BIJLAGE 3. DE BESCHRIJVING VAN DE WIJZE WAAROP DE IN DE BIJLAGEN 1 EN 2 BEDOELDE ONDERDELEN
WORDEN TOEGEPAST
Bijlage bij artikel 2, onderdeel c
1. Inleiding
In deze bijlage wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop de systeembeschrijving
BRP moet worden toegepast. Die beschrijving is noodzakelijk omdat er nog geen Logisch
Ontwerp BRP beschikbaar is dat specifiek is toegesneden op de uitvoering van de Wet
BRP. De nieuwe regelgeving wordt daarom voorlopig uitgevoerd op basis van een systeembeschrijving
waarin onderdelen zijn aangewezen van het bestaande Logisch Ontwerp GBA (LO GBA) en
van het nieuwe Logisch Ontwerp RNI (LO RNI). Het LO RNI is weliswaar nieuw, maar sluit
wat betreft opzet en inhoud zeer nauw aan bij het LO GBA. In veel gevallen wordt in
het LO RNI volstaan met een verwijzing naar het LO GBA.
In het LO GBA zijn voorzieningen opgenomen die op grond van de Wet BRP deels als gemeentelijke
voorziening en deels als centrale voorzieningen moeten worden aangemerkt. De bestaande
gemeentelijke GBA systemen zijn onder de Wet BRP aan te merken als de oude gemeentelijke
voorziening, waarmee door de gemeenten uitvoering wordt gegeven aan de wet. Het LO
GBA bevat tevens een beschrijving van de voorziening GBA Verstrekkingen (GBA-V), die
in technisch opzicht op de bestaande gemeentelijke systemen aansluit. De GBA-V moet
onder de Wet BRP worden aangemerkt als centrale voorziening, waarvoor de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is. Voorts is in het
LO GBA de terugmeldvoorziening beschreven, die onder de Wet BRP eveneens als een centrale
voorziening moet worden aangemerkt die functioneert onder de verantwoordelijkheid
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Het LO RNI beschrijft de technische voorziening die nodig is voor de registratie van
niet-ingezetenen. Het gaat hier om een centrale voorziening, waarvoor de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is. Daartoe behoren
ook de inschrijfvoorzieningen waar een niet-ingezetene zich kan inschrijven, die fysiek
zijn ondergebracht bij een aantal gemeenten. De RNI voorziening is in technisch opzicht
nog gebaseerd op de bestaande GBA voorzieningen, met gebruikmaking van dezelfde standaarden
voor gegevensopslag en gegevensuitwisseling.
Deze beschrijving geeft, in aanvulling op de aanwijzing van de onderdelen van de hiervoor
genoemde Logisch Ontwerpen, aan hoe deze verschillende onderdelen in onderlinge samenhang
en in het licht van de nieuwe regelgeving moeten worden toegepast. Daartoe wordt enerzijds
in een concordantietabel de in de aangewezen onderdelen gehanteerde terminologie en
inhoud van sommige begrippen, die nog naar de Wet GBA verwijzen, zoveel mogelijk vertaald
naar het nieuwe begrippenkader van de Wet BRP. Anderzijds wordt op hoofdlijnen beschreven
in hoeverre de in de systeembeschrijving BRP aangewezen onderdelen van toepassing
zijn als gevolg van de aanwijzing of de niet aanwijzing van andere onderdelen van
de Logisch Ontwerpen.
2. Concordantietabel van termen en begrippen onder de Wet GBA en de Wet BRP
In de onderstaande tabel worden termen en begrippen zoals die voorkomen in de aangewezen
onderdelen van het LO GBA en het LO RNI voor zover mogelijk vertaald naar het nieuwe
begrippenkader van de Wet BRP. Het is niet doenlijk om daarbij volledig te zijn, omdat
dit zou neerkomen op het geheel herschrijven van de desbetreffende onderdelen. Er
wordt daarom volstaan met een concordantietabel waarin de belangrijkste en meest voorkomende
termen en begrippen zijn opgenomen. Gezien het feit dat de Wet BRP voorshands met
de bestaande voorzieningen wordt uitgevoerd, waarbij in een aantal gevallen van de
nieuwe regelgeving wordt afgeweken, is het van belang de bestaande termen en begrippen
in hun technische context binnen de systeembeschrijving te blijven zien, ondanks het
feit dat zij onder de Wet BRP een nieuwe aanduiding of inhoud hebben gekregen of daarin
zelfs niet terugkeren.
LO GBA en LO RNI
|
Wet basisregistratie personen
|
Wet GBA
|
Wet BRP
|
(gemeentelijke) basisadministratie
|
basisregistratie personen
|
gemeentelijk gba-systeem
|
gemeentelijke voorziening
|
GBA-V, terugmeldvoorziening, RNI
|
centrale voorzieningen
|
gemeente van inschrijving, uitschrijving, vestiging of vertrek
|
bijhoudingsgemeente
|
eerste inschrijving
|
inschrijving
|
vervolginschrijving
|
–
|
opschorting van de persoonslijst
|
opneming van het gegeven over het niet-ingezetenschap op de persoonslijst
|
adreslijst
|
–
|
afnemer
|
overheidsorgaan waaraan of derde aan wie op systematische wijze gegevens worden verstrekt
of op grond van artikel 3.14 van de wet informatie beschikbaar wordt gesteld
|
bijzondere gegevens in verband met de uitvoering van de Kieswet of de Paspoortwet
|
algemene gegevens in verband met de uitvoering van de Kieswet of de Paspoortwet
|
verwijsgegevens
|
–
|
verblijfstitel
|
gegevens in verband met het verblijfsrecht van de vreemdeling
|
GBA-V (als niet-technische actor)
|
de minister (agentschap BPR)
|
gemeente of gemeentebestuur (indien in een onderdeel van het LO GBA waar in het LO
RNI naar wordt verwezen)
|
de minister
|
gemeentebestuur (uitsluitend in de context van het LO GBA)
|
college van burgemeester en wethouders
|
3. Beschrijving van de toepassing van de aangewezen onderdelen van het LO GBA
a. Gewijzigde betekenis van het Autorisatie- en Routeringssysteem (ARS)
In het LO GBA neemt het ARS een centrale plaats in. De betekenis daarvan is echter
veranderd sinds GBA-V de systematische gegevensverstrekking aan daartoe geautoriseerde
overheidsorganen en derden heeft overgenomen. Het ARS vervult echter nog steeds zijn
oorspronkelijke functie waar het gaat om de berichtuitwisseling tussen de gemeenten
en GBA-V, de gemeenten en het RNI-systeem, de gemeenten en het agentschap BPR (in
verband met de terugmeldvoorziening en de tabelberichten), de gemeenten en de IND
(de berichtuitwisseling in verband met de levering van verblijfstitels) en tussen
de gemeenten onderling. Zonder ARS is het niet mogelijk berichten te adresseren of
de herkomst daarvan te bepalen. Dit betekent dat die onderdelen van het LO GBA waarin
passages zijn opgenomen die betrekking hebben op de bovengenoemde rol van het ARS,
zijn aangewezen voor zover het die passages betreft.
b. Adresoriëntatie
Alle passages in de onderdelen die betrekking hebben op de adresgeoriënteerde verstrekking
van gegevens zijn niet meer van toepassing.
c. Landelijk Raadpleegbare Deelverzameling (LRD)
De LRD-voorziening, die bedoeld was als tijdelijke centrale voorziening in het GBA-stelsel,
is beëindigd. Er zijn functionaliteiten van de LRD overgenomen door de GBA-V. In verschillende
aangewezen onderdelen met betrekking tot de GBA-V wordt nog regelmatig verwezen naar
de LRD. Het betreft verwijzingen naar de niet meer bestaande LRD, GBA-V online LRD
service en GBA-V LRD-emulator. De daarop betrekking hebbende passages in de aangewezen
onderdelen zijn niet meer van toepassing.
d. GBA Verstrekkingen (GBA-V)
De in de systeembeschrijving aangewezen bijlage C van het LO GBA, die betrekking heeft
op de GBA-V, verwijst in sommige gevallen naar andere onderdelen van het LO GBA die
grotendeels hun betekenis hebben verloren. Die onderdelen zijn niettemin aangewezen
vanwege het feit dat zij passages bevatten die in functionele zin van belang zijn
voor de GBA-V. Die aanwijzing geldt dan uitsluitend die passages.
e. Alternatieve media
Het gebruik van alternatieve media door gemeenten is onder de werking van de Wet BRP
niet meer aan de orde. Dit houdt in dat alle passages in de onderdelen die betrekking
hebben op alternatieve media, voor zover die betrekking hebben op het gebruik daarvan
door gemeenten, niet meer van toepassing zijn.
f. Versturen van kennisgevingen aan afnemers bij infrastructurele wijzigingen
In alle passages in de onderdelen die betrekking hebben op het versturen van kennisgevingen
aan afnemers bij infrastructurele wijzigingen dient voor ‘gemeente’ of ‘gemeentebestuur’
te worden gelezen: de minister.
g. Afnemersindicaties
Alle passages in de onderdelen die betrekking hebben op afnemersindicaties zijn slechts
van toepassing voor zover het betreft de afnemersindicaties in de GBA-V.
h. Verzoeken van ingeschrevenen als bedoeld in de artikelen 3.22 en 3.23 van de Wet
BRP
De passages in de onderdelen die het voldoen aan deze verzoeken beperken tot de gegevens
die één jaar voorafgaand aan het verzoek zijn verstrekt, blijven buiten toepassing.
4. Beschrijving van de toepassing van de aangewezen onderdelen van het LO RNI
De in de systeembeschrijving aangewezen onderdelen van het LO RNI komen grotendeels
overeen met de aangewezen onderdelen van het LO GBA. Dit betekent dat wat hiervoor
in hoofdstuk 3 is beschreven omtrent de toepassing van de aangewezen onderdelen van
het LO GBA in beginsel ook geldt voor de beschrijving van de toepassing van de desbetreffende
aangewezen onderdelen van het LO RNI.
Wat betreft het ARS, dat in het LO RNI van toepassing is verklaard, houdt het voorgaande
in dat het ARS de hiervoor in hoofdstuk 3, onder a, beschreven rol in het LO GBA ook
vervult in het LO RNI bij de berichtuitwisseling tussen het RNI-systeem en de gemeenten,
het RNI-systeem en GBA-V, het RNI-systeem en het agentschap BPR (in verband met de
tabelberichten) en het RNI-systeem en de IND (de berichtuitwisseling in verband met
de levering van verblijfstitels).
TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De Regeling basisregistratie personen bevat de nadere uitwerking van een aantal bepalingen,
dat is opgenomen in de Wet basisregistratie personen (Wet BRP)1 en in het Besluit basisregistratie personen (Besluit BRP)2. Onder de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) bestonden
er verschillende ministeriële regelingen, waarvan de Regeling gemeentelijke basisadministratie
persoonsgegevens (Regeling GBA) en de achtereenvolgende besluiten tot vaststelling
van de systeembeschrijving GBA de belangrijkste waren. Er is nu voor gekozen om alle
ministeriële regelgeving betreffende de basisregistratie personen (BRP) onder te brengen
in één regeling, de Regeling basisregistratie personen (Regeling BRP).
De regeling is zodanig opgezet dat de meeste bepalingen die een nadere uitwerking
bevatten van de Wet BRP en het Besluit BRP, zijn opgenomen in het lichaam van de regeling
zelf. Daarbij is dezelfde volgorde aangehouden als in de Wet BRP en het Besluit BRP.
