Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 maart 2012, nr. IVV/I/2012/3460, tot wijziging van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 9 van de Kaderwet SZW-subsidies en artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING VAN DE TIJDELIJKE REGELING UITKERING AAN VOORMALIG WWIK-GERECHTIGDEN

De Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, vierde lid, komt als volgt te luiden:

  • 4. Bij de toepassing van deze regeling wordt ten aanzien van de persoon, bedoeld in het eerste lid, artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars als volgt gelezen:

    • 1. De uitkering, bedoeld in artikel 15, wordt binnen acht weken nadat de kunstenaar de benodigde gegevens na de beëindiging heeft verstrekt, en uiterlijk vóór 31 december 2012, definitief vastgesteld.

    • 2. Bij de definitieve vaststelling van de hoogte van de uitkering wordt van het volgende uitgegaan:

      • a. over de periode gedurende de looptijd van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden waarin geen uitkering is ontvangen wordt niet in aanmerking genomen het bruto-inkomen tot een maximum per maand van het in artikel 8, onderdeel a, genoemde van toepassing zijnde bedrag, vermeerderd met de door de kunstenaar of zijn gezin verschuldigde inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet, voor zover deze hem niet op grond van artikel 46 van de Zorgverzekeringswet is vergoed;

      • b. het na toepassing van onderdeel a overblijvende meerinkomen wordt in aanmerking genomen over de periode waarin gedurende de looptijd van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden uitkering is verleend, voor zover dat tezamen met het van toepassing zijnde bedrag, genoemd in artikel 15, eerste lid, over deze periode per maand meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag:

        • 1°. € 1.560,44 voor een alleenstaande;

        • 2°. € 2.023,29 voor een alleenstaande ouder;

        • 3°. € 2.170,19 voor gehuwden.

    • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid en artikel 5, eerste lid, onderdeel b, wordt bij een kunstenaar wiens uitkering vóór 1 juli 2012 is beëindigd in verband met het bereiken van de maximale uitkeringsduur op grond van artikel 19, het inkomen van die kunstenaar of zijn gezin slechts in aanmerking genomen over de periode van de looptijd van deze regeling voorafgaand aan het tijdstip met ingang waarop de uitkering is beëindigd, voor zover dat inkomen tezamen met het van toepassing zijnde bedrag, genoemd in artikel 15, eerste lid, over deze periode per kalendermaand meer bedraagt dan het van toepassing zijnde bedrag, genoemd in het tweede lid, onderdeel b.

B

Na artikel 3 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Taak en vergoeding Stichting Cultuur – Ondernemen

  • 1. De Stichting Cultuur – Ondernemen heeft tot taak het college, bedoeld in artikel 2, van advies te dienen overeenkomstig artikel 23, vijfde lid, juncto artikel 35 van de Wet werk en inkomen kunstenaars, zoals die artikelen op 31 december 2011 luidden.

  • 2. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vergoedt ten laste van ’s Rijks kas de door de Stichting Cultuur – Ondernemen gemaakte uitvoeringskosten, voor de uitgebrachte adviezen, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig de in artikel 3b gestelde regels.

  • 3. De Stichting Cultuur – Ondernemen declareert de gedurende de looptijd van deze regeling gemaakte uitvoeringskosten bij het Rijk door middel van een kostenopgave over die periode. Deze opgave is voorzien van een verklaring van een registeraccountant of een Accountant-Administratieconsulent ten aanzien van wie bij de inschrijving in het in artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten bedoelde register een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 36, derde lid, van die wet.

Artikel 3b. Uitvoeringskosten Stichting Cultuur – Ondernemen

  • 1. Ter zake van de uitvoeringskosten voor de taak, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, vergoedt het Rijk aan de Stichting Cultuur – Ondernemen € 680,00 per uitgebracht advies ten aanzien van wie gedurende de looptijd van deze regeling op verzoek van het college advies is uitgebracht.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien blijkens de kostenopgave, bedoeld in artikel 3a, derde lid, het aantal gerealiseerde adviezen gedurende de looptijd van deze regeling lager is dan het verwachte aantal uit te brengen adviezen, bedoeld in artikel 3d, eerste lid, de vergoeding ter zake van de uitvoeringskosten vastgesteld op de som van de helft van het gerealiseerde aantal adviezen maal het vergoedingsbedrag, bedoeld in het eerste lid, en het budget, bedoeld in artikel 3d, tweede lid.

Artikel 3c. Kostenopgave Stichting Cultuur – Ondernemen

  • 1. De kostenopgave en de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 3a, derde lid, worden uiterlijk op 1 november 2012 door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ontvangen.

  • 2. De kostenopgave wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 1 bij deze regeling.

  • 3. De verklaring van de accountant wordt ingericht overeenkomstig het model van bijlage 2 bij deze regeling. Het onderzoek dat resulteert in de verklaring wordt uitgevoerd overeenkomstig het als bijlage 3 bij deze regeling opgenomen controle- en rapportageprotocol.

Artikel 3d. Voorschot Stichting Cultuur – Ondernemen

  • 1. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt gedurende de looptijd van de regeling eenmalig een voorschot vast ten behoeve van de uitvoeringskosten van de Stichting Cultuur – Ondernemen op basis van het te verwachten aantal uit te brengen adviezen en de kosten daarvan.

  • 2. Het voorschot, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de helft als budget toegekend.

  • 3. Het vastgestelde budget wordt gedurende de looptijd van deze regeling betaalbaar gesteld.

Artikel 3e. Vaststelling vergoeding Stichting Cultuur – Ondernemen

  • 1. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt de vergoeding vast binnen een half jaar na ontvangst van de kostenopgave, bedoeld in artikel 3a, derde lid.

  • 2. Indien de kostenopgave niet is ontvangen binnen de in artikel 3a, eerste lid, gestelde termijn dan wel niet is voorzien van de verklaring, bedoeld in artikel 3a, derde lid, kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de vergoeding over de looptijd van de regeling ambtshalve vaststellen.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals deze luidde op 30 juni 2012 van toepassing op de financiële afwikkeling van deze regeling.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 15 maart 2012

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

BIJLAGE 1 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3C, TWEEDE LID, VAN DE TIJDELIJKE REGELING UITKERING AAN VOORMALIG WWIK-GERECHTIGDEN

BIJLAGE 2 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3C, DERDE LID, VAN DE TIJDELIJKE REGELING UITKERING AAN VOORMALIG WWIK-GERECHTIGDEN

BIJLAGE 3 ALS BEDOELD IN ARTIKEL 3C, DERDE LID, VAN DE TIJDELIJKE REGELING UITKERING AAN VOORMALIG WWIK-GERECHTIGDEN

De krachtens artikel 3a, derde lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden te stellen regels inzake de accountantsverklaring bij de kostenopgave van de Stichting Cultuur – Ondernemen, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden en het onderzoek dat resulteert in de accountantsverklaring

Controle- en rapportageprotocol

1. Inleiding

De Stichting Cultuur – Ondernemen (SC-O) is belast met de advisering als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden.

Het bestuur van de SC-O verantwoordt de over de looptijd van de regeling voor rijksvergoeding in aanmerking komende declarabele adviezen door middel van een door haar ondertekende kostenopgave, als bedoeld in artikel 3a, derde lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden.

Het bestuur van de SC-O draagt zorg voor de tijdige inzending van de kostenopgave en de daarop betrekking hebbende accountantsverklaring. Deze verklaring wordt afgegeven op basis van een onderzoek dat met inachtneming van dit controle- en rapportageprotocol is uitgevoerd.

2. Het accountantsonderzoek

Het onderzoek door de accountant omvat de juistheid en rechtmatigheid van de in de kostenopgave verantwoorde uitvoeringskosten.

Ten behoeve van de juistheid en rechtmatigheid van de aantallen stelt de accountant vast dat adviezen alleen op verzoek van het college zijn uitgebracht, gelet op artikel 3b, eerste lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden.

De controle van de kostenopgave wordt afgesloten met een accountantsverklaring. De accountantsverklaring omvat een oordeel over de juistheid en rechtmatigheid van de in de kostenopgave opgenomen informatie. Voor de verklaring moet worden gebruikgemaakt van het door het ministerie verstrekte formulier van het model dat is opgenomen in bijlage 2 bij de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden.

De goedkeuringstolerantie is 1%. Indien de onjuistheden/onrechtmatigheden groter zijn dan 1%, dan mag geen goedkeurende accountantsverklaring worden afgegeven. In deze situatie wordt op het vervolgblad bij de accountantsverklaring de reden en de omvang van de fout (geëxtrapoleerd naar de massa) aangegeven.

3. Kostenopgave ten behoeve van de Stichting Cultuur – Ondernemen

Met betrekking tot de kostenopgave dienen de volgende taken te worden uitgevoerd:

  • vaststellen dat per uitgebracht advies ten aanzien van wie gedurende de looptijd van de regeling op verzoek van het college advies is uitgebracht, het bedrag wordt gedeclareerd genoemd in artikel 3b, eerste lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden;

  • vaststellen dat de advisering heeft plaatsgevonden op verzoek van het college, gelet op artikel 3b, eerste lid, van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden, waarbij de datum van het afgegeven advies is gelegen in de looptijd van de regeling.

TOELICHTING

In de Staatscourant van 19 januari 2012, nr. 1436 is de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden (Tijdelijke regeling) gepubliceerd.

Deze regeling voorziet in enkele technische aanpassingen van de Tijdelijke regeling die naar aanleiding van ontvangen commentaren van gemeenten noodzakelijk zijn gebleken.

Artikel I. Wijziging van de Tijdelijke regeling uitkering aan voormalig WWIK-gerechtigden

Onderdeel A

In artikel I, onderdeel A, wordt artikel 1, vierde lid, aangepast. Het vierde lid van artikel 1 betreft de definitieve vaststelling van de uitkering. In het vierde lid is geregeld dat in de plaats van artikel 16, eerste, tweede en derde lid, van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) dat op 31 december 2011 van toepassing was een aangepast artikel 16, eerste, tweede en derde lid, (van de WWIK) wordt gelezen.

Voor de definitieve vaststelling is aangesloten bij het tweede en derde lid van artikel 16 van de WWIK.

In artikel 16, tweede lid, onderdeel a, is geregeld dat over de periode waarin door een kunstenaar geen uitkering is ontvangen, per uitkeringsloze maand een bedrag gelijk aan het van toepassing zijnde sociaal minimum, verhoogd met de inkomensafhankelijke bijdrage bedoeld in de Zorgverzekeringswet, voor zover deze niet wordt vergoed niet als inkomen wordt aangemerkt. Ofschoon de regeling een korte doorlooptijd heeft, blijken bedoelde perioden anders dan voorzien in de gemeentelijke uitvoeringspraktijk regelmatig voor te komen.

In artikel 16, tweede lid, onderdeel b, is geregeld dat over de periode waarin een uitkering is verleend op het aldus berekende resterende inkomen plus de som van het uitkeringsbedrag, genoemd in artikel 15 van die wet, over de uitkeringsperiode het van toepassing zijnde bedrag per maand genoemd in artikel 16, tweede lid, onderdeel b (125% van het sociaal minimum), in mindering wordt gebracht.

In artikel 16, derde lid, is geregeld dat voor de definitieve vaststelling van de uitkeringshoogte van een kunstenaar wiens recht op een uitkering wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur is beëindigd uitsluitend het inkomen over de periode die voorafgaat aan de datum van beëindiging in aanmerking wordt genomen.

Abusievelijk is in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, onder 3°, van de Tijdelijke regeling een onjuist bedrag (betreft 125%-bedrag voor gehuwden) weergegeven. Het juiste bedrag in artikel 1, vierde lid, onderdeel c, onder 3°, is: € 2.170,19.

Na aanpassing van de regeling is dit artikel 1, vierde lid, van de Tijdelijke regeling (artikel 16, tweede lid, onderdeel b, onder 3°).

Onderdeel B

In de Tijdelijke regeling wordt een juridische grondslag toegevoegd op basis waarvan uitvoeringskosten kunnen worden verstrekt aan de adviserende instelling voor de beroepsmatigheidstoetsen, die in een beperkt aantal situaties in het kader van deze regeling plaatsvinden. Evenals in de WWIK is de adviserende instelling in deze regeling de Stichting Cultuur – Ondernemen die gevestigd is in Amsterdam.

Onderdeel C

De Tijdelijke regeling wordt op grond van het (nieuwe) eerste lid per 1 juli 2012 ingetrokken. Voor zover er op of na deze datum nog financiële aangelegenheden zijn die niet zijn afgehandeld blijft voor de afwikkeling hiervan op grond van het tweede lid de Tijdelijke regeling nog gelden.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom.

Naar boven