ARTIKEL I
De Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 juni
2011, houdende regels omtrent de bekostiging van de uitvoering van taken door de Pensioen-
en Uitkeringsraad en de Sociale verzekeringsbank, genoemd in de Wet uitvoering wetten
voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen (Stcrt. 2011, nr. 11431) wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door
een puntkomma, zes onderdelen toegevoegd, luidende:
- g. product:
-
een product als bedoeld in de bijlage bij deze regeling;
- h. begrote productie:
-
het geraamde aantal te realiseren eenheden product;
- i. realisatie productie:
-
het aantal tot stand gekomen eenheden product;
- j. tarief:
-
de vergoeding per eenheid product;
- k. normbegroting:
-
de begroting die is opgesteld op grond van genormeerde financiële uitgangspunten;
- l. normproductie:
-
het aantal eenheden product dat wordt gehanteerd bij de vaststelling van het tarief.
B
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘20 uur’ vervangen door: 18 uur.
2. In het tweede lid wordt ‘12 uur’ vervangen door: 9 uur.
3. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
C
Artikel 8, onder b, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel 3 komt te luiden:
-
3. kosten verbonden aan keuringen door medisch specialisten, het opvragen van medische
informatie, buitenlandse posten, door derden verrichtte incidentele werkzaamheden
en proceskosten.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel 4 door een puntkomma, worden
drie onderdelen toegevoegd, luidende:
-
5. kosten verbonden aan het extern beheer van de informatie en communicatie technologie;
-
6. kosten verbonden aan de afbouw van de Afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen;
-
7. kosten verbonden aan de ondersteuning van de Raad.
D
Na artikel 8 worden zes artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 8a
-
1. Op basis van de begroting, genoemd in artikel 7, onder a, stelt de minister ten behoeve
van de kosten, bedoeld in artikel 8, onder a, een normbegroting vast. De minister
kan kosten aanwijzen die niet onder de normbegroting vallen.
-
2. Op basis van de normbegroting stelt de minister per product een tarief vast.
-
3. De minister draagt zorg voor een driejaarlijkse herijking van de tarieven.
-
4. De minister geeft bij de vaststelling van de tarieven aan welk deel aan de ontwikkeling
van de lonen en welk deel aan de ontwikkeling van de prijzen wordt aangepast.
Artikel 8b
-
1. Indien de begrote productie wezenlijk afwijkt van de normproductie kan de minister,
na overleg met de Sociale verzekeringsbank, een tarief wijzigen.
-
2. De Sociale verzekeringsbank kan een voorstel doen tot wijziging van een tarief.
Artikel 8c
-
1. De bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 8, onder a, bestaat uit de som van de
per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
Pb x T.
In deze formule is:
-
2. In afwijking van het eerste lid kan de minister, na overleg met de Sociale verzekeringsbank,
voor een naar aard te specificeren aantal eenheden van de begrote productie van een
product, welke zich gezien de daaraan verbonden werklast en kosten onderscheiden van
de gemiddelde werklast en kosten op basis waarvan het tarief, genoemd in artikel 8a,
tweede lid, is vastgesteld, de bijdrage in de kosten op een andere wijze vaststellen.
In de formule, genoemd in het eerste lid, wordt daartoe Pb verlaagd met het aantal
eenheden waarvoor de bijdrage op een andere wijze wordt vastgesteld.
Artikel 8d
De bijdrage, bedoeld in artikel 8c, eerste lid, kan in de loop van enig jaar worden
aangepast indien de ontwikkeling van de lonen of prijzen daartoe aanleiding geven.
Artikel 8e
-
1. De minister beslist na de indiening van de begroting, genoemd in artikel 7, onder
a, over de goedkeuring van deze begroting en doet de Sociale verzekeringsbank voor
1 december een vaststelling van de bijdragen bedoeld in de artikelen 8c en 9 toekomen.
-
2. De vaststelling van de bijdragen bedoeld in de artikelen 8c en 9, tweede lid, is
voorlopig.
-
3. De vaststelling van de bijdrage bedoeld in artikel 9, eerste lid, is definitief.
-
4. Met betrekking tot de bijdrage bedoeld in artikel 8c, eerste lid, wordt in ieder
geval medegedeeld de begrote productie en, voor zover van toepassing, het aantal eenheden
waarop het bepaalde in artikel 8c, tweede lid, van toepassing is en de wijze waarop
de bijdrage zal worden vastgesteld.
-
5. Met betrekking tot de bijdrage bedoeld in artikel 9, eerste lid, wordt in ieder geval
het door de minister vastgestelde bedrag medegedeeld.
Artikel 8f
-
1. Na ontvangst van de bescheiden, genoemd in artikel 34, eerste lid, van de Kaderwet
zelfstandige bestuursorganen, worden de bijdragen bedoeld in de artikelen 8c en 9,
tweede lid, definitief vastgesteld.
-
2. De bijdrage, bedoeld in artikel 8c, eerste lid, wordt verhoogd dan wel verlaagd met
de som van de per product volgens de navolgende formule berekende bedragen:
(Pr – Pb)T.
In deze formule is:
-
3. Voor zover de vaststelling van de bijdrage afhankelijk is van de werkelijk gemaakte
kosten worden de kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd
bij de vaststelling van de bijdrage niet in aanmerking genomen.
E
Artikel 9 komt te luiden:
Artikel 9
-
1. De bijdrage in de kosten, genoemd in artikel 8, onder b, onderdelen 4 en 7, bestaat
voor de onderscheiden kosten uit een door de minister jaarlijks vastgesteld bedrag.
-
2. De bijdrage in de kosten, genoemd in artikel 8, onder b, onderdelen 1, 2, 3, 5 en
6, bestaat voor de onderscheiden kosten uit de werkelijk gemaakte kosten.
F
Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 9a
De minister kan op verzoek van de Sociale verzekeringsbank de artikelen 8a tot en
met 8f en 9, eerste lid, buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover strikte
toepassing gelet op het belang dat deze artikelen beogen te beschermen zal leiden
tot een onbillijkheid van overwegende aard.
G
Artikel 11 komt te luiden:
Artikel 11
De egalisatiereserve per 31 december van enig jaar mag niet meer bedragen dan 10%
van de laatste vaststelling van de bijdragen bedoeld in artikel 8e, tweede en derde
lid.
H
Er wordt een artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 14
Deze regeling wordt aangehaald als: Bekostigingsregeling Wuvo.
I
De bijlage, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, komt te luiden:
Bijlage bij artikel 1 van de Bekostigingsregeling Wuvo
Onder product als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, wordt verstaan:
1. Een eerste aanvraag
Er is sprake van een eerste aanvraag indien:
-
a. de aanvrager niet eerder aanspraken op de betreffende wet heeft doen gelden;
-
b. de aanvrager niet eerder voor de betreffende wet is erkend;
-
c. de aanvraag aanspraken betreft als nagelaten betrekking van een overledene die geen
aanspraken op de betreffende wet heeft doen gelden.
2. Een vervolgaanvraag
Er is sprake van een vervolgaanvraag indien:
-
a. de aanvrager eerder aanspraken op de betreffende wet heeft doen gelden;
-
b. de aanvrager eerder voor de betreffende wet is erkend;
-
c. de aanvraag aanspraken betreft als nagelaten betrekking van een overledene die aanspraken
op de betreffende wet heeft doen gelden.
3. Een nieuwe vaststelling
De werkzaamheden noodzakelijk voor en leidend tot een besluit op een aanvraag op grond
van de artikelen 42d, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (Wbp),
35i, eerste lid, van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers (Wbpzo),
49c, eerste lid, ven de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet (WIV), 59a, eerste
lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 (Wuv) en 60, eerste
lid, van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (Wubo).
4. Een bezwaarschrift
De werkzaamheden noodzakelijk voor en leidend tot een beslissing op een bezwaarschrift
tegen een beslissing van de Pensioen- en Uitkeringsraad dan wel de Sociale verzekeringsbank
op grond van de Wbp, de Wbpzo, de WIV, de Wuv en de Wubo.
