Advies Raad van State betreffende het besluit van ..................... houdende aanpassing van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd tot handhaving van het recht op zorg of vergoeding van zorg ingevolge een internationale socialezekerheidsregeling

Nader Rapport

Kenmerk Z-3154507

Den Haag, 27 maart 2013

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende aanpassing van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd tot handhaving van het recht op zorg of vergoeding van zorg ingevolge een internationale socialezekerheidsregeling

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 november 2012, no. 12.002848, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 6 december 2012, no. W13.12.0475/III, bied ik U hierbij aan.

In de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is een stapsgewijze verhoging voorzien van de leeftijd waarop het pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ingaat. Omdat deze wet met grote spoed tot stand moest komen, voorziet artikel V van die wet in de mogelijkheid om andere wetten bij algemene maatregel van bestuur (amvb) in plaats van met een wetswijziging aan te passen. Ingevolge artikel V, derde lid, van die wet dient deze amvb echter wel met een wet in formele zin te worden goedgekeurd.

Eerder bedoelde amvb is het ‘Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd’. Eind november 2012 werd vastgesteld dat in dat Besluit abusievelijk niet was voorzien in een wijziging van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw). Met voorliggend ontwerpbesluit werd beoogd deze omissie te herstellen.

De Afdeling advisering heeft hier echter bezwaar tegen. Op het moment waarop de wijziging van artikel 69 Zvw aan de Afdeling advisering werd voorgelegd was het wetsvoorstel tot goedkeuring van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd beide Kamers der Staten-Generaal namelijk reeds gepasseerd. Zou voorliggende wijziging van artikel 69 Zvw in het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd worden opgenomen, dan zou dat derhalve betekenen dat de goedkeuring mede betrekking zou hebben op een wijziging die het parlement niet zou hebben gezien. Dientengevolge adviseerde de Afdeling advisering de betreffende amvb niet in werking te laten treden.

Dit advies van de Afdeling advisering is gevolgd. Zoals de Afdeling adviseerde, is er nu voor gekozen artikel 69 Zvw door middel van een wet in formele zin en met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 te wijzigen. Deze wijziging is opgenomen in artikel II, onderdeel I, van het voorstel voor de Veegwet VWS 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 33 507 nrs. 1–3). In de toelichting op deze wijziging is ingegaan op de opmerking die de Afdeling advisering in het tweede punt van haar advies maakt: om dubbele premiebetaling te voorkomen, zal de Europese Commissie worden voorgesteld om Bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 883/2004 met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2013 aan te passen.

Daartoe gemachtigd door de ministerraad moge ik U in overweging geven het hierbij gevoegde ontwerp-besluit overeenkomstig het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet te bekrachtigen en goed te vinden dat het onderhavige nader rapport tezamen met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en het ontwerp-besluit en de daarbij behorende nota van toelichting, zoals deze aan de Afdeling advisering van de Raad van State zijn voorgelegd, openbaar wordt gemaakt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers.

Advies Raad van State

No. W13.12.0475/III

’s-Gravenhage, 6 december 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 29 november 2012, no.12.002848, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende aanpassing van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd tot handhaving van het recht op zorg of vergoeding van zorg ingevolge een internationale socialezekerheidsregeling, met nota van toelichting.

Met ingang van 1 januari 2013 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd. Doel van het ontwerpbesluit is het dichten van een hiaat in de verdragsrechtelijke aanspraak op zorg van personen die voorafgaande aan het bereiken van die AOW-gerechtigde leeftijd met een zogenaamde ‘gelijkgestelde’ uitkering of pensioen (bijvoorbeeld een VUT of prepensioen) wonen in een ander land van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of een land waarmee Nederland een bilateraal socialezekerheidsverdrag heeft gesloten (verdragsgerechtigden).

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaar tegen de voor de aanpassing gekozen vorm en procedure. Zij is van oordeel dat in verband daarmee over het ontwerpbesluit in deze vorm niet positief kan worden geadviseerd.

Zij onderschrijft overigens de inhoud van de voorgestelde aanpassing, maar maakt wel een opmerking over de samenloop van premieverplichtingen.

1. De voorgestelde vorm

Het ontwerpbesluit is gebaseerd op artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.1 Het eerste lid van dat artikel biedt de bevoegdheid om bij algemene maatregel van bestuur (amvb) wetten die, als gevolg van de verhoging van de AOW-leeftijd, aanpassing behoeven te wijzigen voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen. Daarbij geldt, op grond van het derde lid van het genoemde artikel V, als voorwaarde, dat zo spoedig mogelijk na plaatsing in het Staatsblad van zo’n amvb een wetsvoorstel tot goedkeuring van die amvb bij de Staten-Generaal wordt ingediend.2

Van de bevoegdheid, genoemd in artikel V, is gebruik gemaakt met het vaststellen van het Besluit van 2 augustus 2012 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de verhoging van de leeftijd waarop op grond van de Algemene Ouderdomswet recht op ouderdomspensioen ontstaat (Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd) (hierna: nood-amvb van 2 augustus 2012).3 Dat besluit is inmiddels goedgekeurd met de Wet van 15 november 2012 tot goedkeuring van de algemene maatregel van bestuur tot aanpassing van wetten inzake verhoging AOW-leeftijd (Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd) (hierna: Goedkeuringswet).4

Tegen deze achtergrond merkt de Afdeling het volgende op.

a. De voorgestelde procedure

Met het ontwerpbesluit wordt beoogd om aan de nood-amvb van 2 augustus 2012 een wijziging van artikel 69 Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) toe te voegen. In de toelichting bij het ontwerpbesluit wordt ervan uitgegaan dat de hiervoor genoemde Goedkeuringswet mede betrekking heeft op de wijziging van artikel 69 Zvw.

De Afdeling wijst erop dat ten tijde van het aanvaarden van de Goedkeuringswet door de Staten-Generaal in de nood-amvb van 2 augustus 2012 niet de betreffende wijziging van artikel 69 Zvw was opgenomen. De in artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd neergelegde eis van een goedkeuringswet strekt ertoe de Staten-Generaal de mogelijkheid te geven te bepalen of de in de nood-amvb opgenomen wijzigingen in stand kunnen blijven dan wel ongedaan moeten worden gemaakt. Daarom kan met de, inmiddels al in het Staatsblad geplaatste, Goedkeuringswet niet alsnog ook de in het ontwerpbesluit opgenomen wijziging van artikel 69 Zvw worden goedgekeurd.

Overigens is de nood-amvb van 2 augustus 2012 uitgewerkt na de wettelijke goedkeuring ervan.

Het voorgaande betekent dat het niet mogelijk is om alsnog de nood-amvb van 2 augustus 2012 te wijzigen. De Afdeling zal hierna bezien welke weg wel kan worden gevolgd voor de beoogde aanpassing van artikel 69 Zvw.

b. De wel te volgen weg

Artikel II van de Goedkeuringswet bepaalt dat het hiervoor genoemde artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd vervalt op 2 januari 2013. Gelet op dat artikel II juncto artikel III, tweede lid, van de Goedkeuringswet en het enig artikel van het Besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I, II en V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd, vervalt de grondslag voor een op te stellen nood-amvb met ingang van 2 januari 2013.5

Effectief gebruik van de in artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd opgenomen bevoegdheid ten behoeve van aanpassing van artikel 69 Zvw vereist allereerst dat een desbetreffende – nieuwe – nood-amvb vóór 2 januari 2013 in het Staatsblad is geplaatst. Vervolgens dient echter ook vóór 2 januari 2013 te zijn voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel V, derde lid, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De Afdeling acht het niet realistisch om te verwachten dat op dit moment in het jaar 2012 ook nog kan worden voldaan aan die tweede eis.

Daarvan uitgaande en gelet op het feit dat de voorgestelde wijziging van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet hoe dan ook uiteindelijk alleen kan worden bewerkstelligd door een daartoe strekkende wet in formele zin, is de Afdeling van oordeel dat zou moeten worden afgezien van de tussenstap van een nieuwe nood-amvb. In plaats daarvan zou ervoor moeten worden gekozen om direct de weg te volgen van een wet in formele zin strekkend tot wijziging van artikel 69 Zvw. Die wijziging zal dan moeten terugwerken tot 1 januari 2013. Dat laatste is aanvaardbaar te achten, nu het zal gaan om een aanpassing in begunstigende zin.

