Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 25 januari 2013, nummer 2012-0000739573, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdenvijftiende wijziging)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en artikel 8.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3.34, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, is de vreemdeling die niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, een bedrag van € 600 verschuldigd, met uitzondering van de vreemdeling die:

    • a. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder e, g, r, t, u, v en w en derde lid, van het Besluit, met uitzondering van het verblijfsdoel ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ en het verblijfsdoel ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’, een bedrag van € 950 is verschuldigd;

    • b. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit, een bedrag van € 225 is verschuldigd;

    • c. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, o of bb, van het Besluit, een bedrag van € 300 is verschuldigd;

    • d. ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder y of cc, van het Besluit, een bedrag van € 750 is verschuldigd;

    • e. ter zake van de afdoening van een aanvraag van een gezinslid van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, een bedrag van € 150 is verschuldigd;

    • f. ter zake van de afdoening van een aanvraag van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere lidstaat of een gezinslid daarvan tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, een bedrag van € 150 is verschuldigd.

B

In de artikelen 3.34, derde tot en met het zesde lid, 3.34a, eerste lid, 3.34c, vierde en vijfde lid, 3.34d, tweede en derde lid, 3.34g, tweede tot en met vijfde lid, 3.34h, eerste en tweede lid, 3.34j, derde en vierde lid en 3.34k, tweede en derde lid, wordt ‘€ 40’ telkens vervangen door: € 42.

C

Aan het eerste lid van artikel 3.34b worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel m door een puntkomma drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • n. een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, b, c, n, o of bb, van het Besluit en in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf, geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd;

  • o. een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel onder de beperking ‘overgangsregeling langdurig verblijvende kinderen’;

  • p. een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel onder de beperking ‘definitieve regeling langdurig verblijvende kinderen’.

D

Artikel 3.34c, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. De onderdelen b tot en met c komen te luiden:

  • b. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 225 is verschuldigd;

  • c. een aanvraag indient tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, in een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder n, o of bb,van het Besluit, ter zake van de afdoening waarvan een bedrag van € 300 is verschuldigd;

2. De onderdelen d en f vervallen.

3. Onderdeel e wordt verletterd tot onderdeel d, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel d (nieuw) door een punt.

E

In de artikelen 3.34c, zevende lid, 3.34d, vierde lid, 3.34g, eerste lid, 3.34j, tweede lid, wordt telkens ‘€ 130’ vervangen door: € 150.

F

Artikel 3.34d, eerste lid, wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel e, wordt de puntkomma aan het slot vervangen door een punt.

2. Onderdeel f vervalt.

G

Aan artikel 3.34j wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van het eerste lid is de vreemdeling een bedrag van € 225 verschuldigd ter zake van de afgifte van een vervangend document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet blijkt, voor zover de verblijfsvergunning is verleend onder een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, b of c, van het Besluit.

H

Artikel 7.2b vervalt.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 februari 2013.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, voor zover het artikel 3.34, tweede lid, onderdeel b betreft, onderdeel C, voor zover het artikel 3.34b, eerste lid, onderdeel n betreft en het betrekking heeft op een verblijfsdoel als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, b of c, van het Vreemdelingenbesluit 2000, onderdeel D, voor zover het artikel 3.34c, eerste lid, onderdeel b betreft en onderdeel G, werken terug tot en met 9 oktober 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 januari 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

TOELICHTING

Algemeen

In deze regeling worden de gevolgen van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2012, die bij brief van 28 november 2012 aan de Voorzitter van de Eerste en Tweede Kamer zijn gezonden (Kamerstukken I 2012/13, 31 549, K), voor het Voorschrift Vreemdelingen 2000 weergegeven. Naar aanleiding van deze uitspraak is het geheel van de leges opnieuw bezien en zijn een aantal legesbedragen opnieuw vastgesteld. Voorts is een vrijstelling van de verplichting tot betaling van leges voor aanvragen in het kader van de (overgangs-)regeling langdurig verblijvende kinderen (Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1597) opgenomen. Tenslotte zijn de legestarieven die gerelateerd zijn aan het Besluit paspoortgelden gewijzigd.

De invoeringstermijn en het verandermoment wijken af van het in het Kabinetsstandpunt inzake Vaste Verandermomenten neergelegde uitgangspunt. Deze regeling betreft onder andere een aanpassing van de leges als gevolg van een rechterlijke uitspraak, waarvoor afwijking van het kabinetsstandpunt is toegestaan (uitzonderingsgrond 3, Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, blz. 4).

Artikelsgewijs

A, D, E en F

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2012 zijn de volgende leges als volgt vastgesteld:

  • leges voor aanvragen in het kader van gezinshereniging: € 225;

  • leges voor aanvragen in het kader van wetenschappelijk onderzoek en studie: € 300, en

  • leges voor aanvragen in het kader van langdurig ingezeten derdelanders/verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd: € 150.

Het nieuwe legesbedrag van € 250 dat met de 114e wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Stcrt. 2012, 26676) is ingevoerd voor aanvragers van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd indien verblijf wordt beoogd in het kader van gezinshereniging bij een hoofdpersoon, die een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand ontvangt, is komen te vervallen. Het ingevoerde legestarief van € 250 is immers hoger dan het nieuwe algemene legestarief van € 225.

B

Deze regeling strekt ertoe om een verlaging van de legestarieven door te voeren voor een aantal doelgroepen van € 40 naar € 42. Het betreft de legestarieven ter afdoening van aanvragen om afgifte van een EU-document, voor de verlening van een verblijfsvergunning voor personen die in aanmerking komen voor de terugkeeroptie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, een verblijfsvergunning voor jongeren die in het kader van Working Holiday Scheme, Working Holiday Programme en Young workers exchange programme, een verblijfsvergunning van een vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970 te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971,70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende de ontwikkeling van de Associatie en de vijfjaarlijkse vervanging van het document voor houders van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en houders van een document duurzaam verblijf voor EU-burgers. De hoogte van dit tarief is gerelateerd aan het bedrag dat wordt vastgesteld voor de identiteitskaart conform het Besluit paspoortgelden. Per 1 januari 2013 bedraagt het legesbedrag dat gemeenten conform artikel 6, tweede lid, onderdeel d, van het Besluit paspoortgelden (Stb. 2012, 592) maximaal mogen heffen voor een Nederlandse identiteitskaart € 41,90. Bij dit maximale bedrag is aangesloten.

C

In artikel 3.34b, eerste lid, onder n, is een vrijstelling van de leges voor aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, verblijf ter adoptie of pleegkind of het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptieouders, bedoeld in artikel 11 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie, en de vreemdeling in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf voor eenzelfde doel, opgenomen.

In artikel 3.34b, eerste lid, onder o en p, is een vrijstelling van de leges voor aanvragen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van de (overgangs-)regeling langdurig verblijvende kinderen opgenomen.

H

Artikel 7.2b vervalt, nu de inhoud hiervan is overgenomen in de artikelen 3.31b, 3.51, zevende lid, en 3.59d van het Vreemdelingenbesluit 2000. Per 1 oktober 2012 is als gevolg van het Besluit van 27 maart 2012 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid en het Besluit inburgering (aanscherping eisen gezinsmigratie) (Stb. 2012, 148) het Vreemdelingenbesluit 2000 aldus gewijzigd.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.

Naar boven