Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 8 februari 2012, nr. IENM/BSK-2011/177169, houdende vaststelling van de Scheepsafvalstoffen-regeling Rijn- en binnenvaart

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 3, 14, tweede en derde lid, 20, eerste lid, 27, 32, vierde lid, 38, tweede lid, 40, 42, tweede lid, 45, 53, tweede lid en derde lid, 62, eerste lid en tweede lid, 76, 82, eerste lid, onderdeel a, en 100, van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart, alsmede de artikelen 39d, derde lid, en 39g, eerste lid, van de Binnenvaartwet;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder besluit: Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart.

Artikel 2

De schepen die in artikel 3 van het besluit zijn uitgezonderd, zijn:

  • a. zeeschepen die zich bevinden in zeehavens of op daarheen leidende zeetoegangswegen;

  • b. pleziervaartuigen als bedoeld in de Wet pleziervaartuigen;

  • c. vaartuigen die uit hoofde van hun feitelijke bestemming plaatsgebonden zijn.

Paragraaf 2. Betaling van de afvalbeheersbijdrage

Artikel 3

Het nationaal instituut, bedoeld in artikel 39g van de Binnenvaartwet, is de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart te Rotterdam.

Artikel 4

De ECO-kaart is toepasbaar in het elektronische betalingssysteem SPE-CDNI, bedoeld in artikel 3.01, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling.

Artikel 5

  • 1. De betaling aan de leverancier van de verschuldigde bijdrage geschiedt onmiddellijk bij levering van de gasolie door middel van de betaalterminal, die deel uitmaakt van het in artikel 4 bedoelde betalingssysteem.

  • 2. De eigenaar van het schip draagt zorg dat het saldo op zijn rekening bij het nationaal instituut steeds toereikend is voor digitale betaling van de verschuldigde bijdrage.

  • 3. Het nationaal instituut berekent aan de eigenaar van het schip die niet op de in het eerste lid bedoelde wijze of door middel van een automatische incasso heeft betaald administratiekosten.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing indien door storing buiten het risico van de eigenaar van het schip digitale betaling als in het eerste lid bedoeld niet mogelijk was.

Artikel 6

De gegevens, bedoeld in artikel 27 van het besluit, stelt de leverancier digitaal aan de Inspectie Leefomgeving en Transport ter beschikking.

Artikel 7

Het tarief van de afvalbeheersbijdrage bedraagt € 7,50 per 1000 liter gasolie, gemeten bij 15°C.

Artikel 8

  • 1. Het nationaal instituut stelt aan iedere leverancier per bunkerfaciliteit kosteloos een betaalterminal beschikbaar.

  • 2. Het nationaal instituut heeft in ieder geval tot taak:

    • a. het administreren van alle stortingen op en afboekingen van het tegoed van de eigenaar van het schip op een zodanige wijze dat het op elk moment mogelijk is de kenmerkende elementen van iedere transactie terug te vinden;

    • b. het toezenden van een factuur aan de eigenaar na elke storting op het tegoed onder vermelding van de ingehouden BTW;

    • c. het verstrekken van inzicht in het saldo op een rekening aan de eigenaar of de schipper van het schip;

    • d. het op de rekening terugstorten van het saldo op verzoek van de eigenaar van een schip;

    • e. het opheffen van het tegoed bij het nationaal instituut op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • f. het intrekken of ongeldig maken van een kaart op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • g. het blokkeren van het tegoed op verzoek van de eigenaar van het schip;

    • h. het mogelijk maken van bezwaar tegen een afboeking door de eigenaar van het schip.

  • 3. Het nationaal instituut kan algemene voorwaarden van toepassing verklaren op de rechtsbetrekking met bunkerstations en met eigenaren van schepen.

Paragraaf 3. Olie-afgifteboekje

Artikel 9

  • 1. Het model voor het olie-afgifteboekje, bedoeld in artikel 14 van het besluit, is het model, opgenomen in aanhangsel I bij de Uitvoeringsregeling.

  • 2. Een olie-afgifteboekje wordt verstrekt door de Stichting Afvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart te Rotterdam.

Paragraaf 4. Nalenssysteem

Artikel 10

Het nalenssysteem van het schip voldoet aan aanhangsel II bij de Uitvoeringsregeling.

Paragraaf 5. Losstandaarden en lozing van water

Artikel 11

  • 1. Een verwijzing in deze paragraaf naar een kolom van de tabel heeft betrekking op de desbetreffende kolom van de tabel van aanhangsel III bij de Uitvoeringsregeling.

  • 2. Een verwijzing naar een in een kolom van de tabel aangegeven losstandaard of bijzondere behandeling heeft mede betrekking op een desbetreffende voetnoot in kolom 6 dan wel onderaan in de tabel.

  • 3. Indien in een voetnoot die betrekking heeft op de aanduiding van een bijzondere behandeling in kolom 5 van de tabel een beperking wordt aangegeven tot gevallen waarin de desbetreffende goederensoort verontreinigd is, wordt er voor de toepassing van deze paragraaf van uitgegaan dat de bedoelde verontreiniging aanwezig is, tenzij uit een vervoersdocument uitdrukkelijk het tegendeel blijkt.

Artikel 12

Bij het laden worden in de vervoersdocumenten de naam en het viercijferige goederennummer van de goederensoort vermeld die in aanhangsel III bij de Uitvoeringsregeling, voor de desbetreffende goederensoort zijn aangegeven.

Artikel 13

In afwijking van artikel 42, eerste lid, van het besluit, wordt de restlading zodanig verwijderd, dat de losstandaard ‘vacuümschoon’ wordt bereikt, indien het laadruim aansluitend zal worden gewassen en in de ingevolge de artikelen 14 tot en met 19, alsmede 47 van het besluit, voor het waswater toe te passen kolom van de tabel de losstandaard vacuümschoon is aangegeven.

Artikel 14

  • 1. Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt:

    • a. dat laadruim of die ladingtank gewassen; en

    • b. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en wordt de aangegeven bijzondere behandeling toegepast.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de voor die bijzondere behandeling benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 15

  • 1. Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip:

    • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in die kolom een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost; en

    • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven;

      wordt:

      • 1°. dat laadruim of die ladingtank gewassen, en

      • 2°. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en op de bedrijfsriolering geloosd.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de voor die bijzondere behandeling benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 16

Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip:

  • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in die kolom een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost;

  • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel geen losstandaard is aangegeven dan wel in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, doch voorzieningen voor bedrijfsriolering niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost; en

  • c. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 3 van de tabel een losstandaard is aangegeven, wordt afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het lossen of het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, aldaar achtergelaten.

Artikel 17

  • 1. Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost en zich na het lossen of wassen afvalwater dat ladingrestanten bevat in dat laadruim of die ladingtank bevindt, doch de artikelen 14, 15, 16, alsmede artikel 47 van het besluit niet van toepassing zijn, wordt het afvalwater daar achtergelaten en wordt de schipper in overleg met de exploitant van het schip een ontvangstvoorziening toegewezen voor het afgeven van dat afvalwater.

  • 2. De aangewezen ontvangstvoorziening is gelegen in de nabijheid van de losplaats of op de route van het schip.

Artikel 18

De artikelen 14, 15, 16, 17, alsmede artikel 47 van het besluit, zijn van overeenkomstige toepassing, indien uit een laadruim stukgoederen dan wel verpakte ladinggoederen of op pallets vervoerde goederen worden gelost en als gevolg van beschadigingen of lekkages lading, behorende tot een goederensoort als bedoeld in die artikelen, is vrijgekomen.

Artikel 19

  • 1. Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat en voor een van die goederensoorten in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in de artikelen 14, 15, 16, 17, of artikel 47 van het besluit, is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

  • 2. Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat waarop het eerste lid niet van toepassing is en voor een van die goederensoorten in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in de artikelen 15, 16, 17 of artikel 47 van het besluit is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

Artikel 20

De losstandaard, bedoeld in artikel 62, eerste lid, en tweede lid, onderdeel c, van het besluit, betreft die van kolom 3 van de tabel.

Paragraaf 6. Losverklaring

Artikel 21

Het model voor de losverklaring, bedoeld in artikel 53, derde lid, van het besluit, is het model dat is opgenomen in aanhangsel IV bij de Uitvoeringsregeling.

Paragraaf 7. Boordzuiveringsinstallaties

Artikel 22

Een zuiveringsinstallatie als bedoeld in artikel 76 van het besluit voldoet aan de voorschriften, bedoeld in hoofdstuk 14a van bijlage 1.1 (RosR 1995) van de Binnenvaartregeling.

Artikel 23

Het tijdstip, bedoeld in artikel 100 van het besluit, is voor de in dat artikel genoemde schepen 31 december 2011.

Paragraaf 8. Slotbepalingen

Artikel 24

Een wijziging van de Uitvoeringsregeling gaat voor de toepassing van deze regeling gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijziging in werking treedt.

Artikel 25

De Regeling scheepsafvalstoffen Rijn- en binnenvaart wordt ingetrokken.

Artikel 26

Deze regeling treedt in werking tegelijk met besluit van 22 februari 2012 houdende wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart in verband met de implementatie van internationale voorschriften.

Artikel 27

Deze regeling wordt aangehaald als: Scheepsafvalstoffenregeling Rijn- en binnenvaart.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen.

TOELICHTING

Doel van de regeling

Het Scheepsafvalstoffenverdrag Rijn- en Binnenvaart is voor Nederland geïmplementeerd in het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart (hierna: besluit), in de Regeling scheepsafvalstoffen Rijn- en binnenvaart en in de Binnenvaartregeling. Het verdrag omvat mede de Uitvoeringsregeling met technische bepalingen. Deze Uitvoeringsregeling wordt door de Conferentie van Verdragsluitende Partijen (CVP) met enige regelmaat gewijzigd. Daarom worden de bepalingen van het besluit, die met het oog op implementatie regelmatig wijziging behoeven, thans overgeheveld naar het niveau van ministeriële regeling. Daartoe strekt deze regeling. De regeling hangt derhalve samen met de gelijktijdige wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart in verband met de implementatie van internationale voorschriften. Verwezen wordt naar de nota van toelichting op het wijzigingsbesluit.

In deze regeling zijn de besluiten van de CVP inzake de eisen aan het nalenssysteem en de boordzuiveringsinstallaties van passagiersschepen verwerkt. Volledigheidshalve wordt verwezen naar de genoemde nota van toelichting.

Nieuwe regeling

De overheveling van bepalingen van het besluit naar de regeling maakt een goede integratie van bestaande en nieuwe bepalingen in de regeling wenselijk. Met het oog daarop is ervoor gekozen een nieuwe regeling vast te stellen met een nieuwe citeertitel. Deze regeling bevat de bepalingen van de ingetrokken Regeling scheepsafvalstoffen Rijn- en binnenvaart alsmede de bepalingen die uit het besluit zijn overgenomen. In de artikelsgewijze toelichting hierna worden deze overgenomen bepalingen toegelicht.

Onderstaande conversietabel geeft een overzicht van de herkomst van de artikelen in de regeling (kolom 1), voor zover overgenomen uit het besluit (kolom 2) respectievelijk uit de ingetrokken regeling (kolom 3).

Artikelen uit:

regeling (nieuw)

besluit (oud)

regeling (oud)

4

 

6

5

 

7

6

 

8

7

 

9

8

 

10

9

 

3

10

38

 

11

34, 35

 

12

40

 

13

42

 

14

45

 

15

46

 

16

48

 

17

49

 

18

50

 

19

51

 

20

62

 

21

 

4

22

76

 

23

 

5

Dynamische verwijzing

In de regeling worden de technische voorschriften, die zijn opgenomen in de Uitvoeringsregeling bij het verdrag, geïmplementeerd door daarnaar dynamisch te verwijzen. De voorschriften zijn gepubliceerd in het Tractatenblad.1

Administratieve lasten

Als uiteengezet in de nota van toelichting bij de wijziging van het besluit, zijn er geen wijzigingen van betekenis in de administratieve lasten voor burgers of bedrijven.

Artikelsgewijs

Paragraaf 2 (artikelen 3 tot en met 8)

Deze artikelen betreffen het betaalsysteem inzake de verwijdering van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen. Voor de toelichting op en achtergrond van de nieuwe artikelen 6 tot en met 10 wordt verwezen naar de nota van toelichting bij de wijziging van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart (Stb. 2009, 399, met name de paragrafen 2, 3 en 4).

Artikel 10

De toelating van een onderzoeksbureau, bedoeld in het derde lid, geschiedt in Nederland op basis van de Binnenvaartwet. Het gaat hier om een erkend klassenbureau.

Artikel 11

Voor de term ‘vervoersdocument’ in het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 12.

Artikel 12

Opdat na het lossen eenvoudig toepassing kan worden gegeven aan de diverse losstandaarden, bedoeld in aanhangsel III bij de Uitvoeringsregeling van het verdrag, moet in de vervoersdocumenten het viercijferige nummer worden vermeld dat in die aanhangsel III bij de vermelding van de desbetreffende goederensoort is opgenomen. Volgens boek 8 BW is met betrekking tot de binnenvaart de afgifte van vervoersdocumenten niet verplicht, maar in de praktijk is in veel gevallen wel een vrachtbrief (artikel 8:915 BW) voorhanden. Tot de vervoersdocumenten behoort in voorkomend geval ook een schriftelijk vastgelegde vervoersovereenkomst, zoals afzonderlijk vermeld in artikel 7.09 van de Uitvoeringsregeling. De fiscale verplichtingen met betrekking tot een zogenaamd administratief geleidedocument blijven onverlet. Het verdient hier vermelding, dat het met het oog op de toepassing van artikel 11, derde lid, van belang kan zijn in de vervoersdocumenten aan te geven dat de lading niet verontreinigd is met bepaalde stoffen.

Artikel 13

Volgens artikel 7.04, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling dient het laadruim bezemschoon dan wel vacuümschoon ter beschikking te worden gesteld overeenkomstig de toepasselijke aanduiding in de stoffenlijst met losstandaarden inzake waswater, regen- en ballastwater met ladingrestanten. De in de stoffenlijst opgenomen losstandaarden moeten niet slechts bereikt worden voor laadruimen of ladingtanks van waaruit afvalwater zal worden geloosd. Artikel 7.02 van de Uitvoeringsregeling bepaalt dat een schip in de regel voor vervoer van lading ter beschikking wordt gesteld met een bezemschoon laadruim of nagelensde ladingtank en voorts is voorzien dat een hogere losstandaard of beschikbaarstelling na wassen kan worden overeengekomen. Laatstgenoemd artikel – dat is omgezet in artikel 36 van het besluit- bevat dus de minimumnormen, die terugkeren in de artikelen 42, eerste lid, en 43, eerste en tweede lid, van het besluit.

Artikelen 14 tot en met 19

Deze artikelen hebben betrekking op de verplichting om na het lossen en het nalossen de laadruimen of ladingtanks schoon te spuiten (kortweg: te wassen) alsmede op de behandeling van afvalwater dat zich in aansluiting op het lossen en het nalossen in de laadruimen of ladingtanks bevindt. Daarbij gaat het om alle afvalwater dat ladingrestanten bevat, dus zowel waswater als regenwater, buiswater en ballastwater. Tot het waswater behoren volgens het verdrag ook regenwater of ballastwater dat uit laadruimen of ladingtanks komt. Ook de stoffenlijst heeft op al deze soorten afvalwater betrekking. Het ligt voorts in de rede om in de milieuvoorschriften buiswater met ladingrestanten op gelijke voet als regenwater te behandelen, al is buiswater in het verdrag niet genoemd. In de artikelen 14 tot en met 19 is het van rechts naar links lezen van de stoffenlijst verwerkt. Dit betreft de kolommen 5, 4 en 3 van de tabel van die lijst.

Indien voor een goederensoort in kolom 5 een bijzondere behandeling (S) is aangegeven, is artikel 14 (wassen en die bijzondere behandeling toepassen op het afvalwater) van toepassing, ongeacht of voor de desbetreffende goederensoort tevens een aanduiding van een losstandaard is opgenomen in kolom 3 of 4, tenzij de voor die bijzondere behandeling benodigde voorzieningen niet beschikbaar zijn. In het laatstbedoelde geval komt toepassing van artikel 15 (wassen en innemen van het afvalwater alsmede lozen op de bedrijfsriolering) aan de orde, althans indien in kolom 4 een losstandaard is vermeld. Bij ontbreken van een losstandaard in kolom 4 of van bruikbare rioleringsvoorzieningen komt artikel 16 (afvalwater achterlaten op het schip ten behoeve van latere lozing in de vaarweg) aan de orde, indien in kolom 3 een losstandaard is vermeld. Indien de artikelen 14, 15 en 16 geen van alle van toepassing zijn, resteert artikel 17, dat afgifte aan een ontvangstvoorziening voorschrijft.

Uit inleidende opmerking nr. 5 bij de stoffenlijst van het verdrag blijkt, dat er diverse varianten zijn van ‘bijzondere behandeling’: over de opgeslagen lading spuiten, afvoeren naar zuiveringsinstallatie, verwerking in een installatie voor afvalwater. De eerstgenoemde variant wordt in de tabel telkens via een voetnoot voorgeschreven en brengt inname van het waswater bij de overslaginrichting met zich mee. De tweede en derde variant worden nooit uitdrukkelijk in de tabel vermeld, maar zijn aan de orde als niet de eerste variant van toepassing is. Deze varianten kunnen in beginsel worden uitgevoerd binnen een overslaginrichting, al zijn daarvoor in de praktijk meestal geen voorzieningen aanwezig. In elk geval kunnen deze varianten worden uitgevoerd door afgifte van het afvalwater aan een ontvangstvoorziening.

Voor een aantal goederensoorten bevat de tabel een losstandaard in kolom 3 of 4 en tevens een S in kolom 5, voorzien van een voetnoot die aangeeft dat een bijzondere behandeling verplicht is ‘indien besmeurd met olie’. Dit betekent dat indien een zodanige besmeuring van de lading aan de orde is, de losstandaarden in kolom 3 of 4 genegeerd moeten worden.

Voor het wassen van het schip kan de schipper worden verwezen naar een speciale voorziening; het wassen blijft echter een verantwoordelijkheid van degene die lost dan wel degene die de desbetreffende overslaginrichting drijft. Bij het invullen van de losverklaring geeft deze zelf een verklaring inzake verwijzing naar de wasvoorziening. Toewijzing van een wasvoorziening dient ingevolge artikel 47 van het besluit steeds gepaard te gaan met toewijzing van een ontvangstvoorziening voor afgifte van het afvalwater. De exploitant van de wasvoorziening zal veelal tevens inzamelaar van afvalstoffen zijn en moet dan aansluitend aan het wassen het deel van de losverklaring voor de ontvangstinrichting invullen.

Het afvalwater moet dan dus veelal worden afgegeven aan een ontvangstvoorziening. Ingevolge artikel 11 is voor de toepassing van de voorschriften uitgangspunt dat besmeuring aan de orde is, tenzij een vervoersdocument het tegendeel aangeeft. In het laatstbedoelde geval kan de S in kolom 5 worden genegeerd.

Ten aanzien van voorzieningen voor bedrijfsriolering is van belang te vermelden, dat onverlet blijft dat deze moeten worden gebruikt in overeenstemming met een desbetreffende vergunning, bedoeld in de Wet milieubeheer. Dit kan betekenen dat bepaalde stoffen niet of slechts in beperkte mate in die riolering mogen worden gebracht.

Met betrekking tot regenwater is onder andere artikel 7.06, eerste lid, tweede alinea, van de Uitvoeringsregeling van belang. Deze bepaling behoort weliswaar blijkens het opschrift van dat artikel tot de bepalingen over de kosten, doch bevat onmiskenbaar ook een inhoudelijk milieuvoorschrift. Dit voorschrift wordt mede omgezet in de artikelen 14 tot en met 19.

Op de wasverplichting zijn de artikelen 47, 70 en 71 van het besluit van toepassing. Bij droge lading dient degene die het schip lost of in wiens opdracht het schip wordt gelost te zorgen dat na het lossen de laadruimen bezemschoon dan wel zuigschoon worden opgeleverd. De opdrachtgever is verplicht de restlading en overslagresten in ontvangst te nemen. De kosten van het nalossen en – indien men tot het wassen van de laadruimen verplicht is – het in ontvangst nemen van het waswater met inbegrip van eventueel daardoor ontstane wachttijden en omwegen zijn voor rekening van degene die het schip lost of in wiens opdracht het schip werd gelost.

Bij vloeibare lading dient degene in wiens opdracht het schip wordt gelost zorg te dragen dat de ladingtanks nagelensd kunnen worden. Het feitelijke lossen met inbegrip van het nalossen wordt door de schipper uitgevoerd, tenzij de overeenkomst tussen schipper en verlader anders bepaalt. De kosten van het nalossen en – indien men tot het wassen van de ladingtanks verplicht is – de inname van het waswater met inbegrip van eventueel daardoor ontstane wachttijden en omwegen zijn voor rekening van degene die het schip lost of in wiens opdracht het schip werd gelost.

Artikel 17

De schipper is verplicht om het afvalwater bij de aangewezen ontvangstvoorziening af te geven. Dat de ontvangstvoorziening die wordt aangewezen zich ingevolge het tweede lid moet bevinden in de nabijheid van de losplaats of op de route van het schip, houdt geen scherp afgebakende norm in. Er is echter wel een factor die het oprekken van deze norm tegengaat, nu de privaatrechtelijke partij op wie ingevolge 69 e.v. van het besluit de verplichting rust om de ontvangstvoorziening toe te wijzen, tevens draagplichtig is voor de kosten van wachttijden en omwegen die in verband daarmee ontstaan.

Artikel 23

De datum van 31 december 2011 is reeds eerder vastgesteld en bekendgemaakt (Stcrt. 2010, 19386).

Artikel 26

Omdat deze regeling nauw samenhangt met de wijziging van het besluit, treden zij tegelijkertijd in werking.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen.


X Noot
1

Laatstelijk in Trb. 2011, 246.

Naar boven