Besluit van ..., betreffende de samenstelling en werkwijze van de voogdijraad BES (Besluit voogdijraad BES) [ONTWERPTEKST ZOALS AANGEBODEN AAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE]

Ontwerpbesluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 19 januari 2012, nr. 5722490/12/6, Directie Wetgeving;

Gelet op artikel 238, derde lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van xx-xx-2012, nr. xxxx);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van xx-xx-2012, nr. xxxx,

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. voogdijraad:

de voogdijraad voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba, bedoeld in artikel 238, eerste lid, van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES;

c. openbaar lichaam:

Bonaire, Sint Eustatius of Saba.

Artikel 2

De voogdijraad heeft een vertegenwoordiging in elk der openbare lichamen.

Artikel 3

  • 1. De voogdijraad bestaat uit drie leden, de voorzitter inbegrepen, die elk afkomstig zijn uit een ander openbaar lichaam.

  • 2. De voogdijraad heeft drie plaatsvervangende leden, elk afkomstig uit een ander openbaar lichaam, die invallen bij afwezigheid van een lid.

  • 3. Het voorzitterschap van de voogdijraad wordt, tenzij de voogdijraad anders besluit, in alfabetische volgorde door elk van de leden afwisselend voor een periode van twee jaar vervuld. De voogdijraad wijst uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

  • 4. De voogdijraad besluit met meerderheid van stemmen. Elk lid heeft één stem. Als de stemmen staken beslist de voorzitter.

Artikel 4

  • 1. De leden en de plaatsvervangende leden worden benoemd, geschorst en ontslagen door Onze Minister.

  • 2. De leden en plaatsvervangende leden van de voogdijraad worden benoemd op grond van de deskundigheid die nodig is voor de uitoefening van de taken van de voogdijraad alsmede op grond van relevante maatschappelijke of bestuurlijke kennis en ervaring.

  • 3. De benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden geschiedt op basis van een aanbeveling van de voogdijraad en voor een periode van zes jaar. Een eenmalige herbenoeming voor een periode van zes jaar is mogelijk.

Artikel 5

  • 1. Tussentijds ontslag wordt verleend aan een lid of een plaatsvervangend lid:

    • a. als hij zich vestigt buiten Bonaire, Sint Eustatius of Saba;

    • b. bij gebleken ongeschiktheid;

    • c. als hij onder curatele is gesteld;

    • d. als hij bij onherroepelijk vonnis veroordeeld is voor enig misdrijf;

    • e. wegens slecht levensgedrag;

    • f. op eigen verzoek van betrokkene.

  • 2. De leden en plaatsvervangende leden van de voogdijraad kunnen door Onze Minister worden geschorst wegens zwaarwegende en in de persoon van betrokkene gelegen redenen die leiden tot ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie. Het schorsingsbesluit regelt de gevolgen van de schorsing.

Artikel 6

  • 1. Wanneer een vacature van lid of plaatsvervangend lid openvalt, geeft de voogdijraad onverwijld kennis aan Onze Minister, onder aanbieding van de aanbeveling als bedoeld in artikel 4, derde lid.

  • 2. Bij een periodiek aftreden van leden of plaatsvervangende leden geschieden de kennisgeving en de aanbeveling, bedoeld in artikel 4, derde lid, uiterlijk drie maanden vóór het tijdstip van aftreden.

Artikel 7

Bij belet, ontstentenis of afwezigheid wordt de voorzitter vervangen door de plaatsvervangende voorzitter en bij belet, ontstentenis of afwezigheid van de plaatsvervangende voorzitter door het in dienstjaren oudste lid. Bij gelijke diensttijd geschiedt de vervanging door het in leeftijd oudste lid.

Artikel 8

  • 1. Een lid van de voogdijraad vervult geen nevenfuncties die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie, de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2. Een lid van de voogdijraad meldt het voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan Onze Minister.

  • 3. Nevenfuncties van leden en plaatsvervangende leden van de voogdijraad worden door de voogdijraad openbaar gemaakt.

Artikel 9

  • 1. Aan de leden en plaatsvervangende leden wordt voor het bijwonen van vergaderingen van de voogdijraad, naast een vergoeding voor reis- en verblijfkosten, per vergadering een vergoeding toegekend van 140 USD. Voor de voorzitter bedraagt deze vergoeding 170 USD.

  • 2. Deze vergoeding kan door Onze Minister jaarlijks per 1 januari worden geïndexeerd op basis van het indexcijfer voor consumentenprijzen.

Artikel 10

  • 1. Aan de voogdijraad is een bureau verbonden. De directeur en de medewerkers van het bureau worden door Onze Minister benoemd, geschorst en ontslagen.

  • 2. De directeur van het bureau van de voogdijraad is tevens secretaris van de voogdijraad.

  • 3. De secretaris is voor zijn werkzaamheden verantwoording verschuldigd aan de voogdijraad.

  • 4. De secretaris bereidt de vergaderingen van de voogdijraad voor en zorgt voor de verslaglegging.

  • 5. Bij belet of ontstentenis van de secretaris wordt deze vervangen door een door Onze Minister aan te wijzen persoon.

Artikel 11

De voogdijraad kan de secretaris, na instemming van Onze Minister, machtigen:

  • a. tot het verrichten van handelingen waartoe de voogdijraad bevoegd is,

  • b. om de voogdijraad in rechte te vertegenwoordigen, en

  • c. tot het verstrekken van de inlichtingen of voorlichting, die ter voldoening aan wettelijke voorschriften van de voogdijraad kunnen worden gevraagd.

Artikel 12

  • 1. De voogdijraad stelt een reglement vast, dat de goedkeuring van Onze Minister behoeft en waarin ten minste worden geregeld:

    • a. het minimum aantal gewone vergaderingen;

    • b. de wijze waarop gewone en buitengewone vergaderingen worden belegd;

    • c. de orde van de werkzaamheden op de vergaderingen;

    • d. de wijze van stemmen;

    • e. de verdeling van de werkzaamheden tussen de leden;

    • f. de wijze van verslaglegging van de vergaderingen;

    • g. de wijze van verantwoording en beheer van de gelden, die krachtens wettelijk voorschrift aan de voogdijraad worden uitgekeerd voor het onderhoud en de opvoeding van minderjarigen, alsmede de wijze waarop die uitkeringen worden verantwoord aan de daarop rechthebbenden.

  • 2. Wijzigingen in het reglement behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 3. Het reglement en latere wijzigingen daarvan worden bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 13

  • 1. De kosten van de voogdijraad worden jaarlijks door Onze Minister vergoed, op basis van een uiterlijk op 1 april van het voorafgaande kalenderjaar door de voogdijraad opgestelde en door Onze Minister goedgekeurde begroting.

  • 2. Onze Minister kan de voogdijraad aanwijzingen geven over de inrichting van de begroting.

Artikel 14

  • 1. De voogdijraad voldoet aan de verzoeken van het Openbaar Ministerie, in aangelegenheden minderjarigen betreffende, gedaan.

  • 2. De secretaris is verplicht op rechterlijk verzoek af te geven door hem ondertekende uittreksels uit de notulen van vergaderingen van de voogdijraad.

Artikel 15

  • 1. De voogdijraad brengt jaarlijks voor 1 april verslag uit aan Onze Minister over zijn werkzaamheden, met inbegrip van de taakuitoefening en het gevoerde beleid, in het voorafgaande kalenderjaar. Het jaarverslag wordt tevens in afschrift gezonden aan de Procureur-Generaal, aan het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede aan de hoofdofficier van het Openbaar Ministerie BES.

  • 2. Tegelijk met het jaarverslag zendt de voogdijraad aan Onze Minister een financieel verslag, houdende opgave van de in het voorafgaande kalenderjaar, ingevolge wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel g, door de voogdijraad ontvangen en betaalde uitkeringen.

Artikel 16

De voogdijraad ziet met betrekking tot de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden toe op en legt in het jaarverslag tevens verantwoording af over:

  • a. een tijdige voorbereiding en uitvoering;

  • b. de kwaliteit van de daarbij gebruikte procedures;

  • c. de zorgvuldige behandeling van personen en instellingen die met hem in aanraking komen;

  • d. de zorgvuldige behandeling van klachten die worden ontvangen.

Artikel 17

  • 1. De voogdijraad verstrekt desgevraagd aan Onze Minister alle voor de uitoefening van diens taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van alle zakelijke gegevens en bescheiden, als dat voor zijn taakvervulling redelijkerwijs nodig is.

  • 2. De voogdijraad geeft bij het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde inlichtingen waar nodig aan welke gegevens een vertrouwelijk karakter dragen. Dit vertrouwelijke karakter kan voortvloeien uit de aard van de gegevens dan wel uit het feit dat deze gegevens door derden aan de voogdijraad zijn verstrekt onder het beding dat zij als vertrouwelijk zullen gelden.

Artikel 18

  • 1. Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de taakuitoefening door de voogdijraad.

  • 2. Deze beleidsregels worden in de Staatscourant bekendgemaakt.

Artikel 19

  • 1. Indien de voogdijraad naar het oordeel van Onze Minister zijn taken ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2. Deze voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de voogdijraad in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taken naar behoren uit te voeren.

  • 3. Onze Minister stelt de beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 20

  • 1. Onze Minister kan een besluit van de voogdijraad vernietigen.

  • 2. Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 21

Indien nodig ter goede uitoefening van de wettelijke taken van de voogdijraad, kan Onze Minister de voogdijraad als meldpunt aanwijzen.

Artikel 22

De voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden van de voogdijraad, die als zodanig fungeren op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, zijn van rechtswege in de voogdijraad benoemd voor de resterende duur van de termijn van hun aanvankelijke benoeming krachtens het Besluit voogdijraden 1970 BES.

Artikel 23

Het Besluit voogdijraden 1970 BES wordt ingetrokken.

Artikel 24

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 25

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit voogdijraad BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Het feit dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: BES) met de staatkundige hervormingen binnen het Koninkrijk thans de status van openbaar lichaam hebben, heeft ook gevolgen voor de voormalige voogdijraden. Sinds 10 oktober 2010 kennen de BES een voogdijraad, waarvan de samenstelling en werkwijze op grond van artikel 1:238, derde lid, Burgerlijk Wetboek BES bij algemene maatregel van bestuur zullen worden geregeld. Dit besluit voorziet daarin. Het bouwt voort op het (in te trekken) Besluit voogdijraden 1970 BES en kent voorts enkele aanvullende voorzieningen die vooral zijn ontleend aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Het uitgangspunt is dat er voor de BES één, uit drie leden bestaande voogdijraad is, waarin iedere eilandgemeenschap op gelijke wijze vertegenwoordigd is (artikel 3). De voogdijraad heeft op ieder eiland een vertegenwoordiging (artikel 2). De directeur van het bureau van de voogdijraad is tevens haar secretaris (artikel 10). De secretaris kan door de voogdijraad, naar analogie van de artikelen 8 en 9 van het huidige Besluit voogdijraden 1970 BES, worden gemachtigd tot het verrichten van handelingen waarvoor de voogdijraad bevoegd is, om deze in rechte te vertegenwoordigen en tot het verstrekken van wettelijk verplichte inlichtingen of voorlichting (artikel 11).

De Minister van Veiligheid en Justitie benoemt, schorst en ontslaat de (plaatsvervangende) leden (artikelen 4 en 5, tweede lid), de directeur en de medewerkers van het bureau van de voogdijraad (artikel 10, eerste lid), wijst aan wie de secretaris bij ontstentenis vervangt (artikel 10, vijfde lid), wordt geïnformeerd over het voornemen van leden van de voogdijraad om een nevenfunctie te aanvaarden (artikel 8, tweede lid), moet (wijzigingen in) het reglement van de voogdijraad goedkeuren (artikel 12), vergoedt de kosten van de voogdijraad (artikel 13, eerste lid), kan aanwijzingen geven over de inrichting van de begroting (artikel 13, tweede lid) en ontvangt een jaarverslag met een financieel verslag van de voogdijraad (artikelen 15 en 16).

Voorts zijn, in het kader van toezicht en sturing, een aantal waarborgen opgenomen die zijn ontleend aan de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Ter illustratie zij gewezen op de regeling over (ongewenste) nevenfuncties (artikel 8), de inlichtingenplicht van de voogdijraad jegens de Minister (artikel 17), de bevoegdheid van de Minister om beleidsregels vast te stellen omtrent de taakuitoefening van de voogdijraad (artikel 18), een taakverwaarlozingsregeling (artikel 19), een vernietigingsrecht (artikel 20) alsmede op de plicht van de voogdijraad om aandacht te besteden – ook in het jaarverslag – aan kwaliteitsbeleid (artikel 16). Voor de goede orde zij gewezen op de corresponderende artikelen 13 en 19–23 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Weliswaar ontbeert de voogdijraad de zbo-status als bedoeld in deze wet – die overigens ook niet geldt voor de BES – maar het belang van deze waarborgen en instrumenten is dermate groot dat opname in dit besluit gerechtvaardigd voorkomt.

Ook is voorzien in de mogelijkheid voor Onze Minister om de voogdijraad aan te wijzen als meldpunt, voor zover dat nodig mocht zijn om een adequate uitoefening van de wettelijke taken van de voogdijraad te waarborgen (artikel 21). Zo wordt thans bezien of het aangewezen is om bij de voogdijraad een meldpunt kindermishandeling in te richten. Door plaatsing van een meldpunt bij de voogdijraad wordt voorkomen dat eventuele private initiatieven een passende uitoefening van de wettelijke taken van de voogdijraad onverhoopt kunnen gaan belemmeren.

Tot slot kent dit besluit de op zich gebruikelijke regelingen over het (roterend) voorzitterschap, plaatsvervanging, de (her)benoemingstermijn, besluitvorming, de randvoorwaarden om voor benoeming in aanmerking te komen, de procedure voor de vervulling van een vacature alsmede overgangsrecht (artikelen 3, 4, 6, 7 en 22). Voor de regeling van het tussentijds ontslag (artikel 5), de vaststelling van het reglement van de voogdijraad (artikel 12) en de vergoedingen van de leden van de voogdijraad (artikel 9) is in hoofdzaak aangesloten bij het huidige Besluit voogdijraden 1970 BES (artikelen 3, leden 6 en 7, 12 en 6). Ten aanzien van de vergoedingen zij opgemerkt dat het in het Besluit voogdijraden 1970 BES voorziene stelsel van maandelijkse vergoedingen wordt vervangen door een vergoeding per vergadering. Daarmee wordt aangesloten bij de ook in het Europese deel van Nederland qua vergadervergoeding gebruikelijke praktijk.

De inwerkingtreding is gesteld op ‘de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst’. Daarmee wordt afgeweken van de vaste data voor inwerkingtreding van een algemene maatregel van bestuur, namelijk 1 juli of 1 januari. Dit wordt in het onderhavige geval, waarbij het in feite gaat om een organisatiebesluit voor een publieke instelling in de bijzonder context van de BES, gerechtvaardigd door de omstandigheid dat de doelgroep, in casu de voogdijraad en haar particuliere cliënten, gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309, par. 2.4).

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Advies Raad van State

No. W03.12.0019/II

’s-Gravenhage, 10 februari 2012

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 25 januari 2012, no. 12.000115, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit betreffende de samenstelling en werkwijze van de voogdijraad BES (Besluit voogdijraad BES), met nota van toelichting.

Vanaf 1 januari 2011 zijn de drie afzonderlijke voogdijraden in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, samengevoegd tot één voogdijraad. Het ontwerpbesluit regelt de samenstelling en werkwijze van de voogdijraad. De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de positie van de voogdijraad ten opzichte van de minister, over de in het ontwerpbesluit geboden mogelijkheid tot uitbreiding van de taak van de voogdijraad en over de consultatie van de openbare lichamen over het ontwerpbesluit. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Positie voogdijraad

De toelichting gaat niet in op de positie van de voogdijraad ten opzichte van de minister. Historisch gezien voeren de voogdijraden, overeenkomstig thans de raad voor de kinderbescherming in het Europese deel van Nederland, hun taken uit namens de minister. In lijn daarmee stelt de toelichting dat de voogdijraad de status van zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen ontbeert.1 Het besluit introduceert evenwel ook diverse controlebevoegdheden voor de minister die juist zijn toegesneden op een status als zelfstandig bestuursorgaan, waaronder de mogelijkheid tot het vernietigen van besluiten van de voogdijraad.2 Hierdoor blijft de positie van de voogdijraad naar het oordeel van de Afdeling onduidelijk.

De Afdeling adviseert in de toelichting de positie van de voogdijraad te verduidelijken, en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

2. Uitbreiding taak voogdijraad

In het ontwerpbesluit wordt de mogelijkheid geïntroduceerd dat de minister de voogdijraad aanwijst als meldpunt kindermishandeling, indien dit nodig is voor de goede uitoefening van de wettelijke taken van de voogdijraad.3 Naar het oordeel van de Afdeling impliceert een dergelijke aanwijzing een uitbreiding van de taken van de voogdijraad. Artikel 1:238, tweede lid, Burgerlijk Wetboek BES bepaalt dat de taak en bevoegdheden van de voogdijraad bij wet worden bepaald. Daarmee bestaat geen grondslag voor de voorgestelde taakuitbreiding bij algemene maatregel van bestuur.

Tegen deze achtergrond adviseert de Afdeling artikel 21 van het ontwerpbesluit te laten vervallen.

3. Consultatie openbare lichamen

De regering dient de bestuurscolleges van de verschillende BES-eilanden te informeren over haar ‘standpunten en voornemens met betrekking tot aangelegenheden die voor het openbaar lichaam van belang zijn, tenzij het openbaar belang zich daartegen verzet’. Voorts dient zij de bestuurscolleges de gelegenheid te bieden om daarover overleg te voeren.4 Uit de toelichting blijkt niet dat deze wettelijke verplichting is nageleefd. Evenmin blijkt dat de voogdijraad is geconsulteerd over het ontwerpbesluit. De Afdeling adviseert dit alsnog te doen.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.12.0019/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel 1, ‘de voogdijraad voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba’ vervangen door: de voogdijraad.

  • In tekst en toelichting op artikel 3, tweede lid, verduidelijken of een afwezig lid wordt vervangen door het plaatsvervangend lid dat van hetzelfde eiland afkomstig is.

  • In artikel 4, derde lid, de tweede volzin als volgt formuleren: Een herbenoeming voor een periode van zes jaar is eenmaal mogelijk.

  • In tekst en toelichting op artikel 5, eerste lid, onderdeel a, verduidelijken of de eis van vestiging zich toespitst op het openbaar lichaam waaruit het desbetreffende (plaatsvervangende) lid afkomstig is, in de zin van artikel 3, eerste lid, of dat het vereiste zich richt op vestiging op een van de eilanden.

  • In de toelichting op artikel 11, de noodzaak van het vereiste van instemming van de minister voor de verschillende onderdelen alsnog dragend motiveren en zo nodig het vereiste (op onderdelen) schrappen.

  • In artikel 12, derde lid, ‘latere’ schrappen.

Nader Rapport

28 maart 2012

Nr. 244920

Aan de Koningin

Nader rapport betreffende de samenstelling en werkwijze van de voogdijraad BES (Besluit voogdijraad BES)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 25 januari 2012, nr. 12.000115, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 februari 2012, nr. WO3.12.0019/II, bied ik U hierbij aan. Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen.

1. Positie voogdijraad

De Afdeling constateert dat de voogdijraad niet de zbo-status heeft als bedoeld in de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, dat het besluit niettemin voorziet in controlemethoden voor de Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de minister) die juist zijn toegesneden op een zbo-status en adviseert om in de toelichting de positie van de voogdijraad te verduidelijken.

Naar aanleiding hiervan is in de toelichting verduidelijkt dat de Voogdijraad BES een zbo-status ontbeert, omdat de Kaderwet zbo’s uit de aard der zaak niet geldt voor instanties op de BES-eilanden. Anders dan de Kaderwet zbo’s vereist, functioneert de voogdijraad ook niet onafhankelijk van de minister, die bijvoorbeeld de (plaatsvervangende) leden en de directeur en de leden van het bureau van de voogdijraad benoemt, schorst en ontslaat (artikelen 4 en 10). Ook uit het ontbreken van rechtspersoonlijkheid kan worden afgeleid dat de minister systeemverantwoordelijk is voor het functioneren van de voogdijraad. Daarbij past dat hij bij taakverwaarlozing kan ingrijpen, in ultieme gevallen besluiten van de voogdijraad kan vernietigen en beleidsregels over het te voeren beleid kan uitvaardigen (artikelen 18-20). De nota van toelichting is in deze zin verduidelijkt.

2. Uitbreiding taak voogdijraad

Op suggestie van de Afdeling is artikel 21 van het ontwerpbesluit komen te vervallen, omdat de Afdeling de aanwijzing van de voogdijraad als een meldpunt kindermishandeling niet verenigbaar achtte met het algemene uitgangspunt dat de taken en bevoegdheden van de voogdijraad bij wet worden bepaald (artikel 1:238, tweede lid, BW BES). Het ontwerpbesluit en de toelichting zijn dienovereenkomstig aangepast.

3. Consultatie openbare lichamen

Onder verwijzing naar de artikelen 207 en 208 van de Wet openbare lichamen BES merkt de Afdeling op de niet blijkt dat de bestuurscolleges van de verschillende BES-eilanden zijn geïnformeerd over dit ontwerpbesluit en aldus in de gelegenheid zijn gesteld om hierover zonodig overleg te voeren. Ook blijkt, aldus de Afdeling, niet dat de voogdijraad is geconsulteerd.

Naar aanleiding hiervan is in de toelichting verduidelijkt dat over dit ontwerpbesluit in een eerder stadium herhaaldelijk is gecommuniceerd en overlegd met de autoriteiten op de BES-eilanden, in het bijzonder met de directeur van de voogdijraad. De opmerkingen, waartoe dat aanleiding heeft gegeven, zijn uiteraard betrokken bij de opstelling van het uiteindelijke besluit.

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven.


X Noot
1

Nota van toelichting, vierde alinea.

X Noot
2

Artikel 20 van het ontwerpbesluit.

X Noot
3

Artikel 21 van het ontwerpbesluit.

X Noot
4

Artikelen 207 en 208 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Naar boven