De onderwerpen die onder de werking van de Wet GBA in aparte ministeriële regelingen
of besluiten waren vastgesteld, zoals de systeembeschrijving en de regeling inzake
de bewaring van geschriften en andere bescheiden die in het kader van de bijhouding
en verstrekking zijn gebruikt, zijn nu ondergebracht in (bijlagen bij) deze regeling.
Wat betreft de inhoud van de regeling kan in de eerste plaats worden opgemerkt dat
een aantal artikelen is overgenomen uit de Regeling GBA. Dat is te verklaren uit het
feit dat deze bepalingen een nadere uitwerking vormen van artikelen in de Wet BRP
of het Besluit BRP die op hun beurt zijn ontleend aan bestaande artikelen in de Wet
GBA of het Besluit GBA. Hetzelfde geldt voor de opsomming van de gegevens in verband
met het verblijfsrecht van de vreemdeling en de administratieve gegevens, die als
bijlagen bij het Besluit GBA waren opgenomen. Zij zijn nu terug te vinden als bijlagen
bij deze regeling.
De regeling geeft uitwerking aan delegatiebepalingen in de Wet BRP en het Besluit
BRP. Voor een deel bevatten die delegatiebepalingen een opdracht tot het stellen van
nadere regels bij ministeriële regeling, zoals het vaststellen van een systeembeschrijving,
het vaststellen van een tarief voor afstemmingsberichten of het vaststellen van regels
omtrent heffingen in verband met de verstrekking van gegevens uit de oude registers.
Voor een ander deel is in de delegatiebepalingen het stellen van nadere regels bij
ministeriële regeling als mogelijkheid opgenomen. In een aantal gevallen is van deze
mogelijkheid gebruik gemaakt. Voorbeelden daarvan zijn de in de regeling opgenomen
bepalingen over maatregelen die een bewerker moet treffen die in opdracht van een
college van burgemeester en wethouders werkzaamheden verricht en de bepalingen betreffende
het periodieke overleg tussen de minister en representatieve vertegenwoordigingen
van de gemeenten, de aangewezen bestuursorganen en de overheidsorganen waaraan en
derden aan wie gegevens uit de BRP worden verstrekt.
Het ontwerp van deze regeling is voor commentaar voorgelegd aan de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB).
Voorts zijn verschillende uitvoeringsorganisaties benaderd om te reageren op het ontwerp
in verband met hun betrokkenheid bij de BRP. Hun inbreng heeft tot een aantal wijzigingen
geleid in de regeling en de toelichting.
2. De systeembeschrijving van de basisregistratie personen
Op grond van het Besluit BRP dient bij ministeriële regeling een systeembeschrijving
te worden vastgesteld. De systeembeschrijving vormt de beschrijving van de voorzieningen
waarmee de BRP wordt gevoerd. Door middel van de systeembeschrijving worden de gedetailleerde
regels gesteld die noodzakelijk zijn om de voorzieningen en daarmee het gehele stelsel
van de BRP te laten werken. In de praktijk betekent dit dat de systeembeschrijving
wordt gevormd door de aangewezen onderdelen van de technische beschrijving (Logisch
Ontwerp) van de voorzieningen die het betreft. Voor het voeren van de BRP wordt voorlopig
uitsluitend gebruik gemaakt van de bestaande GBA-voorzieningen en, voor zover het
gaat om de registratie van niet-ingezetenen, van een specifieke voorziening (het RNI-systeem),
die in technische zin op de GBA-voorzieningen aansluit.
Dit leidt ertoe dat de systeembeschrijving primair wordt gevormd door de daartoe aangewezen
onderdelen van het Logisch Ontwerp GBA en het Logisch Ontwerp RNI (bijlagen 1 en 2).
Aangezien deze onderdelen echter zowel qua terminologie als inhoudelijk verwijzen
naar de GBA en de GBA-regelgeving, is aan de systeembeschrijving nog een onderdeel
toegevoegd. Daarin is een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de aangewezen
onderdelen onder de werking van de Wet BRP worden toegepast (bijlage 3). Deze toepassing
zal in een aantal gevallen tot gevolg hebben dat wordt afgeweken van bepalingen in
de Wet BRP en in het Besluit BRP. Dergelijke afwijkingen zijn echter toegestaan op
grond van artikel 4.15 van de Wet BRP en artikel 52, tweede lid, van het Besluit BRP.
Voorts is ieder Logisch Ontwerp in zijn geheel in de regeling opgenomen (bijlagen
4 en 5), waardoor ook duidelijk is welke onderdelen niet zijn aangewezen in de systeembeschrijving.
De regeling geeft hiermee niet alleen volledige transparantie over de technische en
administratieve inrichting, werking en beveiliging van de BRP en over de berichtuitwisseling
in verband met de systematische gegevensverstrekking uit de BRP, maar ook over het
(tijdelijke) gebruik van de oude voorzieningen in dat kader en de daaruit voortvloeiende
afwijkingen van de Wet BRP en het Besluit BRP.
3. De kosten in verband met de uitvoering van de Wet BRP
In de opzet van de regeling van de kosten is (grotendeels) dezelfde systematiek gevolgd
als die onder werking van de Wet GBA bestond. Dit betekent dat in het Besluit BRP,
net als in het Besluit GBA, primair regels zijn gesteld die betrekking hebben op het
bepalen van de categorieën van kosten en de grondslagen van de bijdragen van de betrokkenen,
terwijl in de regeling regels worden gesteld over de vaststelling en de betaling van
de bijdragen. De in de regeling opgenomen bepalingen vertonen dan ook veel gelijkenis
met de artikelen die over de kosten waren opgenomen in de Regeling GBA. Meer specifiek
gaat het om de bepalingen over welke berichten als afstemmingsberichten worden aangemerkt
en welke tarieven voor dergelijke berichten aan overheidsorganen en derden in rekening
mogen worden gebracht, over het bedrag dat ten hoogste in rekening kan worden gebracht
voor de verzending van berichten met behulp van alternatieve media, over het bedrag
dat ten hoogste in rekening kan worden gebracht voor de schriftelijke verstrekking
van gegevens aan overheidsorganen en derden aan wie deze gegevens ook op systematische
wijze kunnen worden verstrekt en over de heffingen die in rekening worden gebracht
voor de verstrekking van gegevens uit de zogenoemde oude registers (het persoonskaartenarchief,
het schakelregister en het centraal archief van overledenen).
Ten opzichte van de Regeling GBA zijn de in de regeling opgenomen bepalingen voor
de berekening van de bijdragen in de kosten van verstrekkingen voor historische, statistische
of wetenschappelijke doeleinden, de kosten van verstrekkingen op basis van een zoekvraag
(‘ad-hoc-vraag’) en de kosten van het ter beschikking stellen van informatie die is
verkregen door bewerking van gegevens uit de BRP, nieuw. Dat heeft wat betreft de
kosten van het ter beschikking stellen van informatie te maken met het feit dat de
daarop betrekking hebbende bepaling in de Wet BRP nieuw is ten opzichte van de Wet
GBA. Wat betreft de kosten van verstrekkingen voor historische, statistische of wetenschappelijke
doeleinden en de ‘ad-hoc-vragen’ is nieuw dat op basis van het Besluit BRP er nu ruimte
is om ook de initiële kosten in rekening te brengen.
4. Het overleg met de betrokkenen bij de uitvoering van de BRP
Evenals destijds onder de Wet GBA is ook in de Wet BRP voorzien in een overleg van
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de betrokkenen bij de
uitvoering van de regelgeving met betrekking tot de BRP. In artikel 1.15 van de Wet
BRP is bepaald dat de minister periodiek overlegt met representatieve vertegenwoordigingen
van de gemeenten, van de aangewezen bestuursorganen als bedoeld in artikel 2.65 van
de Wet BRP en van de overheidsorganen waaraan en de derden aan wie op grond van artikel
3.2, 3.3 of 3.13 van de Wet BRP gegevens uit de BRP worden verstrekt. In verband met
de uitbreiding van dit overleg met een representatieve vertegenwoordiging van de aangewezen
bestuursorganen, is het aantal personen waaruit de representatieve vertegenwoordigingen
gezamenlijk kunnen bestaan verhoogd van ten hoogste tien naar ten hoogste twaalf personen.
Alle onderwerpen die bij of krachtens de Wet BRP worden geregeld, lenen zich voor
dit overleg. Van de mogelijkheid om met betrekking tot het overleg nadere regels te
stellen, is in deze regeling gebruik gemaakt. In de artikelsgewijze toelichting zal
nader op de inhoud van deze regels worden ingegaan.
5. Uitvoeringslasten, financiële gevolgen, regeldruk en privacy
De onderhavige regeling leidt niet tot uitvoeringslasten, financiële gevolgen of gevolgen
voor de regeldruk die niet al zijn voorzien en toegelicht in de memorie van toelichting
bij de Wet BRP en de nota van toelichting bij het Besluit BRP.
De uitvoeringslasten en budgettaire gevolgen voor het rijk en de medeoverheden van
de modernisering van de BRP en de uitbreiding van de BRP met niet-ingezetenen, worden
al meegenomen in de desbetreffende programma’s. Met de gemeenten die als inschrijfvoorziening
optreden namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het
inschrijven van niet-ingezetenen zijn aparte afspraken gemaakt over de uitvoeringslasten
en financiële gevolgen van die werkzaamheden. Over de verbetering van de kwaliteit
van de BRP en de verbetering van de dienstverlening in samenhang met de vermindering
van de administratieve lasten is bij de Wet BRP en het Besluit BRP al toegelicht dat
deze zowel voor het rijk als de medeoverheden per saldo budgettair neutraal zijn en
geen toename van de uitvoeringslasten opleveren. In dat verband is tevens opgemerkt
dat het evaluatie-instrument in gezamenlijk overleg met de gemeenten is ontwikkeld.
Wat betreft de regeldruk is bij het Besluit BRP opgemerkt dat de registratie van niet-ingezetenen
ertoe leidt dat de betrokken personen minder uren kwijt zijn aan het inschrijven en
aan het actualiseren en controleren van gegevens, terwijl de overheid eveneens minder
tijd kwijt is aan deze processen. Ook is in dat kader toegelicht dat de regelgeving
geen voorschriften bevat voor uitzendorganisaties of bedrijven die met niet-ingezetenen
werken en derhalve evenmin leidt tot kostenstijging of stijging van de administratieve
lasten van bedrijven. De onderhavige regeling brengt hierin geen verandering.
Op het terrein van de privacybescherming bevat de regeling, naast de bepalingen daarover
in de Wet BRP en het Besluit BRP, slechts enkele artikelen. Het betreft enerzijds
een nadere uitwerking van de maatregelen die een bewerker, die in opdracht van het
college van burgemeester en wethouders werkzaamheden verricht, onder andere dient
te nemen ter beveiliging van de gegevensbestanden en de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer. Anderzijds gaat het om regels betreffende het beheer van het centraal
archief van overledenen en het verstrekken van gegevens daaruit. De in de regeling
opgenomen bepalingen zijn vrijwel gelijkluidend aan de bepalingen die daaromtrent
in de Regeling GBA waren opgenomen.
Artikelsgewijs
Artikel 2
Zoals in paragraaf 2 van het algemeen deel is toegelicht, worden door middel van de
systeembeschrijving gedetailleerde regels gesteld over de voorzieningen waarmee de
BRP wordt gevoerd. Net als onder de Wet GBA, worden (onderdelen van) de documenten
waarin de technische en administratieve inrichting en werking van de BRP is beschreven,
algemeen verbindend verklaard door te bepalen dat zij deel uitmaken van de systeembeschrijving.
De documenten zijn aangegeven in artikel 2. Allereerst betreft het de Logisch Ontwerpen
GBA en RNI. In de bijlagen 1 en 2 bij dit artikel zijn ten aanzien van de genoemde
Logisch Ontwerpen de onderdelen aangegeven, die onderdeel van de systeembeschrijving
vormen. Daarbij worden hoofdstukken, paragrafen en bijlagen uitgezonderd, die slechts
als toelichting zijn bedoeld, of die voor de praktijk geen functie (meer) hebben.
Omdat voor de uitvoering van de Wet BRP voorlopig uitsluitend gebruik wordt gemaakt
van bestaande GBA-voorzieningen, aangevuld met een specifieke voorziening voor de
registratie van niet-ingezetenen (RNI), is in bijlage 3 een document opgenomen, waarin
is beschreven op welke wijze de aangewezen onderdelen van de Logisch Ontwerpen onder
de werking van de Wet BRP worden toegepast.
Artikel 3
Op grond van dit artikel zijn de volledige Logisch Ontwerpen, waarvan onderdelen krachtens
artikel 2 tot de systeembeschrijving behoren, opgenomen in de bijlagen 4 en5. Het
betreft de actuele versie van deze documenten. Zodra een Logisch Ontwerp door een
nieuwe versie wordt vervangen, zal de desbetreffende bijlage worden gewijzigd.
Artikel 4
In dit artikel en de daarbij behorende bijlage 6 zijn de regels opgenomen betreffende
de bewaring van geschriften en andere bescheiden, die zijn gebruikt in verband met
de verwerking van gegevens in de BRP. Daaronder kunnen onder meer ook kopieën worden
begrepen, die de bijhoudingsverantwoordelijke heeft gemaakt van (buitenlandse) brondocumenten
die hij heeft teruggegeven aan de betrokkene. De documenten en de bewaartermijnen
komen zo veel mogelijk overeen met hetgeen in de Regeling bewaring GBA-bescheiden
was bepaald.
Artikelen 6
In artikel 6 worden nadere regels gesteld met betrekking tot de maatregelen die een
bewerker moet treffen, die in opdracht van het college van burgemeester en wethouders
werkzaamheden verricht. In artikel 9, tweede lid, van het Besluit BRP is een niet-limitatieve
opsomming gegeven van maatregelen ter verzekering van de deugdelijke uitvoering van
zijn werkzaamheden, de beveiliging van de gegevensbestanden en de bescherming van
de persoonlijke levenssfeer. Artikel 6 bevat een – eveneens niet uitputtende – lijst
van elementen die de bedoelde maatregelen moeten bevatten.
Artikel 7
Dit artikel bevat nadere regels over de wijze waarop het overheidsorgaan waaraan of
de derde aan wie systematisch gegevens worden verstrekt, medewerking dient te verlenen
aan het in artikel 1.12 van de Wet BRP bedoelde onderzoek.
Artikelen 8 en 9
Ter uitvoering van artikel 15, tweede en zevende lid, van het Besluit BRP, bepalen
de artikelen 8 en 9 welke berichten als afstemmingsberichten worden aangemerkt en
wat het tarief is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij
overheidsorganen en derden per geregistreerde persoon in rekening brengt. De bepalingen
zijn inhoudelijk grotendeels gelijk aan de artikelen 36 en 37 van de Regeling GBA.
Het belangrijkste verschil is dat er geen afstemming meer plaatsvindt met de gemeenten,
maar met de centrale voorziening GBA-verstrekkingen waarvoor de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is. Daarom is nu ook gekozen voor een
vast bedrag voor afstemming met behulp van alternatieve media, in plaats van een bedrag
per bij de afstemming betrokken gemeente.
Artikel 10
Artikel 10 is vergelijkbaar met artikel 37a van de Regeling GBA. De formulering van
de twee artikelleden is enigszins aangepast om te verduidelijken dat het gaat om de
bijdragen die ten hoogste in rekening kunnen worden gebracht op grond van de artikelen
16 en 17 van het Besluit BRP. Voor zover het gaat om de verzending van berichten of
de verstrekking van gegevens door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
kunnen deze bedragen, gelet op de tekst van het tweede lid van de genoemde artikelen
van het Besluit BRP, in rekening worden gebracht naast de bijdrage die al wordt vastgesteld
op grond van de algemene systematiek voor het bepalen van bijdragen in de kosten in
verband met de uitvoering van de Wet BRP, zoals die is opgenomen in de artikelen 12,
tweede lid, 13 en 14 van het Besluit BRP. De aanvullende bijdrage die ten hoogste
in rekening kan worden gebracht voor verzending met behulp alternatieve media is ten
opzichte van artikel 37a van de Regeling GBA verhoogd naar een bedrag dat overeenstemt
met de uitvoeringskosten en vergelijkbaar is met het onder artikel 9 van de regeling
genoemde tarief. De aanvullende bijdrage die ten hoogste in rekening kan worden gebracht
voor schriftelijke verstrekking is met het prijsindexcijfer gecorrigeerd voor inflatie
en is in overeenstemming gebracht met de bijdrage die gemeenten voor vergelijkbare
handelingen in rekening brengen.
Artikel 11
In dit artikel is het uurtarief bepaald waarmee de kosten voor verstrekkingen op grond
van artikel 3.13 van de Wet BRP (verstrekkingen voor historische, statistische of
wetenschappelijke doeleinden), verstrekkingen op basis van een zoekvraag (‘ad-hoc-vraag’)
(zie artikel 37, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit BRP) en artikel 3.14 van
de Wet BRP (de terbeschikkingstelling van informatie die is verkregen door bewerking
van gegevens uit de BRP) kunnen worden berekend om bijdragen van een betrokkene in
rekening te kunnen brengen op grond van de artikelen 18 en 19 van het Besluit BRP.
De bijdrage die op grond van artikel 18 van het Besluit BRP in rekening kan worden
gebracht en op basis van artikel 19 van het Besluit BRP in rekening wordt gebracht,
is in die gevallen beperkt tot de zogenoemde initiële handelingen en, wanneer van
toepassing, tot de meerkosten van verstrekking met behulp van alternatieve media.
De overige kosten worden wat betreft de verstrekkingen op grond van artikel 18 van
het Besluit BRP in rekening gebracht op grond van de artikelen 12, tweede lid, 13
en 14 van het Besluit BRP. Voor de verstrekkingen op grond van artikel 19 van het
Besluit BRP komt de bijdrage op grond van artikel 11 in plaats van een bijdrage op
grond van de artikelen 12, tweede lid, 13 en 14 van het Besluit BRP.
Artikel 14
Ter uitvoering van de artikelen 23, tweede lid, en 32, tweede lid, van het Besluit
BRP zijn in bijlage 7 bij deze regeling de aantekeningen in verband met het verblijfsrecht
vermeld, die op een persoonslijst van een vreemdeling voor kunnen komen.
Ten opzichte van de vergelijkbare lijst van aantekeningen die was opgenomen in bijlage
1a bij artikel 40a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd. Het betreft enkele redactionele verbeteringen
in de onderdelen e en g. In de onderdelen a tot en met d en f zijn de verwijzingen
naar artikel 14 of artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 geschrapt, omdat uit het
genoemde onderdeel van artikel 8 van die wet al blijkt of het om een verblijfsvergunning
gaat als bedoeld in artikel 14 of 28. De onderdelen j, t en u zijn aangevuld met een
beschrijving van al dan niet toegestane arbeid; het betreft geen inhoudelijke wijzigingen.
In de onderdelen q en r is toegevoegd ‘bij een ingeschrevene als hierboven bedoeld’;
ook dit betreft een verduidelijking. De onderdelen p, q en r uit de oude bijlage 1a
keren niet terug, omdat deze verwezen naar het inmiddels vervallen artikel 115 van
de Vreemdelingenwet 2000. De inhoudelijke wijzigingen worden hieronder nader toegelicht.
Onderdelen e en w
Omdat gebleken is dat er bij de gebruikers van de GBA (in het bijzonder de instanties
die betrokken zijn bij de verstrekking van voorzieningen) behoefte bestaat aan meer
duidelijkheid en informatie over het verblijfsrecht van de in aantekening e van bijlage
1a bij het Besluit GBA bedoelde vreemdelingen, zijn de op deze vreemdelingen betrekking
hebbende verblijfsrechtelijke aantekeningen nu in twee separate onderdelen ondergebracht.
Onderdeel e heeft uitsluitend nog betrekking op de aantekening omtrent het rechtmatig
verblijf op grond van artikel 20 van de Vreemdelingenwet 2000. Daarnaast is een nieuw
onderdeel w aan de bijlage toegevoegd, inhoudende de aantekening dat de ingeschrevene
ingevolge artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 een duurzaam verblijfsrecht
heeft, waardoor het de ingeschrevene toegestaan is elke vorm van arbeid in loondienst
te verrichten.
Onderdelen e, g, m en n
De verwijzingen naar de artikelen 20 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn in de
onderdelen e, g, m en n vervallen of worden vervangen door een meer efficiënte verwijzing
naar onderdelen van artikel 8 van die wet, omdat door verwijzing naar artikel 8 van
die wet in dat artikel wordt doorverwezen naar de bedoelde vergunningen. In onderdeel
m is de zinsnede ‘de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14, 20, 28 en 33
van die wet’ vervangen door ‘een verblijfsvergunning op grond van die wet’, aangezien
de oude verwijzing alle verblijfsvergunningen uit de Vreemdelingenwet 2000 omvatte.
Inhoudelijk wijzigt er in de genoemde onderdelen niets.
Onderdelen j en s
Door de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 maart 2013 (zaak nr. 11-1035
WWB-T, CRVB: 2013:BZ3854) is nogmaals bevestigd dat een EU-burger rechtmatig verblijf
heeft tot dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst het verblijfsrecht met een beschikking
beëindigd, in welk geval in de vreemdelingenadministratie aangetekend dat het rechtmatig
verblijf is beëindigd. Met de aantekening in de onderdelen j en s moet dus ook na
de periode van 3 maanden na inreis rechtmatig verblijf worden aangenomen. Om die reden
is ‘gedurende een periode van drie maanden na inreis’ geschrapt.
Onderdeel u
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een uitspraak, gedateerd
25 mei 2004 (zaak nr. 200400863/1, JV 2004/277), overwogen dat een vreemdeling van
wie de asielaanvraag onherroepelijk is afgewezen, rechtmatig verblijf heeft als bedoeld
in artikel 8, aanhef en onderdeel h, van de Vreemdelingenwet 2000 gedurende de geldigheid
van een door de president van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ten aanzien
van de betrokkene getroffen voorlopige maatregel (‘interim measure’ of ‘rule 39’). In een voorlopige maatregel bepaalt de president van het Hof dat het in het belang
van de betrokken partijen en voor een goed verloop van de procedure bij het Hof wenselijk
is om de betrokken vreemdeling niet uit te zetten. Gedurende de geldigheid van een
maatregel als hier bedoeld bestaat er voor de betreffende vreemdeling geen vertrekplicht
en is uitzetting, zowel naar internationaal als naar nationaal recht, onrechtmatig.
In verband met het voorgaande is met ingang van 20 maart 2009 artikel 3 van de Regeling
verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 aangepast. Hierdoor
is het voor vreemdelingen, ten aanzien van wie in het kader van de asielprocedure
een dergelijke voorlopige maatregel is getroffen, mogelijk geworden om opvang te krijgen
in een opvangvoorziening.3 Omdat de betrokken personen als gevolg van de verleende opvang de nodige voorzieningen
ontvangen, kunnen zij geen recht doen gelden op verstrekking van algemene voorzieningen,
zoals het recht op bijstand. Om deze reden is met betrekking tot deze vreemdelingen
een onderscheidende aantekening in de BRP opgenomen (de aantekening, genoemd in onderdeel
u van de bijlage).
Onderdeel v
De aantekening in het nieuwe onderdeel v is toegevoegd in verband met de Wet van 20 mei
2010 tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het aanpassen van de
asielprocedure (Stb. 2010, 202). Op grond van die wet is aan artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 een onderdeel
m toegevoegd, waarin ook rechtmatig verblijf wordt toegekend aan de vreemdeling in
afwachting van de indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning,
bedoeld in artikel 28 van die wet, voor zover die vreemdeling overeenkomstig bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, te kennen heeft gegeven
die aanvraag in te willen dienen en bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
daartoe een termijn is gesteld. Onder hen bevinden zich ook asielzoekers die toestemming
hebben verkregen om zich te voegen bij hun reeds in Nederland toegelaten familieleden
of partner. Zij verblijven in dat geval niet in een opvangcentrum. Zodra de asielaanvraag
is ingediend, zal de grond voor rechtmatig verblijf wijzigen en zal er sprake zijn
van rechtmatig verblijf op grond van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel.
In dat geval zal ook de verblijfsrechtelijke aantekening in de BRP worden aangepast.
Onderdeel w
De Minister van Veiligheid en Justitie kan, naast de in de wet neergelegde categorieën
van vreemdelingen, andere omstandigheden aanwijzen waaronder vreemdelingen rechtmatig
verblijf hebben. Het rechtmatig verblijf is naar zijn aard meestal tijdelijk en betreft
geen verblijf op grond van een verblijfsvergunning of de aanvraag daarvan, noch op
grond van internationale verplichtingen en verdragen. Te denken valt hier aan vreemdelingen
die rechtmatig verblijf hebben als bedoeld in artikel 8, onderdelen j en k, van de
Vreemdelingenwet 2000, waarbij beletselen tegen de uitzetting bestaan of aan wie,
als vermoedelijk slachtoffer van mensenhandel, een periode is gegeven om aangifte
te doen. Een vreemdeling als hier bedoeld kan in aanmerking komen voor specifieke
voorzieningen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie en heeft in dat geval
geen recht op algemene voorzieningen. De bij de verstrekking van algemene voorzieningen
betrokken instanties worden door middel van een aantekening in de BRP op de hoogte
gesteld van deze omstandigheid waarin de desbetreffende vreemdeling verkeert (de aantekening,
genoemd in onderdeel w van de bijlage).
Onderdeel x
Het rechtmatig verblijf van gemeenschapsonderdanen (dan wel daarmee gelijkgestelde
personen) zoals omschreven in artikel 8, onderdeel e, van de Vreemdelingenwet 2000
kan worden beëindigd. Het gevolg van die beëindiging is dat bestaande, uit het recht
van de Europese Unie voortvloeiende, rechten op Nederlandse voorzieningen komen te
vervallen, zoals het recht op bijstand. Dit gevolg treedt pas in nadat het besluit,
inhoudende beëindiging van het rechtmatig verblijf, onherroepelijk is geworden. Daarvan
is sprake wanneer tegen het besluit niet binnen de daarvoor gestelde termijn een bezwaarschrift
is ingediend, dan wel het ingediende bezwaarschrift ongegrond is verklaard. Teneinde
de betrokken instanties op de hoogte te kunnen stellen van de beëindiging van het
rechtmatig verblijf van deze vreemdelingen, zodat zij bijvoorbeeld lopende uitkeringen
of andere voorzieningen kunnen stoppen, is ten aanzien van deze personen een onderscheidende
aantekening in de BRP opgenomen (de aantekening, genoemd in onderdeel x van de bijlage).
Onderdeel y
De uitbreiding van de BRP met gegevens over niet-ingezetenen en de opname van gegevens
in verband met het verblijf van niet-ingezetenen brengt met zich mee dat er een afzonderlijke
aantekening voor deze groep nodig is. Bij inschrijving van een vreemdeling vindt verstrekking
van zijn gegevens plaats aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (overeenkomstig
hoofdstuk 3 van de Wet BRP). Als de IND gegevens over het verblijfsrecht heeft in
verband met de betrokken vreemdeling, doet de IND een opgave op grond van artikel
2.78, eerste lid, van de wet. Heeft de IND echter (nog) geen gegevens over het verblijfsrecht,
dan moet dat ook kunnen worden aangetekend. In verband daarmee is de aantekening in
onderdeel y toegevoegd.
Artikel 15
In bijlage 8 bij artikel 15 zijn de administratieve gegevens nader bepaald, die op
de persoonslijst kunnen worden opgenomen. Zij komen grotendeels overeen met de administratieve
gegevens die in het Besluit GBA waren vermeld.
Artikel 16
In bijlage 9 bij artikel 16 is het model opgenomen van het verhuisbericht, dat op
grond van artikel 2.21, vijfde lid, van de Wet BRP moet worden verstrekt aan een persoon
die in de aangifte van vertrek heeft gemeld te gaan verblijven in Aruba, Curaçao,
Sint Maarten of een van de openbare lichamen.
Artikelen 17, 18 en 19
In deze artikelen worden categorieën van instellingen aangewezen als bedoeld in art.
2.40 van de Wet BRP. Iemand die zijn woonadres heeft in een hier bedoelde instelling,
kan in plaats van zijn woonadres een briefadres kiezen en daarvan aangifte doen. De
hier aangewezen instellingen hebben gemeen dat opneming van een dergelijk woonadres
in de BRP, met als gevolg de mogelijke verstrekking daarvan aan overheidsorganen en
derden, de persoonlijke levenssfeer van de ingeschrevene onevenredig zou kunnen schaden.
Artikel 20
In bijlage 10 is het formulier opgenomen, waarmee een overheidsorgaan of derde een
verzoek aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan doen tot
het nemen van een autorisatiebesluit. Dit formulier is vergelijkbaar met het formulier
dat op grond van artikel 66 van het Besluit GBA was vastgesteld.
Artikel 21
Artikel 21 heeft betrekking op de kwaliteitsonderzoeken die de colleges van burgemeester
en wethouders en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties periodiek
moeten verrichten op grond van artikel 4.3 van de Wet BRP. In artikel 47 van het Besluit
BRP zijn nadere regels over de periodiciteit en de uitvoering van het kwaliteitsonderzoek
opgenomen.
Op grond van artikel 4.3, tweede, derde en vierde lid, van de Wet BRP wordt periodiek
een uittreksel van de resultaten van het onderzoek gezonden aan het College bescherming
persoonsgegevens, onderscheidenlijk de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
In artikel 21 is het aggregatieniveau bepaald van de resultaten van het onderzoek,
die in het uittreksel moeten vermeld.
Artikel 22 tot en met 32
Deze artikelen zijn een uitwerking van de overgangsbepalingen van artikel 4.4 tot
en met 4.7 van de Wet BRP. Zij betreffen de zorg voor de registers die zijn aangelegd
voordat de Wet GBA van kracht werd. De bepalingen zien op de zorg voor deze registers
en dienen mede ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Deze voorschriften
komen grotendeels overeen met de bepalingen uit de Regeling GBA en de Regeling overdracht
vestigingsregister en centrale registers, voor zover het de in de Wet BRP genoemde
oude registers betreft.
Onder de Wet GBA is het feitelijk beheer van het centraal archief van overledenen
overgedragen aan de Stichting Centraal Bureau voor Genealogie.
Artikel 33
Ter uitvoering van artikel 49 van het Besluit BRP is in artikel 33 bepaald welke heffingen
in rekening worden gebracht voor de verstrekking van gegevens uit de zogenoemde oude
registers (het persoonskaartenarchief, het schakelregister en het centraal archief
van overledenen). Uit artikel 4.8 van de Wet BRP volgt dat het uitsluitend gaat om
verstrekking van gegevens uit oude registers voor de verwerking waarvan de Minister
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoordelijk is; wat betreft het
centraal archief van overledenen betekent dat het centraal archief van overledenen,
bestaande uit de persoonskaarten, bedoeld in artikel 69, tweede lid, van het (oude)
Besluit bevolkingsboekhouding (zie artikel 4.7 van de Wet BRP).
In lijn met artikel 4.8, tweede lid, van de Wet BRP kunnen de heffingen slechts in
rekening worden gebracht voor verstrekkingen aan derden voor zover het geen systematische
verstrekking (verstrekking overeenkomstig artikel 3.3 van de Wet BRP) betreft en voor
verstrekkingen aan een betrokkene zelf van hem betreffende gegevens.
Artikel 34
In artikel 26 van het Besluit BRP is de verplichting opgenomen dat overheidsorganen
het burgerservicenummer vermelden van de persoon of personen ten aanzien van wie gegevens,
bescheiden of inlichtingen worden verstrekt of met betrekking tot wie mededelingen
worden gedaan. Deze verplichting is opgenomen met het oog op een doeltreffende verwerking
van mededelingen van overheidsorganen die uitvoering geven aan de verplichtingen,
bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 1, paragraaf 4, van de Wet BRP. De oude gemeentelijke
voorzieningen, voor zover deze geautomatiseerd zijn, voorzien echter niet in het opnemen
van het burgerservicenummer in de berichten. Daarom is de verplichting van artikel
26 alleen van toepassing in de gevallen waarin de verstrekking of de mededeling wordt
gedaan aan een college dat gebruikt maakt van een nieuwe gemeentelijke voorziening
als bedoeld in artikel 4.15 van de Wet BRP en in de gevallen dat de verstrekking of
de mededeling niet op geautomatiseerde wijze plaatsvindt.
Artikel 35
De systeembeschrijving bevat onder meer een beschrijving van enige tabellen voor de
ordening en de codering van de gegevens in de BRP en voor de verstrekking van gegevens
op grond van een autorisatiebesluit. De inhoud van enkele van deze tabellen (bijvoorbeeld
de gemeententabel, waarin de aanduidingen van alle gemeenten zijn opgenomen), is relatief
sterk aan verandering onderhevig (bijvoorbeeld in het geval van de gemeententabel:
bij iedere herindeling). Daarom worden de tabellen regelmatig herzien. Voorts is het
van belang dat de (gewijzigde) tabelgegevens op een wijze beschikbaar worden gesteld,
die het mogelijk maakt deze op geautomatiseerde wijze in de centrale voorziening of
de gemeentelijke voorzieningen op te nemen. De vaststelling of wijziging van een of
meer tabellen wordt in verband daarmee op verschillende manieren bekendgemaakt. De
aard en omvang van de tabellen maken het bezwaarlijk de tabellen als geheel in de
Staatscourant te publiceren. Door terinzagelegging bij het agentschap Basisadministratie
Persoonsgegevens en Reisdocumenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
en publicatie via het internet (www.bprbzk.nl
) is niet alleen de kenbaarheid van dit onderdeel van de systeembeschrijving voor
de direct bij de regeling betrokken personen voldoende verzekerd, maar is tevens gewaarborgd
dat de tabelgegevens door hen elektronisch, overeenkomstig de systeembeschrijving,
kunnen worden verwerkt.
Bekendmaking
De bijlagen 4 en 5 zijn door hun omvang en opmaak niet geschikt om in de Staatscourant
te plaatsen. Daarom worden deze bijlagen bekendgemaakt door terinzagelegging bij het
agentschap Basisadministratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De documenten zijn tevens via het internet
te raadplegen (www.bprbzk.nl
). Daarmee is de kenbaarheid van de documenten voor de direct bij de regeling betrokken
personen voldoende verzekerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk.