Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 17 januari 2012, nr. IENM/BSK-2011/160894, tot wijziging van de Regeling uniforme saneringen (verruiming categorie mobiele saneringen)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, 3, derde lid, en 4, eerste en tweede lid, van het Besluit uniforme saneringen;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling uniforme saneringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.2.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel c wordt de zinsnede ‘artikel 3.2.2, 3.2.2a, of 3.2.3’ vervangen door: artikel 3.2.2, 3.2.2a, 3.2.2b of 3.2.3.

b. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. de verontreiniging in het grondwater is te bereiken met de in te zetten technieken;

c. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. een kwetsbaar object als bedoeld in de Circulaire bodemsanering is niet gelegen binnen het bodemvolume dat wordt ingesloten door de interventiewaarde contour in het grondwater of een straal van 100 meter er om heen, en

d. Na onderdeel f wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. de in te zetten technieken leiden niet tot een verandering in de bodemgesteldheid die van nadelige invloed kan zijn op een binnen het invloedgebied gelegen kwetsbaar object als bedoeld in de Circulaire bodemsaneringen.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede ‘De verontreinigingen’ vervangen door: Verontreinigingen in de vaste bodem.

B

Artikel 3.2.2, onder a, komt te luiden:

  • a. het ontgraven van de verontreinigde grond en het daarin aanwezige verontreinigde grondwater tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4;

C

Artikel 3.2.2a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onder b, komt te luiden:

  • b. het ontgraven van de te saneren verontreinigde grond en het daarin aanwezige verontreinigde grondwater tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4;

2. In eerste lid, onder d, wordt de zinsnede ‘bedoeld in lid a’ vervangen door: bedoeld in onderdeel a.

D

Na artikel 3.2.2a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.2.2b Saneringsaanpak: saneren verontreinigde grond en verontreinigd grondwater tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en d, van het besluit, bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

  • a. het ontgraven van de aanwezige verontreinigde grond in de bronzone tot ten minste het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4;

  • b. het van de saneringslocatie afvoeren van deze grond;

  • c. het aanvullen van de ontgraving met grond van een kwaliteit van ten hoogste het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.2.5;

  • d. het onttrekken van het aanwezige verontreinigde grondwater uit de pluim tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde, bedoeld in artikel 3.2.4, en het behandelen van het hierbij vrijkomende water, dan wel de inzet van in de saneringspraktijk gangbare en bewezen intensieve in-situ technieken voor sanering van de pluim, waarmee de in artikel 3.2.4 bedoelde terugsaneerwaarde kan worden gerealiseerd, zoals beschreven in de Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit(www.bodemrichtlijn.nl).

E

Artikel 3.2.3, onder b, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de zinsnede ‘en bewezen’ wordt ingevoegd: intensieve.

2. De zinsnede ‘onder meer’ vervalt.

F

Artikel 3.2.4 komt te luiden:

Artikel 3.2.4 Terugsaneerwaarde

  • 1. De verontreinigde grond van de saneringslocatie, bedoeld in artikel 3.2.2, wordt ontgraven tot een niveau waarop de ontgraving geurvrij is en tot minimaal de naar grondsoort gecorrigeerde concentraties:

    • a. 0,1 maal de interventiewaarden van de somparameter voor naftaleen, fenantreen, antraceen, fluorantheen, chryseen, benzoantraceen, benzopyreen, benzofluorantheen, indenopyreen en benzoperyleen en de natuurlijke achtergrondwaarde voor aromatische stoffen;

    • b. de maximale waarden voor de bodemfunctieklasse wonen voor metalen, overige anorganische stoffen en minerale olie, of de voor deze stoffen vastgestelde lokale maximale waarden.

  • 2. De grondwaterverontreiniging van de saneringslocatie, bedoeld in artikel 3.2.2 tot en met 3.2.3, wordt voor alle aanwezige verontreinigende stoffen gesaneerd tot een niveau gelijk aan of lager dan de interventiewaarde.

G

Aan artikel 3.2.7 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de grond wordt opgeslagen, wordt deze gescheiden naar grondsoort of naar aard en graad van verontreiniging, dan wel een combinatie daarvan.

H

Artikel 3.2.8 komt te luiden:

Artikel 3.2.8 Voorzieningen in geval van achterblijvende verontreinigingen

In geval van een sanering van een verontreinigingssituatie, bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, geldt dat de saneerder een isolerende voorziening aanbrengt. Horizontale monitoringsdrains worden aangemerkt als isolerende voorziening.

ARTIKEL II

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2012.

  • 2. Indien ten behoeve van de sanering een melding is gedaan voor 1 april 2012, blijven de regels van toepassing die voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze regeling golden totdat de sanering is afgerond.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 januari 2012

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

TOELICHTING

Algemeen

Deze wijziging van de Regeling uniforme saneringen (hierna: RUS) heeft tot doel om meer saneringen onder het Besluit uniforme saneringen (hierna: BUS) te laten vallen. Hierdoor vallen minder saneringen onder het reguliere saneringsspoor en hoeven derhalve minder beschikkingen door het bevoegd gezag Wet bodembescherming (hierna: Wbb) te worden genomen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele onduidelijkheden in de RUS weg te nemen.

Voorbereiding van de wijziging

Deze wijziging van de RUS is in nauw overleg met het bevoegd gezag Wbb opgesteld. Met de term ‘bevoegd gezag Wbb’ wordt gedoeld op het bestuursorgaan dat in het kader van de reguliere saneringsregels van de Wbb als regel fungeert als het bevoegd gezag. Het betreft de provincies en gemeenten. Een werkgroep van het voormalige Ministerie van VROM, het bevoegd gezag Wbb en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven heeft daarbij een rol gespeeld. Daarnaast is deze wijziging van de RUS besproken in de begeleidingscommissie BUS. De begeleidingscommissie BUS bestaat uit vertegenwoordigers van de VNG, het IPO, het bevoegd gezag Wbb, VNO/NCW en vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven.

Milieueffecten

Deze wijziging van de RUS is gericht op het beperken van de lasten van overheid en bedrijfsleven, zodanig dat dit zonder benadeling van het milieu mogelijk is. De meeste aanpassingen zijn daardoor neutraal ten aanzien van het milieueffect. Op locatieniveau wordt wel een licht negatief effect verwacht, omdat bij de in artikel 3.2.3. bedoelde saneringsaanpak de grondwaterverontreiniging niet langer voor alle aanwezige stoffen wordt gesaneerd tot minimaal de tussenwaarde, maar tot een niveau gelijk aan of lager dan de interventiewaarde. Deze minder strenge eis wordt echter, anders dan voorheen, van toepassing op alle in de RUS opgenomen saneringsmethoden. Bovendien wordt een positief milieueffect verwacht van de verruiming van de reikwijdte voor de categorie mobiel, het vervallen van de grens van bodemvolume bij mobiele verontreinigingen en de minder strenge eis aan de sanering van de grondwaterverontreiniging bij mobiele verontreinigingen. De verwachting is dan ook, dat er gemiddeld meer gesaneerd zal worden dan thans het geval is.

Handhaving

De wijzigingen zijn gericht op het beperken van de lasten van overheid en bedrijfsleven. De handhaafbaarheid is daardoor niet beïnvloed. De systematiek van de RUS is immers niet gewijzigd.

Administratieve en bestuurlijke lasten

Voor de categorie mobiele verontreinigingen betekent deze wijzigingsregeling een verruiming van de reikwijdte, omdat er regels zijn gesteld voor een saneringsaanpak waarbij eerst de verontreinigde grond wordt gesaneerd door middel van een open ontgraving en daar op aansluitend het verontreinigde grondwater wordt gesaneerd. Deze vorm van sanering valt voortaan onder het BUS. In verband met deze verruiming zijn enkele voorwaarden aan sanering van de categorie mobiele verontreiniging toegevoegd. Daarnaast is het vereiste dat het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater een maximaal volume mag hebben, te vervallen.

Deze wijzigingsregeling is een vervolg op een eerdere wijziging van de RUS (Stcrt. 2011, nr. 15280). In de bijbehorende toelichting bij die wijzigingsregeling was reeds aangekondigd, dat als gevolg van de onderhavige wijziging een toename van 5% van het aantal saneringen via het BUS te verwachten zou zijn. De voorliggende wijzigingsregeling brengt immers enerzijds een toename van het aantal BUS-meldingen met zich, en anderzijds minder beschikkingen op grond van de Wet bodembescherming.

Voor het berekenen van het effect op de lasten als gevolg van deze wijziging van de RUS zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Provincies. Op basis van de nulmetingen administratieve lasten en uitvoeringslasten die zijn uitgevoerd voor provincies, blijkt het verschil tussen het afhandelen van een reguliere en een BUS-melding circa 8,5 uur. In totaal worden jaarlijks circa 600 BUS-meldingen verwerkt door provincies. Dit aantal stijgt met 5% tot 630, ten koste van de reguliere meldingen. De totale reductie komt hiermee op (30 * 8,5 uur * € 78,75) = € 20.081,50.

  • Gemeenten. Voor gemeenten zijn geen nulmetingen voor dit product beschikbaar. Het is echter aannemelijk dat de tijdsbesteding voor gemeenten niet significant afwijkt van provincies. In dit onderzoek is daarom uitgegaan van een verschil van 8,5 uur tussen een Wbb-melding en een BUS-melding. In totaal worden jaarlijks circa 300 BUS-meldingen verwerkt door gemeenten. Dit aantal stijgt met 5% tot 315, ten koste van reguliere meldingen. De totale reductie komt hiermee op (330–315 * 8,5 uur * € 78,75) = € 10.040,63.

  • Bedrijven. Op basis van de nulmeting voor administratieve lasten blijkt dat de lasten van het uitvoeren van een BUS-melding € 6.950 lager zijn dan van een Wbb-melding. In totaal neemt het aantal BUS-meldingen van 900 met 5% toe tot 945. De totale lastenreductie bedraagt hiermee (€ 6.950 * 45 meldingen) = € 312.750,00.

Artikelgewijs

Artikel I

Onderdeel A

De in artikel 3.2.1 opgenomen opsomming van voorwaarden waaraan een sanering moet voldoen alvorens deze onder de categorie uniforme saneringen ‘mobiel’ valt, is aangepast.

Vervallen is het vereiste, dat uit een melding als bedoeld in artikel 1.3 van de RUS moet blijken, dat het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde ten hoogste gelijk is aan 1.000 m3. Op basis van de opgedane ervaringen met saneringen voor de categorie uniforme saneringen ‘mobiel’ en met saneringstechnieken, is besloten om de eis ten aanzien van het volumecriterium in zijn geheel te laten vervallen.

Tevens is vervallen het vereiste, dat voor spoorwegterreinen, die zich bevinden op kadastrale percelen die in eigendom zijn van NS Vastgoed BV en Railinfratrust BV, het verontreinigde bodemvolume met te saneren verontreinigende stoffen in het grondwater boven de streefwaarde ten hoogste gelijk is aan 2.000 m3. Met het laten vervallen van het volumecriterium in onderdeel e (oud), is het immers niet meer nodig om voor speciale situaties verbijzonderingen te hebben.

In artikel 3.2.1 van de RUS zijn aan het saneren van mobiele verontreinigingen drie nieuwe voorwaarden gesteld.

Ten eerste is in onderdeel e (nieuw) opgenomen, dat verontreiniging in het grondwater te bereiken moet zijn met de in te zetten technieken. De boven- en ondergrondse inrichting en infrastructuur mogen geen beletsel vormen voor de saneringsaanpak van het aanwezige verontreinigde grondwater en voor het bereiken van het beoogde saneringsresultaat.

Ten tweede is in onderdeel f (nieuw) opgenomen, dat een kwetsbaar object als bedoeld in de Circulaire bodemsanering (zoals kwelgebieden) niet worden ingesloten door de interventiewaarde contour in het grondwater of binnen enkele jaren binnen deze contour komt te liggen. Voor dit laatste wordt uitgegaan van een afstand van 100 meter ten opzichte van de interventiewaarde contour. Indien een kwetsbaar object wel wordt ingesloten, leidt ertoe dat het gebruik van de bodem door mens of ecosysteem wordt bedreigd door of ten gevolge van een aanwezige grondwaterverontreiniging. Dit wordt beschouwd als onaanvaardbare milieuhygiënische hinder.

Ten derde mogen de in te zetten saneringstechnieken geen negatieve invloed hebben op de ter plaatse aanwezige kwetsbare objecten zoals bedoeld in de Circulaire bodemsanering aanwezige situatie (onder g, nieuw). De in te zetten technieken mogen, door of ten gevolge de toepassing ervan, niet leiden tot veranderingen in de bodemgesteldheid (chemisch, fysisch en hydrologisch), die van nadelige invloed kunnen zijn op de deze kwetsbare objecten.

In het tweede lid is verduidelijkt, dat het tweede lid van artikel 3.2.1 van de RUS geen betrekking heeft op drijf- en zaklagen of andere vormen van mogelijk in de bodem aanwezige restproducten aan verontreinigingen, die het grondwater zouden kunnen blijven verontreinigen, waardoor de saneringsdoelstelling voor het grondwater niet zou kunnen worden gerealiseerd.

Onderdeel B en C

De saneringsaanpak in artikel 3.2.2 is een uitwerking van het saneren middels het verplaatsen van verontreinigde grond. In een situatie als bedoeld in artikel 3.2.2 geldt, dat de omvang van de verontreiniging van het grondwater nagenoeg gelijk is aan die van de te saneren verontreinigde grond.

De saneringsaanpak in artikel 3.2.2.a is een uitwerking van het saneren middels het verplaatsen van verontreinigde grond, het saneren van verontreinigde grond door middel van open ontgraving, het aanbrengen van een isolatielaag, en het saneren van verontreinigd grondwater. In een situatie als bedoeld in artikel 3.2.2a geldt dat de omvang van de verontreiniging van het grondwater nagenoeg gelijk is aan die van de te saneren verontreinigde grond, maar dat daarboven nog een toplaag verontreinigde grond is gesitueerd, die zal worden teruggeplaatst.

In onderdeel B en C is verduidelijkt, dat bij het afgraven van bodem, niet zijnde de toplaag, tegelijkertijd het daar in aanwezige verontreinigde grondwater kan worden afgegraven tot het niveau van de hiervoor geldende terugsaneerwaarden. Voor zover voor de ontgraving van de verontreinigde grond een tijdelijke bemaling noodzakelijk is ten behoeve van de sanering van het grondwater, geldt het bepaalde in het nieuwe artikel 3.2.2.b van de RUS.

Opgemerkt moet worden, dat de saneringsaanpak in artikel 3.2.2. en die in artikel 3.2.2.a geen uitwerkingen zijn van het saneren van verontreinigd grondwater als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van het BUS. Er is pas sprake van saneren van verontreinigd grondwater, als het grondwater geen onderdeel vormt van de verontreinigde grond. In de praktijk roept dit geen vragen op.

Onderdeel D

In dit onderdeel wordt aan de RUS een nieuw artikel toegevoegd, namelijk artikel 3.2.2b. Het nieuwe artikel 3.2.2b betreft in feite een combinatie van een saneringsaanpak als bedoeld in artikel 3.2.2 en als bedoeld in artikel 3.2.3.

De bepaling ziet namelijk op een saneringsaanpak die uit twee delen bestaat: de aanpak van verontreinigde grond en vervolgens de aanpak van het verontreinigde grondwater dat zich heeft verspreid vanuit de bronzone.

De verontreinigde grond in de bronzone wordt door middel van een open ontgraving verwijderd en vervolgens wordt het verontreinigde grondwater ofwel onttrokken en behandeld, ofwel middels een of meerdere in-situ technieken ingezet voor de sanering van het verontreinigde grondwater in de verontreinigingspluim.

Onderdeel E

In dit onderdeel wordt verduidelijkt, dat bij toepassen van in-situ technieken het moet gaan om intensieve technieken. Hiermee wordt bedoeld dat het niet mag gaan om technieken als natuurlijke afbraak en dergelijke, waarbij het eindresultaat pas op (zeer) lange termijn kan worden gerealiseerd. Dit past niet in de gestelde voorwaarden van artikel 39b van de Wbb. Het moet aldus gaan om technieken waarvan bekend is dat daarmee de saneringsdoelstelling binnen relatief korte termijn kan worden gerealiseerd.

Onderdeel F

In dit onderdeel zijn in het eerste lid van artikel 3.2.4. van de RUS de terugsaneerwaarden voor verontreinigende stoffen in de vaste bodem van een saneringslocatie als bedoeld in artikel 3.2.2 van de RUS aangescherpt. Verder zijn ter verduidelijking de stoffen geconcretiseerd.

In het tweede lid van artikel 3.2.4 is enerzijds verduidelijkt dat bij een saneringsaanpak als bedoeld in artikel 3.2.2 of 3.2.2a verontreinigd grondwater onderdeel kan vormen van de verontreinigde grond en anderzijds is aangegeven, dat de aanwezige verontreinigende stoffen voortaan gesaneerd moeten worden tot een niveau gelijk of lager dan de interventiewaarde.

Onderdeel G

Indien opslag van verontreinigde grond noodzakelijk is, dient de grond gescheiden te worden opgeslagen. Scheiding kan plaats vinden naar grondsoort of naar aard en graad van verontreiniging, of een combinatie daarvan.

Onderdeel H

Artikel 3.2.8 is zodanig gewijzigd, dat de bepaling minder gedetailleerd is geworden. In artikel 3.2.8 (oud) stond slechts één mogelijke isolatievoorziening. Dit kwam niet overeen met de praktijk; er zijn namelijk ook andere mogelijkheden. Een voorbeeld daarvan is de in artikel 3.2.8 (nieuw) genoemde horizontale monitoringsdrain. Een horizontale monitoringsdrain wordt achter de isolatievoorziening aangebracht en dient in eerste instantie als controlemogelijkheid voor het grondwater in het gesaneerde deel van de locatie. Een horizontale drain moet echter ook verontreinigd grondwater kunnen onttrekken indien de noodzaak daartoe via monitoring wordt aangetoond.

Artikel II

Ingevolge het kabinetsbeleid inzake de aanpak van administratieve lasten (Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309), gelden als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van ministeriële regelingen vier vaste data, te weten 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober, en een minimale invoeringstermijn van 2 maanden. De datum van inwerkingtreding en de invoeringstermijn van deze wijzigingsregeling sluiten aan bij het kabinetsbeleid.

In het tweede lid is overgangsrecht opgenomen ten behoeve van saneringen die zijn gemeld voor de inwerkingtreding van de voorliggende wijzigingsregeling.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma.

Naar boven