5. Een beroepschrift
De werkzaamheden verbonden aan de behandeling van en leidend tot een beslissing van
de Centrale Raad van Beroep op een beroepschrift, bestaande uit het samenstellen en
verzenden van de inventaris en de processtukken, het opstellen van de contra-memorie
en de pleitnotitie en het vertegenwoordigen van de Pensioen- en Uitkeringsraad dan
wel de Sociale verzekeringsbank bij de Centrale Raad van Beroep.
6. Een gegrond verklaard beroepschrift
De werkzaamheden volgend op een door de Centrale Raad van Beroep gegrond verklaard
beroepschrift, noodzakelijk voor en leidend tot een herbeoordeling van een beslissing
op een bezwaarschrift.
7. Het beheer
De verwerking van gegevens die aanleiding zijn tot wijziging in het recht op en de
hoogte van een pensioen, uitkering, toeslag, vergoeding of tegemoetkoming overeenkomstig
de geldende wet- en regelgeving, waarbij als eenheid geldt de pensioen- of uitkeringsgerechtigde.
Voor de telling van het aantal eenheden wordt het aantal pensioen- en uitkeringsgerechtigden
genomen bij aanvang van een begrotingsjaar.
8. De uitvoering van de Tijdelijke vergoedingsregeling psychotherapie na-oorlogse
generatie
De voor de Sociale verzekeringsbank aan de uitvoering van de Tijdelijke vergoedingsregeling
psychotherapie na-oorlogse generatie verbonden werkzaamheden.
ARTIKEL II
In afwijking van het bepaalde in artikel 8e, eerste lid, van de Bekostigingsregeling
Wuvo doet de minister de Sociale verzekeringsbank ten aanzien van de begroting, genoemd
in artikel 7, onder a, voor het jaar 2013 voor 1 april een vaststelling van de bijdragen,
bedoeld in de artikelen 8c en 9, toekomen.
ARTIKEL III
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
TOELICHTING
Op 1 januari 2011 is de wet van 15 april 2010, houdende regeling van de uitvoering
van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen door de Pensioen- en Uitkeringsraad
en de Sociale verzekeringsbank (Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen:
Wuvo) in werking getreden. In deze wet is geregeld dat de uitvoering van de Wet buitengewoon
pensioen 1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de
Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers
1940–1945 en de Wet uitkeringen burger- oorlogsslachtoffers 1940–1945 (verder te noemen
wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen) door zowel de Pensioen- en Uitkeringsraad
(PUR) als de Sociale verzekeringsbank (SVB) plaatsvindt.
In artikel 9, tweede lid, van de Wuvo is bepaald dat de kosten gemoeid met de uitvoering
van deze wet ten laste komen van ’s Rijks kas overeenkomstig bij ministeriële regeling
te stellen regels. Met de regeling van 22 juni 2011, DMO-OHW-U-3065710, is hierin
voorzien (Bekostigingsregeling Wuvo). In deze regeling is vastgelegd dat de SVB voor
de reguliere kosten verbonden aan de uitvoering van zijn taken jaarlijks een door
de minister vastgesteld bedrag ontvangt.
In de memorie van toelichting van de Wuvo is in de artikelsgewijze toelichting op
artikel 9 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 310, nr. 3, blz. 12) aangegeven dat voor de kosten van de uitvoering door de SVB, in overleg
met deze organisatie aan de hand van kengetallen een budgetteringsmodel zal worden
ontwikkeld.
Met de onderhavige regeling wordt de regeling van 22 juni 2011 zodanig gewijzigd dat
vanaf 1 januari 2013 de vergoeding van reguliere uitvoeringskosten van de SVB volgens
een prijs per product financiering plaatsvindt.
Per 1 januari 2013 worden de reguliere kosten van de SVB in verband met de uitvoering
van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen, zoals bedoeld in artikel
8, onder a, door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) bekostigd
via een prijs-per-product-systematiek. Deze in Artikel I, onderdeel D, van de onderhavige
regeling uitgewerkte wijze van bekostigen komt in de plaats van de voor de jaren 2011
en 2012 gehanteerde methodiek waarbij de SVB voor deze kosten de beschikking kreeg
over een vast budget. Een en ander betekent dat de SVB vanaf 2013 een vergoeding ontvangt
die vrijwel geheel is gebaseerd op het (werkelijk) aantal geleverde producten, zoals
gedefinieerd in de bijlage bij deze regeling, vermenigvuldigd met de daarvoor geldende
tarieven.
In de periode vóór 2011, toen de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en
oorlogsgetroffenen nog volledig was belegd bij de PUR, werd voor deze activiteiten
ook al gewerkt met een vorm van outputfinanciering. De ervaringen daarmee zijn dermate
positief dat na overleg met de SVB is besloten om – na de ‘inwerkjaren’ 2011 en 2012
– bij de uitvoering door de SVB op dezelfde voet door te gaan.
De voordelen van outputfinanciering liggen met name op het vlak van een grotere transparantie
en doelmatigheid, alsmede van een vermindering van de ‘bestuurlijke drukte’ tussen
het zelfstandig bestuursorgaan en het ministerie. Het beschikbare budget volgt ‘automatisch’
de feitelijke werklast en de genormeerde kosten. Binnen de eenmaal vastgestelde financiële
kaders, heeft de SVB een grote mate van vrijheid om de bedrijfsvoering voortdurend
optimaal te organiseren. De voordelen van de outputfinanciering komen bij uitstek
tot uitdrukking in de huidige door de demografie veroorzaakte krimpfase van de uitvoering
van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen. Ook van de mogelijkheid
om met gerealiseerde exploitatieoverschotten een egalisatiereserve te vullen – tot
maximaal 10% van de bijdragen bedoeld in artikel 8e, tweede en derde lid, (artikel
11) – gaat een doelmatigheidsprikkel uit.
Voorwaarde voor een goede werking van een dergelijke bekostigingsmethodiek is vanzelfsprekend
dat het onderliggende model gestoeld is op realistische (maar ‘uitdagende’) parameters,
zoals behandeltijden en normkosten. De parameters van het vanaf 2013 te hanteren model zijn na een
grondige analyse van de werkprocessen bij de SVB en in goed overleg tussen SVB en
VWS vastgesteld. Het besluit voorziet in een driejaarlijkse herijking van het model
(artikel 8a, derde lid), waardoor onder meer de structurele ontwikkelingen in de productiviteit
(organisatieveranderingen, automatisering) kunnen worden geaccommodeerd.
De bekostiging heeft als uitgangspunt dat de uitvoeringskosten bij de SVB (kosten
van de Afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen in Leiden, vermeerderd met
een opslag voor de kosten van het hoofdkantoor van de SVB te Amstelveen) stijgen of
dalen, rechtevenredig met de feitelijke werklast. Dit is met name voor een aantal
‘indirecte’ kosten, waaronder de overhead, een nogal grove veronderstelling. Dit zo
zijnde noopt het model de SVB derhalve nadrukkelijk tot een proactieve (personeels-)
planning.
Op één onderdeel van de reguliere uitvoeringskosten, namelijk de kosten van het beheer
van de geautomatiseerde systemen, is besloten om deze te vergoeden als een vast bedrag
over de looptijd van het contract met de externe leverancier, in plaats van deze kosten
op te nemen in de tarieven.
Artikel 8, onder b, laat zien dat de totale uitvoeringskosten van de wetten voor verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen naast de ‘reguliere’ kosten ook nog bestaan uit andere kosten.
Teneinde artikel 8, onder b, in overeenstemming te brengen met de begrotingsindeling
zoals die vanaf 1 januari 2013 geldt, is in Artikel I, onderdeel C, dit artikelonderdeel
gewijzigd.
In (sub)onderdeel 3 zijn, naast de al in het oorspronkelijke besluit van 22 juni 2011
genoemde kosten verbonden aan keuringen door medisch specialisten en het opvragen
van medische informatie drie extra nader te onderscheiden kostencomponenten expliciet
genoemd. Het betreft de kosten die verbonden zijn aan door derden verrichtte incidentele
werkzaamheden. Bij deze component moet gedacht worden aan vertaalkosten en kosten
verbonden aan taxaties door externe deskundigen. Ook de kosten verbonden aan de buitenlandse
posten zijn genoemd. Dit zijn de kosten die door het ministerie van Buitenlandse Zaken
bij de SVB in rekening worden gebracht voor dienstverlening in het buitenland. Het
gaat hier dan om de dienstverlening die aangewezen Nederlandse vertegenwoordigingen
in het buitenland namens de SVB verrichten ten behoeve van pensioen- en uitkeringsgerechtigden
in landen waar een concentratie van gerechtigden voorkomt, zoals Israël en de Verenigde
Staten van Amerika. Tenslotte wordt ook de component proceskosten expliciet genoemd.
Hierbij gaat het om de kosten die verbonden zijn aan de vergoeding van kosten, schade
of rente die aan een bestuursorgaan op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan
worden opgelegd.
Aan artikel 8, onder b, zijn voorts drie nieuwe onderdelen (5 tot en met 7) toegevoegd
waarin de navolgende kosten zijn vermeld:
-
– kosten verbonden aan het extern beheer van de informatie en communicatie technologie;
-
– kosten verbonden aan de afbouw van de Afdeling Verzetsdeelnemers en Oorlogsgetroffenen;
-
– kosten verbonden van de ondersteuning van de PUR (hierbij dient onder meer te worden
gedacht aan de secretariële ondersteuning van de PUR bij vergaderingen waarbij beslissingen
op eerste aanvragen ingevolge een van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
worden genomen).
De in artikel 8, onder b, onderdelen 3, 5 en 6 genoemde kosten worden vergoed op basis
van de werkelijk door de SVB betaalde bedragen. De in onderdeel 7 genoemde kosten
worden vergoed door middel van een jaarlijks door de minister vast te stellen bedrag.
In Artikel I, onderdeel F, is met het invoegen van een nieuw artikel 9a een hardheidsclausule
in de regeling opgenomen. Het is denkbaar dat in een bijzonder geval toepassing van
de in dit artikel genoemde bepalingen leidt tot een bijdrage die te laag is in verhouding
tot de te maken kosten. Indien een bijdrage te laag is in verhouding tot de te maken
kosten in een zodanige mate dat het niet redelijk is die kosten voor rekening van
de SVB te laten (hiervan is in ieder geval sprake indien de SVB bij de uitvoering
van de Wuvo in enig jaar een exploitatietekort kent dat uitstijgt boven de tot dat
moment opgebouwde egalisatiereserve) dient er een mogelijkheid te zijn van deze bepalingen
af te wijken. Artikel 9a voorziet in die mogelijkheid.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in de Bekostigingsregeling Wuvo een tweetal
andere wijzigingen aan te brengen.
In de regeling van 22 juli 2011 is in artikel 5, eerste en tweede lid, bepaald dat
voor de bezoldiging van respectievelijk de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter
van de PUR wordt uitgegaan van een gemiddelde arbeidsduur van 20 uur en 12 uur in
de week. Tussen de PUR en het ministerie is afgesproken dat twee jaar na de inwerkingtreding
van de regeling de benodigde tijdsinzet van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter
door de PUR zou worden geëvalueerd. Deze evaluatie heeft inmiddels plaatsgevonden.
Aan de hand van een inventarisatie van de werkzaamheden van de voorzitter en plaatsvervangend
voorzitter in het eerste kwartaal van 2012 en de ontwikkelingen binnen de PUR heeft
de PUR aangegeven dat voor de bezoldiging van de voorzitter en de plaatsvervangend
voorzitter een tijdsbesteding van respectievelijk 18 uur en 9 uur per week reëel is.
In Artikel I, onderdeel B, van de onderhavige regeling zijn het eerste en het tweede
lid van artikel 5 dienovereenkomstig aangepast.
Met de PUR is voorts overeengekomen dat de voorzitter en plaatsvervangend voorzitter
van deze Raad tevens recht hebben op een vakantietoelage en een eindejaarsuitkering.
In Artikel I, onderdeel B, is aan artikel 5 een derde lid toegevoegd waarin dit is
geregeld. Evenals de bezoldiging sluiten deze onderdelen van de rechtspositie van
de betrokkenen aan bij wat geregeld is voor functionarissen binnen het Rijk.
In overeenstemming met Aanwijzing 108 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)
is aan het slot van het opschrift van de regeling tussen haakjes een citeertitel vermeld.
Ten onrechte is in de regeling zelf geen bepaling opgenomen tot vaststelling van een
citeertitel (Aanwijzing 185 Ar). Met het in Artikel I, onderdeel H, toevoegen van
artikel 14 is in deze omissie voorzien.
Uitgaande van de door de minister met de SVB gemaakte afspraak dat de reguliere kosten
vanaf 2013 volgens een prijs per productsysteem worden gefinancierd is Artikel II
als overgangsbepaling opgenomen.
In het nieuw ingevoegde artikel 8e, eerste lid, is bepaald dat de minister na de indiening
van de begroting, genoemd in artikel 7, onder a, over de goedkeuring van deze begroting
beslist en de SVB voor 1 december een vaststelling van de bijdragen bedoeld in de
artikelen 8c en 9 doet toekomen.
In het ongewijzigde artikel 7, aanhef, is bepaald dat de SVB de begroting voor het
daaropvolgende jaar voor 1 oktober bij de minister indient. Gelet op de inwerkingtredingsdatum
van de onderhavige regeling van 1 januari 2013 zou dit betekenen dat de prijs per
productfinanciering eerst vanaf de begroting voor het jaar 2014 zou kunnen plaatsvinden.
De SVB is bij het opstellen van de begroting voor het jaar 2013 echter al uitgegaan
van de financieringssystematiek voor de reguliere kosten zoals deze met de onderhavige
regeling is ingevoerd. Om de minister vanaf 1 januari 2013 de juiste formele basis
te verschaffen deze begroting te kunnen beoordelen, goed te keuren en de SVB een vaststelling
van de bijdragen bedoeld in de artikelen 8c en 9 te doen toekomen is in Artikel II
ten aanzien van de bijdragevaststelling expliciet en alleen voor de begroting over
het jaar 2013 bepaald dat de minster deze voor 1 april (2013) aan de SVB doet toekomen.
Ten aanzien van de inwerkingtreding van de onderhavige regeling met terugwerkende
kracht tot en met 1 januari 2013 (Artikel III) valt op te merken dat dit voor de SVB
geen problemen oplevert. Zoals hiervoor al is aangegeven is de begroting voor het
jaar 2013 al volgens de nieuwe bekostigingssystematiek opgesteld en zijn de systemen
van de SVB daarop aangepast.
Per 1 januari 2010 is de systematiek van de Vaste Verandermomenten (VVM) uitgebreid
naar ministeriële regelingen (brief van de Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van
Economische zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 december
2009, Kamerstukken II 2009–2010, 29 515, nr. 309). Uitgangspunt van VVM is dat er een invoeringstermijn van ten minste twee maanden
vereist is tussen de publicatie van de regeling en inwerkingtreding daarvan. Voor
de onderhavige regeling is daarvan afgezien.
De kosten van de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank van de wetten voor verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen worden per kalenderjaar vergoed. Met de Sociale verzekeringsbank
is afgesproken dat deze kosten vanaf 1 januari 2013 worden vergoed volgens een in
overleg met deze organisatie ontwikkeld budgetteringsmodel. Dit door de Sociale verzekeringsbank
opgestelde model is eerst medio augustus 2012 gereed gekomen en voorts met het ministerie
afgestemd. Hierdoor is het niet mogelijk een termijn van ten minste twee maanden in
acht te nemen tussen de publicatiedatum en de inwerkingtredingsdatum van 1 januari
2013. Gelet op het feit dat de bekostiging van de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen door de Sociale verzekeringsbank per kalenderjaar plaatsvindt,
leidt een verschuiving van de inwerkingtredingsdatum tot aanzienlijke financieel administratieve
problemen.
De onderhavige regeling is afgestemd met de SVB en het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn.