Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 juni 2013, 2013-0000083823, tot wijziging van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 maart 2008 houdende vaststelling van een regeling op grond van artikel 2, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (Stcrt. 53) in verband met detoevoeging van een arbeidsverhouding waarop genoemd besluit niet van toepassing is

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

Gelet op artikel 2, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 1 van de Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 maart 2008, nr. AV/IR/2008/5981, houdende vaststelling van een nieuwe regeling op grond van artikel 2, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 (Stcrt. 2008, 53) wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel d vervalt het woord ‘of’.

2. Aan het slot van onderdeel e wordt het woord ‘of’ toegevoegd.

3. Na onderdeel e wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. een hogeschool, genoemd in onderdeel g van de bijlage behorende bij artikel 1.8, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 24 juni 2013

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

TOELICHTING

In het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 wordt geregeld dat de werkgever bij de opzegging van een arbeidsverhouding (ontslag) de toestemming nodig heeft van het UWV. Ingevolge artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van dat besluit geldt dat niet voor het onderwijzend personeel in alle onderwijssectoren. De minister van SZW kan bij ministeriële regeling ook de arbeidsverhouding van andere groepen werknemers uitzonderen van die verplichting.

In een tweetal regelingen van de minister van SZW is in 1987 aanvankelijk ook het onderwijsondersteunend personeel uitgezonderd van de verplichte toestemming van het UWV. Later, in 2008, is die uitzondering weer vervallen voor het onderwijsondersteunend personeel aan hogescholen en universiteiten. Bij de totstandkoming van deze regeling in 2008 werd er nog vanuit gegaan dat cao-partijen in het hoger beroepsonderwijs streven naar meer normalisatie van de arbeidsvoorwaarden van werknemers in het hoger beroepsonderwijs, vooruitlopend op de harmonisatie van de ambtelijke rechtspositie. Het gevolg van deze wijziging in 2008 was dat voor ontslag van personeel in genoemde categorie een ontslagvergunning van het UWV is vereist, naast de ook bestaande mogelijkheid om rechtsbescherming te krijgen via de Commissie van Beroep op basis van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en uiteindelijk eventueel via de rechtbank, sector kanton (ontbindingsprocedure).

Het onderwijsondersteunend personeel in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs is wel uitgezonderd van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 vanwege de meervoudige rechtsbescherming. De nog bestaande meervoudige rechtsbescherming in het hoger beroepsonderwijs leidt in de praktijk tot onnodige vertraging en extra kosten. Ook is gebleken dat bij het aanvragen van een ontslagvergunning voor het onderwijsondersteunend personeel in het hoger beroepsonderwijs onbedoelde effecten ontstaan bij toepassing van ontslagregels als het gaat om uitwisselbaarheid van functies, ontslagvolgorde, afspiegeling, enzovoorts.

Met dit besluit wordt het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 ook voor het onderwijsondersteunend personeel in het hoger beroepsonderwijs buiten toepassing verklaard.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher.

Naar boven