artikel 3.16f
Het nieuwe artikel 3.16f van de Activiteitenregeling milieubeheer dient ter uitvoering
van artikel 3.16n van het Activiteitenbesluit. Op grond van die bepaling moeten voor
een gesloten bodemenergiesysteem de volgende gegevens worden bijgehouden en geregistreerd:
-
a. de temperatuur van de circulatievloeistof in de retourbuis van het systeem;
-
b. de hoeveelheden warmte en koude die vanaf de datum van ingebruikneming aan de bodem
zijn toegevoegd;
-
c. het energierendement dat het systeem jaarlijks vanaf de datum van ingebruikneming
heeft geleverd.
Ten behoeve van de uitvoering van onderdeel a moeten tijdens de bedrijfsvoering van
het systeem momentane metingen worden uitgevoerd met een nauwkeurigheid van ten minste
0,3°C en een frequentie van ten minste eenmaal per 15 minuten. Een momentane meting
is een meting op een bepaald moment gedurende een bepaalde periode, in dit geval 15
minuten. Het gaat daarbij niet om een meting die betrekking heeft op de hele periode
van 15 minuten.
Ten behoeve van de uitvoering van onderdeel b moeten tijdens de bedrijfsvoering van
het systeem momentane metingen worden uitgevoerd met een nauwkeurigheid van ten minste
5% en een frequentie van ten minste eenmaal per 15 minuten.
Ten behoeve van de uitvoering van onderdeel b moet de gebruiker van een gesloten bodemenergiesysteem
met een bodemzijdig vermogen van 70 kW of meer, de gegevens over de energiebalans
(onderdeel b) binnen drie maanden na afloop van elk kalenderjaar toezenden aan het
bevoegd gezag, doorgaans burgemeester en wethouders. Dit is bepaald in artikel 3.16n,
tweede lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Indien het gesloten bodemenergiesysteem
een bodemzijdig vermogen heeft van minder dan 70 kW, moeten de gegevens over de energiebalans
(onderdeel b) ten minste tien jaar in de inrichting worden bewaard en ter inzage worden
gehouden. Dit volgt uit artikel 3.16n, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Ingevolge artikel 3.16k, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer kan het
bevoegd gezag in het belang van het doelmatig gebruik van bodemenergie bij maatwerkvoorschrift
eisen stellen ter beperking van het koudeoverschot dat een gesloten bodemenergiesysteem
mag veroorzaken. In dat geval kunnen de gegevens die worden verkregen met toepassing
van artikel 3.16f van de Activiteitenregeling milieubeheer, worden gebruikt om vast
te stellen in hoeverre sprake is van een koudeoverschot.
In het hiernavolgende wordt met een formule aangegeven op welke wijze ter uitvoering
van artikel 3.16n, eerste lid, onder b, wordt berekend of sprake is van een warmteoverschot.
Van een warmteoverschot is sprake indien de hoeveelheid warmte die aan de bodem is
toegevoegd tijdens koelbedrijf groter is dan de hoeveelheid koude die aan de bodem
is toegevoegd tijdens verwarmingbedrijf.
Hierin is:
Evb: de hoeveelheid koude die aan de bodem is toegevoegd tijdens verwarmingbedrijf in
MWh
Ekb: de hoeveelheid warmte die aan de bodem is toegevoegd tijdens koelbedrijf in MWh
Tin: de temperatuur (in °C) van de vloeistof in het bodemzijdig circuit voor het passeren
van het gebouw
Tuit: de temperatuur (in °C) van de vloeistof in het bodemzijdig circuit na het passeren
van het gebouw
V: het verpompte volume van de vloeistof in het bodemzijdig circuit (in m3) in de tijdspanne van de huidige momentane meting tot aan de voorafgaande momentane
meting, berekend als volgt: het debiet tijdens de huidige momentane meting (in m3/uur) maal de lengte van de periode van de huidige momentane meting tot aan de voorafgaande
momentane meting (in uur)
ρ: de dichtheid van de vloeistof in het bodemzijdig circuit in kg/m3
Cp: de warmtecapaciteit van de vloeistof in het bodemzijdig circuit in J/kg °C