ARTIKEL I
De Regeling cofinanciering sectorplannen wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De definitie van werkgeversorganisatie komt als volgt te luiden:
- – werkgeversorganisatie:
-
een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werkgevers die partij is bij een
op het moment van aanvraag geldende collectieve arbeidsovereenkomst, of een collectieve
arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam in openbare dienst, dan wel bij
afwezigheid daarvan bij de laatst geldende collectieve arbeidsovereenkomst of collectieve
arbeidsvoorwaardenregeling, dan wel een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
van werkgevers die is aangesloten bij een centrale werkgeversorganisatie;
2. De definitie van werknemersorganisatie komt als volgt te luiden:
- – werknemersorganisatie:
-
vereniging met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, niet zijnde zelfstandigen
zonder personeel, die partij is bij een op het moment van aanvraag geldende collectieve
arbeidsovereenkomst of een collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor personen werkzaam
in openbare dienst, dan wel bij afwezigheid daarvan bij de laatst geldende collectieve
arbeidsovereenkomst of collectieve arbeidsvoorwaardenregeling;
B
In artikel 2.3, zesde lid, wordt ‘na afloop van het aanvraagtijdvak’ vervangen door:
na ontvangst van de volledige aanvraag.
C
Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt ‘Artikel 5.5 is van overeenkomstige toepassing’ vervangen
door: In afwijking van artikel 5.5, eerste lid, dient de hoofdaanvrager binnen dertien
weken na beëindiging van de uitvoering van alle in de subsidiebeschikking genoemde
maatregelen een aanvraag tot subsidievaststelling van het volledige sectorplan in
bij de minister onder gebruikmaking van het daartoe door de minister beschikbaar gestelde
elektronische formulier.
2. In het vierde lid wordt ‘gemaximeerd op het wettelijk minimumloon dat voor die persoon
geldt’ vervangen door: waarbij het component brutoloon van de loonkosten dat voor
subsidie in aanmerking komt, is gemaximeerd op het voor die persoon geldende wettelijk
minimumloon.
ARTIKEL II
Op sectorplannen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van artikel
I, onderdeel D, blijft artikel 4.5 van de Regeling cofinanciering sectorplannen van
toepassing zoals dat luidde voor die datum.
ARTIKEL III
-
1. Artikel I, onderdelen A, B en C van deze regeling treden in werking met ingang van
de dag na datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst
en werken terug tot en met 15 augustus 2013.
-
2. Artikel I, onderdeel D, en artikel II treden in werking met ingang van 1 januari
2014.
TOELICHTING
Algemeen
Het kabinet heeft met D66, ChristenUnie, SGP en de coalitiepartijen begrotingsafspraken
gemaakt. Deze afspraken zijn gericht op het realiseren van de gezamenlijke ambities:
economische groei en werkgelegenheid, solide overheidsfinanciën en evenwichtige inkomensverdeling.
Onderdeel van de afspraken is dat de middelen voor nieuwe sectorplannen vanaf het
volgende aanvraagtijdvak – in 2014 en verder – niet meer worden ingezet voor het financieren
van vervroegde uittreding. In de brief van 11 oktober 2013 over de begrotingsafspraken
2014 (Kamerstukken II 33 750, nr. 19) is aangegeven dat vervroegde uittreding niet past binnen een steeds ouder en steeds
vitaler oud wordende samenleving. Met deze wijziging van de Regeling cofinanciering
sectorplannen (hierna: regeling) wordt uitvoering gegeven aan deze begrotingsafspraak.
Hiervoor worden de subsidievoorwaarden van de regeling voor nieuwe gevallen vanaf
het tweede tijdvak aangepast door de maatregel die het mogelijk maakt een langdurig
werkloze jongere in dienst te nemen ter vervanging van een oudere vrijwillig vroegtijdig
uitgetreden werknemers te schrappen.
Nu de begrotingsafspraken aanleiding geven tot aanpassing van de regeling is tevens
gebruik gemaakt van de gelegenheid om nog enkele technische wijzigingen door te voeren.
Met de regeling is op een nieuwe manier invulling gegeven aan het stimuleren van initiatieven
door werknemers- en werkgeversorganisaties en ondernemingen. Bij deze nieuwe aanpak
hoort dat er tijdens de uitvoering dingen aan het licht kunnen komen die beter, makkelijker
of duidelijker kunnen. De wijzigingen in deze regeling maken op geen enkele wijze
inbreuk op sectorplannen die in het eerste aanvraagtijdvak zijn, of zullen worden
ingediend.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Omdat werknemers- en werkgeversorganisaties altijd kunnen optreden als hoofdaanvrager,
zijn deze nader gedefinieerd en ingekaderd. Deze zijn zo gedefinieerd dat het gaan
om organisaties die partijen zijn bij de meeste recente voor die sector geldende CAO,
dan wel zijn aangesloten bij een in de bijlage opgenomen centrale organisatie. De
tekst wordt aangescherpt conform de toelichting bij de regeling zoals deze op 14 augustus
is gepubliceerd. Ter verduidelijking is in de regeling opgenomen dat ingeval er geen
geldende CAO is, het om de laatst geldende CAO dient te gaan.
Artikel I, onderdeel B
In dit onderdeel wordt hersteld dat op de aanvraag wordt beschikt binnen dertien weken
na ontvangst van het volledige sectorplan. Hier wordt in de praktijk al naar gehandeld.
Artikel I, onderdeel C
Op grond van de regeling kan voor de duur van twee jaren cofinanciering worden verleend
voor BBL-trajecten. Omdat deze niet altijd meteen kunnen aanvangen direct na goedkeuring
van het sectorplan, maar wel een looptijd van twee jaren kunnen hebben, is er in voorzien
dat deze later mogen aanvangen. Met deze wijziging wordt geregeld dat indien een sectorplan
BBL-trajecten bevat, de verantwoording over dat sectorplan moet worden ingediend binnen
dertien weken na afloop van de maatregelen waarvoor subsidie is verleend. Op grond
van artikel 5.5, in samenhang met artikel 1.2, vijfde lid, zou de verantwoording moeten
worden ingediend binnen dertien weken na de termijn van twee jaren vanaf het moment
van aanvang van het sectorplan. Dit werd ondervangen door voor het BBL-traject een
afzonderlijke verantwoording te regelen. Dit brengt echter een extra administratieve
last mee, die met deze wijziging wordt voorkomen. De einddeclaratie wordt nu in één
keer voor alle maatregelen uit het sectorplan ingediend. De overige vereisten voor
het verzoek tot subsidievaststelling zijn onverminderd van toepassing.
Tevens wordt verduidelijkt dat een werkgever ook bij een BBL-maatregel, conform de
definitie van loonkosten, een opslag van 32% berekent over het brutoloon van diens
werknemer bij de berekening van de loonkosten. De werkgever kan voor werknemers die
een BBL volgen een subsidie krijgen. Daarbij wordt een subsidie verleend van 20% van
de subsidiabele kosten. De subsidiabele kosten zijn voor deze maatregel enkel de loonkosten
van de persoon die de BBL volgt. De loonkosten bestaan uit het loon van de werknemer,
vermeerderd met een opslag van 32%. Het component loon van de loonkosten is gemaximeerd
op het wettelijk minimum(jeugd)loon. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat de
opslag van 32% wordt opgeteld bij het minimum(jeugd)loon voor de persoon die de BBL
volgt. Van deze totale loonkosten wordt 20% gesubsidieerd.
Artikel I, onderdeel D, en artikel II
Zie voor de motivering van deze aanpassing het algemeen deel van de toelichting. In
het kader van sectorplannen die worden ingediend na 1 januari 2014, wordt geen subsidie
meer verleend voor de tegemoetkoming in de RVU-heffing. Dit heeft geen gevolg voor
sectorplannen die in 2013 zijn of worden ingediend. Op deze sectorplannen is de regeling
zoals die luidde voor 1 januari 2014 van toepassing, ook als de beschikking tot subsidieverlening
eerst in 2014 wordt vastgesteld.
Artikel III
De wijzigingen, bedoeld in het eerste lid, zijn technische wijzigingen die dienen
ter verduidelijking en ter correctie van technische onvolkomenheden. Op geen enkele
wijze worden rechten van subsidieaanvragers ingeperkt. Daarom hebben deze aanpassingen
terugwerkende kracht en worden deze toegepast op alle reeds ingediende aanvragen.
De wijziging, bedoeld in het tweede lid, treedt in werking met ingang van 1 januari
2014. Voor deze wijziging is in artikel II in overgangsrecht voorzien.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.