HOOFDSTUK I. NORMEN STUDIEFINANCIERING
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- a. besluit:
-
Besluit studiefinanciering 2000,
- b. wet:
-
Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 2. Indexcijfers
-
1. Voor de toepassing van artikel 17, eerste lid, van het besluit wordt onder indexcijfer
van de CAO-lonen verstaan de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen’,
zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd
in het Statistisch Bulletin.
-
2. Voor de toepassing van artikel 17, tweede lid, van het besluit wordt onder consumentenprijsindex
verstaan de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’, zoals die is berekend
door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch
Bulletin.
Artikel 3. Aanpassing toetsingsinkomen partner
Met ingang van 1 januari 2013 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.4, tweede lid,
van de wet, vastgesteld op € 9.017,71.
Artikel 4. Aanpassing vrije voet veronderstelde ouderlijke bijdrage
Met ingang van 1 januari 2013 worden de bedragen, genoemd in artikel 3.9, derde lid,
van de wet, vastgesteld op € 17.668,93 respectievelijk € 22.407,00.
Artikel 5. Aanpassing vrije voet eigen inkomsten studerende
Met ingang van 1 januari 2013 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.17, eerste lid,
van de wet, vastgesteld op € 13.530,90.
Artikel 6. Normbedragen
Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 luiden de bedragen, genoemd in artikel 3.18
van de wet, als volgt:
Overzicht 1. Maandbedragen
|
Hoger onderwijs
|
Beroepsonderwijs
|
Levensonderhoud
|
|
|
a. thuiswonend
|
€ 618,29
|
€ 472,89
|
b. uitwonend
|
€ 813,29
|
€ 667,89
|
Overzicht 2. Financieringsbronnen
|
Hoger onderwijs
|
Beroepsonderwijs
|
Basisbeurs (excl. toeslagen)
|
|
|
a. thuiswonend
|
€ 97,85
|
€ 77,15
|
b. uitwonend
|
€ 272,46
|
€ 251,76
|
Maximale aanvullende beurs / lening (of veronderstelde ouderlijke bijdrage)
|
|
|
a. thuiswonend
|
€ 229,94
|
€ 316,44
|
b. uitwonend
|
€ 250,33
|
€ 336,83
|
Basislening
|
€ 290,50
|
€ 168,05
|
Toeslag partner
|
€ 570,31
|
€ 570,31
|
Toeslag één-oudergezin
|
€ 456,36
|
€ 456,36
|
Artikel 7. Hoogte lening
Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 wordt het bedrag, genoemd in de artikelen 4.7,
vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, en 10.3, derde lid, van de wet, vastgesteld
op € 873,12.
Artikel 8. Vaststelling rentepercentage voor 2013
Het rentepercentage, bedoeld in artikel 6.3 van de wet, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld
op 0,60 procent.
Artikel 9. Maximale verrekenbedrag 2013 in de Regeling studiefinanciering 2000
Artikel 6.1, derde lid, tweede volzin, van de Regeling studiefinanciering 2000 komt
te luiden: Wanneer die maandbetalingen hoger zijn dan € 155,08 naar de maatstaf van
1 januari 2013, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
HOOFDSTUK II. NORMEN TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN
Artikel 10. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
- c. besluit:
-
Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten,
- d. wet:
-
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Artikel 11. Indexcijfers
-
1. Voor het toepassen van artikel 5, eerste lid, van het besluit wordt onder het indexcijfer
van de CAO-lonen verstaan de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen’,
zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd
in het Statistisch Bulletin.
-
2. Voor het toepassen van artikel 5, tweede lid, van het besluit wordt onder de consumentenprijsindex
verstaan de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’, zoals die is berekend
door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch
Bulletin.
Artikel 12. Aanpassing grensbedragen draagkracht en toetsingsinkomen
-
1. Met ingang van schooljaar 2013-2014 wordt het grensbedrag draagkracht, bedoeld in
artikel 2.23, tweede lid, van de wet, vastgesteld op € 35.244,92.
-
2. Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 wordt het grensbedrag toetsingsinkomen, bedoeld
in artikel 10.5, tweede lid, van de wet, vastgesteld op € 3.658,94.
Artikel 13. Aanpassing normbedragen
Met ingang van 1 januari 2013 luiden de bedragen, genoemd in de hoofdstukken 3, 4,
5 en 10 van de wet, als volgt:
Hoofdstuk 3
De tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 3.5 van de wet, bedraagt voor het
schooljaar 2013–2014:
Overzicht bedragen tegemoetkoming schoolkosten per schooljaar 2013–2014
a. beroepsonderwijs
|
€ 674,41
|
b. onderbouw + bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo
|
€ 332,03
|
c. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)
|
€ 332,03
|
Hoofdstuk 4
De basistoelage per kalendermaand, bedoeld in artikel 4.3 van de wet, bedraagt van
1 januari 2013 tot 1 januari 2014 voor een:
-
a. thuiswonende leerling: € 106,20.
-
b. uitwonende leerling: € 247,59.
De tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 4.6 van de wet, bedraagt voor het
schooljaar 2013–2014:
Overzicht bedragen tegemoetkoming schoolkosten per maand 2013–2014
a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw
volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in
een agrarisch opleidingscentrum
|
€ 74,87
|
b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs
|
€ 81,98
|
c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo
|
€ 102,52
|
d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo
|
€ 109,66
|
e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs
|
€ 49,74
|
f. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)
|
€ 109,66
|
Hoofdstuk 5, afdeling 5.1
De tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 5.4 van de wet, bedraagt voor het
schooljaar 2013–2014: € 689,76.
Hoofdstuk 5, afdeling 5.2
De tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 5.10 van de wet, bedraagt voor
het schooljaar 2013–2014:
Overzicht 1. Onderwijs gedurende gehele schooljaar of geen onderwijs meer vanaf 1
januari
Aantal minuten per week
|
Schoolkosten
|
540 of meer
|
€ 295,12
|
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540
|
€ 147,56 + € 147,56 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
270 tot 540
|
€ 198,83
|
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270
|
€ 99,41 + € 99,42 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
minder dan 270
|
nihil
|
Overzicht 2. Geen onderwijs meer volgen na 30 september en voor 1 januari
Aantal minuten per week
|
Schoolkosten
|
540 of meer
|
€ 147,56
|
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540
|
€ 73,78 + € 73,78 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
270 tot 540
|
€ 99,41
|
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270
|
€ 49,71 + € 49,70 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd
|
minder dan 270
|
nihil
|
Hoofdstuk 10
De tegemoetkoming schoolkosten, genoemd in:
-
a. artikel 10.7, derde lid, onder a, van de wet, bedraagt voor het schooljaar 2013–2014:
€ 690,00.
-
b. artikel 10.7, derde lid, onder b, van de wet, bedraagt voor het schooljaar 2013–2014:
€ 295,12.
-
c. artikel 10.7, derde lid, onder c, van de wet, bedraagt voor het schooljaar 2013–2014:
€ 198,83.
Artikel 14. Maximale verrekenbedrag 2013 in de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten
Artikel 3.1, derde lid, tweede volzin, van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten komt te luiden: Wanneer die betalingen hoger zijn dan € 58,38 naar
de maatstaf van 1 januari 2013, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
HOOFDSTUK III. NORMEN STUDIEFINANCIERING BES
Artikel 15. Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder wet: Wet studiefinanciering BES.
Artikel 16. Indexcijfer
Voor de toepassing van artikel 8.1, eerste lid, van de wet wordt onder consumentenprijsindex
verstaan: de index opgenomen in de reeks ‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’
voor Bonaire, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en
is gepubliceerd op internet (Statline).
Artikel 17. Normbedragen per 1 januari 2013
Van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 luiden de bedragen, bedoeld in artikel 2.2 van
de wet, als volgt:
Bedragen studiefinanciering BES:
I. Onderwijstype:
|
II. Plaats opleiding:
|
III. Prestatiebeurs of
gift per maand:
|
IV: Lening tijdens
prestatiebeurs per
maand:
|
V: Lening na prestatiebeurs
per maand:
|
Beroepsonderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 69,88
|
USD 139,76
|
USD 209,64
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba Curaçao, Sint Maarten
|
USD 227,09
|
USD 454,18
|
USD 681,27
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 349,36
|
USD 698,72
|
USD 1.048,08
|
|
Verenigde Staten van Amerika
|
USD 479,25
|
USD 958,50
|
USD 1.437,75
|
Hoger onderwijs
|
Eigen openbaar lichaam
|
USD 131,01
|
USD 262,02
|
USD 393,03
|
|
Ander openbaar lichaam, Aruba Curaçao, Sint Maarten
|
USD 262,02
|
USD 524,04
|
USD 786,06
|
|
Overig deel Caribische regio
|
USD 349,36
|
USD 698,72
|
USD 1.048,08
|
|
Verenigde Staten van Amerika
|
USD 479,25
|
USD 958,50
|
USD 1.437,75
|
Bedragen opstarttoelage BES:
I. Onderwijstype:
|
II. Plaats opleiding:
|
III. Prestatiebeurs
|
IV: Lening
|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs
|
Europees deel van Nederland
|
USD 2.411,69
|
USD 4.823,38
|
Artikel 18. Vaststelling rentepercentage voor 2012
Het rentepercentage, bedoeld in artikel 4.3 van de wet, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld
op 0,60 procent.
Artikel 19. Maximale verrekenbedrag 2013 in de Regeling studiefinanciering BES
Het bedrag, bedoeld in artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering
BES luidt van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 USD 230,43.
HOOFDSTUK IV. SLOTBEPALINGEN
Artikel 20. Inwerkingtreding en vervaldatum
-
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en vervalt met ingang
van 1 augustus 2014.
-
2. Indien de Staatscourant, waarin deze regeling wordt geplaatst, verschijnt na 31 december 2012,
dan treedt deze regeling in werking met ingang van de dag na dagtekening van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2013.
Artikel 21. Citeertitel
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling normen studiefinanciering WSF 2000, tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten en studiefinanciering WSF BES 2013.
TOELICHTING
1. Algemeen
In deze ministeriële regeling zijn de bedragen vermeld die, met betrekking tot de
Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage
en schoolkosten (hierna: WTOS) en de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES)
gelden voor het jaar 2013, voor zover zij bij ministeriële regeling moeten worden
vastgesteld. De bedragen worden jaarlijks bij ministeriële regeling vastgesteld om
ze te kunnen aanpassen aan loon- en prijsontwikkelingen. In 2011 en 2012 is een aantal
normbedragen niet aangepast vanwege de Wet tot wijziging van de Wet studiefinanciering
2000 en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten in verband met onder
meer niet-indexering normbedragen voor 2011 en 2012 en aanpassing aanvullende beurs
(Stb. 2010, 807). In de ‘Regeling normen studiefinanciering en tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
schoolkosten 2011 en 2012’ zijn de normen voor de WSF 2000 en de WTOS daarom gebundeld
en zijn deze niet voor één, maar voor twee jaar vastgesteld tot 1 januari 2013 respectievelijk
tot en met schooljaar 2012–2013. Voor het jaar 2013 respectievelijk schooljaar 2013–2014
moeten de bedragen wel geïndexeerd worden. Ook de normen voor de WSF BES worden met
deze regeling geïndexeerd. Om te bewerkstelligen dat de normen op één plek kunnen
worden gevonden en om de hoeveelheid regels te verminderen is gekozen om voor schooljaar
2013–2014 de normen WSF 2000, WTOS en WSF BES te bundelen in één ministeriële regeling.
2. Overig WSF 2000
Reisvoorziening
In artikel 5.3, tweede lid, van de WSF 2000 is bepaald dat het deel van de prestatiebeurs
dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde
deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de minister
in rekening wordt gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar
2013 € 98,79 en wordt, overeenkomstig artikel 5.3, tweede lid, laatste volzin, niet
uitbetaald of verrekend.
3. Overig WTOS
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage
Omdat de WTOS verschillende categorieën van personen bedient, zijn de tegemoetkomingen
voor de onderwijsbijdrage gebaseerd op verschillende te betalen onderwijsbijdragen.
Voor leerlingen in het niet-bekostigd onderwijs en voor een bepaalde groep deelnemers
aan het bekostigd voltijds beroepsonderwijs (artikel 3.3, eerste lid, WTOS) alsmede
voor een bepaalde groep deelnemers aan het vavo (artikel 4.4, eerste lid, WTOS) is
de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage gelijk aan het lesgeld, bedoeld in artikel
5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet. Dit bedrag is voor het schooljaar 2013–2014
vastgesteld op € 1.090,- (Regeling vaststelling lesgeld voor het cursusjaar 2013–2014).
Eentwaalfde deel hiervan is € 90,83.
Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3 en artikel 10.7, tweede lid,
onder 1, WTOS) is het tegemoetkomingsbedrag aan onderwijsbijdrage gebaseerd op het
minimumbedrag aan deeltijdcollegegeld zoals dat gold in studiejaar 2009–2010. Deze
tegemoetkoming wordt niet geïndexeerd en bedraagt € 567,23.
Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo (artikel 5.10 en artikel
10.7, tweede lid, WTOS) is de hoogte van de onderwijsbijdrage afhankelijk van de periode
waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs gevolgd wordt. De hoogte van de
bedragen is nog niet bekend, omdat die afhankelijk is van de hoogte van het cursusgeld
2013–2014. Het cursusgeld wordt uiterlijk per 31 maart 2013 vastgesteld en bekend
gemaakt in de Staatscourant.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Dit betreft een definitiebepaling.
Artikel 2
Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000 en artikel 17 van het Besluit studiefinanciering
2000 (BSF 2000), worden de normbedragen voor studiefinanciering jaarlijks aangepast
aan de hand van de consumentenprijsindex of het indexcijfer van de CAO-lonen.
Artikel 2, eerste lid
Als indexcijfer van de CAO-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief
bijzondere beloningen (2000 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door
het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele
wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand december van het tweede
jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december
van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over december 2010 bedraagt
127,3 en over december 2011 128,9. De procentuele ontwikkeling is 1,26 procent. De
loongevoelige WSF-(grens)bedragen voor het jaar 2013 zijn berekend met gebruikmaking
van deze procentuele ontwikkeling.
Artikel 2, tweede lid
Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens
(2006 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor
de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer
over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van
het daaraan voorafgaande jaar. De prijsgevoelige WSF-normbedragen worden jaarlijks
aangepast met die procentuele wijziging. Het verrekenbedrag in artikel 6.1 van de
Regeling studiefinanciering 2000 (hierna: RSF 2000) wordt aangepast aan de procentuele
ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. Bedoeld indexcijfer over 2010 bedraagt
106,72 en over 2011 109,22. De procentuele ontwikkeling is 2,34 procent.
Artikelen 3, 4 en 5
In deze artikelen vindt aanpassing van de loongevoelige WSF-grensbedragen plaats (toetsingsinkomen
partner, veronderstelde ouderlijke bijdrage en vrije voet eigen inkomsten). Zie voor
de berekening van de eerste twee bedragen de toelichting bij artikel 2, eerste lid.
Artikelen 6 en 7
In deze artikelen vindt aanpassing van de normbedragen, bedoeld in de artikelen 3.18,
4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, en 10.3, derde lid, van de WSF
2000, plaats.
Artikel 8
Artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000 schrijft voor dat jaarlijks uiterlijk in
december een rentepercentage wordt vastgesteld. Daarbij moet worden uitgegaan van
een rentepercentage dat gelijk is aan het over de maand oktober van dat jaar bekend
gemaakte gemiddeld effectief rendement van openbare leningen, uitgegeven door de Staat
der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van
Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld
effectief rendement bedroeg in oktober 2012 0,60 procent. Dit percentage is voor het
kalenderjaar 2013 van toepassing op leningen aangegaan na 31 december 1991.
Het rentepercentage dat van toepassing is op leningen aangegaan voor 1 januari 1992
is overeenkomstig artikel 12.10a van de WSF 2000 elk jaar 1,65-procentpunt lager dan
het hiervoor genoemde percentage. Gelet op het feit dat dat percentage voor 2013 0,60
procent bedraagt, komt dat rentepercentage derhalve op 0 procent te staan.
Artikel 9
Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de RSF 2000. In artikel 6.1, derde lid, RSF 2000 is het bedrag bepaald
waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 6.2 RSF 2000 is bepaald
dat dit bedrag wordt aangepast met de procentuele wijziging, bedoeld in artikel 17,
tweede lid, van het BSF 2000 (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex).
Deze procentuele ontwikkeling is 2,34 procent (zie ook de toelichting bij artikel
2, tweede lid).
Artikel 10
Dit betreft een definitiebepaling.
Artikel 11
Op grond van artikel 11.1 van de WTOS en artikel 5 van het Besluit tegemoetkoming
onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: BTOS), worden de normbedragen voor de tegemoetkomingen
in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten jaarlijks aangepast aan de hand van de
consumentenprijsindex of het indexcijfer van de CAO-lonen.
Artikel 11, eerste lid
Als indexcijfer van de CAO-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief
bijzondere beloningen (2000 = 100)’, zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door
het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele
wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen over de maand december van het tweede
jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december
van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over december 2010 bedraagt
127,3 en over december 2011 128,9. De procentuele ontwikkeling is 1,26 procent. De
loongevoelige WTOS-(grens)bedragen voor het jaar 2013 zijn berekend met gebruikmaking
van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Artikel 11, tweede lid
Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens
(2006 = 100)’, zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau
voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het
consumentenprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft
ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. De prijsgevoelige WTOS-bedragen
worden jaarlijks aangepast met die procentuele wijziging. Het verrekenbedrag in artikel
3.1 van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: RTOS)
wordt aangepast aan de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer.
Bedoeld indexcijfer over 2010 bedraagt 106,72 en over 2011 109,22. De procentuele
ontwikkeling is 2,34 procent.
Artikel 12
De grensbedragen draagkracht en toetsingsinkomen zijn loongevoelig en worden dus aangepast
aan de hand van hetgeen hierboven beschreven staat bij artikel 2, eerste lid.
Artikel 13
In dit artikel vindt aanpassing plaats van de normbedragen in de artikelen 3.5, 4.3,
4.6, 5.4, 5.10, 10.5, eerste lid, en 10.7, derde lid, van de WTOS.
Artikel 14
Op grond van artikel 8.1, eerste lid, van de WTOS worden bij ministeriële regeling
regels gesteld met betrekking tot het uitbetalen en verrekenen van tegemoetkomingen.
Dit is gebeurd in de RTOS. In artikel 3.1, derde lid, van de RTOS is het bedrag bepaald
waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 3.3 RTOS is bepaald
dat dit bedrag wordt aangepast met de procentuele wijziging, bedoeld in artikel 5,
tweede lid, van het BTOS (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex). Deze
procentuele ontwikkeling is 2,34 procent (zie ook de toelichting bij artikel 11, tweede
lid).
Artikel 15
Dit betreft een definitiebepaling.
Artikel 16
De indexering naar bedragen van 2013 is bepaald door de procentuele wijziging die
het consumentprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand (2011) aan de aanpassing
heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (2010). Bedoeld indexcijfer
over 2010 bedraagt 100 en over 2011 105,33. De procentuele ontwikkeling is 5,33 procent.
Artikel 17
In dit artikel vindt een aanpassing plaats van de normbedragen in artikel 2.2 van
de WSF BES.
Artikel 18
Artikel 4.3 van de WSF BES schrijft voor dat jaarlijks een rentepercentage wordt vastgesteld,
waarbij moet worden uitgegaan van het gemiddeld effectief rendement van openbare leningen
over de maand oktober van het jaar daaraan voorafgaand van de openbare lening, uitgegeven
door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt
ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren.
Het gemiddeld effectief rendement in oktober 2012 bedroeg 0,60 procent. Dit percentage
is voor het kalenderjaar 2013 van toepassing op leningen uit de WSF BES.
Artikel 19
Op grond van artikel 5.2 van de WSF BES worden bij ministeriële regeling regels gesteld
met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Op grond daarvan
is in artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES het bedrag bepaald
waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 5.2 van die regeling
is bepaald dat dit bedrag op gelijke wijze wordt aangepast als de normbedragen in
artikel 2.2 van de WSF BES (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex).
Om het bedrag voor 2013 vast te stellen wordt gebruikgemaakt van de procentuele ontwikkeling
die het indexcijfer heeft ondergaan van 2010 naar 2011. De procentuele ontwikkeling
is 5,33 procent (zie ook de toelichting bij artikel 16).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
J. Bussemaker