Het CVZ zou kunnen worden gevraagd om betrokkenen dienaangaande tijdig te informeren.

De Afdeling adviseert de gekozen vorm te heroverwegen.

2. Samenhang met sociale verzekeringsstelsels in andere staten

De stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2013 heeft een blijkens de toelichting onbedoeld neveneffect voor verdragsgerechtigden. Deze personen hebben thans, op basis van de gelijkgestelde uitkering of pensioen en aansluitend daarop op basis van de AOW, een zogeheten ‘verdragsrecht’ op zorg in het woonland. Nederland vergoedt het woonland voor de geleverde zorg. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heft ingevolge het huidige artikel 69, tweede en vierde lid, van de Zorgverzekeringswet (Zvw), een verdragsbijdrage.

Vanaf 1 januari 2013 worden deze verdragsgerechtigden in de periode gelegen tussen de beëindiging van het recht op de ‘gelijkgestelde’ uitkering of pensioen en de aanvang van de AOW-leeftijd, volgens de toelichting, geconfronteerd met een hiaat in hun verdragsrechtelijke aanspraak op zorg. De meeste betrokkenen zullen hierdoor in die periode geen voorziening hebben voor hun ziektekosten. De voorgestelde aanpassing van artikel 69 beoogt dit onbedoelde effect te repareren.

De Afdeling merkt op dat Verordening 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PbEU L 166), alsmede de toepasselijke sociale zekerheidsverdragen toewijzingsregels geven om te bepalen waar een persoon is verzekerd voor sociale verzekeringen, onderscheidenlijk welke staat verantwoordelijk is voor gemaakte kosten dienaangaande. Indien, zoals in casu aan de orde is, personen vanwege het (tijdelijk) ontbreken van een uitkeringsrelatie met Nederland niet in Nederland verzekerd zijn, dan wel indien Nederland niet verantwoordelijk is voor eventuele gemaakte ziektekosten, zullen deze personen daarvoor, ingevolge de toepasselijke toewijzingsregels, elders in aanmerking komen. Dat zal dan vaak de woonstaat zijn. Hoewel het in veel gevallen aantrekkelijk kan zijn om in deze relatief korte overbruggingsperiode bij ziekte een beroep te kunnen doen op de Nederlandse sociale verzekeringskas, hieraan is ook, zoals ook blijkt uit artikel 69, tweede lid, van de Zorgverzekeringswet, een verplichting tot het betalen van een bijdrage verbonden. Omdat de toewijzingsregels er echter toe leiden dat in de situatie van betrokkenen een andere staat dienaangaande bevoegd is, kan bovendien niet worden uitgesloten dat die andere staat zelf ter zake een bijdrage verlangt. In dat geval zou betrokkene verplicht worden dubbel premie te betalen.

De Afdeling mist in de toelichting aandacht voor deze mogelijke samenloop van premieverplichtingen. Zij adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft bezwaar tegen de vorm en procedure van het ontwerpbesluit en geeft U in overweging niet aldus te besluiten.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ..................... houdende aanpassing van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd tot handhaving van het recht op zorg of vergoeding van zorg ingevolge een internationale socialezekerheidsregeling

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 23 november 2012, kenmerk Z-3143710;

Gelet op artikel V, eerste lid, van de Wet verhoging AOW- en pensioen-richtleeftijd;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ..............., nummer ...........;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van ................., nummer ..........;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Na artikel L van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL LA

Artikel 69 van de Zorgverzekeringswet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘de in het eerste lid bedoelde personen’ vervangen door: de in het eerste, twaalfde en dertiende lid bedoelde personen.

2. In het vierde lid wordt ‘de administratie voortvloeiend uit het eerste lid’ vervangen door: de administratie voortvloeiend uit het eerste, twaalfde en dertiende lid.

3. Na het elfde lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 12. Voor de toepassing van Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (Pb EU 2004, L 166) wordt de in het eerste lid bedoelde persoon die op de laatste dag van de maand voorafgaande aan die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt een pensioen of uitkering ontvangt dat op grond van bijlage XI bij die verordening is gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet aangemerkt als een aanvrager van een pensioen.

  • 13. Voor de toepassing van een in het eerste lid bedoeld verdrag wordt de in het eerste lid bedoelde persoon die op de laatste dag van de maand voorafgaande aan die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt een pensioen of uitkering ontvangt dat op grond van het verdrag is gelijkgesteld met op grond van de Nederlandse wetgeving verschuldigde pensioenen, tot aan de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet aangemerkt als een rechthebbende op een pensioen.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat dit besluit niet in werking treedt indien deze datum van uitgifte na 1 januari 2013 ligt.

  • 2. Indien de datum van uitgifte, bedoeld in het eerste lid, 1 januari 2013 is en dit besluit derhalve met ingang van 2 januari 2013 in werking treedt, treedt het in werking voordat artikel II van de Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Verhoging pensioengerechtigde leeftijd

De leeftijd waarop men recht krijgt op ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet (AOW) wordt met ingang van 1 januari 2013 stapsgewijs verhoogd naar 67 jaar en vanaf 20246 gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. De pensioenrichtleeftijd in het fiscale kader voor aanvullende pensioenen (Witteveenkader) wordt per 1 januari 2014 verhoogd naar 67 jaar. Vervolgens wordt deze pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Dit is geregeld in de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd.

De AOW is een fundamenteel onderdeel van de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving. De leeftijdsgrens van 65 jaar is daardoor diep geworteld in het Nederlandse recht en speelt ook op tal van andere terreinen een rol. De verhoging van de AOW-leeftijd vraagt daarom ook om aanpassingen op andere terreinen dan de AOW en de aanvullende pensioenen. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is reeds aangekondigd dat de benodigde wijzigingen zullen worden geregeld in een separaat aanpassingstraject (Kamerstukken II 2011/12, 33 290, nr. 3, blz. 2).

In artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is een bijzondere bepaling opgenomen die er in voorziet dat wetten die als gevolg van de stapsgewijze verhoging van de AOW-leeftijd aanpassing behoeven, aangepast kunnen worden bij algemene maatregel van bestuur, voor zover dit noodzakelijk is voor de toepassing van die wetten of ter voorkoming van onaanvaardbare gevolgen. Op basis van deze tijdelijke delegatiegrondslag is inmiddels het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd tot stand gekomen. Per abuis is in dat besluit een in verband met de verhoging van de AOW-leeftijd noodzakelijke aanpassing van artikel 69 van de Zorgverzekeringswet (Zvw) niet meegenomen.

Uit artikel V, derde lid, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd volgt dat zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken na de vaststelling van het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd een wetsvoorstel tot goedkeuring van dat besluit aan de Tweede Kamer moest worden aangeboden. Dat heeft geleid tot het voorstel voor de Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd (Kamerstukken I 2012/13, 33 350, A, e.v.). In artikel I van dit wetsvoorstel wordt het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd goedgekeurd, en artikel II laat artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd – derhalve de delegatiebepaling waarop laatstgenoemd besluit is gebaseerd – vervallen. Uit artikel III van het voorstel voor de Goedkeuringswet volgt dat artikel I met ingang van 1 januari 2013 in werking zal treden7, en artikel II met ingang van 2 januari 2013.

In de onderhavige op artikel V te baseren algemene maatregel van bestuur wordt, via aanpassing van het Besluit alsnog voorzien in de noodzakelijke aanpassing van artikel 69 van de Zvw. Aldus zal de Goedkeuringswet mede betrekking kunnen hebben op de wijziging van laatstgenoemd artikel.

2. Redenen voor en inhoud van wijziging van artikel 69 Zvw

De stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd vanaf 1 januari 2013 heeft een onbedoeld neveneffect voor personen die voorafgaande aan het bereiken van die leeftijd met een zogenaamde ‘gelijkgestelde’ uitkering of pensioen (bijvoorbeeld een VUT of prepensioen) wonen in een ander land van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte, Zwitserland8 of een land waarmee Nederland een bilateraal socialezekerheidsverdrag heeft. Personen die een dergelijke uitkering of pensioen ontvangen, alsmede hun gezinsleden in de zin van die internationale socialezekerheidsregelingen, hebben thans op basis van die gelijkgestelde uitkering of pensioen en aansluitend daarop op basis van de AOW een zogeheten ‘verdragsrecht’ op zorg in het woonland. Nederland vergoedt het woonland voor de geleverde zorg. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heft ingevolge het huidige artikel 69, leden 2 en 4 van de Zvw, een verdragsbijdrage.

Met ‘gelijkgestelde’ uitkeringen of pensioenen worden ingevolge de bilaterale socialezekerheidsverdragen en bijlage XI, onderdeel f, van de Verordening, de volgende uitkeringen en pensioenen bedoeld:

  • pensioenen ingevolge de Wet van 6 januari 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de burgerlijke ambtenaren en hun nabestaanden (Algemene burgerlijke pensioenwet);

  • pensioenen ingevolge de Wet van 6 oktober 1966 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van militairen en hun nabestaanden (Algemene militaire pensioenwet);

  • arbeidsongeschiktheidsuitkeringen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen van 7 juni 1972;

  • pensioenen ingevolge de Wet van 15 februari 1967 houdende nieuwe regeling van de pensioenen van de personeelsleden van de NV Nederlandse Spoorwegen en hun nabestaanden (Spoorwegpensioenwet);

  • pensioenen ingevolge het Reglement Dienstvoorwaarden Nederlandse Spoorwegen;

  • uitkeringen die bij pensionering vóór de leeftijd van 65 jaar worden verstrekt ingevolge een pensioenregeling die de verzorging van de gewezen werknemers bij ouderdom ten doel heeft, of een uitkering bij vervroegde uittreding uit het arbeidsproces ingevolge een van rijkswege of bij collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde regeling voor vervroegde uittreding uit het arbeidsproces voor personen van 55 jaar of ouder;

  • uitkeringen die aan militairen en ambtenaren worden verstrekt ingevolge een regeling in het geval van overtolligheid, functioneel leeftijdsontslag en vervroegde pensionering.

Vanaf 1 januari 2013 worden deze verdragsgerechtigden in de periode gelegen tussen de beëindiging van het recht op de ‘gelijkgestelde’ uitkering of pensioen en de aanvang van de AOW-leeftijd geconfronteerd met een hiaat in hun verdragsrecht op zorg. De meeste betrokkenen zijn hierdoor in die periode niet gedekt tegen ziektekosten.9 Met de voorgestelde aanpassing van artikel 69 wordt daarom dit onbedoelde effect gerepareerd.

Ten gevolge van voorliggend besluit worden voor de toepassing van de bepalingen over de zorg in de Verordening of de bilaterale sociale zekerheidsverdragen betrokkenen aangemerkt als een aanvrager van een pensioen respectievelijk een rechthebbende op een pensioen. Hierdoor blijven de betrokken personen en hun gezinsleden gedurende de periode gelegen tussen de beëindigingsdatum van bijvoorbeeld de VUT-uitkering en de ingangsdatum van het AOW-pensioen gedekt tegen ziektekosten.

Financiële consequenties

Het gaat in 2013 om circa 800 personen. Dit aantal neemt in de jaren erna af.10 De financiële effecten zijn moeilijk in te schatten. Naar verwachting bedragen deze minder dan € 1 miljoen.

De betrokkenen zijn op dit moment op grond van internationale sociale zekerheidsregelingen (EU-Verordening en verdragen) al gedekt tegen ziektekosten en betalen hiervoor een op het inkomen gebaseerde verdragsbijdrage. Op het terrein van de zorgkosten verandert er dus niets. Immers, ook in de huidige situatie worden deze zorgkosten gemaakt. Omdat het inkomen in de periode gelegen tussen de beëindigingsdatum van de ‘gelijkgestelde’ uitkeringen of pensioenen en de ingangsdatum van de AOW waarschijnlijk lager is en in sommige gevallen nihil, zullen de bijdrage-inkomsten waarschijnlijk wel lager uitvallen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Deze bepaling voorziet in een nationaalrechtelijke handhaving van de verdragsrechten op zorg door middel van een aanpassing van artikel 69 Zvw.

De wijzigingen onder de punten 1 en 2 vloeien voort uit de nieuwe leden, die aan artikel 69 Zvw worden toegevoegd, en behoeven geen afzonderlijke bespreking.

Wat betreft het nieuwe twaalfde en dertiende lid van artikel 69 Zvw geldt het volgende. Voor de toepassing van de bepalingen over de zorg in de Verordening en de bilaterale sociale zekerheidsverdragen worden betrokkenen aangemerkt als een aanvrager van een pensioen respectievelijk een rechthebbende op een pensioen. Er is een onderscheid gemaakt tussen personen die aanspraak hebben op grond van de Verordening (artikel 69, twaalfde lid (nieuw)) en personen die aanspraak hebben ingevolge verdragen (artikel 69, dertiende lid (nieuw)).

Dit onderscheid is nodig, omdat de Verordening uitgaat van het daadwerkelijk ontvangen van een pensioen voor het ontstaan van een verdragsrecht op zorg. In artikel 69, twaalfde lid (nieuw) worden de betrokkenen daarom aangemerkt als aanvragers van een pensioen, zoals bedoeld in artikel 22 van die Verordening. Op grond van dat artikel houden betrokkenen en hun gezinsleden wegens het indienen van een pensioenaanvraag recht op verstrekkingen in het woonland ten laste van het pensioenland. Voor een beroep op artikel 22 van de Verordening is het daadwerkelijk ontvangen van een pensioen geen vereiste. Voor de toepassing van verdragen daarentegen is het hebben van een recht op pensioen (zonder dit pensioen daadwerkelijk te ontvangen) al voldoende voor het ontstaan van een verdragsrecht op zorg. De bilaterale verdragen bevatten bovendien geen bepaling over de aanvraag van pensioenen. Om deze reden worden in artikel 69, dertiende lid (nieuw) de betrokkenen aangemerkt als rechthebbenden op een pensioen.

De betrokkenen zullen door het CVZ worden geïnformeerd.

Artikel II

Het deel van het eerste lid bepaalt dat voorliggend besluit zo snel mogelijk na plaatsing in het Staatsblad in werking treedt.

Voorliggend besluit is gebaseerd op artikel V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Ingevolge het wetsvoorstel voor de Goedkeuringswet verhoging AOW-leeftijd zal dat artikel met ingang van 2 januari 2013 vervallen. Dientengevolge zal voorliggend besluit niet meer in werking kunnen treden indien de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst op of na 2 januari ligt. De delegatiebasis waarop het besluit leunt, bestaat dan immer niet meer. In dat geval zal de aanpassing van artikel 69 Zvw plaatsvinden door middel van wetswijziging. Voor het geval de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin voorliggend besluit wordt gepubliceerd 1 januari 2013 is en het besluit ingevolge het eerste lid derhalve met ingang van 2 januari 2013 in werking zal treden, bepaalt het tweede lid dat voorliggend besluit eerder in werking treedt dan het artikel van de Goedkeuringswet waarmee de delegatiebepaling komt te vervallen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,


X Noot
1

Stb. 2012, 328.

X Noot
2

Artikel V, derde lid, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd luidt:

  • 3. Na het tot stand komen van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen acht weken een voorstel van wet tot goedkeuring van de algemene maatregel van bestuur aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van de kamers van de Staten-Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken en wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden dat er toe strekt de bij de algemene maatregel van bestuur vastgestelde wijzigingen ongedaan te maken.

X Noot
3

Stb. 2012, 361.

X Noot
4

Stb. 2012, 574.

X Noot
5

Zie ook aanwijzing 243 van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
6

Ten gevolge van het nieuwe Regeerakkoord (Kamerstukken II, 2012/13, P.M.) zal dit jaar waarschijnlijk vervroegd worden tot 2021. Dit heeft echter geen invloed op de tekst van voorliggend besluit.

X Noot
7

Zie ook het Besluit van 12 juli 2012 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen I, II en V van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd (Stb. 2012, 329).

X Noot
8

Op deze landen is Verordening (EG) Nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende de coördinatie van socialezekerheidsstelsels (Pb EU 2004, L 166; verder genoemd: de Verordening) van toepassing.

X Noot
9

Overigens doet dit effect zich niet voor bij personen die met een wettelijk sociale zekerheidspensioen wonen in een land van de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte, Zwitserland of een verdragsland. Het gaat hier om de Algemene nabestaandenwet (Anw), de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Al deze wetten sluiten ingevolge het eerder vermelde ‘Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd’ wel aan bij de gewijzigde ingangsdatum van de AOW, waardoor er geen hiaat in het verdragsrecht op zorg bestaat.

X Noot
10

In 2014 ongeveer 700 personen en in 2015 ongeveer 400 personen.

Naar boven