Besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel van 22 maart 2012, nummer WBV 2012/3, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Inleiding

Het algemeen belang vergt dat wordt opgetreden tegen vreemdelingen die zich in strijd met de wettelijke bepalingen in Nederland bevinden. Een vreemdelingenbeleid is immers niet te voeren indien degenen die volgens dit beleid niet in Nederland mogen verblijven, ongemoeid worden gelaten. Bovendien kunnen uit illegaal verblijf misstanden voortvloeien, onder meer met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, de volksgezondheid en de huisvesting. Om deze redenen dient nauwlettend toezicht te worden gehouden op de binnenkomst en aanwezigheid van illegale vreemdelingen.

In geval van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren, dient controle hierop plaats te vinden. Hiervan kan sprake zijn indien de politie aanwijzingen uit eigen onderzoek verkrijgt of signalen uit de eigen organisatie of van derden ontvangt. Die signalen kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van de GBA en andere overheidsdiensten die met de aanwezigheid van vreemdelingen op de hoogte zijn, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectie SZW. Een nauwe samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties is daarom van groot belang.

Controles behoren niet alleen tot het werkterrein van de ambtenaren van de vreemdelingenpolitie. Ook politiemensen die niet bij de vreemdelingenpolitie zijn ingedeeld, kunnen tijdens het uitoefenen van hun taken controles op vreemdelingen uitvoeren.

Om hun toezichthoudende taken goed te kunnen uitoefenen zijn ambtenaren belast met het toezicht op de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen op grond van de Vw bevoegd:

  • vreemdelingen staande te houden (zie artikel 50 Vw);

  • vervoermiddelen te onderzoeken (zie artikel 51 Vw);

  • reis- en identiteitspapieren in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen en daarin aantekeningen te stellen (zie artikel 52 Vw);

  • elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner (zie artikel 53 Vw).

Op ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen is Afdeling 5:2 Awb van toepassing. Deze Afdeling geeft regels over de wijze waarop toezichthouders hun taak dienen te vervullen en verleent aan deze toezichthouders een aantal bevoegdheden. Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, Awb is iedere toezichthouder verplicht een legitimatiebewijs bij zich te dragen. Het legitimatiebewijs behoeft alleen op verzoek te worden getoond. Voor het binnentreden van een woning geldt echter dat de toezichthouder zich altijd, ook ongevraagd, moet legitimeren.

Tot slot is bij het uitoefenen van toezichthoudende taken het evenredigheidsbeginsel van belang, dat is neergelegd in artikel 5:13 Awb. Deze bepaling is ook van toepassing op de bevoegdheden die in de Vw aan toezichthouders zijn toegekend.

B

Paragraaf A3/3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.3 De toepassing

De politie heeft als taken de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Voorts verleent zij hulp aan hen die deze behoeven (zie artikel 2 Politiewet). Ook het actief toezicht op vreemdelingen maakt deel uit van de taken van politieambtenaren en de overige speciaal daarvoor aangewezen toezichthouders. Bij de uitvoering van dit toezicht wordt in het belang van de (handhaving van de) openbare orde nagegaan of in Nederland verblijvende vreemdelingen rechtmatig hier verblijven. In verband daarmee kunnen personen worden staande gehouden. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden indien er sprake is van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ of ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’.

De term ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ heeft grote raakvlakken met het voor de politie vertrouwde begrip ‘redelijk vermoeden’ in van het artikel 27 WvSv. Ook bij de toepassing van de bevoegdheid tot staandehouding van artikel 50 Vw moet het vermoeden redelijk zijn en wel naar objectieve maatstaven gemeten.

Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal steeds uit feiten of omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, moeten blijken waar het redelijke vermoeden van illegaal verblijf op gebaseerd geweest is. Hierbij kunnen de feiten of omstandigheden van de situatie of de aanwijzingen richting een persoon bepalend zijn.

Een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden als er bijvoorbeeld sprake is van:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectie SZW of de GBA;

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

  • voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

Naast het criterium van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ kunnen personen staande gehouden worden ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’ om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan (zie A3/2.4).

De ambtenaren belast met grensbewaking en met toezicht op vreemdelingen maken van de staandehouding en ophouding van personen op grond van artikel 50 Vw een proces-verbaal op (zie model M-111A).

C

Paragraaf B1/1.1.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.1.1 Aanvraagprocedure mvv

De vreemdeling kan een aanvraagformulier opvragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.

De aanvraag om een mvv wordt ingediend door dit formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden in persoon te retourneren aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Immers de aanvraag dient in beginsel altijd in persoon te worden ingediend. Voorts toont de vreemdeling zijn identiteit aan. Vervolgens wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of de vreemdeling de vereiste gegevens en bescheiden heeft overgelegd. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging beziet in dit verband of de overgelegde buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen authentiek zijn, en of deze (voor zover vereist) zijn gelegaliseerd of geapostilleerd en informeert de Visadienst hierover.

Voor zover de door de vreemdeling te verstrekken gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij eenmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen. De aanvrager wordt gevraagd of hij zelf de verschuldigde leges zal voldoen of dat zijn referent dit zal doen. Als de aanvrager aangeeft de leges zelf te zullen voldoen, krijgt hij een brief met aanwijzingen inzake de betaling van de leges op een daartoe bestemde bankrekening van de IND in Nederland. De betalingstermijn bedraagt drie weken. Voorts wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of ambtshalve feiten en omstandigheden bekend zijn die zich verzetten tegen afgifte van de mvv. Daarna wordt de aanvraag doorgezonden naar de Visadienst, onder mededeling van alle relevante feiten en omstandigheden. Zijn de leges na de termijn van drie weken niet voldaan dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wordt hiervan op de hoogte gesteld.

In voorkomende gevallen kan betrokkene tevens worden verzocht zich nogmaals in persoon bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op zijn aanvraag te geven.

Na ontvangst van de aanvraag gaat de Visadienst aan de hand van de door betrokkene verstrekte gegevens na of een (in Nederland woonachtige) referent bekend is. Als dat het geval is, dan wordt (behoudens bijzondere omstandigheden) de referent, in het geval de aanvrager heeft aangegeven dat de referent de leges zal voldoen, door de Visadienst schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen twee drie weken de leges te voldoen en om de vereiste gegevens en bescheiden in te dienen. Als de leges door de aanvrager worden voldaan, wordt de referent alleen in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken de vereiste gegevens en bescheiden in te dienen. Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de Visadienst of de leges zijn voldaan en of de gevraagde documenten zijn overgelegd, en of deze documenten in orde zijn. Zonodig vindt onderzoek plaats naar de inhoud of authenticiteit van de overgelegde stukken.

In eerste instantie zal de Visadienst zoveel als mogelijk zelfstandig de juistheid van de door de vreemdeling en/of referent aangeleverde informatie nagaan. Eerst nadat twijfel is gerezen over de juistheid van de verkregen informatie, documenten of anderszins en de Visadienst niet de aangewezen instantie is om het benodigde nader onderzoek te verrichten, kan nader onderzoek worden ingesteld bij een derde (bijvoorbeeld het Nederlands Forensisch Instituut, de vreemdelingenpolitie of een buitenlandse instantie). In voorkomende gevallen kan de referent worden verzocht zich in persoon bij de Visadienst te melden teneinde een mondelinge toelichting op de aanvraag te geven.

De Visadienst besluit vervolgens of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd kan worden om de mvv af te geven. Voor de behandeling van de mvv-aanvraag hanteert de Visadienst een redelijke termijn van drie maanden.

In geval van een inwilliging wordt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd om een mvv af te geven. De Visadienst stuurt de machtiging naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en maakt deze tevens bekend aan de referent. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging nodigt betrokkene uit om in persoon te verschijnen ten behoeve van de afgifte van de mvv. Betrokkene dient zijn document voor grensoverschrijding mee te brengen, zodat de mvv in dat document kan worden aangebracht. De vreemdeling dient binnen zes maanden na de machtiging van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst te verschijnen voor de afgifte van de mvv (zie B1/1.2).

Als de aanvraag niet wordt ingewilligd, stuurt de Visadienst de beslissing naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, die de beschikking bekendmaakt aan betrokkene. Referent ontvangt een afschrift van de beschikking. Indien zowel de referent als betrokkene zich beiden in het buitenland bevinden, kan door betrokkene een mvv worden aangevraagd. De hoofdpersoon dient dan wel aan te tonen dat hij na binnenkomst in Nederland zal beschikken over voldoende middelen van bestaan. Indien voorts aan alle voorwaarden wordt voldaan, behoudens inschrijving in de GBA, kan worden overgegaan tot afgifte van de mvv. Het is van belang dat direct na binnenkomst in Nederland inschrijving in de GBA plaats vindt. Dit dient te gebeuren alvorens tot afgifte van een verblijfsvergunning kan worden overgegaan.

D

Paragraaf B1/1.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1.1.2 Verzoek om advies

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland, kan een hier te lande verblijvende referent door middel van het hiervoor op de website van de IND opgenomen model verzoeken om een advies in verband met het voornemen van een vreemdeling om een mvv aan te vragen in het buitenland. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van het verzoek om advies omtrent afgifte van een mvv niet in Nederland te bevinden. Het enkele feit dat de vreemdeling tijdens de behandeling van het verzoek om advies in een ander land is dan zijn land van herkomst of bestendig verblijf is niet noodzakelijkerwijs een reden om een negatief advies af te geven.

De referent verzoekt om een advies door het daartoe bestemde formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan de Visadienst. Naar welk postadres het verzoek gestuurd moet worden, staat vermeld op de website. Het langs elektronische weg indienen van een verzoek om advies is thans niet mogelijk.

De Visadienst beziet of de gevraagde gegevens en bescheiden zijn overgelegd, en of deze in orde zijn. In voorkomende gevallen kan referent tevens worden verzocht zich in persoon bij de Visadienst te melden teneinde een mondelinge toelichting op het verzoek te geven.

De Visadienst brengt vervolgens een advies uit naar aanleiding van het verzoek. Indien op grond van de door de referent overgelegde gegevens en (kopieën van) bescheiden kan worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, ontvangt hij een negatief advies waartegen geen rechtsmiddelen openstaan. De vreemdeling wordt hier niet ambtshalve van in kennis gesteld. Indien de vreemdeling in rechte wenst op te komen tegen een negatief oordeel, dan kan hij daartoe een aanvraag tot verlening van een mvv indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen een beslissing op deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

Indien op grond van de door de referent overgelegd gegevens en (kopieën van) bescheiden kan worden geconcludeerd dat wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, ontvangt hij een positief advies omtrent de afgifte van een mvv, onder voorbehoud. Dit voorbehoud houdt in, dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt en dat zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

De referent wordt er op de gewezen dat eerst de verschuldigde leges dienen te worden overgemaakt op de bankrekening van de IND en dat na ontvangst en verwerking van deze leges de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of bestending verblijf van de vreemdeling in kennis wordt gesteld van het positieve advies.

Referent wordt er voorts op gewezen dat betrokkene ter verkrijging van een mvv een aanvraag moet indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling wordt niet ambtshalve van het advies op de hoogte gebracht.

Na ontvangst van de verschuldigde leges machtigt de Visadienst, onder eerdergenoemd voorbehoud, de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging de mvv af te geven.

Nadat de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst gemachtigd is, dient de vreemdeling in persoon een aanvraag in om een mvv door een aanvraagformulier op te vragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en door dit ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren. Voor zover nadien de voor de aanvraag door betrokkene te verstrekken gegevens en bescheiden nog moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

Bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wordt onderzocht of de dan door betrokkene te overleggen originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en het document voor grensoverschrijding, die door de referent in kopie bij de Visadienst zijn overgelegd, authentiek zijn en of deze (voor zover vereist) daadwerkelijk zijn gelegaliseerd of geapostilleerd.

Als het onderzoek de authenticiteit van de desbetreffende documenten bevestigt en zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, wordt de mvv verleend.

Indien uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende documenten niet authentiek zijn of als zich feiten en omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, wordt de aanvraag door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgezonden naar de Visadienst, onder vermelding van alle relevante feiten en omstandigheden. De aanvraag wordt door de Visadienst getoetst.

Nota bene: indien betrokkene eerst na een periode van langer dan zes maanden na het bericht aan referent een aanvraag indient om een mvv, zal door de Visadienst in alle gevallen opnieuw worden bezien of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan.

E

Paragraaf B2/2.10 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.10 Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb in ieder geval verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een inkomen dat ten minste gelijk is aan het minimumloon voor volwassenen van 23 jaar of ouder, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Deze inkomensnorm geldt als een referentiebedrag en niet als minimuminkomen waaronder geen gezinshereniging wordt toegestaan zonder enige concrete beoordeling van de situatie van de aanvrager.

Alimentatie

Voor zover is komen vast te staan dat de hoofdpersoon eerder als hoofdpersoon heeft opgetreden in een procedure voor gezinshereniging of -vorming met een vreemdeling, waarbij de hoofdpersoon deze laatste vreemdelinge tegen haar wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst heeft achtergelaten, geldt het volgende. In dat geval heeft de alimentatie die moet worden betaald aan de ex-echtgenote of de voormalige geregistreerd partner wel invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw. Het betreft hier zowel de alimentatie voor de huwelijks- of geregistreerde partner, als de alimentatie voor de kinderen. De alimentatie die de hoofdpersoon betaalt wordt in mindering gebracht op diens inkomsten. Of sprake is van achterlating door de hoofdpersoon en of door de hoofdpersoon alimentatie wordt betaald, wordt slechts onderzocht indien daarvoor in het vreemdelingendossier concrete aanwijzingen zijn. In voorkomende gevallen kan worden gevraagd om overlegging van het echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking of de uitspraak waarbij de alimentatie is opgelegd, of de overeenkomst van ontbinding van het geregistreerde partnerschap waarbij de alimentatie overeen is gekomen. Worden deze niet overgelegd, dan is niet aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste en wordt de aanvraag afgewezen.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van vreemdelingen. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande regel ook voor vrouwen die mannen hebben achtergelaten. Mede gelet op artikel 3.103 Vb is deze beleidsregel uitsluitend van toepassing op aanvragen ingediend na 1 juli 2005.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, tweede lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b

Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangetoond aan de hand van een beschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt. Indien de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WAO, WAZ of de Wajong ontvangt, wordt blijvendheid aangenomen, indien:

  • uit de toekenningsbeschikking van de uitkerende instantie ingevolge de WAO, WAZ of Wajong blijkt, dat de hoofdpersoon volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) volgt dat de hoofdpersoon nog steeds voor 80–100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

De IND neemt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aan als de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WIA ontvangt en als wordt voldaan aan één van de volgende voorwaarden:

  • de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit de toekenningsbeschikking en/of uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er geen kans is op herstel; of

  • de hoofdpersoon valt onder de regeling IVA en uit zowel de toekenningsbeschikking als uit de meest recente herbeoordeling blijkt dat er een geringe kans is op herstel.

De WIA bestaat naast de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten ook uit de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten. Wanneer de hoofdpersoon ingevolge de WIA onder deze regeling valt, is in ieder geval géén sprake van blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid.

Indien de hoofdpersoon arbeid in het kader van de Wsw verricht en aanspraak kan maken op een uitkering krachtens de WAO, WAZ, WIA, of Wajong, wordt blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid aangenomen indien aan de voornoemde voorwaarden wordt voldaan.

Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WIA, WAO, WAZ of Wajong ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

  • sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

  • (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en

  • niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfs- of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het Beroepen in de individuele Gezondheidszorg-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via de website van het Beroepen in de individuele gezondheidszorg-register.

Ad c

Op grond van artikel 9, eerste lid, Wwb, hebben personen die aanspraak maken op een uitkering krachtens de Wwb (kort gezegd) de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, alsook de verplichting gebruik te maken van door het college van B&W aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden tezamen de plicht tot arbeidsinschakeling genoemd.

Alleen in die gevallen waarin de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wwb geniet en het voor de hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, wordt ontheffing van het middelenvereiste verleend.

Artikel 9, tweede lid, Wwb geeft het college van B&W de bevoegdheid om in individuele gevallen tijdelijk te ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Van een bevoegdheid om een burger blijvend vrij te stellen van deze verplichting, is geen sprake. Derhalve wordt de vraag of het voor een hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, beoordeeld aan de hand van ervaringen in het verleden.

Dat het blijvend onmogelijk is om aan deze verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wordt – behoudens bijzondere omstandigheden – slechts aangenomen als (op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven) de hoofdpersoon:

  • reeds vijf jaar door het college van B&W op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig is ontheven van al de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • (gedeeltelijke of volledige) arbeidsinschakeling niet binnen een redelijke termijn te voorzien is.

Met het oog op de invoering van de Wwb wordt bij de berekening van de termijn van vijf jaar tevens meegeteld de periode waarin de hoofdpersoon op grond van artikel 107 Abw volledig was vrijgesteld van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (de zogenaamde ‘sollicitatieplicht’).

Gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling is (behoudens bijzondere omstandigheden) in elk geval binnen een redelijke termijn te voorzien indien de hoofdpersoon is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling met het oog op de zorg voor een kind (al dan niet jonger dan vijf jaar).

Als redelijke termijn, waarbinnen arbeidsmarktinschakeling niet te voorzien moet zijn, wordt aangemerkt een termijn van een jaar.

Als een beroep wordt gedaan op deze vrijstellingsgrond, worden alle toekenningsbesluiten ingevolge de Wwb, dan wel de Awb overgelegd, die betrekking hebben op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, alsook eventuele correspondentie met het college van B&W omtrent ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Indien aanwezig, dienen bescheiden te worden overgelegd waaruit blijkt dat een arbeidsinschakeling binnen een redelijke termijn niet te verwachten is.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging met een houder van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, derde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • 1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • 2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Dit vormt een aanvulling op de regeling van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Ingevolge die regeling kunnen gezinsleden onder omstandigheden, met voorbijgaan aan het middelenvereiste, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Een belangrijke voorwaarde voor vergunningverlening op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw is dat het gezinslid vóór vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk behoorde tot zijn gezin. Gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die binnen drie maanden vragen om gezinshereniging maar niet in aanmerking komen voor een ‘afgeleide’ verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw, enkel en alleen omdat zij een andere nationaliteit bezitten dan de hoofdpersoon, kunnen op grond van deze aanvulling met voorbijgaan aan het middelenvereiste in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig, indien het gezinslid de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen bij de beoordeling van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging. Bij de toepassing van het onder 1 gestelde wordt bij de bepaling van het begin van de termijn van drie maanden uitgegaan van de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

F

Paragraaf B5/6.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2 Toezicht op de naleving van de Wav

Met de opsporing van overtreding van bepalingen van de Wav is naast de politie in het bijzonder belast de Inspectie SZW.

Indien de Inspectie SZW strafbare feiten constateert gevolgd door een opsporingsonderzoek, is er behoefte aan de deskundigheid van de algemene opsporingsambtenaren van politie.

De ambtenaren van politie, tevens aangewezen als ambtenaren die toezicht houden op de naleving van de Wav en bovendien belast met het toezicht op de naleving van de Vw, vervullen bij gezamenlijk optreden een aanvullende rol.

Voor het toezicht op de naleving van de Wav en de opsporing van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten, in samenhang met het toezicht op de naleving van de Vw, zijn procedures voor de samenwerking tussen de Korpschef en de ambtenaren van de Inspectie SZW van grote betekenis. Beide instanties dienen elkaar alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor een juiste vervulling van hun taken van dienst kunnen zijn. In het gezamenlijk optreden zullen de ambtenaren van de Arbeidsinspectie zich in beginsel richten op het opmaken van boeterapport tegen de werkgever. Bij het opmaken van dit boeterapport is het van belang dat de buitenlandse werknemers die, voor zover hun verblijf hier te lande illegaal is, in het algemeen zo spoedig mogelijk worden uitgezet, eerst als getuige worden gehoord.

Wanneer zich een situatie voordoet, waaruit de politie meent te kunnen concluderen dat er zich in een bepaald bedrijf illegale buitenlandse werknemers bevinden, dient de politie zich in verbinding te stellen met Inspectie SZW.

De Inspectie SZW zal op zijn beurt een beroep doen op de Korpschef, indien bij controles in bedrijven geconstateerd is dat zich daar illegale buitenlandse werknemers bevinden. In beide gevallen ligt gezamenlijk optreden in de rede.

Indien een proces-verbaal van verhoor wordt opgemaakt wordt dit toegezonden aan de Inspectie SZW, waarna aan de hand van dit proces-verbaal – eventueel in nader overleg met de betrokken officier van justitie en de Korpschef – wordt beslist, of tegen de betrokken werkgever een boeterapport zal worden opgemaakt, of het bedrijf aan een nader onderzoek zal worden onderworpen.

G

Paragraaf B5/7.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3.2 Toetsing wezenlijk Nederlands belang Turkse zelfstandigen

In verband met de standstill bepaling in het Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst tussen de EG en Turkije wordt het puntensysteem niet worden toegepast op aanvragen om verblijf van Turkse vreemdelingen voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Dit puntensysteem stelt immers zwaardere eisen ten aanzien van Turkse vreemdelingen dan ten tijde van de totstandkoming van het Aanvullend Protocol (voor Nederland in werking getreden op 1 januari 1973) golden. Met name kunnen geen eisen worden gesteld ten aanzien van hoogwaardigheid van de kennisinbreng en het innovatieve vermogen van de betrokken vreemdeling. De Minister van EL&I baseert zijn adviezen ten aanzien van deze Turkse vreemdelingen daarom op de feitelijke situatie: De op het moment van de aanvraag bestaande (concurrentie)verhoudingen op het specifieke deel van de markt en de werkgelegenheidseffecten (Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken van 13 oktober 2010, Stcrt. 2010, nr. 16617).

Paragraaf 7.3.3 is van overeenkomstige toepassing op Turkse vreemdelingen met dien verstande dat de volgende stukken, ter onderbouwing van het wezenlijk Nederlands belang, facultatief kunnen worden overgelegd:

  • bewijsstukken die de nieuwheid van het product of de dienst voor Nederland aantonen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.);

  • bewijsstukken van arbeidscreatie in het eigen bedrijf;

  • gegevens m.b.t. voorgenomen investeringen in Nederland (in tegenstelling tot de bedrijfsinvesteringen zoals bedoeld in paragraaf 7.3.4. onder het kopje financieel plan);

Afgezien van paragraaf 7.3.1 blijft paragraaf 7 verder onverkort van toepassing.

H

Paragraaf B5/7.3.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.3.3 Te overleggen stukken

Ondernemingsplan

Voor de beoordeling van de aanvraag om advies aan de Minister van EL&I met gebruikmaking van het puntensysteem dient de vreemdeling ten minste een volledig ondernemingsplan, eventueel aangevuld met onderliggend onderzoek dan wel analyses, referenties van kennisinstellingen, bedrijven of partijen op de markt, referenties of contacten met arbeidsmarktinstellingen, of referenties en contacten met financiële instellingen, te overleggen. Voor de inhoud van het ondernemingsplan zelf zie hierna onder B5/7.3.4.

Indien geen of een niet voldoende onderbouwd ondernemingsplan over wordt gelegd, wordt de aanvraag, zonder voorlegging aan de Minister van EL&I voor advies, afgewezen omdat niet wordt aangetoond dat met de te verrichten arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands economisch belang wordt gediend.

Stukken ter onderbouwing van het ondernemingsplan

Het is de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om zijn aanvraag te onderbouwen met stukken en aan te tonen dat hij met zijn onderneming een wezenlijke bijdrage aan de Nederlandse economie kan leveren. Ten behoeve van de toetsing aan het puntenstelsel moeten (voor zover van toepassing), ter onderbouwing van het ondernemersplan, onder meer de volgende stukken worden overgelegd:

  • afschriften van behaalde diploma’s; de vreemdeling dient zorg te dragen voor vertaling en erkenning van de overgelegde diploma’s en afschriften door het Nuffic;

  • akte van oprichting en statuten onderneming in het geval sprake is van een onderneming in het land van herkomst;

  • referentie voormalige werkgever(s);

  • arbeidscontract(en) van voormalige dienstbetrekkingen;

  • referenties Nederlandse partners of contacten;

  • vennootschapscontracten;

  • financiële gegevens, zoals omzetgegevens, jaarrekeningen, belastinggegevens, loonstaten, loonaangiften, e.d.;

  • getuigschriften Nederlandse opleiding (diploma, promotie).

Jaarstukken en/of cijfers moeten zijn opgesteld of goedgekeurd door een onafhankelijke deskundige (bijv. bij financiering door een Nederlandse bank). De onafhankelijke deskundige mag géén familie zijn. Het hoeft niet speciaal een Registeraccountant of een Accountant Administratieconsulent te zijn. Een boekhouder of een financieel adviseur is ook voldoende.

Overige stukken

Naast de hiervoor genoemde stukken ter onderbouwing van het ondernemingsplan moet de vreemdeling ook nog overleggen:

  • bewijsstukken die de nieuwheid van het product of de dienst voor Nederland aantonen (bijv. patenten of referenties van kennisinstellingen e.d.);

  • bewijsstukken van arbeidscreatie in het eigen bedrijf;

  • gegevens m.b.t. voorgenomen investeringen in Nederland;

  • een kopie van een uittreksel van de (verplichte) inschrijving bij de Kamer van Koophandel, niet ouder dan drie maanden.

Alle stukken moeten zijn opgesteld in het Nederlands, Engels, Frans of Duits of te zijn vertaald door een vertaler die door de Nederlandse rechtbank is beëdigd.

I

Paragraaf B9/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffer- en getuige-aangevers en slachtoffers die op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek van mensenhandel.

De in dit hoofdstuk beschreven procedure maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.

Ook is in dit verband relevant artikel 248b WvSr. Dit artikel stelt degene die gebruik maakt van de diensten van een minderjarige prostituee strafbaar, niet als mensenhandelaar, maar als misbruiker.

Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannelijke en minderjarige slachtoffers een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.

Volledigheidshalve zij vermeld dat EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen ook rechten kunnen ontlenen aan de in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen en procedure voorzover zij geen rechten ontlenen aan het gemeenschapsrecht (zie B10).

Hetzelfde geldt voor vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijven in afwachting van een beslissing op een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Zij kunnen aangifte doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek hangende de asielprocedure. Indien zij gebruik willen maken van de procedure als beschreven in dit hoofdstuk, dienen zij hiertoe in de gelegenheid te worden gesteld en zal, na afgifte van de verblijfsvergunning, de asielaanvraag worden afgewezen op grond van artikel 30, onder b, Vw (zie ook C14/5.1). Zij kunnen er ook voor kiezen geen gebruik te maken van de B9-regeling en in plaats daarvan de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag af te wachten. In het geval de asielaanvraag wordt afgewezen kunnen zij dan alsnog ambtshalve in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel. In dit geval dient de politie echter wel de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel (zie M55) op de hoogte te stellen van de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking.

Voor zowel het opsporings- als het vervolgingsonderzoek is van groot belang dat zowel slachtoffers die aangifte doen of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek, als getuigen die aangifte doen, gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.

Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:

  • iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;

  • iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en

  • een van de overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.

Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

Artikel 3.48 Vb bevat de bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan een slachtoffer-aangever, een getuige-aangever of een slachtoffer dat op andere wijze medewerking verleent aan een opsporings- of vervolgingsonderzoek inzake mensenhandel. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.48 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

Voorzover indicaties van mensenhandel zich voor doen bij een vreemdeling die via Schiphol Nederland in reist, is de positie van de Districtscommandant KMar Schiphol; gelijk gesteld met die van de Korpschef van Politie.

J

Paragraaf B9/2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2 Voorwaarden verblijfsvergunning slachtoffer-aangever

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer van mensenhandel (zie artikel 3.48, eerste lid, onder a, Vb);

  • b. de vreemdeling heeft terzake aangifte gedaan of heeft op andere wijze medewerking verleend aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit bedoeld in artikel 273f van het WvSr; en

  • c. er is sprake van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan of waaraan de vreemdeling op andere wijze medewerking heeft verleend.

Ad a:

De volgende categorieën vreemdelingen kunnen rechten ontlenen aan de in B9/2 tot en met B9/4.3 neergelegde bepalingen en procedures. Zowel uitbuiting in de seksindustrie als overige vormen van uitbuiting zijn strafbaar gesteld als mensenhandel:

  • Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een bestuurlijke- of politiecontrole in een seksinrichting

    Wanneer in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de APV en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.

  • Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie

    Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

  • Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een bestuurlijke- of politiecontrole op de werkplek

    Wanneer op de werkplek in het kader van een reguliere controle op basis van de APV en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek, niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten. Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven.

  • Vreemdelingen, die in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie

    Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde uitbuiting. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

  • Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel

    Het gaat hier om vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijk in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. De dader kan in meerdere landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht.

  • Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn

    Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven mogelijk slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273f WvSr gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen, of op andere wijze medewerking te verlenen. In dit soort situaties geldt dat de KMar bepaalt, zonodig in overleg met het OM, of er voldoende signalen van mensenhandel zijn om bedenktijd aan te bieden. Het is niet de vreemdeling zelf die erom kan verzoeken.

Ad b:

De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (zie M55) wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND (zie B9/3 en B9/4). Indien de vreemdeling tevens een asielaanvraag heeft ingediend of wenst in te dienen, kan hij er ook voor kiezen af te zien van het verlenen van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel om in plaats daarvan de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag af te wachten. De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) wordt in dat geval niet aangemerkt als aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. In het geval de asielaanvraag wordt afgewezen kan de vreemdeling alsnog ambtshalve in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel.

Ad c:

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen (zie B9/8.1).

In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:

  • wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder d, Vw);

  • wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;

  • indien de vreemdeling na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland nieuwkomer zou zijn in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij (zie artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw).

Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

De aanvraag wordt niet afgewezen indien het slachtoffer niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan het slachtoffer de nationaliteit bezit.

Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.

Leges

Het slachtoffer van mensenhandel en de kinderen van het slachtoffer van mensenhandel zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 3.48 Vb (zie de artikelen 3.34b, eerste lid, onder a en b, VV en 3.34e, onder b en c, VV).

Kinderen van het slachtoffer van mensenhandel die een mvv-aanvraag in het kader van gezinshereniging indienen, zijn evenmin leges verschuldigd (zie artikel 3a, vijfde lid, onder e, Regeling op de consulaire tarieven).

K

Paragraaf B9/4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.1 Aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als aanvraag

De politie stelt het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat hij hiertoe de wens te kennen geeft in de gelegenheid aangifte te doen of op ander wijze medewerking te verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van mensenhandel.

De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie M55) per fax van de aangifte in kennis. De politie verstrekt voorts terstond na opmaak van het model M55 een kopie daarvan aan de vreemdeling.

De aangifte dan wel het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek (M55), wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND. Indien de vreemdeling te kennen heeft gegeven de inhoudelijke beoordeling van de asielprocedure te willen afwachten kan de verblijfsvergunning verband houdend met mensenhandel in het geval de asielaanvraag wordt afgewezen ambtshalve worden verleend in de asielprocedure. De kennisgeving van aangifte of het verlenen van medewerking aan het strafproces mensenhandel (Model M55) wordt in dat geval niet aangemerkt als aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. De IND wordt middels een M55 door de politie op de hoogte gesteld van de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan strafrechtelijk onderzoek mensenhandel (zie M55).

L

Paragraaf B10/3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.1 Verblijfstermijn voor werkzoekenden

EU- en EER-onderdanen en onderdanen van Zwitserland hebben het recht om gedurende drie maanden in Nederland werk te zoeken. Hoofdregel voor werkzoekenden is dat, zolang er reëel uitzicht is op werk, het rechtmatig verblijf ook na deze periode van drie maanden steeds voortduurt (zie artikel 8.16, tweede lid, onder b, Vb). Hiervan is sprake indien kan worden aangetoond dat wordt gewacht op de uitslag van een al in gang gezette sollicitatieprocedure of indien anderszins kan worden aangetoond dat concreet uitzicht bestaat op werk.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat sprake is van het daadwerkelijk zoeken naar werk:

  • een bewijs van inschrijving bij het UWV WERKbedrijf vanaf het moment dat de vreemdeling onvrijwillig werkloos is geworden; en

  • sollicitatiebrieven voor passende functies en reacties daarop van de beoogde werkgevers.

De IND beschouwt als bewijsmiddel dat sprake is van een reële kans op werk een brief van een beoogde werkgever waaruit blijkt dat de sollicitatieprocedure wordt voortgezet.

Het verblijfsrecht kan worden beëindigd als de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of onderdaan van Zwitserland:

  • een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt;

  • lijdt aan een besmettelijke ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 8.23 Vb (zie B10/6).

Op het moment dat de EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan reële en daadwerkelijke arbeid als werknemer of als zelfstandige verricht, geldt hetgeen in de volgende paragrafen (inzake economisch actieven) wordt vermeld. Indien de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zelfstandig – niet uit arbeid maar uit andere bronnen – over middelen van bestaan beschikt, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wellicht als economisch niet-actieve verblijfsrecht heeft.

M

Paragraaf B14/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.2 Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

N

Paragraaf B14/3.2.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden:

3.2.2.1 Vreemdelingen die vruchteloos gepoogd hebben te vertrekken

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

  • 2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

  • 3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

  • 4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en

  • 5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Ad 1.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt;

  • tracht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst;

  • vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 3.

Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Ad 4.

Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een ambtsbericht van de DT&V aan de IND waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een (vervangend) reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen één gezin Indien de leden van één gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar één en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ‘gezin’ verstaan:

  • 1. (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • 2. (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

  • 3. (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vóórdat de leden Nederland binnenreisden.

O

Paragraaf B14/5.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.1 Algemeen

Asielzoekers kunnen aangifte doen van mensenhandel of op andere wijze medewerking verlenen aan het opsporings- of vervolgingsonderzoek hangende de asielprocedure. In hoofdstuk B9 is uitgewerkt onder welke voorwaarden in dat geval een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel kan worden verleend. De asielzoeker kan bij het doen van de aangifte terzake mensenhandel of het op andere wijze medewerking verlenen aan een strafrechtelijk opsporings- of vervolginsonderzoek echter ook aangeven eerst de inhoudelijke beoordeling van zijn asielaanvraag te wensen (zie Model M55a). In geval van een afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling ambtshalve (alsnog) in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder genoemde beperking, mits op dat moment (nog steeds) wordt voldaan aan de voorwaarden.

P

Paragraaf B14/5.4.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

5.4.1 Ambtshalve toets

De verblijfsvergunning op grond van dit beleid kan ambtshalve worden verleend op grond van artikel 3.6 Vb (zie C14/5):

  • b. ambtshalve in het kader van een asielprocedure, nadat is geconstateerd dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen;

  • c. ambtshalve in het kader van een procedure waarbij is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.

Q

Paragraaf B15/11.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11.1 Zoekjaar

Vreemdelingen die in Nederland zijn afgestudeerd aan een geaccrediteerde opleiding, als opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs met een Master-graad alsmede vreemdelingen die in Nederland gepromoveerd zijn, krijgen binnen de regeling hoogopgeleiden de mogelijkheid om binnen maximaal één jaar (zoekjaar) een functie als kennismigrant te vinden of een innovatief bedrijf te starten.

Hetzelfde geldt voor vreemdelingen die zijn afgestudeerd met een Master-graad of gepromoveerd aan een opleiding die is opgenomen in de top-200 van de in 2011 gepubliceerde lijsten van de ‘Times Higher Education Supplement’ of de ‘Jiao Tong Shanghai University’.

Daarnaast wordt de vreemdeling die om toelating vraagt in het kader van de regeling hoogopgeleiden getoetst aan de hand van een puntensysteem. Er wordt getoetst op opleiding, op leeftijd en op indicatoren voor het welslagen in Nederland. De vreemdeling dient minimaal 35 punten te halen in het puntensysteem om voor toelating in aanmerking te komen.

Voor de mvv-aanvraag in het kader van de regeling hoogopgeleiden wordt gestreefd naar afhandeling van de aanvraag binnen een termijn van vier weken na voldoening van de leges. Voor de aanvraag om een verblijfsvergunning zal afhandeling binnen zes weken worden na gestreefd.

Deze regeling wijkt op de volgende punten af van het beleid inzake het zoekjaar afgestudeerden (zie B15/10):

  • de vreemdeling die gebruik maakt van het zoekjaar afgestudeerde heeft alleen direct na voltooiing van de studie een jaar de mogelijkheid om arbeid als kennismigrant te zoeken, de hoogopgeleide heeft tot drie jaar na datum afstuderen of promoveren de mogelijkheid om gebruik te maken van het zoekjaar in het kader van de regeling hoogopgeleiden;

  • om in aanmerking te komen voor het zoekjaar afgestudeerde moet de vreemdeling een door de hoger onderwijsinstelling gewaarmerkte kopie van het diploma overleggen, de hoogopgeleide dient een schriftelijke diplomawaardering van Nuffic over te leggen;

  • de vreemdeling met de verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ en zijn in het kader van gezinshereniging toegelaten gezinsleden zijn vrij op de arbeidsmarkt, de hoogopgeleide en zijn gezinsleden hebben een TWV nodig;

  • gepromoveerden komen niet in aanmerking voor het zoekjaar afgestudeerde, maar wel voor het zoekjaar hoogopgeleide;

  • vreemdelingen die een Bachelors-graad hebben behaald komen wel in aanmerking voor het zoekjaar afgestudeerde, maar niet voor het zoekjaar hoogopgeleide;

  • voor het zoekjaar afgestudeerde wordt geen puntensysteem gehanteerd.

R

Paragraaf B15/11.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

11.2 Voorwaarden

De verblijfsvergunning kan op aanvraag worden verleend, indien:

  • a. de vreemdeling niet reeds in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘zoekjaar afgestudeerde’;

  • b. de vreemdeling een Master-graad heeft behaald of is gepromoveerd aan een geaccrediteerde opleiding, als opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs, of aan een buitenlandse opleiding die in de top-200 staat van de in 2011 gepubliceerde ‘Academic Ranking of World Universities’ gepubliceerd door de ‘Shanghai Jiao Tong university’ of in de in 2011 door de ‘Times Higher Education Supplement’ gepubliceerde ‘QS world universities ranking’;

  • c. de vreemdeling op het moment van de aanvraag niet langer dan drie jaar is afgestudeerd of gepromoveerd;

  • d. de vreemdeling minimaal 35 punten heeft behaald in het puntensysteem;

  • e. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoen (zie B1/4).

    In afwijking van B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling niet (meer) beschikt over voldoende duurzame middelen van bestaan, mits geen beroep wordt gedaan op de publieke middelen.

Als de vreemdeling gedurende het zoekjaar hoogopgeleide een beroep doet op de algemene middelen kan dit gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.

Ad a.

De vreemdeling die reeds een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar afgestudeerde’ heeft gehad, kan geen verblijfsvergunning meer krijgen onder de beperking ‘verblijf gedurende zoekjaar hoogopgeleide’.

Ad b. Opleiding

De in Nederland afgestudeerde vreemdeling dient een geaccrediteerde opleiding, als opgenomen in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs te hebben afgerond met een Master-graad of een Doctor-graad te hebben behaald.

Omdat nog niet alle studenten een geaccrediteerde opleiding met een Master-graad afronden, maar er ook nog studenten afstuderen aan een ongedeelde opleiding, wordt een getuigschrift van een geaccrediteerde ongedeelde opleiding in het wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 18:15 WHW, gelijkgesteld met een Master-graad als hierbedoeld.

De in het buitenland afgestudeerde vreemdeling dient een opleiding te hebben afgerond met een Master-graad of een Doctor of Philosophy-graad of equivalent daarvan aan een onderwijsinstelling die voorkomt in de top-200 van de in 2011 gepubliceerde lijsten van ‘Times Higher Education Supplement’ of ‘Jiao Tong Shanghai University’. Deze lijsten zijn te vinden op de websites van ‘Top Universities’ en ‘Academic Ranking of World Universities’.

De vreemdeling dient zelf zorg te dragen voor waardering van zijn diploma door de Nuffic. Hiertoe dient hij een gewaarmerkt kopie van zijn diploma en de bijbehorende cijferlijst, zonodig voorzien van een vertaling door een beëdigde vertaler voor waardering aan de Nuffic voor te leggen. De aanvraag dient te worden ingediend bij het Informatiecentrum Diplomawaardering. De Nuffic zal aan de hand van de gewaarmerkte kopieën zomogelijk de authenticiteit van het diploma beoordelen. Betrokkene toont dit aan door overlegging van de schriftelijke diplomawaardering van Nuffic bij de aanvraag bij de IND.

Ad c.

De vreemdeling heeft tot drie jaar na datum afstuderen of promoveren de mogelijkheid van de regeling hoogopgeleiden gebruik te maken.

Ad d.

Puntensysteem

Onze Minister beoordeelt door middel van het puntensysteem of de vreemdeling in aanmerking komt voor het zoekjaar hoogopgeleiden.

In het puntensysteem kan de vreemdeling maximaal 40 punten behalen.

De vreemdeling heeft minimaal 35 punten nodig om voor verblijf in aanmerking te komen. De onderdelen waarvoor punten kunnen worden toegekend zijn:

  • 1. opleiding;

  • 2. leeftijd; en

  • 3. indicatoren voor welslagen in Nederland.

Ad 1.

De afgestudeerde of gepromoveerde aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling of een buitenlandse topuniversiteit krijgt maximaal 30 punten.

Ad 2.

Hoe jonger een vreemdeling binnenkomt, hoe langer hij/zij een positieve bijdrage kan leveren aan de welvaartstaat. Een jongere leeftijd betekent doorgaans ook dat de vreemdeling zich snel aan Nederland zal kunnen aanpassen en gemakkelijker een baan zal kunnen vinden. De vreemdeling die tussen de 21 en 40 jaar is, scoort 5 extra punten.

Ad 3.

Hieronder wordt verstaan eerder verblijf in Nederland voor arbeid of studie, de Nederlandse of Engelse taal sprekend of opleiding voltooid aan een hoger onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring.

Een eerdere ervaring met Nederland of het spreken van de Nederlandse taal (Nederlands als tweede taal op niveau A2) of in elk geval de Engelse taal (op International English Language Testing System niveau 6) of een Bachelor-, Master-graad of een Doctor-graad, behaald aan een onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring kan rekenen op extra punten.

Bij de in 1999 ondertekende Bologna-verklaring hebben de aangesloten Europese landen zich gecommitteerd te komen tot een Europa-breed vergelijkbaar en uitwisselbaar onderwijssysteem. De aangesloten landen hebben hierin vast gelegd dat zij vóór 2010 het Bachelor-Master stelsel invoeren. De achterliggende gedachte is dat het hoger onderwijs op deze manier flexibeler, opener en aantrekkelijker wordt. Gelet hierop zal een vreemdeling die een opleiding heeft voltooid aan een hoger onderwijsinstelling in een land aangesloten bij de Bologna-verklaring gemakkelijker aansluiting vinden met de Nederlandse arbeidsmarkt.

Puntensysteem hoogopgeleiden:

Onderdelen

 

Punten

Bewijsstukken

Opleiding (max. 30 punten)

Doctor-graad

30

Diploma/getuigschrift niet ouder dan drie jaar van geaccrediteerde opleiding aan een Nederlandse hoger onderwijsinstelling of van buitenlandse universiteit in top-200 ranglijst 2011 Times Higher Education Supplement of Jiao Tong Shanghai University

 

Master

25

 
       

Leeftijd (max. 5 punten)

21–40 jaar

5

Geboorteakte

       

Indicatoren voor welslagen in Nederland (max. 5 punten)

Voormalige werkgevers in Nederland (minimaal half jaar)

5

Arbeidscontract of werkgeversverklaring

 

In Nederland genoten studie (minimaal half jaar)

5

Inschrijvingsbewijs of deelname certificaat

 

Spreekt ‘Nederlands als Tweede Taal’ op A2 niveau

5

Diploma

 

Spreekt Engelse taal (International English Language Testing System niveau 6)

5

Verklaring taalinstituut

 

Bachelor, Master of Doctor -graad behaald aan opleiding in land aangesloten bij Bologna-verklaring

5

Diploma

       
 

Max. aantal punten

40

 
Quotum

Om mogelijke excessieve gebruikmaking van de regeling hoogopgeleiden te kunnen bestrijden kan, na besluitvorming daarover onder verantwoordelijkheid van onze Minister en de Minister van SZW en OCW, besloten worden voor toelating in het kader van de regeling hoogopgeleiden een quotum in te stellen.

Bewijsstukken

De opsomming van de genoemde bewijsstukken is indicatief en niet uitputtend bedoeld. Vreemdelingen die zijn afgestudeerd aan een hoger onderwijsinstelling gevestigd in een Engelstalig land, zullen geen verklaring van een taalinstituut hoeven te overleggen.

Gezinsleden

De algemene bepalingen van B1/4, B2/2, B2/4 en B2/5 zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.

Indien sprake is van eerste toelating geldt het algemene middelenvereiste (zie B1/4.3, B2/2.10, B2/4.11 en B2/5.10). Indien sprake is van voortgezet verblijf geldt het volgende. Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Voor die afweging van belangen wordt verwezen naar B2/9.5.2.

S

Paragraaf B16/4.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.5 Slachtoffer/getuige-aangever van mensenhandel

Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.

Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:

  • a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;

  • b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.

Ad. a

Indien de aangifte of het op andere wijze verlenen van medewerking aan een strafzaak door het slachtoffer, terzake mensenhandel tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt.

Ten aanzien van de strafzaak is van belang dat het slachtoffer medewerking heeft verleend aan de opsporing of vervolging van mensenhandel. Verder wordt opgemerkt dat een veroordeling op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven ook voldoende is, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Ad b

Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing of de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.

De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.

Sepot of vrijspraak binnen drie jaar

Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen.

In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.

Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:

  • risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

Indien een getuige-aangever aangifte heeft gedaan en de aangifte uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling van de verdachte(n), moet bij de beoordeling van het risico van represailles per geval bezien worden of zwaar gewicht dient te worden toegekend aan deze veroordeling. Indien de veroordeling de conclusie rechtvaardigt dat in geval van de getuige-aangever bij terugkeer naar het land van herkomst gevaar voor represailles aanwezig is, kan hieraan doorslaggevende betekenis worden toegekend bij de belangenafweging op grond van artikel 3.52 Vb.

Ten aanzien van getuige-aangevers geldt evenals ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel dat onder de veroordeling ook de veroordeling wordt verstaan op grond van één van de andere in de strafzaak ten laste gelegde misdrijven, mits mensenhandel een onderdeel vormt van de tenlastelegging.

De hiervoor genoemde factoren zijn niet de enige factoren die van belang zijn voor de beoordeling of aan het slachtoffer of de getuige-aangever, op grond van klemmende redenen van humanitaire aard verblijf dient te worden toegestaan.

Buiten de reeds genoemde factoren kan bijvoorbeeld gedacht worden aan psychische problemen waarvoor de vreemdeling in Nederland in behandeling is, de zorg die de vreemdeling heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren of een opleiding volgen, de positie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst. Hierbij is nog van belang dat, indien psychische of andere medische omstandigheden worden aangevoerd, dit slechts als onderdeel van de te wegen factoren kan worden meegenomen. Indien het zwaartepunt van de aangevoerde omstandigheden ligt op medische omstandigheden dan ligt beoordeling in het kader van het beleid medische behandeling meer in de rede. Dit geldt eveneens als verblijf wordt beoogd om een medische noodsituatie te voorkomen of als gesteld wordt dat behandeling in het land van herkomst niet mogelijk is.

De vreemdeling geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt het beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven welke factoren van belang zijn, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet, of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de Staat.

Strafzaak mensenhandel loopt na drie jaar nog

Het slachtoffer dat drie jaar op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijft, kan ook indien er nog een strafzaak loopt voortgezet verblijf aanvragen. In die gevallen kan de aanvraag, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd.

T

Paragraaf B17/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Middelen van bestaan

De langdurig ingezetene dient bewijzen over te leggen waaruit blijkt dat hij beschikt over vaste en regelmatige inkomsten die voldoende zijn om zichzelf en zijn gezinsleden te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat. Hierbij wordt aangesloten bij de bestaande invulling van het middelenvereiste. (zie B1/4.3).

U

Paragraaf B21/4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.3 Werkgever

Aan de werkgever voor wie de vreemdeling gaat werken mag in de periode van maximaal vijf jaar direct voorafgaande aan de aanvraag geen sanctie zijn opgelegd wegens overtreding van artikel 2 van de Wav, of wegens het niet of onvoldoende afdragen van loonbelasting of premies voor de werknemers- of volksverzekeringen.

De IND controleert bij de Inspectie SZW of een boete, als hiervoor bedoeld, is opgelegd.

De IND controleert bij de Belastingdienst of de loonbelasting of premies voor de werknemers- of volksverzekeringen zijn afgedragen.

V

Paragraaf C14/3.5.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.5.2 Beoordeling

Bij de beoordeling van de inwilligbaarheid spelen medische aspecten in beginsel geen rol, aangezien er medisch gezien (meestal) geen zekere uitspraken zijn te doen over een oorzakelijk verband tussen medische klachten en/of littekens enerzijds en een gestelde behandeling of vrees anderzijds.

Statusdeterminatie vindt op de gebruikelijke wijze plaats, waarbij de behandelende ambtenaar van de IND ten aanzien van de gestelde medische aspecten uitsluitend beziet of deze in het asielrelaas passen. BMA geeft enkel adviezen aangaande medische feiten. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat de artsen van BMA worden ingeschakeld om de beoordeling van de zwaarwegendheid te steunen of over te nemen.

Heeft de asielzoeker de gestelde medische aspecten gestaafd met een rapportage van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek, dan wordt de inhoud van deze rapportage meegenomen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas.

Als uit het medisch advies (zie C11/6) naar voren komt dat er sprake is van medische problematiek die mogelijk interfereert met het vermogen van de vreemdeling om coherent en consistent te verklaren, en er wordt besloten de vreemdeling toch op dat moment aan een nader gehoor te onderwerpen, wordt hiermee rekening gehouden bij de beoordeling van de asielaanvraag.

W

Het model M17 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 1.

X

Het model M55 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 2.

Y

Het model M55-A Vreemdelingencirculaire 2000 vervalt.

Z

Het model M56 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 3.

AA

Het model M102 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 4.

AB

Het model M117-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 5.

AC

Het model M118 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 6.

AD

Het model M120 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden zoals aangegeven in bijlage 7.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2012.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 22 maart 2012

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

BIJLAGE 1

Model 17 Standaardformulier voor weigering van toegang aan de grens aan onderdanen van derde landen die kort verblijf beogen

BIJLAGE 2

Model M55 Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op regeling B9 Vreemdelingencirculaire 2000

BIJLAGE 3

Model M56 Voorblad aanvraag verblijfsvergunning door een in bewaring gestelde vreemdeling

BIJLAGE 4

Model M102 Maatregel ex artikel 56 van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 5

Model M117-A Aanwijzing ingevolge artikel 55 en/ of meldplicht ingevolge artikel 54 van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 6

Model M118 Aanmeldformulier vreemdeling

BIJLAGE 7

Model M 120 (Voortgangs) Gegevens met betrekking tot uitzetting

TOELICHTING

Artikelsgewijs

A, B, F en U

Per 1 januari 2012 hebben de Arbeidsinspectie, de Inspectie Werk en Inkomen en de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst hun organisatie en activiteiten samengevoegd. Ze gaan verder onder de naam ‘de Inspectie SZW’. In de Vreemdelingencirculaire is daar waar de Arbeidsinspectie genoemd stond dit vervangen door de inspectie SZW.

C

De procedure ten aanzien van het bieden van herstel verzuim voor zowel de betaling van de verschuldigde leges als het overleggen van de vereiste gegevens en bescheiden, wordt gewijzigd. Voortaan krijgt de referent eenmaal (in een en dezelfde brief) de gelegenheid om de leges te voldoen en om de vereiste gegevens en bescheiden te overleggen. Die termijn bedraagt drie weken. Indien de leges na ommekomst van die termijn niet zijn voldaan, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Dat de referent in dezelfde brief in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden voldoet, doet daaraan niet af. Deze werkwijze komt overeen met de relevante bepalingen ingevolge de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is in deze paragraaf de volgorde van stappen bij de procedure voor een aanvraag om een mvv verduidelijkt. Ook is verduidelijkt dat referent zich in beginsel bij de Visadienst zal moeten melden voor een mondelinge toelichting op de aanvraag mvv.

D

Deze paragraaf wordt aangepast aan de huidige werkwijze bij afhandeling van verzoeken om advies omtrent afgifte van een mvv. Het uitgangspunt bij de behandeling van deze verzoeken is dat zo snel en duidelijk mogelijk advies wordt gegeven op basis van de aangeleverde bescheiden en informatie. Als niet alle gevraagde bescheiden en informatie is aangeleverd of als nader onderzoek nodig is, wordt daarom in beginsel geen herstelverzuim geboden.

Voorts is in deze paragraaf de volgorde van stappen bij de procedure voor een verzoek om advies omtrent afgifte mvv verduidelijkt. Ook is verduidelijkt dat referent zich in eerste instantie bij de Visadienst en niet bij de Vreemdelingenpolitie zal moeten melden voor een mondelinge toelichting op het verzoek om advies.

E

Deze paragraaf is aangepast om te benadrukken dat voor gezinsleden met een andere nationaliteit dan die van de asielstatushouder in Nederland geldt dat pas getoetst wordt aan deze paragraaf in het reguliere beleid indien aan de overige voorwaarden voor nareis asiel zoals neergelegd in artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw wordt voldaan. Één van de belangrijkste voorwaarden voor nareis is dat sprake moet zijn van een feitelijke gezinsband vóór vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst. Pas als sprake is van een feitelijke gezinsband en de gezinsleden hebben een andere nationaliteit, wordt toegekomen aan de toets of gezinshereniging mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft. Pas als gezinshereniging niet mogelijk blijkt in een derde land wordt de aanvraag om gezinshereniging niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan.

G en H

Door deze wijziging komt duidelijker in het beleid naar voren dat het puntensysteem niet van toepassing is op Turkse vreemdelingen. Ook wordt door deze wijziging duidelijker welke stukken een Turkse vreemdeling dient te overleggen en welke stukken niet. Indien de facultatieve stukken niet worden overgelegd betekent dat niet dat de aanvraag niet aan de Minister van EL&I wordt overgelegd.

I, J, K, O, X en Y

Het model M55 (Kennisgeving bedenktijd/aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel en beroep op regeling B9 Vreemdelingencirculaire 2000) en M55 A (Kennisgeving aangifte/verlenen medewerking aan strafproces mensenhandel gedurende asielprocedure) worden samengevoegd. In de praktijk blijkt dat niet in alle gevallen dat de vreemdeling in een asielprocedure zit een model M55A wordt ingevuld en naar de IND wordt gestuurd. Vaak wordt gebruik gemaakt van een M55. In dat geval is voor de IND onvoldoende duidelijk in hoeverre de vreemdeling gekozen heeft de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag af te wachten danwel direct een beroep wil doen op de B9-regeling. Met het samenvoegen van de beide modellen wordt beoogd meer duidelijkheid omtrent de keuze van de vreemdeling te verkrijgen.

L

De term vrijwillig werkloos was onjuist en is gewijzigd in onvrijwillig werkloos.

M en N

De wijziging van paragraaf B14/3.2 strekt ertoe om een misverstand weg te nemen dat paragraaf B14/3.2.2.1 is vervallen. De categorie ‘Vreemdelingen die vruchteloos gepoogd hebben te vertrekken’ behoort vermelding te krijgen onder een aparte paragraaf, te weten B14/3.2.2.1. In een vorige wijziging is deze categorie abusievelijk verwijderd uit vernoemde paragraaf.

P

Met deze wijziging wordt een foutieve verwijzing herstelt.

Q en R

Vooruitlopend op invoering van Modern Migratiebeleid is op 1 januari 2009 de regeling Hoogopgeleiden geïntroduceerd. Het doel van de regeling Hoogopgeleiden is het aantrekken van buitenlands toptalent. De regeling biedt daarnaast de mogelijkheid om buitenlands toptalent dat in Nederland tenminste een Master graad heeft behaald of is gepromoveerd te behouden voor de Nederlandse kenniseconomie. De regeling wordt met ingang van 1 april 2012 met twee jaar gecontinueerd. De regeling wordt nu uitgebreid door meer universiteiten in aanmerking te laten komen. Het gaat nu om de top-200 universiteiten (i.p.v. top-150) van de in 2011 gepubliceerde lijsten van ‘Times Higher Education Supplement’ of ‘Jiao Tong Shanghai University’. De genoemde ranglijsten zijn hierbij geactualiseerd naar 2011, en zullen voortaan jaarlijks worden geactualiseerd. In 2014 wordt de regeling geëvalueerd waarbij onderzocht wordt of de regeling voortgezet, aangepast of beëindigd moet worden.

S

In toenemende mate worden medische aspecten aangevoerd ter onderbouwing van aanvragen om voortgezet verblijf van vreemdelingen die een B9-vergunning. Met deze wijziging wordt beoogd meer duidelijkheid te bieden over de rol die medische aspecten kunnen spelen bij de beoordeling van deze aanvragen. Er is geen verscherping van het beleid beoogd.

T

De eerdere verwijzing naar VC B1/2.2 was onjuist. Dit is gewijzigd in een verwijzing naar VC B1/4.3 (middelen van bestaan).

V

De werkzaamheden van de medische onderzoeksgroep van Amnesty International zijn per 1 maart 2012 overgenomen door het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek.

W, Z, AA, AB ,AC, en AD

Er zijn een aantal noodzakelijke wijzigingen in functienamen en kleine redactionele wijzigingen doorgevoerd.

De Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, voor deze: de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder.

Naar boven