Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 april 2013, nr. WJZ / 13059419, tot tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Tijdelijke vrijstellingsregeling stuifbestrijding 2013)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bouwland:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit gebruik meststoffen;

b. Dienst Regelingen:

Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken;

c. runderdrijfmest:

drijfmest als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van het Besluit gebruik meststoffen, afkomstig van runderen;

d. veenkoloniaal gebied:

gronden in de provincie Drenthe, de provincie Groningen ten zuiden van het Eemskanaal en de provincie Overijssel ten noorden van de lijn Zwolle, Ommen en Coevorden;

e. zand- of lössgrond:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel o van de Meststoffenwet.

Artikel 2

Ter voorkoming van schade aan gewassen door winderosie, wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen, voor zover het gaat om de aanwending van runderdrijfmest die gelijkmatig wordt verspreid en waarbij:

  • a. gelijktijdig, met dezelfde machine, minimaal eenzelfde hoeveelheid water gelijkmatig over de toegediende runderdrijfmest wordt gesproeid;

  • b. volgtijdelijk vanuit een aparte tankwagen, binnen maximaal 20 seconden nadat de runderdrijfmest is verspreid, minimaal een zelfde hoeveelheid water gelijkmatig over de toegediende runderdrijfmest wordt gesproeid.

Artikel 3

Artikel 2 is uitsluitend van toepassing:

  • a. op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, in veenkoloniaal gebied;

  • b. indien op het perceel een gewas is ingezaaid, geplant of gepoot;

  • c. indien uiterlijk 24 uur voorafgaand aan het tijdstip waarop gebruikt gemaakt gaat worden van de vrijstelling, hiervan melding wordt gedaan door de grondgebruiker op de wijze zoals aangegeven op de website van Dienst Regelingen, onder vermelding van:

    • 1°. naam, adres en KvK-nummer van de grondgebruiker;

    • 2°. locatie van het perceel (plaats, straat ter hoogte van huisnummer);

    • 3°. perceelnummer (het volgnummer van perceel zoals opgegeven bij: Opgave gewaspercelen, Gecombineerde opgave 2012, waarop de runderdrijfmest zal worden aangewend;

    • 4°. datum en tijdstip waarop van de vrijstelling gebruik gemaakt zal worden.

  • d. tussen een half uur vóór zonsopgang en een half uur ná zonsondergang.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juni 2013.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling stuifbestrijding 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 11 april 2013

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

TOELICHTING

Algemeen

Om de ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest te reduceren is het emissiearm aanwenden van dierlijke mest op grond van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) verplicht gesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is het verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grasland of bouwland, tenzij deze emissiearm worden aangewend. Artikel 64 van de Wbb voorziet in de mogelijkheid van vrijstelling van voornoemd verbod voor bij die vrijstelling aangegeven categorieën van handelingen.

Vrijstelling

Tot 1 januari 2010 gold een uitzondering op dit verbod op grond, gelegen op zand- of lössgrond, waarop een veenkoloniaal bouwplan wordt uitgeoefend. Het gaat daarbij om een bouwplan met de teelt van fabrieksaardappelen ten behoeve van de zetmeelindustrie met een teeltfrequentie van ten minste eenmaal per drie jaar, met dien verstande dat geen sprake is van een veenkoloniaal bouwplan in de periode dat op de desbetreffende grond bloembollen worden geteeld of gras wordt geteeld. Deze uitzondering was opgenomen in artikel 5, tweede lid, van het Besluit gebruik meststoffen. De reden was dat op deze gronden het aanwenden van drijfmest of van zuiveringsslib in bepaalde gevallen noodzakelijk werd geoordeeld om schade aan de gewassen door winderosie tegen te gaan (Besluit van 20 december 1996, houdende een wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen alsmede van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, Stb. 685). Gezien de beschikbaarheid van alternatieven is voor die uitzondering niet langer aanleiding gezien.

In een onderzoek dat in 2012 is uitgevoerd naar de effectiviteit van verschillende methoden voor winderosiebestrijding is naar voren gekomen dat de methode waarbij runderdrijfmest bij aanwenden wordt oversproeid met water, de zogenaamde ‘waterspraymethode’, een vergelijkbaar gunstig resultaat geeft als bij gebruik van uitsluitend drijfmest.

Bekend is dat de ammoniakvervluchtiging belangrijk wordt verminderd indien water over de mest wordt gesproeid. Mede gezien het beperkte areaal waarop gebruik wordt gemaakt van de voorziening, zal de extra ammoniakemissie als gevolg van het gebruik van de vrijstelling daarom beperkt blijven.

Aandachtspunt is wel dat achteraf niet kan worden vastgesteld in hoeverre daadwerkelijk water over de mest is gesproeid. Om de naleving te bevorderen en de controleerbaarheid van de voorziening te vergroten zijn daarom specifieke voorwaarden gesteld. Bedrijven die gebruik willen maken van de vrijstelling dienen, 24 uur voorafgaand aan dit gebruik, hiervan op voorgeschreven wijze een melding te doen bij Dienst Regelingen. De vrijstelling geldt alleen op bouwland, gelegen op zand- of lössgrond, in veenkoloniaal gebied in de provincie Drenthe, de provincie Groningen (ten zuiden van het Eemskanaal) en de provincie Overijssel (ten noorden van de lijn Zwolle, Ommen en Coevorden).

Over de vrijstelling is, overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de wet Bodembescherming, de Technische Commissie Bodem (TCB) gehoord. De TCB merkt in haar reactie van 4 april 2013 het volgende op.

  • 1. De TCB stelt dat er vooralsnog geen openbaar toegankelijk onderzoek beschikbaar is dat wetenschappelijk onderbouwt dat de waterspraymethode leidt tot een beperking van de ammoniakemissie die vergelijkbaar is met de thans toegestane emissiearme aanwendingstechnieken op bouwland.

  • 2. De TCB pleit voor de verdere ontwikkeling van incidentele en structurele duurzame alternatieven, evenals voor de toepassing van reeds beschikbare duurzamere alternatieven voor preventie en bestrijding van winderosie. Het voor het derde achtereenvolgende jaar verlenen van een vrijstelling van de verplichting tot emissiearme aanwending van drijfmest ter bestrijding van winderosie draagt hier niet aan bij.

  • 3. De TCB geeft aan het gezien de te verwachten ammoniakemissie niet wenselijk te vinden dat drijfmest wordt gebruikt als afdeklaag en daartoe ook geen noodzaak te zien, nu recent onderzoek heeft bevestigd dat er goede alternatieven zijn zoals houtmulch en papiercellulose die eveneens goede prestaties geven en niet veel duurder zijn.

Ik heb goede nota genomen van de beoordeling door de TCB. Uit onderzoek is bekend dat een waterspray de emissie reduceert. Het is echter juist dat onzekerheid bestaat over de mate waarin dat het geval is. Ik verwacht daarover binnenkort meer duidelijkheid te krijgen na ontvangst van de resultaten van een review op de onderbouwing van emissiefactoren. Gezien de brief van 22 maart 2013 (Kamerstukken II, 33 037, nr. 47) en in aanmerking nemende dat slechts op een beperkt areaal van de vrijstelling gebruik zal worden gemaakt en daarom ook het milieubezwaar beperkt zal blijven, heb ik besloten voor dit voorjaar gebruik van de waterspraymethode toe te staan als middel schade door winderosie te voorkomen.

De regeling staat twee methoden toe om de waterspray toe te dienen. Qua effectiviteit geniet de in artikel 2, onder a genoemde methode de voorkeur. Nu de daartoe benodigde apparatuur slechts zeer beperkt beschikbaar blijkt, heb ik besloten ook de methode toe te staan zoals beschreven in artikel 2, onder b. Om de vervluchtiging van ammoniak daarbij te beperken is het noodzakelijk dat de waterspray zo snel mogelijk na het aanwenden van de drijfmest wordt toegediend. Als maximum is een tijdspanne van 20 seconden gesteld. Dat vereist dat de watertank in alle gevallen op het betreffende perceel aanwezig moet zijn op het moment dat de mest wordt aangewend.

Regeldrukeffecten

Deze regeling leidt tot een toename van de regeldruk omdat de administratieve lasten voor bedrijven zullen stijgen met € 4.000. Deze toename wordt veroorzaakt door het feit dat bedrijven, die in de aangewezen gebieden gebruik willen maken van de mogelijkheid om mest als antistuifdek te gebruiken, hiervan vooraf melding moeten doen op de wijze zoals aangegeven op de website van Dienst Regelingen. Per bedrijf is voor het doen van de melding naar schatting 20 minuten nodig. Volgens de door de overheid gehanteerde regeldruksystematiek kan een standaard uurtarief worden gehanteerd van € 37,00. Hoewel niet met zekerheid te zeggen is hoeveel bedrijven van de mogelijkheid gebruik zullen maken, bedragen de administratieve lasten voor het doen van de melding in het hypothetische geval dat 250 bedrijven een melding moeten doen in totaal circa € 3.000. Er van uitgaande dat 10 procent van de deelnemende bedrijven zal worden geïnspecteerd en dat een inspectie 30 minuten tijd van de ondernemer vraagt, bedraagt de stijging van de toezichtlasten circa € 1.000. De nalevingskosten zullen niet stijgen. Of en in welke omvang in het voorjaar gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid die met deze regeling wordt geboden is niet vooraf te zeggen. Dit is namelijk afhankelijk van weersomstandigheden zoals windsterkte en neerslaghoeveelheid. Met deze regeling wordt tegemoet gekomen aan een wens van het bedrijfsleven.

In het licht van de noodzaak een minimumniveau van handhaafbaarheid te waarborgen is het doen van een melding noodzakelijk. In dat licht zijn minder belastende varianten, zoals het verlenen van een generieke vrijstelling, niet aan de orde.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juni 2013. Daarmee wordt afgeweken van het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Afwijking van de vaste verandermomenten is in dit geval gerechtvaardigd omdat het spoedregelgeving betreft. De spoed is gelegen in de hiervoor toegelichte noodzaak om bij extreme weerssituaties een voorziening te bieden, om schade aan gewassen door verstuiving van bodemdeeltjes tegen te kunnen gaan.

Daarbij komt dat de regeling begunstigend werkt voor de betrokken ondernemers en er derhalve geen profijt is bij een uitgestelde inwerkingtreding, hetgeen met de vaste verandermomenten wordt beoogd.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma.

Naar boven