TOELICHTING
Aanleiding
In de periode van 2009 tot en met 2012 ontvingen gemeenten via het participatiebudget
middelen om educatieopleidingen te kunnen inkopen bij roc’s. In deze periode werd
het budget over gemeenten verdeeld op basis van drie door het Centraal Bureau voor
de Statistiek aangeleverde maatstaven, te weten:
-
– het aantal volwassen inwoners per gemeente;
-
– het gemiddeld percentage volwassen inwoners per gemeente met een opleiding op ten
hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend
beroepsonderwijs;
-
– het aantal volwassen inwoners per gemeente van wie ofwel beide ouders, ofwel de inwoner
zelf én één ouder, een in het besluit participatiebudget (Staatsblad 589, d.d. 29-12-2008) nader gedefinieerde etnische achtergrond heeft.
Met de wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) inzake voortgezet
algemeen volwassenen onderwijs (vavo) en overige educatie d.d. 13 september 2012 (gepubliceerd
in Stb. 2012, 450) is een ander bekostigingsmodel ingevoerd. Vóór 1 januari 2013 maakten de vavo-middelen
deel uit van het educatiebudget dat via het participatiebudget aan gemeenten wordt
verstrekt. Gemeenten besteedden deze uitkering (verplicht) aan educatieactiviteiten
bij roc’s. Met ingang van 1 januari 2013 wordt het vavo rechtstreeks door het Ministerie
van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) bekostigd. Hiertoe is een deel (circa € 58
miljoen) van de totale educatiemiddelen (€ 111 miljoen) afgezonderd en wordt dit deel
rechtstreeks aan de roc’s uitbetaald. Gemeenten zijn vanaf 2013 dus niet meer verantwoordelijk
voor de inkoop van vavo bij roc’s.
Het resterende deel van het educatiebudget (circa € 53 miljoen) blijft beschikbaar
voor de overige educatie (opleidingen Nederlandse taal en rekenen als bedoeld in artikel
7.3.1, eerste lid onder b tot en met f, van de WEB) en wordt, net als vóór 2013, via
het participatiebudget aan gemeenten verstrekt. Echter, met ingang van 1 januari 2013
zijn er nieuwe verdeelmaatstaven voor dit educatiebudget geïntroduceerd. De verdeling
van het educatiebudget vindt vanaf 2013 plaats op basis van zowel twee objectieve
maatstaven als twee prestatiemaatstaven, de zogenoemde outputverdeelmaatstaven. Iedere
maatstaf bepaalt de verdeling van een kwart van het budget. Voor de verdeling op basis
van prestaties is gekozen om gemeenten die veel educatie-activiteiten uitvoeren meer
financiële ruimte te geven. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor een juiste aanlevering
van de outputverdeelmaatstaven (zijnde het aantal door de gemeente ingekochte trajecten
basisvaardigheden en het aantal door inwoners van de gemeente behaalde certificaten
staatsexamens Nederlands) via single information single audit (SISA). De accountant
controleert deze gegevens op juistheid. Naast de twee outputverdeelmaatstaven worden
twee objectieve maatstaven voor de verdeling gebruikt:
-
– het gemiddeld percentage volwassen inwoners per gemeente met een opleiding op ten
hoogste het niveau van het diploma middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend
beroepsonderwijs;
-
– het aantal volwassen inwoners per gemeente van wie ofwel beide ouders, ofwel de inwoner
zelf én één ouder, een in het besluit participatiebudget (Staatsblad 589, d.d. 29-12-2008) nader gedefinieerde etnische achtergrond heeft.
Herverdeeleffecten
Door het uitnemen van de vavo-middelen uit het educatiebudget tegelijkertijd met het
wijzigen van de verdeelsystematiek van de resterende middelen heeft een aantal gemeenten
in vergelijking met 2012 minder en een aantal gemeenten meer budget ontvangen om te
besteden aan opleidingen Nederlandse taal en rekenen (overige educatie). Doordat gemeenten
op dit moment verplicht zijn het educatiebudget aan educatieopleidingen bij roc’s
te besteden, heeft dit tot fluctuaties geleid in het educatiebudget dat roc’s ontvangen.
Roc’s die minder middelen ontvangen, kunnen te maken krijgen met wachtgeldgevolgen.
Eenmalige compensatie in 2013
In mijn brief aan de Tweede Kamer van 16 mei 2013 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013,
28 760, nr. 35) heb ik bevestigd dat er een regeling voor 2013 zal komen voor gedeeltelijke compensatie
van roc’s, die door het onder rijkaansturing brengen van vavo en de nieuwe verdeling
van de educatiemiddelen in het Participatiebudget minder vavo,- en educatiemiddelen
ontvangen in 2013 dan in 2012.
Berekeningswijze compensatie
In aanmerking voor compensatie komen roc’s die in 2013 ten opzichte van 2012 meer
dan 7% in budget erop achteruit zijn gegaan. Om te bepalen welke roc’s in aanmerking
komen voor een compensatievergoeding en om de hoogte van de vergoeding te bepalen,
heb ik bij roc’s een uitvraag gedaan naar de bedragen voor vavo en overige educatie
die zij hebben ontvangen in 2012 en 2013. De roc’s hebben voorts kopieën van de educatiecontracten
en eventueel aanvullende documenten met budgettaire gegevens over 2012 en 2013 ingediend
ter staving van de opgegeven bedragen. Op basis van de aangeleverde contracten en
overige documenten heb ik vastgesteld of, en zo ja hoeveel, compensatie de betreffende
instelling ontvangt. Bij het bepalen van de compensatiebedragen is uitgegaan van de
contractbedragen exclusief eventueel verrekende prijsbijstellingen. Over de eerste
7% achteruitgang wordt geen compensatie verstrekt. Roc’s die geen (volledig) dossier
met contracten en eventueel aanvullende documenten aanleverden, komen niet voor compensatie
in aanmerking.
De compensatie wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
|
Formule: (((budget 2012 – budget 2013) / budget 2012) – 0,07) x budget 2012
Waarbij het budget voor 2012 bestaat uit de ontvangen educatiemiddelen van de gemeente
uit het participatiebudget (vavo + overige educatie) exclusief eventueel later verrekende
prijsbijstellingen en het budget voor 2013 bestaat uit de ontvangen educatiemiddelen
van de gemeente uit het participatiebudget vermeerderd met het overgangsbudget vavo
en exclusief eventueel later verrekende prijsbijstellingen. Middelen die roc’s van
de gemeenten hebben ontvangen buiten het educatiedeel van het participatiebudget (bijv.
eigen middelen van de gemeente) zijn niet meegeteld in het budget.
|
Voor deze berekening is gekozen, omdat op deze wijze de roc’s die geconfronteerd zijn
met de grootste (relatieve) achteruitgang het meest worden gecompenseerd. Voor een
drempelpercentage waaronder geen compensatie plaatsvindt, is gekozen omdat naast de
hierboven genoemde maatregelen (het wijzigen van de verdeelsystematiek van het educatiedeel
van het Participatiebudget en het afzonderen van de vavo-middelen van dat budget)
er ook andere factoren zijn waardoor de educatiemiddelen die een roc ontvangt, kunnen
dalen. Zo kunnen gemeenten hebben besloten om educatie in te kopen bij een ander roc.
Ook hebben sommige roc’s besloten om geen vavo (meer) aan te bieden. Daardoor ontvangen
deze roc’s geen budget voor vavo en hebben zij mogelijk minder budget ontvangen dan
voorheen. Tot slot wordt aan de rijksbijdrage voor roc’s reeds een bedrag toegevoegd
ten behoeve van wachtgelden en ligt het in de rede dat roc’s zelf in staat zijn om
budgettaire verschuivingen op te vangen. Zodoende is besloten dat een budgettaire
achteruitgang van 7% of minder niet gecompenseerd wordt.
|
Rekenvoorbeeld 1: in 2012 ontving een roc 1.000.000 euro aan educatiebudget (vavo
+ overige educatie). In 2013 was dit 800.000 euro (overige educatie + overgangsbekostiging
vavo). Volgens de formule komt het roc in aanmerking voor een compensatiebedrag van:
(((1.000.000 – 800.000)/1.000.000) = 20% – 7 %) = 13% x 1.000.000 = 130.000 euro.
Rekenvoorbeeld 2: in 2012 ontving een roc 1.000.000 euro aan educatiebudget. In 2013
was dit 600.000 euro. Volgens de formule komt het roc in aanmerking voor een compensatiebedrag
van:
(((1.000.000 – 600.000)/1.000.000) = 40% - 7%) = 33% x 1.000.000 = 330.000 euro.
|
Administratieve lasten
Deze regeling brengt beperkte informatieverplichtingen voor instellingen met zich
mee en derhalve lage administratieve lasten.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 3
Aan instellingen die in 2012 ten minste één opleiding vavo dan wel ten minste één
opleiding overige educatie hebben verzorgd, kan de minister een compensatievergoeding
verstrekken. Instellingen die in 2012 noch opleidingen vavo noch opleidingen overige
educatie hebben verzorgd vallen dus niet onder de reikwijdte van deze regeling.
Artikel 4
Met de ontvangen compensatie kunnen roc’s aanpassingen met betrekking tot educatie
bekostigen die door de wijziging van de bekostiging noodzakelijk zijn. Daarbij kan
in eerste instantie gedacht worden aan personele en huisvestigingskosten van educatie.
Daarnaast kan de subsidie worden besteed aan andere activiteiten van de instelling
waarvoor een rijksbijdrage wordt ontvangen.
Artikel 5
In de bijlage is voor die instellingen die, na een uitvraag op 27 september 2013,
de benodigde gegevens hebben aangeleverd, en waarvoor ik heb kunnen vaststellen dat
zij er in 2013 ten opzichte van 2012 qua educatiebudget (budget vavo + budget overige
educatie excl. eventuele prijsbijstellingen) meer dan 7% op achteruit gaan, het compensatiebedrag
vastgesteld.
De vergoeding is vastgesteld volgens de volgende formule:
(((budget 2012 – budget 2013) / budget 2012) – 0,07) x budget 2012
Voor de toelichting op deze formule wordt verwezen naar de paragraaf ‘berekeningswijze
compensatie’.
Artikel 7
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2013.
Omdat de regeling alleen voor het jaar 2013 geldt, vervalt deze regeling met ingang
van 1 juli 2014. De regeling blijft echter ook na deze datum van toepassing op besluiten
die vóór 1 juli 2014 zijn genomen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker.