Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 21 september 2012, nr. 336447, houdende regels inzake de aanwijzing en de subsidiëring van een rechtspersoon als Halt-bureau (Regeling Halt 2013)

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op artikel 3, tweede lid, 48g, tweede lid, 48i, tweede lid, 48j, derde lid, en 48l, tweede lid van de Wet Justitie-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Onze Minister:

Onze Minister van Veiligheid en Justitie;

b. Halt-bureau:

de rechtspersoon die bij besluit van Onze Minister als Halt-bureau in de zin van artikel 48f, onder c, Wet Justitie-subsidies, wordt aangewezen;

c. Halt-afdoening:

een afdoening als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

d. Halt-module:

een module, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid;

e. Halt-verwijzing:

een voorstel van een opsporingsambtenaar tot Halt-afdoening;

f. jeugdige:

een verdachte in de leeftijd vanaf twaalf tot en met zeventien jaar;

g. Aanwijzing Halt-Afdoening:

de algemene aanwijzing van het Openbaar Ministerie omtrent Halt-afdoeningen op grond van artikel 77e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

h. AuraH:

geautomatiseerd bedrijfsprocessen- en managementondersteunend systeem waarin het Halt-bureau achtergrondgegevens, contacten en afspraken met jeugdigen en eventuele wettelijke vertegenwoordigers vastlegt.

Artikel 2. Aanvraag tot aanwijzing als Halt-bureau

De rechtspersoon die als Halt-bureau wenst te worden aangewezen, dient hiertoe een aanvraag in bij Onze Minister.

Artikel 3. Voorwaarden voor aanwijzing als Halt-bureau

Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen als Halt-bureau, indien deze minstens voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de rechtspersoon voorziet in een landelijke coördinatie en uitvoering van Halt-afdoeningen;

  • b. de rechtspersoon en zijn onderdelen presenteren zich zowel intern, als extern als een zodanig herkenbare entiteit;

  • c. de rechtspersoon stelt een meerjarenbeleidsplan, jaarplan en begroting op;

  • d. de rechtspersoon beschikt over een aparte administratie met betrekking tot Halt-afdoeningen onderverdeeld in verschillende Halt-modules;

  • e. de rechtspersoon registreert werkzaamheden met betrekking tot Halt-afdoeningen in AuraH;

  • f. de rechtspersoon stelt een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling vast, zoals beschreven in artikel 24;

  • g. de rechtspersoon borgt dat de onder hem werkzame personeelsleden voldoen aan de voor hun beroepsuitoefening geldende opleidings- en registratie-eisen, in overeenstemming met de daartoe door Onze Minister gestelde nadere regels.

Artikel 4. Maatregelen inzake de aanwijzing als Halt-bureau

  • 1. Indien een Halt-bureau niet langer voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3 of de overige bepalingen in deze regeling niet in acht neemt, dan kan Onze Minister besluiten de aanwijzing als Halt-bureau voor een periode van zes maanden op te schorten.

  • 2. Indien het Halt-bureau na de periode van opschorting zoals vermeld in het eerste lid nog steeds niet voldoet aan de gestelde voorwaarden of de overige bepalingen in deze regeling niet in acht neemt, dan kan Onze Minister besluiten de aanwijzing als Halt-bureau in te trekken.

Artikel 5. Informatieverstrekking door het Halt-bureau

  • 1. Het Halt-bureau is verplicht desgevraagd informatie met betrekking tot de organisatie en werkzaamheden van het Halt-bureau aan Onze Minister te verstrekken.

  • 2. In aanvulling op het eerste lid kan Onze Minister tevens inzage vorderen van andere gegevens en bescheiden van het Halt-bureau, voorzover dat voor de uitoefening van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 6. Handboek Halt

  • 1. Het Halt-bureau doet Halt-verwijzingen af conform het Handboek Halt.

  • 2. Het Handboek Halt wordt in overleg met Onze Minister vastgesteld.

Artikel 7. Halt-modules

  • 1. Het Halt-bureau zal iedere Halt-afdoening samenstellen uit meerdere Halt-modules, die het Halt-bureau met de jeugdige zal doorlopen.

  • 2. Als Halt-module wordt in ieder geval aangemerkt:

    • a. intake;

    • b. startgesprek;

    • c. leeropdracht;

    • d. vervolggesprek;

    • e. excuus aanbieden;

    • f. schadebemiddeling;

    • g. werkopdracht;

    • h. eindgesprek;

    • i. afronding en evaluatie.

  • 3. Het Halt-bureau bepaalt de samenstelling van iedere Halt-afdoening en de verdere invulling daarvan op basis van het type delict, de strafmaat die conform de Aanwijzing Halt-Afdoening aan het type delict is gekoppeld en de omstandigheden waaronder het delict is gepleegd.

Artikel 8. Beslissing tot behandeling van een Halt-verwijzing

  • 1. Een Halt-verwijzing dient te voldoen aan de voorwaarden die hieromtrent zijn gesteld in de Aanwijzing Halt-Afdoening.

  • 2. Als het Halt-bureau constateert dat een Halt-verwijzing niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in de Aanwijzing Halt-Afdoening, dan zal het Halt-bureau de Halt-verwijzing niet in behandeling nemen.

  • 3. Als daartoe aanleiding bestaat, kan het Halt-bureau, zelfs indien de Halt-verwijzing wel voldoet aan de voorwaarden genoemd in de Aanwijzing Halt-Afdoening, besluiten om de Halt-verwijzing niet in behandeling te nemen.

  • 4. Het Halt-bureau zal altijd negatief terugmelden aan de betrokken opsporingsambtenaar, als het Halt-bureau besluit om een Halt-verwijzing conform het derde lid niet in behandeling te nemen.

  • 5. Een niet in behandeling genomen Halt-verwijzing komt niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 9. Ontwerpbegroting en meerjarenbeleidsplan

  • 1. Het Halt-bureau beschrijft voor het komende subsidiejaar en indicatief voor de vier daarop volgende jaren in een ontwerpbegroting en in een meerjarenbeleidsplan met voorgenomen activiteiten in ieder geval:

    • a. een visie op hoofdlijnen op de te verwachten ontwikkelingen voor Halt als onderdeel van de jeugdstrafrechtketen;

    • b. de meerjaren beleidsvoornemens met een financiële vertaling en een prioriteitstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden.

  • 2. Het Halt-bureau zal de ontwerpbegroting genoemd in het eerste lid baseren op:

    • a. het besluit waarbij de subsidie met betrekking tot het lopend subsidiejaar is verleend en;

    • b. het bedrag dat volgens de meerjarenraming zoals aangegeven in de toelichting van de rijksbegroting beschikbaar is voor Halt-afdoeningen in het subsidiejaar.

Artikel 10. Definitieve begroting en jaarplan

Het Halt-bureau beschrijft in de definitieve begroting en in het jaarplan in ieder geval:

  • a. de beleidsvoornemens voor het komende subsidiejaar met een financiële vertaling en een prioriteitstelling die bij de uitvoering daarvan wordt aangehouden;

  • b. het totaalbedrag dat nodig is voor de bedrijfsvoering en een vergelijking met de begroting van het lopende subsidiejaar;

  • c. de wijze waarop het Halt-bureau zal voldoen aan de prioriteiten die Onze Minister heeft gesteld ten aanzien van de voorgenomen werkzaamheden;

  • d. de te verwachten knelpunten bij de uitvoering van het beleidsplan en de wijze waarop het Halt-bureau deze wenst op te lossen;

  • e. een voorstel voor de te maken managementafspraken met Onze Minister ten aanzien van de activiteiten in het jaarplan waarvoor Onze Minister subsidie zal verlenen.

Artikel 11. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor 1 oktober in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar dient het Halt-bureau aan Onze Minister een subsidie-aanvraag te doen toekomen:

    • a. de begroting en het jaarplan voor het subsidiejaar inzake Halt-afdoeningen zoals bedoeld in artikel 10;

    • b. een meerjarenbeleidsplan, zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, voorzien van een meerjarenbegroting;

    • c. een raming van het aantal te realiseren Halt-afdoeningen in het subsidiejaar, gespecificeerd in de verschillende typen Halt-modules, zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 2. De begroting behelst een overzicht van de voor het boekjaar geraamde inkomsten en uitgaven, voor zover deze betrekking hebben op de activiteiten waarvoor het Halt-bureau subsidie vraagt.

  • 3. Het Halt-bureau dient de begrotingsposten ieder afzonderlijk van een toelichting te voorzien.

  • 4. De raming van het aantal Halt-afdoeningen dient te zijn gebaseerd op het gemiddeld aantal gerealiseerde Halt-afdoeningen in de afgelopen drie jaar, vermeerderd met maximaal 3%.

  • 5. Het Halt-bureau dient afwijkingen op het vierde lid nader te motiveren.

Artikel 12. Subsidieverlening

  • 1. Onze Minister geeft de beschikking tot subsidieverlening voor 31 december in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar af.

  • 2. Ten behoeve van de uitvoering van de Halt-afdoeningen verstrekt Onze Minister ieder kwartaal een voorschot op het bedrag van de subsidieverlening.

  • 3. Onze Minister maakt het derde en, indien nodig, het vierde deel van het voorschot bedoeld in het tweede lid over na ontvangst van de jaarstukken van het subsidiejaar, namelijk het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

  • 4. Onze Minister kan afwijken van het bepaalde in het vorig lid, indien de jaarstukken te laat zijn ontvangen en dit niet te wijten is aan het Halt-bureau zelf.

  • 5. De jaarstukken genoemd in het derde lid omvatten minstens:

    • a. een financieel overzicht van baten en lasten;

    • b. een resultaatsverantwoording;

    • c. een opgave van de kwantitatieve productie.

  • 6. De opgave van de kwantitatieve productie dient te zijn voorzien van een accountantsverklaring.

  • 7. Indien geen goedkeurende accountantsverklaring wordt afgegeven en dit te wijten is aan het Halt-bureau, dan kan Onze Minister het Halt-bureau, voor zover de Algemene wet bestuursrecht dit toelaat, een sanctie opleggen.

Artikel 13. Jaarrekening

  • 1. De jaarrekening van het Halt-bureau dient te bestaan uit:

    • a. de balans;

    • b. de exploitatierekening;

    • c. een voorstel voor dotatie aan de egalisatiereserve bedoeld in artikel 17, eerste lid.

  • 2. De jaarrekening dient te zijn voorzien van een toelichting op tenminste de onderdelen genoemd in het eerste lid.

  • 3. De jaarrekening dient in samenhang met het inhoudelijk jaarverslag een zodanig inzicht te geven dat Onze Minister een verantwoord oordeel kan vormen omtrent:

    • a. de werkelijke kosten ten behoeve van de Halt-afdoeningen;

    • b. de werkelijke uitgaven voor de activiteiten uit het jaarplan waarvoor subsidie is verleend;

    • c. de werkelijke uitgaven voor de reguliere bedrijfsvoering;

    • d. het vermogen van het Halt-bureau en het exploitatiesaldo;

    • e. de solvabiliteit en de liquiditeit van het Halt-bureau, voor zover de aard van de jaarrekening dit toelaat.

Artikel 14. Jaarverslag

Het inhoudelijk jaarverslag van het Halt-bureau beschrijft in samenhang met de jaarrekening in ieder geval:

  • a. het totaal aantal afgehandelde Halt-verwijzingen, onderverdeeld naar de verschillende Halt-modules;

  • b. de vergelijking tussen de nagestreefde en de gerealiseerde beleidsvoornemens, de eventueel daarbij behorende prestatie-indicatoren en een toelichting op de belangrijkste verschillen;

  • c. de vergelijking tussen de geplande versus de gerealiseerde besteding van de subsidie voor de reguliere bedrijfsvoering;

  • d. de uitvoering van de prioriteiten die Onze Minister heeft gesteld ten aanzien van de uitgevoerde werkzaamheden;

  • e. de wijze waarop het Halt-bureau met de verwachte knelpunten ten aanzien van de uitvoering van het jaarplan is omgegaan.

Artikel 15. Subsidievaststelling

Onze Minister stelt de subsidie vast op basis van:

  • a. de jaarrekening;

  • b. het jaarverslag.

Artikel 16. Reserves en voorzieningen

  • 1. Het Halt-bureau kan binnen het financiële kader dat door Onze Minister wordt vastgesteld de volgende reserve en voorziening vormen.

  • 2. De volgende typen reserveringen en voorzieningen zijn mogelijk:

    • a. egalisatiereserve;

    • b. voorziening groot onderhoud;

    • c. voorziening vakantiegelden en vakantie-uren;

    • d. bestemmingsreserve AuraH.

  • 3. Het Halt-bureau dient ter verantwoording de reserves en voorzieningen zichtbaar te maken in de balans.

  • 4. Onze Minister zal de opbouw van de reserves en voorzieningen evalueren.

  • 5. Bij beëindiging van de subsidie aan het Halt-bureau komen de op dat moment aanwezige reserves aan de Staat toe voor zover deze reserves zijn gevormd met subsidie ten behoeve van de afdoening van Halt-verwijzingen.

Artikel 17. Egalisatiereserve

  • 1. De jaarlijkse dotatie aan de egalisatiereserve mag niet meer dan 2% van de vastgestelde subsidie in dat boekjaar bedragen.

  • 2. Een exploitatietekort komt ten laste van de egalisatiereserve van het Halt-bureau.

  • 3. De egalisatiereserve mag uitsluitend worden aangewend voor uitgaven die in overeenstemming zijn met het activiteitenplan van het Halt-bureau en anders uitsluitend na toestemming van Onze Minister.

  • 4. De totale omvang van de egalisatiereserve zal ten hoogste 10% bedragen van de subsidie die in dat jaar is verstrekt.

Artikel 18. Voorziening groot onderhoud

  • 1. Het Halt-bureau kan per boekjaar maximaal 3% reserveren van de subsidie van het desbetreffende boekjaar voor de voorziening groot onderhoud.

  • 2. Het gereserveerde bedrag voor de voorziening groot onderhoud gaat een maximum van 10% van de subsidie van het desbetreffende boekjaar niet te boven.

  • 3. Het Halt-bureau dient uitgaven voor groot onderhoud af te boeken op de voorziening groot onderhoud.

Artikel 19. Voorziening vakantiegelden en vakantie-uren

De overlopende vakantieverplichting, namelijk de jaarlijkse vakantietoeslag over de periode 1 juni tot 31 december, wordt in de balans aanvaard onder de volgende voorwaarden:

  • a. het Halt-bureau zal de bestaande verplichtingen dienen te waarderen tegen het bedrag van het per balansdatum opgebouwde recht op vakantiegeld en dient bij de waardering tevens rekening te houden met de beschuldigende sociale lasten;

  • b. het Halt-bureau dient deze verplichting als overlopende passiva in de balans te vermelden;

  • c. het Halt-bureau dient ten aanzien van de verplichting overlopende vakantie-uren per 31 december van ieder jaar in kaart te brengen wat de tegoeden aan vakantie-uren voor de medewerkers van het Halt-bureau zijn;

  • d. het Halt-bureau dient het bedrag van de overlopende vakantieverplichting genoemd te bepalen door de tegoeden die zijn vermeld in onderdeel c, te vermenigvuldigen met het uurloon per medewerker van het Halt-bureau;

  • e. correctie van het bedrag genoemd in onderdeel d, zal jaarlijks plaatsvinden op 31 december.

Artikel 20. Bestemmingsreserve AuraH

  • 1. Het Halt-bureau kan in overleg met Onze Minister per boekjaar een bedrag reserveren ten behoeve van AuraH.

  • 2. Het Halt-bureau zal de maximale toegestane hoogte van de bestemmingsreserve AuraH eveneens in overleg met Onze Minister vaststellen.

Artikel 21. Verantwoording

  • 1. Het Halt-bureau informeert Onze Minister uiterlijk vier weken na iedere vier maanden en na afloop van het subsidiejaar over de uitvoering van de verschillende activiteiten die in het jaarplan staan vermeld voor zover deze zijn vastgelegd in managementafspraken.

  • 2. Het Halt-bureau geeft in ieder geval een inhoudelijke en financiële toelichting ten aanzien van de verschillen met de vorige periode van vier maanden en de planning voor het betreffende jaar.

  • 3. Het Halt-bureau verstrekt de informatie genoemd in het eerste lid aan de hand van het informatieprotocol voor het betreffende jaar.

Artikel 22. Accountantscontrole

  • 1. De accountant zal bij zijn controle tevens de aanwijzingen volgen uit het controleprotocol dat onder verantwoordelijkheid van Onze Minister wordt opgesteld.

  • 2. Onze Minister zal de inhoud van het controleprotocol periodiek evalueren.

Artikel 23. Intern kwaliteitsbeleid

  • 1. Het Halt-bureau zal periodiek, namelijk eens per twee jaar, de stand van de kwaliteit van de bedrijfsvoering en de Halt-afdoeningen in beeld brengen aan de hand van een zelfevaluatie.

  • 2. Het Halt-bureau zal voor de zelfevaluatie genoemd in het eerste lid het model voor zelfevaluatie en audit gebruiken dat wordt afgestemd met Onze Minister.

  • 3. Onder verantwoordelijkheid van Onze Minister kan een auditteam worden samengesteld, dat een toets op de validiteit en betrouwbaarheid van de zelfevaluatie uitvoert.

Artikel 24. Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling

  • 1. Het Halt-bureau stelt voor zijn medewerkers een meldcode vast waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en die er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

  • 2. Voorafgaand aan de vaststelling van de meldcode zal het Halt-bureau deze eerst ter goedkeuring voorleggen aan Onze Minister.

  • 3. Onder huiselijk geweld wordt verstaan: huiselijk geweld, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel j, van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

  • 4. Onder kindermishandeling wordt verstaan: kindermishandeling, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Jeugdzorg.

  • 5. Het Halt-bureau bevordert de kennis en het gebruik van de meldcode onder zijn medewerkers.

Artikel 25. Intrekking regelingen

De Regeling Halt van 17 november 2009 en de Aanwijzingsregeling Halt-bureaus van 6 juli 2007 worden ingetrokken.

Artikel 26. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 27. Aanhaling

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Halt 2013.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

TOELICHTING

In artikel 48g, tweede lid, van de Wet Justitie-subsidies (Wjs), is bepaald dat bij ministeriële regeling eisen kunnen worden gesteld aan het aanwijzen van een Halt-bureau. Het expliciet aanwijzen van een Halt-bureau en het stellen van eisen om voor aanwijzing in aanmerking te komen is van belang, omdat een Halt-bureau de wettelijke taak heeft om Halt-afdoeningen, afdoeningen als bedoeld in artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht, te realiseren. Een Halt-bureau ontvangt bovendien subsidie voor het uitvoeren van de genoemde wettelijke taak. Ook in dat opzicht is het van belang om nadere regels te stellen.

Tijdens de herstructurering van de Halt-sector in 2005-2006 (TK, 31 042, nr. 1) werden de toenmalige 58 Halt-bureaus omgevormd tot 18 nieuwe Halt-organisaties. De bestuurders van deze Halt-organisaties stelden in 2009 vast dat de bestuurbaarheid van de sector toeneemt en de bestuurlijke drukte af kan nemen naarmate de opschaling van onderaf meer gestalte krijgt. In 2011 is daarom besloten tot verdere opschaling om de bestaande Halt-organisaties en de ondersteunende organisatie, Stichting Halt Nederland, om te vormen tot één Halt-organisatie met regionale vestigingen. In dat verband wordt aangesloten bij de tien politieregio’s en bij de veiligheidshuizen (TK, 28 741, nr. 21). De genoemde herstructurering zal per 1 januari 2013 plaatsvinden.

Vanwege de herstructurering is het noodzakelijk gebleken om een nieuwe regeling op te stellen inzake de aanwijzing en de subsidiëring van een rechtspersoon als Halt-bureau. Zo zijn regels omtrent een ondersteunende rechtspersoon voor de Halt-sector, zoals bedoeld in artikel 48n, eerste lid, Wjs, overbodig geworden, aangezien een dergelijke ondersteunende rechtspersoon na de herstructurering niet meer zal bestaan. Het is tevens de bedoeling dat deze regeling beter aansluit bij de huidige praktijk van Halt-afdoeningen.

Artikelsgewijs

Artikelen 6 tot en met 8

De behandeling van Halt-verwijzingen is gewijzigd. In het verleden werkten Halt-medewerkers met zogenoemde Halt-producten. Sinds 1 januari 2010 wordt een Halt-afdoening opgebouwd uit diverse modules, zoals thans in dit artikel wordt genoemd.

Halt-bureaus zijn in het verleden tevens verantwoordelijk geweest voor de uitvoering van Stop-reacties conform de Aanwijzing 12-minners. Per 1 januari 2010 is genoemde aanwijzing echter ingetrokken. De Stop-reactie wordt daarom niet meer genoemd in deze regeling.

Artikelen 9 tot en met 22

De systematiek van de subsidiëring van een Halt-bureau, de vorming van reserves en voorzieningen, de verantwoording en de accountantscontrole is op hoofdlijnen vergelijkbaar met de voorgaande regeling met dien verstande dat de regeling niet meer toeziet op de situatie van verschillende Halt-bureaus en een ondersteunende rechtspersoon, maar op de situatie van één Halt-organisatie met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 23

Naast intern kwaliteitsbeleid, zoals zelfevaluatie en audits, is het de bedoeling dat de kwaliteit in de toekomst verder zal worden geborgd door nog nader te bepalen extern toezicht en certificering.

Artikel 24

Vooruitlopend op het wetsvoorstel inzake een verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (TK, 33 062, nr. 3) wordt in dit artikel bepaald dat een Halt-bureau een dergelijke meldcode vaststelt voor zijn medewerkers. In de sector Halt wordt al sinds januari 2011 gewerkt conform de beginselen van een dergelijke meldcode. De Halt-organisatie meldt voorkomende gevallen bij het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en/of verwijst door naar Bureau Jeugdzorg of een andere hulpverlenende instantie. De Halt-organisatie biedt in beginsel zelf geen hulp aan.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven

Naar boven