De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
Gelet op artikel 3, tweede lid, 48g, tweede lid, 48i, tweede lid, 48j, derde lid,
en 48l, tweede lid van de Wet Justitie-subsidies;
Besluit:
Artikel 1. Begrippen
In deze regeling wordt verstaan onder:
- a. Onze Minister:
-
Onze Minister van Veiligheid en Justitie;
- b. Halt-bureau:
-
de rechtspersoon die bij besluit van Onze Minister als Halt-bureau in de zin van artikel
48f, onder c, Wet Justitie-subsidies, wordt aangewezen;
- c. Halt-afdoening:
-
een afdoening als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
- d. Halt-module:
-
een module, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid;
- e. Halt-verwijzing:
-
een voorstel van een opsporingsambtenaar tot Halt-afdoening;
- f. jeugdige:
-
een verdachte in de leeftijd vanaf twaalf tot en met zeventien jaar;
- g. Aanwijzing Halt-Afdoening:
-
de algemene aanwijzing van het Openbaar Ministerie omtrent Halt-afdoeningen op grond
van artikel 77e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;
- h. AuraH:
-
geautomatiseerd bedrijfsprocessen- en managementondersteunend systeem waarin het Halt-bureau
achtergrondgegevens, contacten en afspraken met jeugdigen en eventuele wettelijke
vertegenwoordigers vastlegt.
Artikel 2. Aanvraag tot aanwijzing als Halt-bureau
De rechtspersoon die als Halt-bureau wenst te worden aangewezen, dient hiertoe een
aanvraag in bij Onze Minister.
Artikel 3. Voorwaarden voor aanwijzing als Halt-bureau
Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen als Halt-bureau, indien deze minstens
voldoet aan de volgende voorwaarden:
-
a. de rechtspersoon voorziet in een landelijke coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen;
-
b. de rechtspersoon en zijn onderdelen presenteren zich zowel intern, als extern als
een zodanig herkenbare entiteit;
-
c. de rechtspersoon stelt een meerjarenbeleidsplan, jaarplan en begroting op;
-
d. de rechtspersoon beschikt over een aparte administratie met betrekking tot Halt-afdoeningen
onderverdeeld in verschillende Halt-modules;
-
e. de rechtspersoon registreert werkzaamheden met betrekking tot Halt-afdoeningen in
AuraH;
-
f. de rechtspersoon stelt een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast, zoals
beschreven in artikel 24;
-
g. de rechtspersoon borgt dat de onder hem werkzame personeelsleden voldoen aan de voor
hun beroepsuitoefening geldende opleidings- en registratie-eisen, in overeenstemming
met de daartoe door Onze Minister gestelde nadere regels.
Artikel 4. Maatregelen inzake de aanwijzing als Halt-bureau
-
1. Indien een Halt-bureau niet langer voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel
3 of de overige bepalingen in deze regeling niet in acht neemt, dan kan Onze Minister
besluiten de aanwijzing als Halt-bureau voor een periode van zes maanden op te schorten.
-
2. Indien het Halt-bureau na de periode van opschorting zoals vermeld in het eerste
lid nog steeds niet voldoet aan de gestelde voorwaarden of de overige bepalingen in
deze regeling niet in acht neemt, dan kan Onze Minister besluiten de aanwijzing als
Halt-bureau in te trekken.
Artikel 5. Informatieverstrekking door het Halt-bureau
-
1. Het Halt-bureau is verplicht desgevraagd informatie met betrekking tot de organisatie
en werkzaamheden van het Halt-bureau aan Onze Minister te verstrekken.
-
2. In aanvulling op het eerste lid kan Onze Minister tevens inzage vorderen van andere
gegevens en bescheiden van het Halt-bureau, voorzover dat voor de uitoefening van
zijn taak redelijkerwijs nodig is.
Artikel 7. Halt-modules
-
1. Het Halt-bureau zal iedere Halt-afdoening samenstellen uit meerdere Halt-modules,
die het Halt-bureau met de jeugdige zal doorlopen.
-
2. Als Halt-module wordt in ieder geval aangemerkt:
-
3. Het Halt-bureau bepaalt de samenstelling van iedere Halt-afdoening en de verdere
invulling daarvan op basis van het type delict, de strafmaat die conform de Aanwijzing
Halt-Afdoening aan het type delict is gekoppeld en de omstandigheden waaronder het
delict is gepleegd.
Artikel 8. Beslissing tot behandeling van een Halt-verwijzing
-
1. Een Halt-verwijzing dient te voldoen aan de voorwaarden die hieromtrent zijn gesteld
in de Aanwijzing Halt-Afdoening.
-
2. Als het Halt-bureau constateert dat een Halt-verwijzing niet voldoet aan de voorwaarden
genoemd in de Aanwijzing Halt-Afdoening, dan zal het Halt-bureau de Halt-verwijzing
niet in behandeling nemen.
-
3. Als daartoe aanleiding bestaat, kan het Halt-bureau, zelfs indien de Halt-verwijzing
wel voldoet aan de voorwaarden genoemd in de Aanwijzing Halt-Afdoening, besluiten
om de Halt-verwijzing niet in behandeling te nemen.
-
4. Het Halt-bureau zal altijd negatief terugmelden aan de betrokken opsporingsambtenaar,
als het Halt-bureau besluit om een Halt-verwijzing conform het derde lid niet in behandeling
te nemen.
-
5. Een niet in behandeling genomen Halt-verwijzing komt niet voor subsidie in aanmerking.
Artikel 9. Ontwerpbegroting en meerjarenbeleidsplan
-
1. Het Halt-bureau beschrijft voor het komende subsidiejaar en indicatief voor de vier
daarop volgende jaren in een ontwerpbegroting en in een meerjarenbeleidsplan met voorgenomen
activiteiten in ieder geval:
-
a. een visie op hoofdlijnen op de te verwachten ontwikkelingen voor Halt als onderdeel
van de jeugdstrafrechtketen;
-
b. de meerjaren beleidsvoornemens met een financiële vertaling en een prioriteitstelling
die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden.
-
2. Het Halt-bureau zal de ontwerpbegroting genoemd in het eerste lid baseren op:
-
a. het besluit waarbij de subsidie met betrekking tot het lopend subsidiejaar is verleend
en;
-
b. het bedrag dat volgens de meerjarenraming zoals aangegeven in de toelichting van de
rijksbegroting beschikbaar is voor Halt-afdoeningen in het subsidiejaar.
Artikel 10. Definitieve begroting en jaarplan
Het Halt-bureau beschrijft in de definitieve begroting en in het jaarplan in ieder
geval:
-
a. de beleidsvoornemens voor het komende subsidiejaar met een financiële vertaling en
een prioriteitstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden;
-
b. het totaalbedrag dat nodig is voor de bedrijfsvoering en een vergelijking met de begroting
van het lopende subsidiejaar;
-
c. de wijze waarop het Halt-bureau zal voldoen aan de prioriteiten die Onze Minister
heeft gesteld ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden;
-
d. de te verwachten knelpunten bij de uitvoering van het beleidsplan en de wijze waarop
het Halt-bureau deze wenst op te lossen;
-
e. een voorstel voor de te maken managementafspraken met Onze Minister ten aanzien van
de activiteiten in het jaarplan waarvoor Onze Minister subsidie zal verlenen.
Artikel 11. Subsidieaanvraag
-
1. Voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar dient het Halt-bureau
aan Onze Minister een subsidie-aanvraag te doen toekomen:
-
a. de begroting en het jaarplan voor het subsidiejaar inzake Halt-afdoeningen zoals bedoeld
in artikel 10;
-
b. een meerjarenbeleidsplan, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, voorzien van een
meerjarenbegroting;
-
c. een raming van het aantal te realiseren Halt-afdoeningen in het subsidiejaar, gespecificeerd
in de verschillende typen Halt-modules, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid.
-
2. De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en
uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor het Halt-bureau
subsidie vraagt.
-
3. Het Halt-bureau dient de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting
te voorzien.
-
4. De raming van het aantal Halt-afdoeningen dient te zijn gebaseerd op het gemiddeld
aantal gerealiseerde Halt-afdoeningen in de afgelopen drie jaar, vermeerderd met maximaal
3%.
-
5. Het Halt-bureau dient afwijkingen op het vierde lid nader te motiveren.
Artikel 12. Subsidieverlening
-
1. Onze Minister geeft de beschikking tot subsidieverlening voor 31 december in het
jaar voorafgaand aan het subsidiejaar af.
-
2. Ten behoeve van de uitvoering van de Halt-afdoeningen verstrekt Onze Minister ieder
kwartaal een voorschot op het bedrag van de subsidieverlening.
-
3. Onze Minister maakt het derde en, indien nodig, het vierde deel van het voorschot
bedoeld in het tweede lid over na ontvangst van de jaarstukken van het subsidiejaar,
namelijk het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
-
4. Onze Minister kan afwijken van het bepaalde in het vorig lid, indien de jaarstukken
te laat zijn ontvangen en dit niet te wijten is aan het Halt-bureau zelf.
-
5. De jaarstukken genoemd in het derde lid omvatten minstens:
-
a. een financieel overzicht van baten en lasten;
-
b. een resultaatsverantwoording;
-
c. een opgave van de kwantitatieve productie.
-
6. De opgave van de kwantitatieve productie dient te zijn voorzien van een accountantsverklaring.
-
7. Indien geen goedkeurende accountantsverklaring wordt afgegeven en dit te wijten is
aan het Halt-bureau, dan kan Onze Minister het Halt-bureau, voor zover de Algemene
wet bestuursrecht dit toelaat, een sanctie opleggen.
Artikel 13. Jaarrekening
-
1. De jaarrekening van het Halt-bureau dient te bestaan uit:
-
a. de balans;
-
b. de exploitatierekening;
-
c. een voorstel voor dotatie aan de egalisatiereserve bedoeld in artikel 17, eerste lid.
-
2. De jaarrekening dient te zijn voorzien van een toelichting op tenminste de onderdelen
genoemd in het eerste lid.
-
3. De jaarrekening dient in samenhang met het inhoudelijk jaarverslag een zodanig inzicht
te geven dat Onze Minister een verantwoord oordeel kan vormen omtrent:
-
a. de werkelijke kosten ten behoeve van de Halt-afdoeningen;
-
b. de werkelijke uitgaven voor de activiteiten uit het jaarplan waarvoor subsidie is
verleend;
-
c. de werkelijke uitgaven voor de reguliere bedrijfsvoering;
-
d. het vermogen van het Halt-bureau en het exploitatiesaldo;
-
e. de solvabiliteit en de liquiditeit van het Halt-bureau, voor zover de aard van de
jaarrekening dit toelaat.
Artikel 14. Jaarverslag
Het inhoudelijk jaarverslag van het Halt-bureau beschrijft in samenhang met de jaarrekening
in ieder geval:
-
a. het totaal aantal afgehandelde Halt-verwijzingen, onderverdeeld naar de verschillende
Halt-modules;
-
b. de vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde beleidsvoornemens, de eventueel
daarbij behorende prestatie-indicatoren en een toelichting op de belangrijkste verschillen;
-
c. de vergelijking tussen de geplande versus de gerealiseerde besteding van de subsidie
voor de reguliere bedrijfsvoering;
-
d. de uitvoering van de prioriteiten die Onze Minister heeft gesteld ten aanzien van
de uitgevoerde werkzaamheden;
-
e. de wijze waarop het Halt-bureau met de verwachte knelpunten ten aanzien van de uitvoering
van het jaarplan is omgegaan.
Artikel 15. Subsidievaststelling
Onze Minister stelt de subsidie vast op basis van:
-
a. de jaarrekening;
-
b. het jaarverslag.
Artikel 16. Reserves en voorzieningen
-
1. Het Halt-bureau kan binnen het financiële kader dat door Onze Minister wordt vastgesteld
de volgende reserve en voorziening vormen.
-
2. De volgende typen reserveringen en voorzieningen zijn mogelijk:
-
a. egalisatiereserve;
-
b. voorziening groot onderhoud;
-
c. voorziening vakantiegelden en vakantie-uren;
-
d. bestemmingsreserve AuraH.
-
3. Het Halt-bureau dient ter verantwoording de reserves en voorzieningen zichtbaar te
maken in de balans.
-
4. Onze Minister zal de opbouw van de reserves en voorzieningen evalueren.
-
5. Bij beëindiging van de subsidie aan het Halt-bureau komen de op dat moment aanwezige
reserves aan de Staat toe voor zover deze reserves zijn gevormd met subsidie ten behoeve
van de afdoening van Halt-verwijzingen.
Artikel 17. Egalisatiereserve
-
1. De jaarlijkse dotatie aan de egalisatiereserve mag niet meer dan 2% van de vastgestelde
subsidie in dat boekjaar bedragen.
-
2. Een exploitatietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van het Halt-bureau.
-
3. De egalisatiereserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming
zijn met het activiteitenplan van het Halt-bureau en anders uitsluitend na toestemming
van Onze Minister.
-
4. De totale omvang van de egalisatiereserve zal ten hoogste 10% bedragen van de subsidie
die in dat jaar is verstrekt.
Artikel 18. Voorziening groot onderhoud
-
1. Het Halt-bureau kan per boekjaar maximaal 3% reserveren van de subsidie van het desbetreffende
boekjaar voor de voorziening groot onderhoud.
-
2. Het gereserveerde bedrag voor de voorziening groot onderhoud gaat een maximum van
10% van de subsidie van het desbetreffende boekjaar niet te boven.
-
3. Het Halt-bureau dient uitgaven voor groot onderhoud af te boeken op de voorziening
groot onderhoud.
Artikel 19. Voorziening vakantiegelden en vakantie-uren
De overlopende vakantieverplichting, namelijk de jaarlijkse vakantietoeslag over de
periode 1 juni tot 31 december, wordt in de balans aanvaard onder de volgende voorwaarden:
-
a. het Halt-bureau zal de bestaande verplichtingen dienen te waarderen tegen het bedrag
van het per balansdatum opgebouwde recht op vakantiegeld en dient bij de waardering
tevens rekening te houden met de beschuldigende sociale lasten;
-
b. het Halt-bureau dient deze verplichting als overlopende passiva in de balans te vermelden;
-
c. het Halt-bureau dient ten aanzien van de verplichting overlopende vakantie-uren per
31 december van ieder jaar in kaart te brengen wat de tegoeden aan vakantie-uren voor
de medewerkers van het Halt-bureau zijn;
-
d. het Halt-bureau dient het bedrag van de overlopende vakantieverplichting genoemd te
bepalen door de tegoeden die zijn vermeld in onderdeel c, te vermenigvuldigen met
het uurloon per medewerker van het Halt-bureau;
-
e. correctie van het bedrag genoemd in onderdeel d, zal jaarlijks plaatsvinden op 31
december.
Artikel 20. Bestemmingsreserve AuraH
-
1. Het Halt-bureau kan in overleg met Onze Minister per boekjaar een bedrag reserveren
ten behoeve van AuraH.
-
2. Het Halt-bureau zal de maximale toegestane hoogte van de bestemmingsreserve AuraH
eveneens in overleg met Onze Minister vaststellen.
Artikel 21. Verantwoording
-
1. Het Halt-bureau informeert Onze Minister uiterlijk vier weken na iedere vier maanden
en na afloop van het subsidiejaar over de uitvoering van de verschillende activiteiten
die in het jaarplan staan vermeld voor zover deze zijn vastgelegd in managementafspraken.
-
2. Het Halt-bureau geeft in ieder geval een inhoudelijke en financiële toelichting ten
aanzien van de verschillen met de vorige periode van vier maanden en de planning voor
het betreffende jaar.
-
3. Het Halt-bureau verstrekt de informatie genoemd in het eerste lid aan de hand van
het informatieprotocol voor het betreffende jaar.
Artikel 22. Accountantscontrole
-
1. De accountant zal bij zijn controle tevens de aanwijzingen volgen uit het controleprotocol
dat onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt opgesteld.
-
2. Onze Minister zal de inhoud van het controleprotocol periodiek evalueren.
Artikel 23. Intern kwaliteitsbeleid
-
1. Het Halt-bureau zal periodiek, namelijk eens per twee jaar, de stand van de kwaliteit
van de bedrijfsvoering en de Halt-afdoeningen in beeld brengen aan de hand van een
zelfevaluatie.
-
2. Het Halt-bureau zal voor de zelfevaluatie genoemd in het eerste lid het model voor
zelfevaluatie en audit gebruiken dat wordt afgestemd met Onze Minister.
-
3. Onder verantwoordelijkheid van Onze Minister kan een auditteam worden samengesteld,
dat een toets op de validiteit en betrouwbaarheid van de zelfevaluatie uitvoert.
Artikel 24. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
-
1. Het Halt-bureau stelt voor zijn medewerkers een meldcode vast waarin stapsgewijs
wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt
omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp
kan worden geboden.
-
2. Voorafgaand aan de vaststelling van de meldcode zal het Halt-bureau deze eerst ter
goedkeuring voorleggen aan Onze Minister.
-
3. Onder huiselijk geweld wordt verstaan: huiselijk geweld, zoals bedoeld in artikel
1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
-
4. Onder kindermishandeling wordt verstaan: kindermishandeling, zoals bedoeld in artikel
1 van de Wet op de Jeugdzorg.
-
5. Het Halt-bureau bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode onder zijn medewerkers.
Artikel 25. Intrekking regelingen
De Regeling Halt van 17 november 2009 en de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus van 6
juli 2007 worden ingetrokken.
Artikel 26. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 27. Aanhaling
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Halt 2013.
TOELICHTING
In artikel 48g, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies (Wjs), is bepaald dat bij
ministeriële regeling eisen kunnen worden gesteld aan het aanwijzen van een Halt-bureau.
Het expliciet aanwijzen van een Halt-bureau en het stellen van eisen om voor aanwijzing
in aanmerking te komen is van belang, omdat een Halt-bureau de wettelijke taak heeft
om Halt-afdoeningen, afdoeningen als bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht,
te realiseren. Een Halt-bureau ontvangt bovendien subsidie voor het uitvoeren van
de genoemde wettelijke taak. Ook in dat opzicht is het van belang om nadere regels
te stellen.
Tijdens de herstructurering van de Halt-sector in 2005-2006 (TK, 31 042, nr. 1) werden de toenmalige 58 Halt-bureaus omgevormd tot 18 nieuwe Halt-organisaties.
De bestuurders van deze Halt-organisaties stelden in 2009 vast dat de bestuurbaarheid
van de sector toeneemt en de bestuurlijke drukte af kan nemen naarmate de opschaling
van onderaf meer gestalte krijgt. In 2011 is daarom besloten tot verdere opschaling
om de bestaande Halt-organisaties en de ondersteunende organisatie, Stichting Halt
Nederland, om te vormen tot één Halt-organisatie met regionale vestigingen. In dat
verband wordt aangesloten bij de tien politieregio’s en bij de veiligheidshuizen (TK,
28 741, nr. 21). De genoemde herstructurering zal per 1 januari 2013 plaatsvinden.
Vanwege de herstructurering is het noodzakelijk gebleken om een nieuwe regeling op
te stellen inzake de aanwijzing en de subsidiëring van een rechtspersoon als Halt-bureau.
Zo zijn regels omtrent een ondersteunende rechtspersoon voor de Halt-sector, zoals
bedoeld in artikel 48n, eerste lid, Wjs, overbodig geworden, aangezien een dergelijke
ondersteunende rechtspersoon na de herstructurering niet meer zal bestaan. Het is
tevens de bedoeling dat deze regeling beter aansluit bij de huidige praktijk van Halt-afdoeningen.
Artikelsgewijs
Artikelen 6 tot en met 8
De behandeling van Halt-verwijzingen is gewijzigd. In het verleden werkten Halt-medewerkers
met zogenoemde Halt-producten. Sinds 1 januari 2010 wordt een Halt-afdoening opgebouwd
uit diverse modules, zoals thans in dit artikel wordt genoemd.
Halt-bureaus zijn in het verleden tevens verantwoordelijk geweest voor de uitvoering
van Stop-reacties conform de Aanwijzing 12-minners. Per 1 januari 2010 is genoemde
aanwijzing echter ingetrokken. De Stop-reactie wordt daarom niet meer genoemd in deze
regeling.
Artikelen 9 tot en met 22
De systematiek van de subsidiëring van een Halt-bureau, de vorming van reserves en
voorzieningen, de verantwoording en de accountantscontrole is op hoofdlijnen vergelijkbaar
met de voorgaande regeling met dien verstande dat de regeling niet meer toeziet op
de situatie van verschillende Halt-bureaus en een ondersteunende rechtspersoon, maar
op de situatie van één Halt-organisatie met ingang van 1 januari 2013.
Artikel 23
Naast intern kwaliteitsbeleid, zoals zelfevaluatie en audits, is het de bedoeling
dat de kwaliteit in de toekomst verder zal worden geborgd door nog nader te bepalen
extern toezicht en certificering.
Artikel 24
Vooruitlopend op het wetsvoorstel inzake een verplichte meldcode huiselijk geweld
en kindermishandeling (TK, 33 062, nr. 3) wordt in dit artikel bepaald dat een Halt-bureau een dergelijke meldcode vaststelt
voor zijn medewerkers. In de sector Halt wordt al sinds januari 2011 gewerkt conform
de beginselen van een dergelijke meldcode. De Halt-organisatie meldt voorkomende gevallen
bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en/of verwijst door naar Bureau
Jeugdzorg of een andere hulpverlenende instantie. De Halt-organisatie biedt in beginsel
zelf geen hulp aan.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven