Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2013, 24124 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Openbaar Ministerie (OM) | Staatscourant 2013, 24124 | Besluiten van algemene strekking |
Rechtskarakter: Aanwijzing in de zin van artikel 130 lid 4 Wet RO
Van: College van procureurs-generaal
Aan: Hoofden van de OM-onderdelen, de korpschef van de Nationale politie
Registratienummer: 2013A013
Datum inwerkingtreding: 01-09-2013
Publicatie in Stcrt.: PM
Vervallen: Aanwijzing Wet politiegegevens (2008A017gp)
Relevante beleidsregels OM: Aanwijzing informatieverstrekking verkeersongevallen (2009A027)
Aanwijzing afstemmingsprotocol onderzoeksraad voor de veiligheid – Openbaar Ministerie (2008A004)
Aanwijzing Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (2013A014)
Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, slachtoffers/getuigen en verdachten (2010A018gp)
Aanwijzing inzake de informatie-uitwisseling in het kader van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (552i Sv) (2008A024)
Aanwijzing internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams (2008A007)
Wetsbepalingen: Wet politiegegevens, Besluit politiegegevens, Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten
Bijlage(n): –
Deze aanwijzing geeft richting aan de verwerking van politiegegevens. Hierin komt aan de orde in welke gevallen de officier van justitie concrete bemoeienis heeft bij de verwerking van politiegegevens die zijn of worden verwerkt ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, op welke wijze dit dient te gebeuren en welke officieren van justitie hierbij in beginsel aanspreekpunt zijn.
De Wet politiegegevens1 (Wpg) is op 1 januari 2008 in werking getreden en is in de plaats gekomen van de voormalige Wet politieregisters. In de Wpg en de daarbij behorende algemene maatregelen van bestuur, het Besluit politiegegevens (Bpg) en het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten (Bpgbo), is geregeld hoe de politie (waaronder de Rijksrecherche), de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst,/Economische Controledienst (FIOD-ECD), de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW)-directie opsporing, de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (VWA-IOD), dienen om te gaan met politiegegevens2. De Wpg stelt voorwaarden aan de opslag, verwerking3, beschikbaarstelling (binnen de politie en daarmee gelijkgestelden) en verstrekking (zowel aan derden als aan het buitenland) van politiegegevens, en voorziet in waarborgen voor de burger tegen ongerechtvaardigde inbreuken op zijn persoonlijke levenssfeer. Het Bpg en het Bpgbo regelen welke ambtenaren van politie geautoriseerd kunnen worden om bepaalde politiegegevens te verwerken.
Het uitgangspunt van de Wpg is dat politiegegevens slechts worden verwerkt voor zover dit noodzakelijk is voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden, en voor zover zij rechtmatig zijn verkregen en, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn (art. 3 lid 1 en 2 Wpg). Daarnaast kunnen politiegegevens onder voorwaarden worden verwerkt voor een ander doel dan waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verkregen.
De wet kent vijf specifieke verwerkingsdoeleinden:
– Art. 8 lid 1 Wpg: verwerking met het oog op de uitvoering van de dagelijkse politietaak;
– Art. 9 lid 1 Wpg: gerichte verwerking ten behoeve van een onderzoek4 met het oog op de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval;
– Art. 10 lid 1 Wpg: gerichte verwerking met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde;
– Art. 12 lid 1 Wpg: verwerking met het oog op de controle op en het beheer van een informant alsmede de beoordeling en verantwoording van het gebruik van informantgegevens;
– Art. 13 lid 1 Wpg: verwerking ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak.
Het verwerken van politiegegevens is een aangelegenheid van beheer, en niet van gezag. De Wpg richt zich dan ook voornamelijk tot ‘de verantwoordelijke’5. Dit laat onverlet dat de officier van justitie vanuit zijn wettelijk gezag over de opsporing van strafbare feiten (art. 148 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en art. 12 Politiewet 2012) zeggenschap heeft over het daadwerkelijke gebruik van de politiegegevens die zijn verwerkt ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Ook kunnen belangen van opsporing en vervolging richtinggevend zijn voor het beheer van politiegegevens.
Verwerkte politiegegevens kunnen zich tegelijkertijd bij de opsporingsinstanties6 en het OM bevinden. Op de politiegegevens die zich enkel bij de opsporingsinstanties bevinden is de Wpg van toepassing, op de gegevens die deel uitmaken van een lopend onderzoek of die in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg door het OM worden verwerkt7 zijn tevens de bepalingen van Sv en de Wet Justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) van toepassing (art. 1 onderdeel b Wjsg). Deze wetten kennen hun eigen, van elkaar verschillende verwerkingsregimes. Het bepaalde in de Wjsg en het Sv is relevant voor bepaalde verwerkingen die bij de opsporingsinstanties onder de Wpg plaatsvinden, waarmee in het voorkomende geval afstemming met het OM een vereiste is8 (zie paragrafen 8, 15 en 16).
Het OM draagt géén verantwoordelijkheid voor het naleven door de verantwoordelijke van de bij de Wpg gestelde voorschriften van terbeschikkingstelling en verstrekking.
Voor politiegegevens die met een art. 10 lid 1, onder a of art 12 lid 1 Wpg doel door de criminele inlichtingen (CI) worden verwerkt, gelden strenge wettelijke vereisten omdat de informatie niet altijd betrouwbaar is terwijl de risico’s en gevolgen van de verwerking groot kunnen zijn voor de personen die het betreft. De verantwoordelijke treft maatregelen opdat ook deze verwerkte politiegegevens juist en nauwkeurig zijn. Politiegegevens worden verbeterd, vernietigd of aangevuld indien deze onjuist of onvolledig zijn (art. 4 lid 1 Wpg) en dienen verwijderd te worden zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel van de verwerking, uiterlijk vijf respectievelijk tien jaar na de datum van de laatste verwerking (artt. 10 lid 6 en 12 lid 6 Wpg).
Uit de gezagsrelatie en de wetsgeschiedenis van de toenmalige Wet politieregisters vloeit voort dat het toezicht op de met een art. 10 lid 1, onder a of art. 12 lid 1 Wpg doel verwerkte gegevens een gezamenlijke aangelegenheid is van de verantwoordelijke en de officier van justitie. De daartoe door de hoofdofficier van justitie aangewezen CI-officier van justitie verricht periodieke controles op de CI-verwerkingen van politiegegevens (zie ZoOM). Daarmee neemt de CI-officier van justitie niet de taak en verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke over.
Politiegegevens worden slechts verwerkt door ambtenaren van politie9 die daartoe door de verantwoordelijke zijn geautoriseerd en voor zover de autorisatie strekt (art. 6 lid 2 Wpg)10. In het Bpg en het Bpgbo zijn nadere regels gesteld over de categorieën van personen die voor gegevensverwerkingen van respectievelijk informanten (art. 12 lid 1 Wpg), gegevensverwerking ernstige misdrijven (art. 10 lid 1, onder b Wpg), de CI-verwerking (art. 10 lid 1, onder a Wpg) en de RID-verwerking (art. 10 lid 1, onder c Wpg) geautoriseerd kunnen worden en de deskundigheidseisen die aan hen kunnen worden gesteld.
De categorieën van (politie)ambtenaren die in aanmerking kunnen komen voor deze autorisaties worden aangewezen met instemming van de CI-officier van justitie (art. 2:6 Bpg en art. 2 lid 2 Bpgbo).
Voor een goede invulling van de gezagsrol van de officier van justitie, voor de transparantie van de herkomst van politiegegevens bij doelafwijkende verwerking en ten behoeve van het duiden van politiegegevens in de bedrijfsprocessensystemen van de opsporingsinstanties is van groot belang dat duidelijk is met welk doel de politiegegevens zijn verwerkt. De wetgever heeft aangegeven dat de grens tussen een gegevensverwerking op basis van art. 8 en op basis van art. 9 Wpg niet zeer scherp valt af te bakenen11.
Van een art. 8 Wpg verwerking is in beginsel sprake als er geen BOB-bevoegdheden worden ingezet of de inzet van BOB-bevoegdheden beperkt blijft tot de artt. 126n tot en met 126nd Sv. Een art. 8 Wpg onderzoek dat aan deze criteria voldoet kan toch als art. 9 Wpg verwerking worden aangemerkt, bijvoorbeeld om reden van afscherming, bewaartermijn of de noodzaak van uitgebreidere zoekmogelijkheden.
Van een art. 9 Wpg verwerking is sprake als de inzet van BOB-bevoegdheden niet beperkt blijft tot de artt. 126n tot en met 126nd Sv. Daarnaast is van een gericht onderzoek in de zin van art. 9 Wpg sprake indien de verwerking betrekking heeft op12:
a.) een onderzoek dat Melding Recherche Onderzoek (MRO) waardig is13;
b.) een onderzoek naar de haalbaarheid van een (tactisch) strafrechtelijk onderzoek (preweeg)14;
c.) een onderzoek naar inzicht/overzicht criminele samenwerkingsverbanden (csv’s);
d.) een verkennend onderzoek (art. 126gg Sv);
e.) een onderzoek in het kader van een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO)15;
f.) een onderzoek voor de aanpak van een veelpleger.
In geval van twijfel overlegt de teamleider van het onderzoek in beginsel met het in paragraaf 7 genoemde aanspreekpunt.
Als politiegegevens gericht worden verwerkt (zie paragraaf 6), moet het doel van dat onderzoek binnen een week na aanvang van de verwerking schriftelijk worden vastgelegd (art. 9 lid 2 Wpg). Een goede16 doelomschrijving is van belang omdat de verwerkte politiegegevens worden verwijderd (en vervolgens na vijf jaar vernietigd) zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor zij zijn verwerkt (art. 9 lid 4 Wpg).
Vanuit zijn gezagsrol heeft de officier van justitie zeggenschap over het onderzoeksdoel. In het voorkomende geval vindt afstemming plaats tussen de bevoegd functionaris en de officier van justitie over de formulering van het onderzoeksdoel (zie paragraaf 8).
Eventuele capacitaire afwegingen van een stuurploeg die leiden tot een afbakening van een opsporingsonderzoek hebben in beginsel een tijdelijk karakter en zijn niet bepalend voor de formulering van het onderzoeksdoel in de zin van art. 9 lid 2 Wpg. Het onderzoeksdoel kan in de volgende gevallen bijvoorbeeld als volgt omschreven worden:
• Onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een strafbaar feit
Bij (MRO-waardige) onderzoeken die aanvangen naar aanleiding van een aangifte zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk van de aangifte, een juridische kwalificatie daarvan, en een omschrijving als:
– het opsporen en vervolgen van de dader(s)17 behorende bij de aangifte en de daarmee samenhangende strafbare feiten,
– de vaststelling van het door de dader(s) genoten wederrechtelijk voordeel18 en
– de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de door de rechter opgelegde straf en/of maatregel.
Hierbij is de zaaksofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Opsporingsonderzoek naar strafrechtelijk incident (geen aangifte)19
Bij (MRO-waardige onderzoeken) die aanvangen naar aanleiding van een incident zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk van het incident, een juridische kwalificatie daarvan, en een omschrijving als:
– het opsporen en vervolgen van de dader(s) behorende bij het incident en de daarmee samenhangende strafbare feiten,
– de vaststelling van het door de dader(s) genoten wederrechtelijk voordeel, en
– de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de door de rechter opgelegde straf en/of maatregel.
Hierbij is de zaaksofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Onderzoek naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband20
Bij (MRO-waardige) opsporingsonderzoeken naar het beramen of plegen van ernstige misdrijven in georganiseerd verband zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk, de personalia van de betrokken personen/benaming van het csv/registratief kenmerk van het criminele samenwerkingsverband, en een omschrijving als:
– de tot de georganiseerde criminaliteit behorende groepering in beeld krijgen, inclusief de misdrijven die daarin worden gepleegd en beraamd, alsmede de rol die de verschillende betrokkenen binnen dat verband vervullen, teneinde de te vervolgen feiten en verdachten te selecteren.
Hierbij is de zaaksofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Onderzoek naar vermogen veroordeelde, ook wel Strafrechtelijk Executie Onderzoek (SEO)21 genoemd
Bij een SEO22 zal het onderzoeksdoel bestaan uit een registratief kenmerk, de personalia van de verdachte(n), (een) parketnummer(s), de hoogte van de opgelegde alsmede de resterende betalingsverplichting(en) en een omschrijving als:
– vaststelling van de omvang van het vermogen van de veroordeelde(n) waarop verhaal kan worden genomen ten behoeve van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht 23 (Sr).
Hierbij is de zaaksofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Onderzoek naar haalbaarheid van een (tactisch) strafrechtelijk onderzoek (preweeg)
Bij onderzoeken gericht op de haalbaarheid van een strafrechtelijk onderzoek zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk, de personalia van de verdachte(n)/benaming van het csv/registratief kenmerk van het criminele samenwerkingsverband en/of registratief kenmerk van de aangifte of strafrechtelijk incident, en een omschrijving als:
– zicht verkrijgen op feiten en omstandigheden waaruit een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit ten aanzien van daarbij betrokken personen.
Hierbij is de informatieofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Onderzoek ten behoeve van inzicht/overzicht in criminele samenwerkingsverbanden (csv’s) (voor zover dit niet plaatsvindt met art. 10 Wpg doel)
Bij een onderzoek naar inzicht/overzicht van csv’s zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk, de personalia van de verdachten/benaming van het csv/registratief kenmerk van het criminele samenwerkingsverband, een juridische kwalificatie van de vermoedelijk door het verband gepleegde misdrijven, en een omschrijving als:
– inzicht in/overzicht van csv (‘s), de daarbij betrokken subjecten en de vermoedelijk door hen gepleegde strafbare feiten;
Hierbij is de informatieofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Verkennend onderzoek24
Bij een verkennend onderzoek zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk, een aanduiding/beschrijving van de te onderzoeken sector in de samenleving, en een omschrijving als:
– inzicht/vaststellen of en op welke wijze binnen die sector misdrijven worden beraamd of gepleegd en/of op welke wijze de criminaliteit zich daarbinnen heeft gevestigd.
Hierbij is de informatieofficier van justitie in beginsel aanspreekpunt.
• Een onderzoek voor de aanpak van een veelpleger
Bij een onderzoek naar de aanpak van een veelpleger zal het onderzoeksdoel veelal bestaan uit een registratief kenmerk, de personalia van de betrokkene(n), een duiding van het kader waarbinnen de persoonsgerichte aanpak moet gaan plaatsvinden (bijvoorbeeld Top 600), en een omschrijving als:
– Inzicht in de achtergrond van de betrokkene(n) zoals recidivegevaar en achtergrondproblematiek ten behoeve van de verdere aanpak in dit kader.
Hierbij is de doelgroepenofficier van justitie /officier van justitie veiligheidshuizen in beginsel aanspreekpunt.
Hoewel de Wpg de doelbinding voorop stelt bij de verwerking van politiegegevens, is doelafwijkende verwerking van politiegegevens onder voorwaarden mogelijk. De doelafwijkende verwerking kan op twee manieren geïnitieerd worden. In de eerste plaats kan het initiatief daarvoor uitgaan van de opsporingsambtenaar die de betreffende gegevens verwerkt (actief). Deze kan de gegevens beschikbaar stellen voor een verdere verwerking met een ander doel25. In de tweede plaats kunnen geautoriseerde, belanghebbende opsporingsambtenaren zelf het initiatief nemen en zoeken naar gegevens die elders binnen de opsporingsinstanties worden verwerkt (passief). De Wpg kent (limitatief) twee verschillende vormen van doorzoeken van politiegegevens: geautomatiseerd vergelijken en in combinatie verwerken (zie paragraaf 9).
In beide situaties worden de met een art. 9 of art. 10 Wpg doel verwerkte gegevens pas na instemming van een daartoe aangewezen bevoegd functionaris26 binnen de opsporingsinstanties ter beschikking gesteld voor verdere verwerking met een ander doeleinde (art. 9 lid 3 of 10 lid 5 Wpg). Het uitgangspunt van de Wpg is dat politiegegevens ter beschikking worden gesteld aan ambtenaren van politie en daarmee gelijkgestelden, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak (art. 15 lid 1 Wpg).
Uit de gezagsrelatie tussen het OM en de opsporingsinstanties vloeit voort dat de bevoegde functionaris (namens de korpschef) zijn taak uitoefent in nauw overleg met de officier van justitie. Hierbij hebben de bevoegde functionaris en de officier van justitie ieder een eigen verantwoordelijkheid. Hieronder wordt kort ingegaan op het afwegingskader van de bevoegd functionaris en van de officier van justitie.
De bevoegd functionaris beoordeelt:
– of de Wpg in de doelafwijkende verwerking voorziet;
– of een van de weigeringsgronden uit art. 2:13 Bpg zich voordoet:
a.) Het betreft gegevens omtrent informanten of andere personen als bedoeld in art. 12 lid 5 Wpg;
b.) Er is gevaar voor leven of gezondheid van betrokkene of derden te duchten;
c.) Er is sprake van een verwerking voor een intern integriteitonderzoek onder verantwoordelijkheid van de korpschef;
d.) Er is sprake van een verwerking door de rijksrecherche onder verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal;
e.) Het betreft gegevens die worden verwerkt op grond van art. 10 lid 1, onder b (themaverwerking: ernstige gevaar rechtsorde misdrijven (art. 3:2 Bpg));
f.) Er is sprake van een verwerking voor een door het College van procureurs-generaal als embargo-onderzoek aangemerkt onderzoek (zie paragraaf 12);
– of een andere wettelijke bepaling zich verzet tegen verdere verwerking, bijvoorbeeld het ontbreken van toestemming door de officier van justitie (art 125n lid 3 Sv of art. 126dd Sv).
Daarnaast beoordeelt de bevoegd functionaris:
– of de doelafwijkende verwerking van de politiegegevens relevant en noodzakelijk is voor het doel waarvoor de gegevens verwerkt gaan worden;
– of er een zodanige discrepantie bestaat tussen het oorspronkelijke doel en het doel waarvoor de gegevens verder zouden worden verwerkt, dat terbeschikkingstelling – mede gelet op de tactische belangen van de opsporing en de inbreuk op de privacy van betrokkenen – disproportioneel is;
– of de gegevens niet langs andere, minder ingrijpende weg kunnen worden verkregen (subsidiariteit).
De officier van justitie stemt in beginsel in met de beschikbaarstelling tenzij de belangen van opsporing en vervolging zich daartegen verzetten. Desgewenst worden nadere afspraken gemaakt tussen de betrokken politieambtenaren over het onder beperkende voorwaarden gebruik maken van de politiegegevens. Indien de officier van justitie zich, gelet op de belangen van opsporing en vervolging, niet kan vinden in de beschikbaarstelling van de betreffende politiegegevens, deelt hij dit zo spoedig mogelijk mee. Belangen van opsporing en vervolging kunnen ook betrekking hebben op een nieuwe verwerking ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, bijvoorbeeld als de bevoegd functionaris een evident verkeerde afweging maakt met betrekking tot noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Vorenstaande laat onverlet dat de officier van justitie ten aanzien van de politiegegevens die zijn verkregen met behulp van de opsporingsbevoegdheden vermeld in art. 125n lid 1 Sv of art. 126cc lid 1 Sv te allen tijden bevoegd is te bepalen of deze ter beschikking worden gesteld. Ten aanzien van deze politiegegevens dient de officier van justitie te bepalen of gegevens verwerkt mogen worden in een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend, of mogen worden verwerkt voor een doeleinde als genoemd in art. 10 lid 1, onder a en b Wpg (art. 126dd lid 1 Sv).
De officier van justitie kan zijn instemming mondeling geven. Voor de politiegegevens die worden verwerkt met een art. 9 Wpg doel wordt in beginsel verwezen naar de betreffende officier van justitie die als aanspreekpunt is genoemd in paragraaf 7. Voor gegevens die zijn verwerkt met een art. 10 lid 1, onder a of met een art. 10 lid 1, onder b Wpg doel zijn respectievelijk de CI-officier van justitie en de officier van justitie belast met mensenhandel en -smokkel of de officier van justitie belast met terrorisme het aanspreekpunt.
In bijzondere gevallen kan het bevoegde gezag27 in de zin van de Politiewet 2012 opdracht geven om ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in art. 9 lid 1 Wpg, of een verwerking als omschreven in art. 10 lid 1 Wpg, op grond van de artt. 8, 9 of 10 Wpg verwerkte politiegegevens in combinatie met elkaar te verwerken om vast te stellen of er verbanden bestaan tussen de gegevens (art. 11 lid 4 Wpg).
Deze verwerkingsmogelijkheid is gebonden aan strikte criteria. Dit blijkt uit de vereisten ‘in bijzondere gevallen’ en ’in opdracht van’. Hieronder wordt ingegaan op de zoekvormen geautomatiseerd vergelijken en in combinatie verwerken, en wordt aangegeven wat ‘bijzondere gevallen’ zijn en welke toetsing de officier van justitie doet voorafgaand aan het geven van een opdracht tot gecombineerd verwerken.
De Wpg kent (limitatief) twee verschillende vormen van doorzoeken van politiegegevens: geautomatiseerd vergelijken (art. 8 lid 2, 11 lid 1, 11 lid 2 en 12 lid 4 Wpg) en in combinatie verwerken (art. 8 lid 3 en 11 lid 4)28. Alleen bij de gecombineerde verwerking in de zin van art. 11 lid 4 Wpg heeft de officier van justitie een rol.
Noch in de Wpg, noch in de Kamerstukken is in een technische omschrijving het verschil tussen geautomatiseerd vergelijken en gecombineerd verwerken benoemd en is toegelicht wat het verschil betekent voor de politiepraktijk. Op basis van de abstractere omschrijvingen in de Kamerstukken29 gaat deze aanwijzing uit van de volgende definities.
Geautomatiseerd vergelijken: het met een binaire zoeksleutel van (een)trefwoord(en) zoeken van bepaalde politiegegevens. Het resultaat van deze gerichte zoekslag is een uitkomst van hit / no hit. |
Gecombineerd verwerken: zonder binaire zoeksleutel binnen (een selectie van) beschikbare politiegegevens zoeken naar verbanden. Het resultaat van deze vrije zoekslag is een verzameling van gegevens die voldoen aan bepaalde gemeenschappelijke kenmerken. Deze gemeenschappelijke kenmerken kunnen een profiel van indicatoren of bepaalde kenmerken (trefwoorden) inhouden. |
Het zoeken met een complex en/of uitgebreid profiel met indicatoren of kenmerken dat is verkregen met een gecombineerde verwerking dient weer gezien te worden als een geautomatiseerde vergelijking. Omdat het zoeken met gemeenschappelijke kenmerken een grote inbreuk op de privacy kan opleveren en deze verwerking daarmee snel valt onder de verwerkingsdoeleinden van art. 9 en 10 Wpg, daaruit veelal nog grotere inbreuken op de privacy voortvloeien en gelet op de mogelijke strafprocessuele consequenties die daar weer uit kunnen voortvloeien (begin van verdenking), ligt het mede gezien art. 148 lid 2 Sv in de rede dat een dergelijke geautomatiseerde vergelijking eveneens plaatsvindt in overleg met de officier van justitie.
Van een bijzonder geval is sprake bij a) een ‘dringend maatschappelijk belang’ en indien tevens b) voldaan is aan het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit.
a) De wetgever heeft de term ‘dringend maatschappelijk belang’ gebruikt om aan te geven wanneer sprake is van een ‘bijzonder geval’, en hij heeft deze term niet nader ingekaderd om ruimte te laten voor de praktijk in de gevallen waarin de ernstige schending van de rechtsorde niet evident is.30 Bij een dringend maatschappelijk belang moet gedacht worden aan zeer zwaarwegende gevallen als de voorkoming en opsporing van een ernstig misdrijf dat direct kan leiden tot ontwrichting van de samenleving. Behalve in geval van een opzettelijke vrijheidsberoving, een terroristische actie of dreiging daarvan, relaties tussen overvallen die op verschillende plaatsen in het land hebben plaatsgevonden of normschendingen die gedurende een bepaalde periode in een bepaald geografisch gebied hebben plaatsgevonden, is daarvan ook sprake bij (niet limitatief):
– een diefstal met geweldpleging of afpersing;
– een serie ernstige misdrijven, zoals misdrijven die een grote impact hebben op het slachtoffer;
– ernstige geweldsdelicten;
– de daadwerkelijke tenuitvoerlegging31 van een door de rechter opgelegde straf en/of maatregel, waarbij:
a.) de straf een vrijheidsbenemende betreft van 90 dagen of meer;
b.) de maatregel een vrijheidsbenemende betreft;
c.) de in art. 36e Sr bedoelde maatregel € 50.000,– of meer betreft.
b) Het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit vergt een zorgvuldige afweging tussen het belang dat met de raadpleging van andere onderzoeksgegevens is gediend en het belang van bescherming van de privacy van de personen van wie de gegevens kunnen worden betrokken in dit onderzoek. Aan dit vereiste zal eerder voldaan zijn naarmate het belang van raadpleging van andere onderzoeksgegevens groter is, bijvoorbeeld indien:
– niet langs andere weg een delict kan worden voorkomen of opgespoord;
– relaties moeten worden vastgesteld tussen ernstige delicten die op verschillende plaatsen zijn gepleegd;
– de behoefte aan (tactische) analyse groot is.
Een aanvraag tot gecombineerd verwerken wordt schriftelijk gedaan en dient te zijn voorzien van een inhoudelijke motivering. Een aanvraag tot gecombineerd verwerken dient in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
– Wat is het doel van het onderzoek ten behoeve waarvan wordt gevraagd om een gecombineerde verwerking?
– Welke selectie van politiegegevens wordt betrokken in de gecombineerde verwerking 32?
– Wat is de noodzaak om over te gaan tot zoeken door een gecombineerde verwerking?
De officier van justitie legt zijn beslissing c.q. opdracht tot gecombineerde verwerking schriftelijk vast. Voor de politiegegevens die worden verwerkt met een art. 9 Wpg doel wordt in beginsel verwezen naar de betreffende officier van justitie die als aanspreekpunt is genoemd in paragraaf 7. Voor de onderzoeken met een art. 10 lid 1, onder a Wpg doel is dit de CI-officier van justitie, voor onderzoeken met een art. 10 lid 1, onder b Wpg doel de officier van justitie belast met mensenhandel en -smokkel of officier van justitie belast met terrorisme.
De opdracht maakt geen deel uit van een eventueel BOB-dossier. Het is ingevolge art. 32 lid 1 onder d Wpg en art. 6:4 lid 2 Bpg aan de verantwoordelijke om opdrachten tot gecombineerde verwerkingen schriftelijk vast te doen leggen.
Politiegegevens die zijn verwerkt overeenkomstig art. 8 , 9 en 10 Wpg, kunnen ter ondersteuning van de politietaak onder meer verder verwerkt worden voor zover deze relevant zijn voor het ophelderen van strafbare feiten die nog niet herleid konden worden tot een verdachte (art. 13 lid 1 onder b Wpg). De betreffende politiegegevens worden landelijk raadpleegbaar gesteld.
Hoewel de verantwoordelijke bepaalt welke gegevens in aanmerking komen voor verdere verwerking in de zin van art. 13 Wpg, brengen de belangen van opsporing en vervolging mee dat van de niet opgeloste misdrijven waarbij het onderzoek niet wordt voortgezet, alle onderzoeksgegevens beschikbaar blijven tot er nieuwe aanknopingspunten worden gevonden.
De politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 9 Wpg doel, en waarbij dit doel (zie paragraaf 7) niet is gerealiseerd, vervalt de verwerkingsnoodzaak na verjaring van het ‘zwaarste’ feit met de hoogste strafbedreiging (art. 70 Sr).
In bijzondere gevallen kan de officier van justitie opdracht geven om eerdere op grond van de art. 8, 9 of 10 Wpg verwerkte politiegegevens die verwijderd maar nog niet vernietigd zijn33, ter beschikking te stellen voor hernieuwde verwerking voor zover dat noodzakelijk is voor een doel als genoemd in art. 9 of 10 (art. 14 lid 3 Wpg).
‘Bijzondere gevallen’ wordt op dezelfde manier uitgelegd als bij gecombineerde verwerking (zie paragraaf 9.2). Hieronder wordt aangegeven hoe het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit uit ‘bijzondere gevallen’ in de zin van art. 14 lid 3 Wpg wordt uitgelegd en welke toetsing de officier van justitie doet voorafgaand aan het geven van een opdracht tot hernieuwd verwerken.
Het vereiste van proportionaliteit en subsidiariteit vergt een zorgvuldige afweging tussen het belang dat met de raadpleging van de verwijderde maar nog niet vernietigde gegevens is gediend en het belang van de personen van wie de gegevens kunnen worden betrokken in dit onderzoek. Er is onder andere voldaan aan dit vereiste als:
– De gegevens substantieel bijdragen tot het oplossen van de zaak;
– De gegevens niet langs andere, minder ingrijpende weg kunnen worden verkregen34.
Een aanvraag tot hernieuwde verwerking wordt schriftelijk gedaan en dient te zijn voorzien van een inhoudelijke motivering. Een aanvraag tot hernieuwde verwerking dient in ieder geval de volgende vragen te beantwoorden:
– Wat is het doel van het onderzoek waarin wordt gevraagd om een hernieuwde verwerking?
– Om welke dringende reden wordt om hernieuwde verwerking gevraagd?
– Hoe is bekend geworden dat er verwijderde, maar nog niet vernietigde, gegevens zijn die mogelijk relevant zijn?
– Welke verwijderde, maar nog niet vernietigde gegevens betreft het concreet?
Het geven van een opdracht tot hernieuwde verwerking omvat tevens instemming tot de doelafwijkende verwerking daarvan (zie paragraaf 9). Daar het hier gaat om oudere, op grond van de artt. 9 of 10 Wpg verwerkte politiegegevens waarvan de noodzaak tot verwerking niet langer bestaat, ligt het niet voor de hand dat er belangen van opsporing en vervolging zijn die zich tegen een hernieuwde verwerking verzetten35. Het is aan de zaaksofficier van justitie die de opdracht tot hernieuwde verwerking geeft om, eventueel naar aanleiding van de in de aanvraag verstrekte gegevens, bij de officier van justitie in de oude zaak of, als deze niet meer voor het betreffende OM-onderdeel werkzaam is, bij de rechercheofficier van justitie of bij de CI-officier van justitie, de officier van justitie belast met mensenhandel en -smokkel of de officier van justitie belast met terrorisme navraag te doen naar eventuele opsporings- en vervolgingsbelangen die zich tegen beschikbaarstelling verzetten.
De officier van justitie legt zijn beslissing c.q. opdracht tot hernieuwde verwerking schriftelijk vast. De hernieuwde verwerking kan slechts door daartoe geautoriseerden, die zijn belast met taken op het gebied van de coördinatie van het informatieproces, worden gedaan. Derhalve is de informatieofficier van justitie bij concrete strafrechtelijke onderzoeken het aangewezen aanspreekpunt. De informatieofficier van justitie en de zaaksofficier van justitie overleggen over de noodzaak van de hernieuwde verwerking. Voor het zoeken naar verwijderde politiegegevens die met een art. 10 lid 1, onder a Wpg doel zijn verwerkt is de CI-officier van justitie aanspreekpunt, voor het zoeken naar verwijderde gegevens die met een art. 10 lid 1, onder b Wpg doel zijn verwerkt respectievelijk de officier van justitie belast met mensenhandel en -smokkel of officier van justitie belast met terrorisme.
De opdracht tot hernieuwde verwerking maakt geen deel uit van een eventueel BOB-dossier. Het is ingevolge art. 32 lid 1 onder e Wpg en art. 6:4 lid 3 Bpg aan de verantwoordelijke om opdrachten tot gecombineerde verwerkingen schriftelijk vast te doen leggen.
De verantwoordelijke kan in bijzondere gevallen, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak, de terbeschikkingstelling van politiegegevens weigeren dan wel beperkende voorwaarden stellen aan de verdere verwerking (art. 15 lid 2 Wpg). Hierbij wordt gebruik gemaakt van codes36.
Tot het weigeren van terbeschikkingstelling of stellen van beperkende voorwaarden aan de verdere verwerking van politiegegevens mag niet lichtvaardig worden overgegaan. Dat belemmert de gegevensuitwisseling met andere opsporingsonderzoeken en ondergraaft het uitgangspunt van de wet – verplichting terbeschikkingstelling van politiegegevens door de verantwoordelijke (art. 15 lid 1 Wpg). Art. 2:13 lid 1 Bpg geeft een limitatieve opsomming van de bijzondere gevallen waarin de terbeschikkingstelling van politiegegevens geweigerd kan worden of waarin beperkende voorwaarden gesteld kunnen worden aan de verdere verwerking37.
Onder de in art. 2:13 Bpg limitatief opgesomde gevallen vallen ook de politiegegevens uit die onderzoeken die door het College van procureurs-generaal als embargo-onderzoek zijn aangemerkt. Dit betreft onderzoeken:
– met een zeer groot belang van afscherming vanwege afbreukrisico’s, zoals een onderzoek naar zware criminelen waarbij een groot afbreukrisico bestaat vanwege de mogelijke infiltratie van de criminelen binnen de kringen van politie, bestuur, en rechterlijke macht;
– met levensbedreigende risico’s, zoals een onderzoek waarin gesprekken met een kroongetuige zijn opgenomen;
– met politieke gevoeligheid, zoals een onderzoek waarbij politici of hoge ambtsdragers betrokken zijn;
– met (hoge) publiciteitsgevoeligheid van het onderzoek, zoals een onderzoek waarbij vroegtijdige publiciteit schadelijk kan zijn voor het onderzoek zelf of tot een grote schending van de privacy van betrokkenen kan leiden.
De communicatie met het College van procureurs-generaal verloopt via de hoofdofficier van justitie. Aanmeldingen vinden mede vanwege de urgentie telefonisch en schriftelijk (met het daarvoor beschikbare meldingsformulier, zie ZoOM) plaats.
De noodzaak voor afscherming kan gedurende het onderzoek wijzigen. De embargo-status heeft daarom een dynamisch karakter. De codering dient te worden aangepast op het moment dat de noodzaak tot afscherming ontstaat of verdwijnt, bijvoorbeeld door:
– het aanhouden van de verdachte(n);
– het voorgeleiden van de verdachte(n):
– het dagvaarden van de verdachte(n);
– de afsluiting van het onderzoek.
Eventuele wijzingen met betrekking tot de embargo-status van het onderzoek dienen zo spoedig mogelijk bij het College gemeld te worden. Ook de codering dient zo spoedig mogelijk te worden aangepast.
Politiegegevens moeten verstrekt worden38 aan leden van het OM voor zover zij deze behoeven in verband met hun gezag of zeggenschap over de politie of over andere personen of instanties die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, of voor de uitvoering van andere hun bij of krachtens de wet opgedragen taken, zoals de tenuitvoerlegging van opgelegde straffen (art. 16 lid 1 onder b Wpg)39, 40, behoudens embargo zaken (zie paragraaf 12).
De benodigde politiegegevens kunnen zijn verwerkt in informatieproducten op strategisch, tactisch en operationeel niveau. De informatieofficier van justitie geeft richting aan en oefent gezag uit over de onderdelen van politie en opsporingsdiensten die belast zijn met het informatieproces ter ondersteuning van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. De CI-officier van justitie vervult deze taak ten aanzien van ambtenaren van politie die werkzaam zijn bij een eenheid die is belast met de verwerking van politiegegevens als bedoeld in art. 10 lid 1, onder a of b Wpg. Teneinde de samenhang in het informatieproces te bewaken, vervullen de informatieofficier van justitie en de CI-officier van justitie hun functie in onderling overleg.
Politiegegevens kunnen, voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak in Nederland (met uitzondering van de BES-eilanden) of in het desbetreffende buitenland, worden verstrekt aan de autoriteiten in een land binnen het Koninkrijk (inclusief de BES-eilanden) of een ander land die in het kader van de uitoefening van de politietaak hieraan behoefte heeft (art. 17 lid 3 Wpg). De bedoelde verstrekking van politiegegevens kan plaatsvinden op verzoek (passief) van de autoriteit van een land binnen het Koninkrijk of buitenland (met een rechtshulpverzoek) of op eigen initiatief (actief) ter voorkoming van een ernstig misdrijf of de voorkoming van een ernstig gevaar voor de openbare orde. De verstrekking van informatie die niet is vergaard in het kader van een desbetreffend rechtshulpverzoek, is een doelafwijkende verwerking (zie paragraaf 8).
De artt. 552i t/m 552q Sv en de Aanwijzing inzake de informatie-uitwisseling in het kader van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (552i Sv) (2008A024) zijn van toepassing op inkomende rechtshulpverzoeken. Hoofdregel is dat de politie onder eindverantwoordelijkheid van het OM zelfstandig bevoegd is uitvoering te geven aan rechtshulpverzoeken waarmee uitsluitend om inlichtingen zoals politiegegevens wordt gevraagd, en voor het verkrijgen daarvan geen bijzondere bevoegdheden tot opsporing nodig zijn (geweest) (art. 552i lid 2 Sv). Deze zelfstandige bevoegdheid laat onverlet de voorschriften uit de Wpg en het Bpg41.
Binnen de Europese Unie wordt aan personen en instanties belast met de voorkoming en opsporing van strafbare feiten op gelijke voet politiegegevens verstrekt zoals aan Nederlandse politieambtenaren politiegegevens ter beschikking worden gesteld42. Aan deze verplichting hoeft niet te worden voldaan, of deze kan aan beperkende voorwaarden worden onderworpen, indien deze verstrekking:
a) een geval betreft als bedoeld in art. 2:13 Bpg (zie paragraaf 12);
b) essentiële nationale veiligheidsbelangen zouden schaden;
c) het welslagen van een lopend onderzoek of een verwerking, bedoeld in art. 10 lid 1, onder a Wpg of de veiligheid van personen in gevaar zou brengen;
d) duidelijk disproportioneel of irrelevant zou zijn met het oog op de doelen waarvoor om verstrekking van de gegevens is verzocht;
e) betrekking heeft op een strafbaar feit dat in Nederland strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van één jaar of minder;
f) betrekking heeft op politiegegevens die uitsluitend kunnen worden verstrekt na instemming van de officier van justitie en deze geen toestemming geeft voor de verstrekking (zie paragraaf 8);
g) betrekking heeft op politiegegevens die zijn verkregen van een andere lidstaat of van een derde land en deze geen toestemming geeft voor de verstrekking.
De officier van justitie dient, mede vanwege zijn verantwoordelijkheid voor alle vormen van internationale rechtshulp alert te zijn op de relevantie van de onder zijn gezag verwerkte politiegegevens voor EU personen en instanties belast met de voorkoming en opsporing van strafbare feiten. Hij dient de bevoegde functionarissen bij de politie erop te wijzen dat uitgangspunt is dat politiegegevens die relevant zijn voor de voorkoming en opsporing van strafbare feiten in andere EU-landen uit eigener beweging ter beschikking worden gesteld, met name aan Europol (art. 17 lid 4 Wpg en 5:5 Bpg) en Eurojust43.
Verstrekkingen, ook binnen het Koninkrijk, vinden plaats door tussenkomst van de Internationale Rechtshulp Centra (IRC's), het Landelijk Internationaal Rechtshulp Centrum (LIRC) of een andere door de Minister goedgekeurde weg, en dienen (ook) overeenkomstig art. 552i lid 3 Sv geregistreerd te worden in het Landelijk Uniform Registratiesysteem Internationale rechtshulp in Strafzaken (LURIS)44. Verstrekkingen aan Europol vinden plaats door tussenkomst van de Dienst Landelijke Informatie Organisatie (DLIO) van de Landelijke Eenheid van het Korps Nationale Politie (art. 5:5 lid 2 Bpg). De IRC-officier controleert de verstrekkingen periodiek.
In paragraaf 3 van de Wpg en in paragraaf 4 Bpg zijn de (structurele) verstrekkingsmogelijkheden van politiegegevens aan anderen dan de opsporingsinstanties geregeld. Voor zover in deze paragrafen niet in verstrekking aan personen of instanties wordt voorzien, kan de verantwoordelijke45, voor zover aan formele voorwaarden wordt voldaan, ingevolge art. 19 (incidentele gevallen) en art. 20 Wpg (structureel) politiegegevens verstrekken aan deze personen en instanties. Het verstrekken van politiegegevens moet worden gezien als een doelafwijkende verwerking. Dit betekent dat verstrekking niet mogelijk is als een van de weigeringsgronden uit art. 2:13 Bpg zich voordoet of niet voldaan is aan een ander formeel vereiste (zie paragraaf 8). Verstrekking aan een derde kan plaatsvinden op verzoek van deze of uit eigen initiatief van de verantwoordelijke.
Politiegegevens mogen slechts worden verstrekt indien is voldaan aan een aantal vereisten: de Wpg is van toepassing, voor bepaalde doeleinden, met een zwaarwegend algemeen belang, indien noodzakelijk, en, voor zover de betreffende politiegegevens zijn verwerkt in het kader van strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, in overeenstemming met de hoofdofficier van justitie46, 47.
Alvorens tot verstrekking op basis van de Wpg over te kunnen gaan, dient de verantwoordelijke zich ervan te vergewissen of er een strafrechtelijk onderzoek gaande is en/of de politiegegevens door het OM in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg zijn verwerkt, waarmee de belangen van opsporing en vervolging in het geding zijn. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door raadpleging van het ‘zicht-op-zaken’ registratiesysteem Betere Opsporing door Sturing op Zaken (BOSZ). In geval van twijfel of indien blijkt dat een verzoek om verstrekking ook is gericht aan het OM, dient afstemming plaats te vinden alvorens tot verstrekking over te gaan. Door afstemming wordt mede voorkomen dat personen of instanties gaan ‘shoppen’.
Politiegegevens worden verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaken, voor zover dat noodzakelijk is voor de bij of krachtens de Wpg geformuleerde doeleinden (zie paragraaf 2). Verstrekking van politiegegevens door de verantwoordelijke aan een derde kan alleen plaatsvinden voor zover dit in het belang is van de politietaak. Het doel van de verstrekking dient overeen te stemmen of verenigbaar te zijn met (art. 19 en art 20 lid 1 Wpg):
a.) het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b.) het handhaven van de openbare orde;
c.) het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d.) het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Bij het begrip ‘zwaarwegend algemeen belang’ moet gedacht worden aan de belangen genoemd in art. 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), te weten: het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van een land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen48, bijvoorbeeld bij:
– de aanpak van winkelcriminaliteit;
– de aanpak van de jeugdcriminaliteit;
– de aanpak van voetbalvandalisme;
– het informeren van een werkgever vanwege het feit dat een werknemer wordt verdacht van corruptie;
– het informeren van de leiding van de school over het feit dat een aldaar werkzame leraar wordt verdacht van het plegen van ontuchtige handelingen.
Bij het begrip ‘noodzakelijk’ moet gedacht worden aan een belangenafweging tussen het zwaarwegend algemeen belang dat gediend wordt met de verstrekking van de gegevens, het belang van de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben en de belangen van opsporing en vervolging. Bij deze belangenafweging worden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit betrokken:
– Politiegegevens die minder ingrijpend zijn voor de persoonlijke levenssfeer (zoals veelal het geval zal zijn bij politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 8 en 13 Wpg), kunnen eerder worden verstrekt dan politiegegevens die meer ingrijpend zijn voor de persoonlijke levenssfeer. Vanwege de mogelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het belang van afscherming in verband met afbreukrisico komen de op basis van art. 9 en 10 Wpg verwerkte politiegegevens in beginsel niet in aanmerking voor verstrekking aan derden (art. 4:5 lid 1 Bpg)49. Slechts indien dit dringend noodzakelijk50 is voor een goede uitvoering van de politietaak, kan in afwijking van het bepaalde in lid 1 – na toestemming van de bevoegd functionaris en instemming van de officier van justitie – worden besloten te verstrekken (art. 4:5 lid 2 Bpg, zie paragraaf 8). Hoewel de wetgever het doel van de verwerking leidend doet zijn, is voor de afweging de aard van het betreffende politiegegeven mede bepalend (bijvoorbeeld: is er sprake van een getuigenverklaring of een geïntercepteerd telefoongesprek).
– In hoeverre realisatie van het doel verwacht kan worden. In geval van twijfel zal voorafgaand aan enige verstrekking door de beoogde ontvanger duidelijkheid moeten worden verschaft, bijvoorbeeld door inzicht te geven in het door deze gevoerde beleid.
– In hoeverre kunnen de gegevens langs andere weg door de beoogde ontvanger verkregen worden en is het mogelijk de personalia van getuigen te anonimiseren en kan, in plaats van verstrekking van een integraal proces-verbaal, volstaan worden met een (gedeelte van) het proces-verbaal (van relaas), verstrekkingsrapport of korte brief waarin de relevante gegevens worden vermeld.
– In hoeverre de belangen van opsporing en vervolging prevaleren. Deze afweging vindt in het voorkomende geval plaats in overleg met de officier van justitie (zie paragraaf 15.5.1 en 15.5.2).
Verstrekkingen in het kader van art. 19 en 20 Wpg vinden plaats in overeenstemming met het bevoegde gezag in de zin van de Politiewet 2012. In deze aanwijzing wordt invulling gegeven aan het te voeren beleid inzake het instemmen met verstrekkingen op grond van de artt. 19 en 20 Wpg, zodat de ambtenaar van de politie vooraf inzicht heeft in het daaromtrent te voeren beleid51.
Indien het gaat om een incidentele verstrekking, beslist de verantwoordelijke per verstrekking of deze noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, en of het doel overeenstemt of verenigbaar is met de hiervoor genoemde doeleinden.
Bij verstrekking van politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 8 of 13 Wpg doel is in de systematiek van de Wpg, uitgezonderd de overeenstemming bij verstrekkingen in het kader van art. 19 en 20 Wpg, dat geen inhoudelijke rol voor de officier van justitie is weggelegd. Gezien de aard van de politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 8 of 13 Wpg doel, kan de (hoofd)officier van justitie volstaan met het geven van instemming voor verstrekking in het kader van art. 19 Wpg, tenzij:
– de verantwoordelijke twijfels heeft in hoeverre realisatie van het doel verwacht kan worden, er sprake is van een zwaarwegend algemeen belang of in hoeverre de belangen van opsporing en vervolging prevaleren;
– de te verstrekken politiegegevens verkregen zijn met BOB-bevoegdheden.
Bij de verstrekking van politiegegevens die gericht zijn verwerkt met een art. 9 en 10 Wpg doel, is in de regel een grotere inbreuk op de persoonlijke levenssfeer aan de orde. Voor deze gegevens geldt per definitie art. 4:5 Bpg en de toets door de bevoegd functionaris en officier van justitie bij deze doelafwijkende verwerking. (zie paragraaf 8). De (hoofd)officier van justitie toets een dergelijke voorgenomen beslissing van de verantwoordelijke integraal aan doeleinden, zwaarwegend algemeen belang, noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Indien de (hoofd)officier van justitie niet instemt met de verstrekking van de betreffende politiegegevens, deelt hij dit zo spoedig mogelijk mee. Van deze beslissing wordt door de opsporingsinstanties aantekening gemaakt.
Indien het gaat om een structurele verstrekking van politiegegevens heeft de verantwoordelijke voorafgaand daaraan beslist of deze noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, en of het doel overeenstemt of verenigbaar is met hiervoor genoemde doeleinden. Deze beslissing wordt vastgelegd in een besluit. Het zogenoemde art. 20 besluit biedt een juridisch kader waarbinnen in individuele gevallen verstrekkingen kunnen plaatsvinden. Uit het besluit dient te blijken (art. 20 lid 2 Wpg):
– ten behoeve van welk zwaarwegend algemeen belang de verstrekking noodzakelijk is;
– ten behoeve van welk samenwerkingsverband de politiegegevens worden verstrekt en het doel waartoe dit samenwerkingsverband is opgericht;
– welke politiegegevens (die met een art. 8 of 13 Wpg doel zijn verwerkt) structureel kunnen worden verstrekt;
– de voorwaarden waaronder de gegevens worden verstrekt;
– aan welke personen of instanties de gegevens worden verstrekt.
De (hoofd)officier van justitie toetst, voor zover de te verstrekken politiegegevens zijn verwerkt in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, gezien het voorgenomen structurele karakter van de verstrekkingen, of het juridisch verstrekkingskader in het art. 20 besluit voldoet aan de vereisten die de Wpg daaraan stelt en zijn instemming kan dragen. Desgewenst worden eventuele aanvullende afspraken gemaakt over:
– de wijze van controle of de Wpg, het Sv of de Wjsg van toepassing is;
– de wijze waarop in het voorkomende geval de (hoofd)officier van justitie wordt betrokken in de afweging van het belang van opsporing en vervolging;
– de eventuele uitvoering die namens de (hoofd)officier van justitie kan worden gegeven aan de daadwerkelijke verstrekking (zowel het Sv of de Wjsg van toepassing zijn);
– de wijze waarop de eventuele toetsing aan het verstrekkingsregime van Sv en Wjsg dient plaats te vinden;
– de wijze waarop toetsing van de belangen van opsporing en vervolging dient plaats te vinden.
Omdat het verstrekkingskader in het art. 20 besluit is getoetst, eventuele aanvullende afspraken zijn gemaakt en de (hoofd)officier zijn instemming heeft verleend, kan de verantwoordelijke vervolgens binnen dat kader zonder instemming van de (hoofd)officier in het individuele geval overgaan tot verstrekking.
Indien het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een convenant, dient uit het convenant te blijken dat de hoofdofficier van justitie heeft ingestemd met het besluit.
Jaarlijks wordt door de verantwoordelijke een jaarverslag opgesteld voor het periodieke overleg tussen de verantwoordelijke en het bevoegde gezag met een overzicht van de art. 20 besluiten en samenwerkingsverbanden, en het binnen dat kader gedane verstrekkingen52. Het verdient aanbeveling dit jaarverslag gelijktijdig te bespreken met het verslag van de privacyfunctionaris (art. 34 lid 3 Wpg), mede om te bezien of, en in hoeverre de gemaakte verstrekkingsafspraken voldoen en of het aantal in het kader van een art. 20 besluit gedane verstrekkingen het desbetreffende besluit langer rechtvaardigen.
Tevens is aan te bevelen dat zowel binnen de opsporingsinstanties als binnen het OM kenbaar wordt gemaakt aan welke ambtenaren van politie, officieren van justitie en medewerkers bij het betreffende OM onderdeel mandaat is verleend en derhalve als aanspreekpunt dienen.
Een ieder kan schriftelijk verzoeken of er, en zo ja welke politiegegevens over hem of haar verwerking ondergaan en in welke gevallen deze gegevens de afgelopen 4 jaar verstrekt zijn (art. 25 lid 1 Wpg). Het inzagerecht is niet absoluut. De verantwoordelijke kan gevolg geven aan het verzoek (art. 25 lid 1 Wpg) dan wel het verzoek afwijzen (art. 27 lid 1 Wpg) indien het onthouden van kennisneming noodzakelijk is in het belang van:
a. de goede uitvoering van de politietaak (omvat het voorkomen, opsporen en vervolgen van strafbare feiten, de handhaving van de openbare orde en de hulpverlening)53;
b. gewichtige belangen van derden;
c. de veiligheid van de staat.
Het is mede aan het OM om de belangen van opsporing en vervolging te beoordelen.
Voor zover de betreffende politiegegevens door het OM zijn verkregen in het kader van een lopend strafrechtelijk onderzoek of onderzoek dat in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg door het OM is verwerkt, zijn art. 30 e.v. Sv voor de verdachte en art. 51b Sv voor het slachtoffer, en de Wjsg (artt. 39 e, f en i Wjsg) voor de gewezen verdachte of veroordeelde eveneens van toepassing (zie paragraaf 3). Verzoeken om kennisneming, die ook aan het OM zijn gericht, worden daarom in ieder geval afgestemd met het OM54. Voor wat betreft politiegegevens die ten behoeve van een lopend strafrechtelijk onderzoek met een art. 9 Wpg doel worden verwerkt, is de zaaksofficier van justitie het aanspreekpunt. De privacymedewerker van het betreffende OM-onderdeel is aanspreekpunt voor de Wjsg-gevallen.
Uit de systematiek van de Wpg vloeit voort dat de verantwoordelijke zijn beslissing neemt in afstemming met de bevoegd functionaris. De bevoegd functionaris raadpleegt de officier van justitie. Voor de politiegegevens die anders dan in de hiervoor genoemde situaties ten behoeve van een art. 9 doel zijn of worden verwerkt, neemt de bevoegd functionaris contact op met de betreffende officier van justitie die als aanspreekpunt is genoemd in paragraaf 7. Voor gegevens die zijn verwerkt met een art. 10 lid 1, onder a Wpg doel neemt de bevoegd functionaris contact op met de CI-officier van justitie, voor gegevens die zijn verwerkt met een art. 10 lid 1, onder b doel met de officier van justitie belast met mensenhandel en -smokkel dan wel de officier van justitie belast met terrorisme.
De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de datum van inwerkingtreding.
De Wpg is met in achtneming van het bepaalde in paragraaf 5a van de Wpg, mede op de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (BES) van toepassing (art. 36a Wpg). Deze eilanden hebben de status van bijzonder gemeenten van Nederland. In tegenstelling tot de Wpg is de Aanwijzing niet van toepassing op deze gemeenten. De Wpg is bij Wet van 6 oktober 2011, Stbl. 2011, 490, in werking getreden op 1 april 2012 gewijzigd in verband met de implementatie van het kaderbesluit Dataprotectie (2008/977/JBZ) en het kaderbesluit Europol (2009/371/JBZ). Deze wetswijziging is voor zover deze van invloed is op de rol van het OM in deze aanwijzing verwerkt.
Een politiegegeven is elk persoonsgegeven (hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens) dat wordt verwerkt in het kader van de uitoefening van de politietaken, vermeld in art. 3 en 4 lid 1 Politiewet 2012 (art. 1 onder a en m Wpg).
Onder verwerken wordt in de Wpg verstaan: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, vergelijken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van politiegegevens (art. 1 onder c Wpg).
Onderzoek in het kader van art. 9 Wpg is niet synoniem voor opsporingsonderzoek, maar staat voor een verwerking van politiegegevens in verband met de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval. Dit kan ook betrekking hebben op een grootschalige aangelegenheid van openbare orde. Zie Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 43–44.
De verantwoordelijke bij de politie is de korpschef, bij de Rijksrecherche het College van Procureurs-Generaal, bij de Koninklijke marechaussee de Minister van Defensie en bij de bijzondere opsporingsdiensten de betreffende minister.
Met de term ‘opsporingsinstanties’ wordt in deze aanwijzing gedoeld op de politie, de Rijksrecherche, de Koninklijke marechaussee, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst,/Economische Controledienst (FIOD-ECD), de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISZW), directie opsporing, de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT-IOD) en de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de nieuwe Voedsel en Waren Autoriteit (VWA-IOD).
Hiervan is al sprake bij een bijzondere opsporingsbevoegdheid (BOB)-aanvraag en afgegeven BOB-bevel.
Zie bijvoorbeeld Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 76.
Met de term ‘ambtenaar van politie’ worden tevens de ambtenaren van de Koninklijke marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten bedoeld (art. 1 onder k Wpg).
In bijzondere gevallen kunnen ook personen die geen ambtenaar van politie zijn worden geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens (art. 6 lid 4 Wpg).
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 43. Ook in die gevallen waarin niet evident sprake is van een gerichte verwerking in de zin van art. 9 Wpg kan om andere redenen toch aanleiding bestaan een art. 9 Wpg onderzoek te starten, bijvoorbeeld als men de zoekmogelijkheden nodig heeft die art. 9 Wpg biedt (zoeken in politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 9 Wpg doel), de langere bewaartermijnen van art. 9 Wpg wenselijk zijn, of als het wenselijk is gegevens (door autorisaties) functioneel en/of geografisch afgeschermd van andere politiegegevens te verwerken. Over het algemeen vinden verwerkingen met een art. 9 doel plaats in Summ-IT.
De onderzoeken onder b) en c) kunnen ook plaatsvinden met een art. 10 Wpg (thematisch) doel.
Een onderzoek is MRO-waardig als:
a.) het onderzoek gepland of naar verwachting langer dan 40 uur duurt, en
b.) het onderzoek gericht is op strafbare feiten waarop voorlopige hechtenis is toegelaten en
c.) het onderzoek voldoet aan de doelstelling van de MRO (te bereiken dat binnen het domein opsporing elkaars onderzoeken niet doorkruist worden en dat tijdig raakvlakken worden onderkend tussen onderzoeken).
Aangezien deze onderzoeken betrekking hebben op MRO-waardige (tactische) vervolgonderzoeken, verdient het de aanbeveling in een vroegtijdig stadium een MRO aan te maken teneinde raakvlakken met lopende onderzoeken bijtijds te onderkennen.
Daar (telkens) onder begrepen het nader strafrechtelijk financieel onderzoek (art. 126 e.v. Sv).
Zoals een aangetroffen hennepplantage, een onderschept transport vuurwapens/middelen lijst 1, etc.
Op een SEO is per definitie eveneens de Wjsg van toepassing, hoewel de gegevens (nog) niet geheel langs geautomatiseerde weg door het OM worden verwerkt. Grondslag van het van het onderzoek is immers Sv (artt. 577ba t/m 577bg Sv) en de koppeling aan de strafzaak en registratie bij het OM.
Voor zover de daadwerkelijke tenuitvoerlegging niet in het initiële doel van het onderzoek is opgenomen.
Aan het onderzoeksdoel is voldaan indien de vordering van de officier van justitie onherroepelijk is afgewezen, de officier van justitie oordeelt dat het onderzoek is voltooid, de geldigheidsduur van de (verlengde) machtiging van de rechter-commissaris is verstreken (totaal maximaal 2 jaar) of de veroordeelde aan zijn opgelegde betalingsverplichting heeft voldaan (art. 577ba lid 5, 7 en 8 Sv). Indien de veroordeelde niet aan zijn opgelegde betalingsverplichting heeft voldaan, vervalt de noodzaak tot verwerking bij verjaring van de executie.
Zie de artt. 8 lid 4, 9 lid 3, 10 lid 5, 12 lid 2 en 13 lid 1 Wpg. De belangen strafvordering maken dat politiegegevens die met een art. 8 of 9 Wpg doel worden verwerkt en die relevantie hebben voor inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde (art. 10 Wpg) of de ondersteuning van de politietaak (art. 13 Wpg) daadwerkelijk beschikbaar worden gesteld voor doelafwijkende verwerkingen.
In art. 2:10 Bpg staat wie als bevoegd functionaris kunnen worden aangewezen: de leider van het betreffende onderzoek, het hoofd CIE / RID of hun plaatsvervangers.
Het bevoegd gezag is voor onderzoeken gericht op de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde de officier van justitie, en voor onderzoeken gericht op de handhaving van de openbare orde de burgemeester.
In de artt. 2:1 en 2:2 Bpg zijn limitatief de categorieën van politieambtenaren aangewezen die bevoegd zijn tot geautomatiseerd vergelijken op grond van art. 11 lid 1 en 2 Wpg en gecombineerd verwerken op grond van art. 8 lid 3 een 11 lid 4 Wpg.
Zie Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 14, 28, 40, 54 e.v. en Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 7, pag. 15 en 26
Voor zover de daadwerkelijke tenuitvoerlegging niet in het initiële doel van het onderzoek is opgenomen (zie paragraaf 6).
De in art. 126cc lid 2 Sv en art. 125n lid 1 Sv genoemde politiegegevens vallen zonder toestemming als bedoeld in art. 126dd lid 1 Sv en art. 125n lid 3 Sv buiten de selectie.
Politiegegevens die verwerkt zijn met een art. 9 doel worden verwijderd een half jaar nadat hierop onherroepelijk is beslist (art. 9 lid 4 Wpg) en vervolgens na vijf jaar vernietigd (art. 14 lid 1 Wpg). Politiegegevens die verwerkt zijn met een art. 10 doel worden verwijderd uiterlijk vijf jaar na laatste relevante verwerking (art. 10 lid 6 Wpg) en vervolgens na vijf jaar vernietigd (art. 14 lid 1 Wpg).
Een verstrekking van gegevens uit het strafrechtelijk zaaksdossier overeenkomstig art. 39e Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens wordt bijvoorbeeld niet als een minder ingrijpend inbreuk op de privacy beschouwd.
Dit laat onverkort dat, met name bij politiegegevens die zijn verwerkt met een art. 10 Wpg doel, nog steeds de veiligheid van personen in het geding kan zijn (afschermingsbelangen).
Uitgewerkt in de artt. 2:11 en 2:12 Bpg. Door de codering wordt bij zoeken langs geautomatiseerde weg tot uitdrukking gebracht dat a) bij voorbaat wordt ingestemd met de verdere verwerking van de politie gegevens, b) de politiegegevens overeenkomen, maar dat voorafgaande instemming van de bevoegde functionaris vereist is voor de beschikbaarstelling van de gerelateerde gegevens, of c) er geen enkele terugkoppeling plaatsvindt, zodat degene die zoekt niet op de hoogte raakt van het overeenkomen van de gegevens.
Art. 2:13 lid 1 Bpg: verwerkte gegevens over ‘informanten’ (art. 12 lid 5 Wpg), waardoor gevaar voor leven of gezondheid van betrokkene of derden is te duchten, interne integriteitonderzoeken, rijksrecherche onderzoeken of gegevens die worden verwerkt op basis van art. 10 lid 1, onder b Wpg (gegevensverwerking ernstige misdrijven) en embargo-onderzoeken.
Een dergelijke verstrekkingsverplichting bestaat ook ten aanzien van buitengewoon opsporingsambtenaren (art 16 lid 1 onder a Wpg), burgemeesters (art. 16 lid 1 onder c Wpg) en korpsbeheerders (art. 16 lid 1 onder d Wpg) voor zover deze de politiegegevens behoeven voor hun genoemde wettelijke taakstellingen.
Op grond van art. 23 lid 1 Wpg kunnen leden van het OM ook zelfstandig en rechtstreeks politiegegevens bevragen met het oog op strafvorderlijke beslissingen omtrent opsporing en vervolging en de hulp aan slachtoffers van strafbare feiten.
Politiegegevens kunnen worden verstrekt aan de verantwoordelijken BES (art. 17a lid 1 Wpg) en aan leden van het OM van BES (art. 17a lid 2 Wpg).
Zie in het bijzonder art. 5:1 lid 6 Bpg: politiegegevens als bedoeld in art. 10 lid 1, onder b Wpg (gegevensverwerking themaverwerking: ernstig gevaar rechtsorde misdrijven) mogen niet worden verstrekt. De politiegegevens als bedoeld in art. 10 lid 1, onder a Wpg alleen na instemming van de CI-officier van justitie.
Art. 4 lid 3 Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PbEG L386), art. 5:2 lid 1 Bpg en Nota van Toelichting bij het Bpg, Staatsblad 2007, 550, pag. 93 e.v.
Deze verstrekkingen vinden plaats door de officier van justitie (art. 13 Besluit van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken, 2002/187/JBZ).
De hoofdofficier van justitie kan zijn bevoegdheid doormandateren aan bijvoorbeeld zaaksofficieren of privacymedewerkers bij het betreffende OM-onderdeel.
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 76. In geval niet helder is of bepaalde politiegegevens zijn verkregen in het kader van de handhaving van de openbare orde of in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dient de instemming van zowel de (hoofd)officier als burgemeester te worden verkregen.
Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 327, nr. 3, pag. 74. Met een gegevensverwerking wordt een algemeen belang gediend, indien die verwerking voor de samenleving van betekenis is. Een gegevensverwerking is vanuit het oogpunt van een zwaarwegend algemeen belang gerechtvaardigd indien die voor de samenleving van meer dan gewone betekenis is.
Voor verstrekkingen aan het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC) worden gezien als dringend noodzakelijk, zie Besluit ingevolge artikel 18, tweede lid, Wet politiegegevens, van de Minister van Veiligheid en Justitie, kenmerk 330633/13 d.d. 11 maart 2013, houdende toestemming aan de korpschef van het landelijk politiekorps en de verantwoordelijken voor de Koninklijke Marechaussee en de bijzondere opsporingsdiensten van het ministerie van Financiën en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot het verstrekken van politiegegevens aan de partners in de Regionale Informatie en Expertisecentra (RIEC’s) ten behoeve van het verrichten van integrale casusanalyses voor het bepalen van gezamenlijke interventiestrategieën en het uitvoeren daarvan (Wpg-machtigingsbesluit RIEC’s/werkproces integrale casusanalyse).
In de Nota van Toelichting wordt als voorbeeld genoemd een ernstig gevaar voor de gezondheid of het leven van bepaalde personen. Nota van Toelichting bij het Bpg, Staatsblad 2007, 550, pag. 81.
Verzoeken die zijn gebaseerd op de Wet Openbaarheid van bestuur en die zien op politiegegevens die niet vallen onder de Wjsg en zijn verwerkt met een art. 9 of 10 Wpg doel, dienen ook te worden afgestemd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-24124.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.