Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 28 mei 2013, nummer WBV 2013/12, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/14 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

14. Het asielbeleid ten aanzien van Iran

14.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Iran geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

14.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

14.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
14.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Iran niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

14.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Iran geen risicogroepen aangewezen.

14.3.3 Christenen, bahai’s en soefi’s

De IND beoordeelt welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel vormen van zijn geloofsbeleving en waarvan dientengevolge in redelijkheid kan worden aangenomen dat hij die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Daarbij zal betrokken worden zijn persoonlijke situatie, de wijze waarop hij in het verleden in Iran uiting heeft gegeven aan zijn religie, hoe hij hieraan in de toekomst in Iran uiting wil geven en hoe hij dit heeft gedaan nadat hij Iran heeft verlaten. De IND zal vervolgens mede aan de hand van de informatie uit het ambtsbericht en hetgeen de vreemdeling in Iran eventueel reeds aan problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, toetsen of hij bij het verrichten van die specifieke handelingen een gegronde reden om te vrezen voor vervolging.

Personen die in Iran reeds problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Christenen, bahai’s en soefi’s worden aangemerkt als groep van bijzondere aandacht. Dit bekent dat de IND in het geval van christenen, bahai’s en soefi’s minder eisen stelt aan de aannemelijkheid van het individuele asielrelaas Dit wil zeggen dat de asielzoeker het gestelde causale verband tussen de ondervonden problemen en zijn geloofsovertuiging met geringe indicaties aannemelijk kan maken. Dit betekent ook dat wanneer de individuele problemen aannemelijk zijn gemaakt, snel zal worden geconcludeerd dat deze problemen ook voldoende zwaarwegend zijn om, behoudens contra-indicaties, in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw.

Personen die in Iran geen problemen hebben ondervonden als gevolg van de geloofsovertuiging

Belangrijk bij de beoordeling is dat uit het algemeen ambtsbericht blijkt dat in het bijzonder personen die zich hebben bekeerd tot het christendom en openlijk hun geloof (willen) belijden, bijvoorbeeld door het bijwonen van kerkdiensten, als ook personen die (willen) evangeliseren een aanzienlijk risico lopen op vervolging. Asielzoekers die aannemelijk maken dat hun persoonlijke godsdienstuitoefening ingevolge het vorenstaande zal leiden tot vervolging kunnen op die grond in aanmerking kunnen voor een verblijfsvergunning asiel, behoudens contra-indicaties, op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw (zie ook C2/3.2 Vc).

14.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
14.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Iran is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

14.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Iran is geen sprake van systematische blootstelling aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

14.4.3 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Iran geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

14.5 Bescherming
14.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

14.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

Geen bijzonderheden.

14.6 Klemmende redenen van humanitaire aard in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc
14.6.1 Traumatabeleid

Geen bijzonderheden.

14.6.2 Bijzondere klemmende redenen van humanitaire aard

Geen bijzonderheden.

14.6.3 Specifieke groepen in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc

Ten aanzien van Iran zijn met ingang van 18 oktober 2006 uitsluitend de volgende groepen aangewezen als specifieke groep in de zin van paragraaf C2/4.1 Vc:

  • homoseksuelen, lesbiënnes, biseksuelen en transseksuelen.

14.7 Categoriale bescherming in de zin van paragraaf C2/4.2 Vc

Vreemdelingen uit Iran komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

14.8 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt of adequate opvang voor amv’s aanwezig is aan de hand van paragraaf B8/6 Vc. Daarbij geldt voor Iran in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

14.9 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Iran geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

14.10 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 mei 2013

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

TOELICHTING

Algemeen

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in augustus 2012 een algemeen ambtsbericht over Iran uitgebracht. Het ambtsbericht vermeldt dat in de verslagperiode de eerbiediging van de vrijheid van godsdienst in Iran verder is afgenomen. De Iraanse autoriteiten handhaafden in de verslagperiode met straffe hand wettelijke en beleidsmatige beperkingen met betrekking tot de vrijheid van godsdienst.

Op 5 september 2012 heeft het Hof van Justitie van de EU een arrest gewezen over de aantasting van de (openbare) godsdienstbeleving (C-71/11 en C-99/11). Op basis van bovengenoemd ambtsbericht en dit arrest heeft de toenmalige minister voor Immigratie, Integratie en Asiel op 2 november 2012 een brief gezonden aan de Voorzitter van de Tweede Kamer waarin hij het asielbeleid voor Iran, in het bijzonder ten aanzien van de religieuze minderheden, opnieuw heeft vastgesteld.

In dit besluit zijn deze wijzigingen van het beleid opgenomen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven