TOELICHTING
Op 1 januari 2011 is de wet van 15 april 2010, houdende regeling van de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en
oorlogsgetroffenen door de Pensioen- en Uitkeringsraad en de Sociale verzekeringsbank (Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers
en oorlogsgetroffenen: Wuvo) in werking getreden. In deze wet is geregeld dat de uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen
1940–1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet
uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945 (verder te noemen
de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen) door zowel de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) als de Sociale verzekeringsbank
(SVB) plaatsvindt.
In deze regeling wordt invulling gegeven aan artikel 9, tweede lid, van de Wuvo, en de artikelen 14, tweede lid en 26 van
de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen (Kaderwet).
In artikel 9, tweede lid, van de Wuvo, is bepaald dat de kosten, gemoeid met de uitvoering van deze wet, ten laste komen van
’s Rijks kas, overeenkomstig bij ministeriële regeling te stellen regels. De bepalingen van de Kaderwet betreffende het jaarverslag
(artikel 18) en de verantwoording daarin over de kwaliteit van de dienstverlening (artikel 19), het inlichtingenrecht (artikel
20), de (ontwerp)begroting (artikelen 26 tot en met 30), de egalisatiereserve (artikel 33) en de jaarrekening (artikelen 34
en 35) gelden voor zowel de SVB als de PUR (op basis van de artikelen 2, eerste lid, respectievelijk 3, vierde lid, van de
Wuvo). Hierdoor is het overbodig dergelijke bepalingen in deze regeling op te nemen.
In de artikelen 3 en 8 van deze regeling worden de verschillende in de begroting van de PUR, respectievelijk de SVB te onderscheiden
onderdelen genoemd. In de begroting van de PUR worden de onderdelen bestuurskosten en afbouwkosten opgenomen. De onder de
post bestuurskosten genoemde ‘overige bestuurskosten’ heeft onder meer betrekking op de reis- en representatiekosten van de
leden van de PUR. De afbouwkosten betreffen de kosten die voortvloeien uit reeds bestaande wachtgeldverplichtingen (ontstaan
als gevolg van de inkrimping van de personeelsformatie van de PUR vooruitlopend op de overdracht van taken aan de SVB) en
verplichtingen van de PUR ten aanzien van het personeel dat op 1 januari 2011 niet is overgegaan naar de SVB en voor wie de
PUR nog werkgever is. Door de afslanking van de PUR en de overdracht van taken aan de SVB per 1 januari 2011 zijn er medewerkers
boventallig geworden. Op deze boventallige medewerkers is het Sociaal flankerend beleid van de sector Rijk 2008–2012 van toepassing.
Hierdoor zal de PUR de komende jaren kosten verbonden aan mobiliteitsbevordering en kosten verbonden aan salarisdoorbetaling
gedurende de herplaatsingsperiode moeten maken.
In de memorie van toelichting van de Wuvo is in de artikelsgewijze toelichting op artikel 9 (Kamerstukken II 2009–2010, 32 310, nr. 3, blz. 12) aangegeven dat voor de kosten van de uitvoering door de SVB in overleg met deze organisatie aan de hand van kengetallen
een budgetteringsmodel zal worden ontwikkeld. In afwachting van dit model is in deze regeling in artikel 9, eerste lid, bepaald
dat de SVB voor de reguliere kosten verbonden aan de uitvoering van zijn taken een door de minister vastgesteld bedrag ontvangt.
De SVB ontvangt, naast een vergoeding voor de reguliere uitvoeringskosten, een vergoeding voor een aantal categorieën uitgaven
die niet tot de reguliere uitvoeringskosten worden gerekend. Ten eerste betreft dit de kosten verbonden aan de vergoeding
voor het opstellen van sociale rapportages en verzetsrapportages door de Stichting 1940–1945, de Stichting Pelita en de Stichting
Joods Maatschappelijk Werk, de zogenoemde begeleidende instellingen (artikel 8, onderdeel b, onder 1). In 2010 heeft mijn
ministerie voor de komende jaren afspraken met de begeleidende instellingen gemaakt over de hoogte van de vergoeding van de
kosten verbonden aan het uitvoeren van deze in de onderscheiden wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen geregelde
taak. Vóór 1 januari 2011 zorgde de PUR op basis van het Bekostigingsbesluit Pensioen- en Uitkeringsraad 1996 voor de betaling
van deze kosten aan de begeleidende instellingen. In de onderhavige regeling wordt op dezelfde wijze (via in de begroting
op te nemen posten) geregeld dat de SVB dit voortaan doet. Dit sluit aan bij de verantwoordelijkheid van de SVB voor de integrale
uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen, inclusief de voortgangscontrole op en kwaliteitsbeoordeling
van de rapportages die door de begeleidende instellingen worden opgesteld. Naast de in artikel 8, onderdeel b, onder 2 en
3 genoemde kostenposten die geen nadere uitleg behoeven, wordt in onderdeel b, onder 4, de post ‘kosten projecten’ genoemd.
Het gaat hier om kostenposten met een incidenteel karakter. Mijn ministerie en de SVB zullen per project financiële afspraken
maken. Vooralsnog gaat het alleen nog om de post wachtgelden SVB. Naar verwachting zullen na verloop van tijd de aan de Tweede
Wereldoorlog gerelateerde werkzaamheden van de SVB afnemen, waardoor de personeelsformatie te ruim zal worden. Voor zover
de hierdoor noodzakelijke inkrimping van de formatie niet kan worden opgevangen door natuurlijk verloop of herplaatsing binnen
de SVB, en ontslag aantoonbaar onvermijdelijk is, zal VWS jaarlijks de werkelijk betaalde wachtgelden voor deze medewerkers
vergoeden.
In artikel 24, derde tot met vijfde lid, van de Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad (Wet PUR, ingetrokken in de Wuvo) was
een aantal bepalingen opgenomen betreffende de accountantscontrole van de jaarrekening van de PUR. Omdat er geen met deze
bepalingen overeenkomende bepalingen in de Kaderwet staan en ik eraan hecht dat deze bepalingen ook in de nieuwe situatie
gelden, is de inhoud daarvan (voor zover aan de orde) in de artikelen 6 (voor de PUR) en 10 (voor de SVB) opgenomen. De in
artikel 24, vierde lid, van de Wet PUR, neergelegde bevoegdheid om regels te stellen omtrent de controle door de accountant,
heeft geleid tot een controleprotocol. In de artikelen 6 en 10, eerste lid, van de onderhavige regeling is ten aanzien van
de PUR en de SVB bepaald dat de accountantscontrole van de betreffende jaarrekeningen moet geschieden overeenkomstig een door
de Minister opgesteld protocol. Het protocol dat tot 1 januari 2011 op de PUR van toepassing was wordt hiertoe aan de nieuwe
situatie (uitvoering door de SVB en rekeninghoudende met de kostenposten van de PUR) aangepast.
Artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet stelt dat de minister de bezoldiging of de schadeloosstelling van de leden van een
zelfstandig bestuursorgaan vaststelt. Op basis van artikel 14, derde lid, van de Kaderwet kan ook een regeling voor de vergoeding
van bijzondere kosten in verband met de functie als lid van een zelfstandig bestuursorgaan worden vastgesteld. Hieraan is
in artikel 5 van deze regeling invulling gegeven. Hetgeen in artikel 5 is geregeld, is de uitwerking van een voorstel van
de PUR. Daar waar mogelijk is de PUR uitgegaan van de tijdsbelasting verbonden aan de werkzaamheden van het tot 1 januari
2011 functionerende college van raadskamers. Voor een aantal werkzaamheden heeft de PUR echter een globale inschatting moeten
maken. De PUR heeft aangegeven voornemens te zijn in september 2011 de verschillende aannames, die aan de hoogte van de bezoldiging
en schadeloosstelling ten grondslag liggen, te evalueren. Indien nodig zal artikel 5 op basis van de uitkomst van deze evaluatie
worden gewijzigd. De PUR heeft voorgesteld om, gezien de omvang van de werkzaamheden, voor de voorzitter en de plaatsvervangend
voorzitter, net als voor de bestuursleden van de PUR vóór 1 januari 2011, te kiezen voor een bezoldiging. De bezoldiging is
wel lager dan van die bestuursleden gezien de gewijzigde zwaarte van de verantwoordelijkheden. Voor de overige leden heeft
de PUR een schadeloosstelling voorgesteld die zoveel mogelijk aansluit bij het vergoedingsmodel dat werd gehanteerd voor de
schadeloosstelling van de leden van het college van raadskamers. Het voorstel van de PUR om de leden van de PUR verschillend
te belonen is overgenomen. Artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet staat hieraan niet in de weg omdat niet is bepaald dat
alle leden van een zelfstandig bestuursorgaan dezelfde vorm van vergoeding dienen te krijgen. In memorie van toelichting op
de Kaderwet (Kamerstukken II 2000–2001, 27 426 nr. 3, blz. 24) wordt betreffende de keuze tussen een bezoldiging en een schadeloosstelling gesteld dat de omvang van de werkzaamheden
leidend is. Een bezoldiging ligt voor de hand indien er sprake is van werkzaamheden die substantieel van omvang zijn of een
frequent karakter hebben, bijvoorbeeld indien de werkzaamheden met grote regelmaat een of meer dagdelen in beslag nemen zodat
er kan worden gesproken van een tijdsbeslag dat overeenkomt met een volwaardige (deeltijd)betrekking. Een schadeloosstelling
heeft in beginsel de functie van vacatiegeld (vergoeding) per dienstverrichting, vergadering of andere incidentele prestatie.
Het voorstel van de PUR sluit hier goed bij aan.
Artikel 26 van de Kaderwet impliceert dat de minister een datum moet vaststellen voor welke het zelfstandige bestuursorgaan
hem een begroting voor het daarop volgende jaar moet zenden. In deze regeling is dat voor de PUR in artikel 2 en voor de SVB
in artikel 7 bepaald.
Bij het voorbereiden van de voorstellen die uiteindelijk tot de Wuvo hebben geleid zijn er vanuit mijn ministerie veel gesprekken
gevoerd met belangenorganisaties voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen en met de toenmalige cliëntenraad van de PUR.
Tijdens deze gesprekken is gebleken dat men zich vooral zorgen maakte over de kwaliteit van de zorg en de cliëntgerichtheid
wanneer de uitvoering van de wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen door de SVB zou plaatsvinden. Om deze verontrusting
weg te nemen heeft het proces van overgang van taken van de PUR naar de SVB in nauwe samenspraak met de belangenorganisaties
en de PUR-cliëntenraad plaatsgevonden. Daartoe is een Klankbordgroep geformeerd, met vertegenwoordigers vanuit de cliëntenraad
van de PUR, belangengroepen en organisaties van verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen uit binnen- en buitenland. Hiermee
werd verzekerd dat de doelgroepen zeer nauw betrokken waren bij de uitwerking van het overgangsproces. Tijdens de vele overleggen
met de Klankbordgroep is van die zijde aangegeven dat er groot belang werd gehecht aan een vorm van kwaliteitsborging. Aan
deze wens van de Klankbordgroep is op twee manieren invulling gegeven.
Zo is in artikel 2, eerste lid, van de Wuvo artikel 19 van de Kaderwet, waarin de zorgplicht voor de kwaliteit van de dienstverlening
van een zelfstandig bestuursorgaan is vastgelegd, op de SVB van toepassing verklaard. De SVB is verplicht zich over de invulling
van deze zorgplicht in het jaarverslag te verantwoorden.
Aan de Klankbordgroep is toegezegd dat in de op grond van de Wuvo op te stellen ministeriële regeling een aantal kwaliteitsindicatoren
zou worden opgenomen op basis waarvan de SVB periodiek informatie aan VWS dient aan te leveren. Deze indicatoren zijn in artikel
12 opgenomen. In dit artikel wordt in onderdeel a, onder 1, aangegeven dat het aantal aanvragen moet worden verbijzonderd
naar categorie. Dit betekent dat moet worden aangegeven of de beslissing op de aanvraag is genomen door de PUR of door de
SVB. Vervolgens moet worden aangegeven om wat voor soort aanvraag het gaat, bijvoorbeeld een aanvraag van een weduwe, een
herzieningsaanvraag, een aanvraag om een vergoeding of om een tegemoetkoming.
Voor de informatie die de SVB op basis van de Kaderwet in het jaarverslag moet geven, staat vast in welke vorm en met welke
frequentie de SVB deze informatie moet aanleveren. Betreffende het aanleveren van de overige informatie zal nog nader overleg
met de SVB plaatsvinden. Daaromzijn in de onderhavige regeling geen vaste termijnen en geen voorschriften betreffende de vorm
waarin de informatie moet worden aangeleverdopgenomen. In dit kader wil ik erop wijzendat de SVB al sinds jaar en dag de kwaliteit
van haar werkprocessen en dienstverlening hoog in het vaandel heeft staan. Er is een intern kwaliteitsmodel ontwikkeld waarmee
de kwaliteit van deze processen aan de hand van een aantal indicatoren wordt gemeten, waarbij de cliënten van de SVB leidend
zijn. Per tertaal wordt een externe verantwoordingsrapportage opgesteld, waarin op het gebied van de kwaliteit onder meer
wordt gerapporteerd over tijdigheid, klachtafhandeling, rechtmatigheid en de resultaten van het klanttevredenheidsonderzoek.
De komende tijd zal blijken of voor de specifiek aan mijn ministerie te leveren informatie bij de vorengenoemde periodiciteit
kan worden aangesloten.
Per 1 januari 2010 is de systematiek van Vaste Verandermomenten (VVM) uitgebreid naar ministeriële regelingen (brief van de
Minister van Justitie en de Staatssecretarissen van Economische Zaken, Financiën en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
van 11 december 2009, Kamerstukken II 2009–2010, 29 515, nr. 309). Uitgangspunt van VVM is dat er een invoeringstermijn van twee maanden vereist is tussen de publicatie van de regeling en
de inwerkingtreding ervan. Voor de onderhavige regeling is hiervan afgezien. De wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen
worden met het inwerkingtreden van de Wuvo vanaf 1 januari 2011 uitgevoerd door de PUR en de SVB. De kosten, gemoeid met de
door deze organisaties te verrichten werkzaamheden, dienen vanaf deze datum vergoed te worden. De PUR en de SVB ontvangen
daartoe, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de onderhavige regeling, vanaf 1 januari 2011 voorschotten. Om deze situatie
zo kort als maar mogelijk is te laten duren, is het niet wenselijk de in het kader van VVM gehanteerde invoeringstermijn van
twee maanden te hanteren.
Teneinde de aan de PUR en de SVB tot aan de inwerkingtreding van de regeling verrichte betalingen te sauveren, is in artikel
13 geregeld dat de regeling in werking treedt met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2011.
De onderhavige regeling is afgestemd met de PUR, de SVB en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.L.L.E. Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.