Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, van 12 april 2012, nr. 269391, houdende tijdelijke vrijstelling van artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (Tijdelijke vrijstellingsregeling stuifbestrijding 2012)

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. bedrijf:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Meststoffenwet;

b. veenkoloniaal bouwplan:

bouwplan met de teelt van fabrieksaardappelen ten behoeve van de zetmeelindustrie met een teeltfrequentie van ten minste eenmaal per drie jaar, met dien verstande dat geen sprake is van een veenkoloniaal bouwplan in de periode dat op de desbetreffende grond bloembollen worden geteeld of gras wordt geteeld.

Artikel 2

Voor bedrijven die een veenkoloniaal bouwplan uitoefenen op grond, gelegen in de provincies Drenthe, Overijssel en Groningen, wordt, ter bestrijding van schade aan gewassen door winderosie, vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen.

Artikel 3

Artikel 2 is uitsluitend van toepassing op percelen waarop voorafgaand aan de datum waarop de vrijstelling ingaat, aantoonbaar maatregelen zijn genomen om schade aan gewassen door verstuiving van bodemdeeltjes te voorkomen.

Artikel 4

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 30 maart 2012 en vervalt met ingang van 1 juni 2012.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling stuifbestrijding 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 12 april 2012

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

TOELICHTING

Algemeen

Om de ammoniakemissie bij het uitrijden van dierlijke mest te reduceren is het emissiearm aanwenden van dierlijke mest op grond van de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) verplicht gesteld. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van het Besluit gebruik meststoffen (hierna: Bgm) is het verboden dierlijke meststoffen, zuiveringsslib of een mengsel met deze meststoffen te gebruiken op grasland of bouwland, tenzij deze emissiearm worden aangewend. Artikel 64 van de Wbb voorziet in de mogelijkheid van vrijstelling van voornoemd verbod voor bij die vrijstelling aangegeven categorieën van handelingen.

Vrijstelling

Tot 1 januari 2010 gold een uitzondering op dit verbod voor het veenkoloniaal bouwplan. Het gaat daarbij om een bouwplan met de teelt van fabrieksaardappelen ten behoeve van de zetmeelindustrie met een teeltfrequentie van ten minste eenmaal per drie jaar, met dien verstande dat geen sprake is van een veenkoloniaal bouwplan in de periode dat op de desbetreffende grond bloembollen worden geteeld of gras wordt geteeld. Deze uitzondering was opgenomen in artikel 5, tweede lid, van het Besluit gebruik meststoffen. De reden was dat op deze gronden het aanwenden van drijfmest of van zuiveringsslib in bepaalde gevallen noodzakelijk werd geoordeeld om schade aan de gewassen door winderosie tegen te gaan (Besluit van 20 december 1996, houdende een wijziging van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen alsmede van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, Stb. 685). Gezien de beschikbaarheid van alternatieven is voor die uitzondering niet langer aanleiding gezien. Voor de periode waarvoor deze vrijstelling geldt, ontving ik signalen dat die alternatieven bij extreme weersituaties (aanhoudende harde wind en bijzondere droogte) in combinatie met het kwetsbare groeistadium van gewassen, niet voldoende effectief zijn. De vrijstelling heeft tot doel voor die situaties een voorziening te bieden. Deze voorziening houdt in dat dierlijke meststoffen emissiearm kunnen worden aangebracht, om schade aan gewassen door verstuiving van bodemdeeltjes tegen te gaan.

De vrijstelling geldt alleen voor het veenkoloniaal bouwplan. Van de vrijstelling mag uitsluitend gebruik worden gemaakt indien op het desbetreffende perceel voorafgaand erosiebeperkende maatregelen zijn genomen.

Over de vrijstelling is, overeenkomstig artikel 64, derde lid, van de wet Bodembescherming, advies gevraagd aan de Technische Commissie Bodem (TCB). De TCB wijst er op dat zij op 28 april 2011 heeft geadviseerd over een vergelijkbare vrijstelling. De TCB houdt onverkort vast aan dit advies. De TCB wijst ook nu op de hoge emissie van ammoniak bij bovengrondse aanwending en op de schade die na depositie kan ontstaan aan de natuur.

De TCB wijst voorts op de mogelijke groei van de veestapel na 2015 en de daarmee samenhangende hogere emissie. In het licht daarvan pleit de TCB er voor effectieve voorschriften, zoals emissiearme aanwending, in ieder geval te handhaven en zo mogelijk aan te scherpen.

De TCB merkt anderzijds op erosiebestrijding belangrijk te vinden maar toepassing van drijfmest gezien de genoemde nadelen ongewenst te vinden. Volgens de TCB zijn bovendien effectieve alternatieven beschikbaar. Zo pleit de TCB ervoor het probleem van de erosie op een meer structurele wijze aan te pakken, bijvoorbeeld door windkerende voorzieningen in het landschap aan te brengen.

De TCB merkt voorts op dat de onderhavige vrijstelling een klein aantal ondernemers bevoordeelt ten opzichte van ondernemers op erosiegevoelige percelen elders. Laatstgenoemden moeten hoge kosten maken om binnen de wettelijke kaders een oplossing te vinden. Bovendien ontneemt de vrijstelling aan ondernemers in het begunstigde gebied de prikkel om te zoeken naar andere oplossingen.

Om bovengenoemde redenen adviseert de TCB negatief over het verlenen van vrijstelling.

Ik heb goede nota genomen van het advies. Desondanks heb ik besloten de vrijstelling te verlenen. In dit geval, gegeven de weersomstandigheden, zouden aanzienlijke schade of kosten voor ondernemers kunnen ontstaan, indien zij uitsluitend gebruik mochten maken van toegelaten middelen. Daartegenover staat een feitelijk milieunadeel, dat, gezien de beperkte toepassing, gering is.

Administratieve lasten

De onderhavige vrijstelling brengt geen administratieve lasten met zich. Bedrijven zijn niet genoodzaakt extra informatie te verschaffen ten behoeve van de vrijstelling.

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de eerste dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 30 maart 2012 en vervalt met ingang van 1 juni 2012. Daarmee wordt afgeweken van het beleid met betrekking tot vaste verandermomenten voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 174 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Dit beleid houdt in dat nieuwe regelingen slechts op 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober in werking treden en publicatie minimaal twee maanden voorafgaand aan inwerkingtreding van de regeling plaatsvindt. Afwijking van de vaste verandermomenten is in dit geval gerechtvaardigd omdat het spoedregelgeving betreft. De spoed is gelegen in de hiervoor toegelichte noodzaak om bij extreme weerssituaties een voorziening te bieden, om schade aan gewassen door verstuiving van bodemdeeltjes tegen te kunnen gaan.

Daarbij komt dat de regeling begunstigend werkt voor de betrokken ondernemers en er derhalve geen profijt is bij een uitgestelde inwerkingtreding, hetgeen met de vaste verandermomenten wordt beoogd.

Het verlenen van terugwerkende kracht is voorts gerechtvaardigd daar het een versoepeling van de voorschriften betreft.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, H. Bleker.

Naar boven