Beleidsregel van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 maart 2012, nr. WJZ/371749 (10175), houdende wijziging van de Beleidsregel verlaging cultuursubsidies in verband met de mogelijkheid tot aanvulling van tussentijdse verantwoordingen en intrekking van de Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op de artikelen 4:48, eerste lid, en 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.15, eerste lid, van de Regeling op het specifiek cultuurbeleid;

Besluit:

ARTIKEL I

Aan artikel 5 van de Beleidsregel verlaging cultuursubsidies worden twee leden toegevoegd die luiden:

  • 3. Voor zover de subsidieontvanger de verantwoordingsbescheiden, bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, van de Rsc, tijdig indient en deze onvoldoende zijn voor een beoordeling, past de minister het eerste lid slechts toe nadat hij de subsidieontvanger in de gelegenheid heeft gesteld binnen een door de minister te bepalen termijn de verantwoordingsbescheiden aan te vullen.

  • 4. Indien de minister een termijn als bedoeld in het derde lid heeft gesteld, vangt de eerste periode, bedoeld in artikel 3, de dag na afloop van de gestelde termijn aan.

ARTIKEL II

De Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek worden ingetrokken.

ARTIKEL III

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

TOELICHTING

Aanpassing Beleidsregel verlaging cultuursubsidies

De beleidsregel verlaging cultuursubsidies maakt de wijze kenbaar waarop de minister van OCW subsidies verlaagt als verantwoordingsbescheiden niet tijdig worden ingediend. Hierbij valt onderscheid te maken tussen de eindverantwoording en de tussentijdse verantwoording door subsidieontvangers. Omdat de eindverantwoording een aanvraag tot vaststelling betreft, dient de minister op grond van artikel 4:5 Awb de subsidieontvanger in de gelegenheid te stellen de aanvraag aan te vullen als deze tijdig maar onvolledig wordt ingediend.

De tussentijdse verantwoording voor vierjaarlijkse instellingssubsidies, bedoeld in art. 2.15, eerste lid, van de Rsc is geen aanvraag in de zin van de Awb, maar een verplichting bij een op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid verleende vierjaarlijkse instellingssubsidie. Omdat het hier geen aanvraag betreft, geldt de bepaling van de Awb niet dat de subsidieontvanger de gelegenheid moet krijgen een onvolledige verantwoording aan te vullen. Bij het opstellen van de oorspronkelijke beleidsregel is voor deze verplichting niet gekozen voor het bieden van een aanvullende termijn wanneer de verantwoordingsbescheiden zij het tijdig, maar voor een beoordeling onvoldoende zijn, dat wil zeggen onvolledig zijn. Uit de praktijk is echter gebleken dat vanwege het bieden van eenduidigheid aan instellingen ook in dit geval het bieden van een aanvullende termijn wenselijk is. Daarom is met onderhavige wijziging voorzien in een analoge toepassing van artikel 4:5 Awb bij de tussentijdse verantwoording van vierjaarlijkse instellingssubsidies.

Indien de ontvanger ook na het aflopen van de geboden aanvullende termijn niet heeft voldaan aan de verplichting tot het indienen van een volledige periodieke verslaglegging zal de subsidie alsnog worden verlaagd. De eerste dag na het verstrijken van de aanvullende termijn geldt als de eerste dag van het verzuim. Vanaf deze dag vangt de eerste periode van vier weken waarin de ontvanger in verzuim is aan.

Het beleid bij het niet tijdig indienen van zowel de aanvraag tot vaststelling, bedoeld in art. 2.22, eerste lid, van de Rsc, als de periodieke verslaglegging bij vierjaarlijkse instellingssubsidies, bedoeld in art. 2.15, eerste lid, van de Rsc, blijft ongewijzigd. Bij het niet tijdig indienen van deze verantwoordingsbescheiden wordt onmiddellijk overgegaan tot lager vaststellen onderscheidenlijk verlagen van de subsidie.

Intrekking Beleidsregels aanwijzing beschermde monumenten op verzoek

Deze beleidsregels uit 2000 (Stcrt. 24 februari 2000, nr. 39, p. 19) worden alsnog ingetrokken, omdat dit abusievelijk was verzuimd in de opvolgende beleidsregel, de Tijdelijke beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten (Stcrt. 21 juli 2004, nr. 137, p. 26). Op dit moment geldt de Beleidsregel aanwijzing beschermde monumenten 2009, die na 31 december 2012 van rechtswege vervalt. Met ingang van 1 januari 2012 is het niet meer mogelijk om een aanvraag in te dienen tot aanwijzing van een beschermd monument. De minister van OCW wijst alleen nog monumenten ambtshalve aan.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, H. Zijlstra.

Naar boven