Vennootschapsbelasting. Vrijgestelde beleggingsinstelling; AIFM-richtlijn

9 juli 2013

Nr. DGB 2013/3621M

Directoraat-Generaal Belastingdienst, Cluster fiscaliteit

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit bevat een goedkeuring vooruitlopend op wetgeving voor de vrijgestelde beleggingsinstelling als gevolg van de implementatie van de AIFM-richtlijn

1. Inleiding

In dit besluit wordt ingegaan op de gevolgen voor de vrijgestelde beleggingsinstelling van de wijzigingen in artikel 6a Wet Vpb en artikel 1:1 Wft met ingang van 22 juli 2013. Deze wijzigingen kunnen ertoe leiden dat de mogelijkheid om gebruik te maken van het vbi-regime wordt beperkt. Dit gevolg is niet beoogd. In dit besluit wordt goedgekeurd dat vooruitlopend op een wijziging van artikel 6a Wet Vpb de bestaande uitvoeringspraktijk kan worden voortgezet.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

Wet Vpb:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Wft:

Wet op het financieel toezicht

Vbi:

vrijgestelde beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 6a van de Wet Vpb

icbe:

instelling voor collectieve belegging in effecten

AIFM-richtlijn:

Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PbEU 2011, L 174)

2. Implementatie AIFM-richtlijn

Eén van de vereisten voor een lichaam om als vbi te kunnen worden aangemerkt, is dat het lichaam een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft is. Met ingang van 22 juli 2013 wordt, ter implementatie van de AIFM-richtijn, een nieuwe definitie van het begrip beleggingsinstelling opgenomen in de definities van artikel 1:1 van de Wft 1. Omdat een icbe dan niet langer onder het begrip beleggingsinstelling valt, wordt in de desbetreffende implementatiewet tevens geregeld dat een verwijzing naar de icbe wordt opgenomen in artikel 6a, eerste en tweede lid, van de Wet Vpb om te waarborgen dat, naast een beleggingsinstelling in de zin van artikel 1:1 van de Wft, ook een icbe in aanmerking kan komen voor het vbi-regime.

Voorts wordt met ingang van 22 juli 2013 in de Wft voor de definitie van het begrip beleggingsinstelling verwezen naar artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de AIFM-richtlijn. In de memorie van toelichting bij de hierboven genoemde implementatiewet is in dit kader onder andere opgemerkt dat ‘familieconstructies die het privévermogen van beleggers beleggen zonder dat extern kapitaal wordt opgehaald’ niet worden beschouwd als beleggingsinstelling in de zin van genoemde richtlijn.2 Over icbe’s is opgemerkt dat ‘entiteiten die uitsluitend privévermogen van deelnemers beleggen zonder dat extern kapitaal wordt opgehaald, niet worden beschouwd als een icbe.’3

3. Continueren huidige praktijk

Aangezien niet is beoogd dat de aanpassingen in de Wft zouden leiden tot een wijziging in de toepassing van artikel 6a van de Wet Vpb heb ik besloten om nog dit jaar een wetsvoorstel in te dienen dat de beoogde continuïteit zal waarborgen.

Vooruitlopend op deze wetswijziging keur ik goed dat bij de toepassing van artikel 6a Wet Vpb bestaande vbi's per 22 juli hun vbi-status niet zullen verliezen als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet van 12 juni 2013, Stb. 2013, 228. De Belastingdienst kan nieuwe verzoeken om toepassing van artikel 6a Wet Vpb in behandeling blijven nemen. Hierbij zal het in het huidige art. 1:1 van de Wft besloten collectiviteitsvereiste door de Belastingdienst op dezelfde wijze worden uitgelegd als voorheen.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 22 juli 2013.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Den Haag, 9 juli 2013

De staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers.


X Noot
1

Ingevolge de Wet van 12 juni 2013, Stb 2013, 228.

X Noot
2

Kamerstukken II 2011/12, 33 235, nr. 3, blz. 11.

X Noot
3

Kamerstukken II 2011/12, 33 235, nr. 3, blz. 46.

Naar boven