instellingsbesluit is de omschrijving van het instituut aangepast en is de term ‘technology assessment’ in het besluit opgenomen, om zichtbaar te maken dat het instituut moet bijdragen aan het maatschappelijke debat en de politieke oordeelsvorming over vraagstukken rond wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, waaronder ethische, maatschappelijke, culturele en wettelijke aspecten daarvan. In dat besluit kreeg het instituut de naam het ‘Rathenau Instituut’, naar de voorzitter van de Adviesgroep voor de maatschappelijke gevolgen van de Micro-Electronica, die in 1980 al wees op het belang van technology assessment.

Het Rathenau Instituut werkt van af het begin voor het kabinet, de samenleving in den brede én het (Europese) parlement. Het instituut is geen afzonderlijke rechtspersoon, maar heeft wel een unieke taak en status. Het valt niet onder de adviesraden, planbureaus en reguliere instellingen voor beleidsonderzoek. Om de verhouding tussen bestuur en ambtelijke organisatie goed te regelen is gekozen voor een constructie van een bestuur (artikel 4) en een instituut met een directeur (artikel 4 en 6), belast met voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het bestuur en met de leiding van het instituut. Het instituut is beheersmatig ondergebracht onder de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Deze onderbrenging heeft plaatsgevonden, omdat zijn werkterrein en benodigde vaardigheden en netwerk breder zijn dan onderzoek in strikte zin en met name omdat zijn rol een onafhankelijke positie ten opzichte van het wetenschapsbestel vereist. Bij de voordracht van bestuursleden voor het Rathenau Instituut is naast de KNAW ook een rol toegekend aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR).

Sinds 2005 is aan het Rathenau Instituut naast de technology assessment taak, een nieuwe taak ‘science system assessment’ toegekend ter onderbouwing van het wetenschapsbeleid en het politieke debat daarover. Het Rathenau Instituut richt zich met de science system assessment taak op het vergroten, integreren en toegankelijk maken van de kennis over het functioneren van het wetenschapssysteem. Het doel is om met deze kennis het wetenschapbeleid, de politiek en de wetenschapsorganisaties toegankelijke en relevante informatie te verschaffen ten behoeve van het beleid en besluitvorming. Daarnaast draagt het science system assessment onderzoek bij aan de groei van de kennis over de dynamiek van het wetenschapssysteem.

De projecten op het gebied van science system assessment baseren zich op de volgende drie thema’s en bijbehorende hoofdvragen:

  • 1. Evaluaties: Wat is de opbrengst van het wetenschapssysteem in termen van wetenschappelijke excellentie en maatschappelijke impact? Hoe kan dat worden gemeten en in kaart gebracht – op een manier die recht doet aan verschillen tussen disciplines?

  • 2. Verkenningen: Wat zijn de kansrijke ontwikkelingen in bestaande en nieuwe onderzoeksgebieden? Hoe kunnen die worden geïdentificeerd en in kaart gebracht?

  • 3. Analyse van het systeem: Hoe beïnvloeden de institutionele structuur en organisatie het functioneren en de prestaties van het wetenschapssysteem? Welke kenmerken van het systeem dragen bij aan het vergroten van de opbrengst, en welke juist niet? Zijn er daarbij verschillen tussen disciplines: in hoeverre vereisen de verschillende onderzoeksvelden verschillende instituties, organisatievormen en beleid?

Wegens het grote belang van deze nieuwe taak, science system assessment, is in 2006 bij de evaluatie van het Rathenau Instituut aan de Evaluatiecommissie Cornielje gevraagd te adviseren over de optimale inbedding van de science system assessment taak in het instituut en over de voorwaarden waaronder het Instituut vanuit een onafhankelijke positie zijn taken kan uitvoeren. Ook is gevraagd te adviseren hoe de onafhankelijke positie van het Instituut kan worden gewaarborgd in relatie tot de KNAW, die beheersmatig verantwoordelijk is voor het instituut.

De Evaluatiecommissie is lovend over de keuze om science system assessment bij het Rathenau instituut te ontwikkelen en acht deze taak ook hard nodig voor een goede onderbouwing van het wetenschapsbeleid en het politieke debat. Op basis van de resultaten van deze analyses kunnen op transparante wijze de noodzakelijke beslissingen, ook over de ermee verbonden publieke geldstromen, worden genomen met als doel versterking van de kennisinfrastructuur in de publieke sector.

De Evaluatiecommissie is van mening dat alleen een instantie die gezaghebbend en onafhankelijk is, science system assesment effectief kan uitvoeren. De gezaghebbendheid zal ook in het voordeel werken bij het aangaan van netwerken en verbinden van (inter) nationale topwetenschappers. Juist ter waarborging van deze onafhankelijkheid en ter versterking van de benodigde statuur acht de commissie onderbrenging van het Rathenau Instituut binnen de KNAW de beste constructie. Het Rathenau instituut heeft ook baat bij positionering bij de KNAW uit oogpunt van continuïteit en professionele bedrijfsvoering. Het is wel van belang dat het geheel eigen karakter, de eigen expertise, de eigen rol en de eigen financiële positie van het Rathenau instituut behouden blijft. Dit is des te belangrijker nu de taak science system assessment aan het instituut is toegevoegd. De evaluatiecommissie vindt daarom dat de onafhankelijke positie van het Rathenau Instituut ten opzichte van de KNAW wel moet worden gewaarborgd door duidelijke schriftelijke afspraken met de KNAW en dat de minister van OCW moet toezien op naleving van die afspraken.

In de kabinetsreactie op de evaluatie van het Rathenau Instituut heeft het vorige kabinet vermeld zich te kunnen vinden in de analyses en aanbevelingen van de evaluatiecommissie en onderschrijft de noodzaak van een krachtige science system assessment functie bij het Rathenau Instituut. Het kabinet heeft aangegeven er voor te zorgen dat het instellingsbesluit van het Rathenau Instituut wordt aangepast in de zin dat science system assessment een reguliere taak van het Rathenau wordt. Daartoe is artikel 3 aangepast.

Verder is toegezegd met de KNAW in overleg te zullen treden om afspraken te maken ter verdere waarborging van de onafhankelijke positie van het Rathenau instituut ten opzichte van de KNAW. Die afspraken hebben geresulteerd in een aantal aanpassingen van het instellingsbesluit met name in de artikelen 4, 6 en 7.

In artikel 4 is opgenomen dat de benoeming van de voorzitter en overige bestuursleden voortaan geschiedt op voordracht van het bestuur van het instituut in plaats van op voordracht van de KNAW en de WRR. Hiermee wordt de inhoudelijke programmatische onafhankelijkheid van het Rathenau verder benadrukt. Indachtig de aanbevelingen van de evaluatiecommissie, verwacht de minister dat het bestuur naast deskundigen op het gebied van technology assessment en science system assessment ook personen voordraagt die over een goede politieke antenne beschikken.

In de benoemingsprocedure is naast de KNAW ook aan de WRR een rol toegekend bij de voordracht van bestuursleden voor het Rathenau Instituut, omdat de WRR zich beweegt op het snijvlak van wetenschap en beleid, de regering adviseert over grote maatschappelijke en beleidsthema’s, met een duidelijke oriëntatie op de toekomst én een gezaghebbend en onafhankelijk adviesorgaan is.

In artikel 6 zijn de verantwoordelijkheden en het bijbehorende mandaat van de directeur van het instituut nader geëxpliciteerd. Hierbij is een evenwicht gevonden tussen de eigenstandige positie van het instituut en de beheersmatige verantwoordelijkheid van de KNAW. De KNAW kan, met gebruikmaking van de ‘Regeling standaardmandaat bedrijfsvoering KNAW’, nadere voorwaarden stellen aan de uitoefening van het mandaat door de directeur maar alleen voor zover dat in het belang van een goed beheer noodzakelijk is. Het respecteren van het eigenstandige, onafhankelijke karakter van het instituut is hierbij het leidende uitgangspunt.

In de bepaling over de financiering van het instituut (artikel 7) is een beter evenwicht aangebracht tussen het specifieke belang van het Rathenau Instituut om over voldoende middelen voor de uitvoering van het werkprogramma te kunnen beschikken en het belang van de KNAW bij een integrale doelmatige en verantwoorde bedrijfsvoering voor de organisatie als geheel.

Tot slot is in het artikel 8 de aanbeveling van de evaluatiecommissie overgenomen om voorafgaand aan volgende evaluaties van het Rathenau Instituut eerst de wetenschappelijke kwaliteit van zijn producten te laten beoordelen door binnenlandse en buitenlandse wetenschappers van bewezen hoge kwaliteit die deskundig zijn op één of meer van de gebieden waar het instituut zich op beweegt.

Dit besluit beoogt geen wijziging aan te brengen in de rechtsgevolgen van besluiten die op grond van het instellingsbesluit van 19 april 1994 zijn genomen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk.

Naar boven