TOELICHTING
Al jaren bestaan er verschillende beleidsregels voor de toelating en verblijf, en
daaraan gekoppelde rechten tot toegang tot de arbeidsmarkt, voor religieuze en levensbeschouwelijke
doeleinden. Met de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid (Stb. 2010, 290) en het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 309) met ingang van 1 juni 2013 wordt beoogd om aan deze differentiatie een eind te maken.
Vreemdelingen die op religieuze of levensbeschouwelijke grondslag werkzaamheden (al
dan niet in loondienst) in Nederland willen verrichten (geestelijk bedienaren, zoals
voorgangers, godsdienstleraren, zendelingen, kloosterlingen of interne functionarissen)
komen onder het Modern Migratiebeleid voor verblijf in aanmerking indien voor de tewerkstelling
van die vreemdeling een tewerkstellingsvergunning is afgegeven.
Nieuw is dat voor een grotere groep geestelijke bedienaren een tewerkstellingsvergunning
moet worden aangevraagd dan voorheen. Voorheen gold het vereiste van een tewerkstellingsvergunning
(de twv-plicht) namelijk alleen voor de geestelijk voorgangers en de godsdienstleraren.
Hierdoor is het noodzakelijk om het beleid voor verstrekking van tewerkstellingsvergunningen
voor vreemdelingen die arbeid willen verrichten voor een kerkgenootschap of een ander
genootschap op geestelijke of levensbeschouwelijke grondslag, hierna te noemen: een
religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, aan te passen.
Als een vreemdeling (al dan niet in loondienst) arbeid in Nederland wil verrichten
voor een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie waarvoor een specifieke opleiding,
kennis of ervaring vereist is en die van wezenlijk belang is voor de eredienst of
het functioneren van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie, moet deze
organisatie als werkgever voortaan altijd een tewerkstellingsvergunning voor de vreemdeling
aanvragen. Deze twv-plicht geldt niet alleen voor personen die naar buiten treden,
zoals een voorganger, godsdienstleraar of zendeling, maar ook voor kloosterlingen
en interne functionarissen die juist intern gericht zijn.
Voor beide categorieën geestelijke bedienaren geldt dat de tewerkstellingsvergunning
niet wordt getoetst op de beschikbaarheid van prioriteitgenietend aanbod (artikel
8, eerste lid, onder a, Wet arbeid vreemdelingen) en dat er geen vacaturemeldingsplicht
(artikel 8, eerste lid, onder b, Wet arbeid vreemdelingen) geldt. Reden voor vrijstelling
van de vacaturemeldingsplicht en de toets van het prioriteitgenietend aanbod is dat
een dergelijk aanbod als regel niet te duiden valt vanwege de specifieke religieuze
of levensbeschouwelijke aard van de betreffende werkzaamheden.
Verder kan in het geval dat de aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning betrekking
heeft op een geestelijk bedienaar die geen dienstbetrekking met de religieuze of levensbeschouwelijke
organisatie heeft of zal verkrijgen, voorbij worden gegaan aan de toets als bedoeld
in artikel 8, eerste lid, onder d, Wet arbeid vreemdelingen (betaling van minimaal
wettelijk minimumloon), indien de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie bij
aanvraag van de tewerkstellingsvergunning kan aantonen dat de verplichting tot het
afleggen van de gelofte van armoede in de statuten van deze organisatie is opgenomen
en dat de geestelijk bedienaar die gelofte heeft afgelegd.
Wanneer het afleggen van de gelofte van armoede niet in de statuten is voorgeschreven
geldt met betrekking tot een geestelijk bedienaar die geen dienstbetrekking met de
religieuze of levensbeschouwelijke organisatie heeft of zal verkrijgen de vrijstelling
van artikel 8, eerste lid, onder a, b en d, slechts indien vast komt te staan dat
de geestelijk bedienaar geen beroep zal doen op de algemene middelen. Hierbij kunnen
twee situaties onderscheiden worden: ofwel de geestelijk bedienaar kan zelf in zijn
onderhoud voorzien, dan wel de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie zal
in het onderhoud van de geestelijk bedienaar voorzien.
Indien de geestelijk bedienaar niet zelf in zijn onderhoud kan voorzien, dient de
religieuze of levensbeschouwelijke organisatie daarin te voorzien. De religieuze of
levensbeschouwelijke organisatie moet dan zorg dragen voor de kosten van het levensonderhoud,
inwoning en alle noodzakelijke verzekeringen van de geestelijk bedienaar. De daarmee
gemoeide kosten dienen per maand ten minste gelijk te zijn aan het volledig minimummaandloon
(ook als er sprake is van deeltijdarbeid) bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet
minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Indien de geestelijk bedienaar zelf in zijn onderhoud kan voorzien, dat wil zeggen
gedurende zijn verblijf in Nederland maandelijks over middelen zal kunnen beschikken
die ten minste gelijk zijn aan het volledige minimummaandloon, (ook als er sprake
is van deeltijdarbeid), bedoeld in artikel 8, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag,
is de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie ervoor verantwoordelijk dat die
geestelijk bedienaar geen beroep zal doen op de algemene middelen.
Als de geestelijk bedienaar toch een beroep doet op de algemene middelen van bestaan
kan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het verblijfsrecht van de vreemdeling
beëindigen. Ook kan de IND aan de betreffende religieuze of levensbeschouwelijke organisatie
een bestuurlijke boete opleggen op grond van artikel 55a van de Vreemdelingenwet 2000.
Overigens zal de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie die een geestelijk
bedienaar wil uitnodigen om bovenvermelde arbeid voor drie maanden of langer te verrichten
zich bij de IND doen aanmerken als (erkende) referent. De IND toetst vervolgens aan
een aantal voorwaarden om te bepalen of de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie
kan optreden als (erkende) referent. Zo moet de religieuze of levensbeschouwelijke
organisatie rechtspersoonlijkheid hebben of deel uitmaken van een organisatie die
rechtspersoonlijkheid heeft. Verder zal de IND beoordelen of de solvabiliteit, continuïteit
en betrouwbaarheid van de religieuze of levensbeschouwelijke organisatie voldoende
is gewaarborgd. Onder meer zal beoordeeld worden of de religieuze of levensbeschouwelijke
organisatie de verschuldigde belasting- en premieafdrachten heeft voldaan en aan de
verplichtingen ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen, de Vreemdelingenwet 2000 en
(indien van toepassing) de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag naleeft.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher.