Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederlandse Orde van Advocaten | Staatscourant 2012, 27050 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederlandse Orde van Advocaten | Staatscourant 2012, 27050 | Besluiten van algemene strekking |
Het college van afgevaardigden van de Nederlandse orde van advocaten;
Gelet op artikel 33 van de Stageverordening 2012 treden de artikelen 1, 25 tot en met 28 en 32 van de Stageverordening 2012 in werking met ingang van 1 januari 2013. De overige artikelen treden in werking met ingang van 1 maart 2013 (besluit van de algemene raad van 3 december 2012).
Overwegende, dat het wenselijk is regels te stellen over de verhouding tussen patroon en stagiaire en de nieuwe beroepsopleiding voor advocaten die de praktijk onder begeleiding van een patroon uitoefenen;
Gelet op de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid en 28, eerste lid, van de Advocatenwet;
Gezien het ontwerp van de algemene raad met de bijbehorende toelichting;
Gehoord de adviescommissie regelgeving;
Stelt de navolgende verordening vast:
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
door de algemene raad verstrekte vergunning aan een opleidingsinstelling, waardoor deze de onderdelen van de beroepsopleiding advocaten, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen b en c, mag aanbieden;
accrediteren:het verstrekken door de algemene raad van een vergunning aan een opleidingsinstelling, waardoor deze de onderdelen van de beroepsopleiding advocaten, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdelen b en c, mag aanbieden;
een in Nederland ingeschreven advocaat alsmede een advocaat, die is ingeschreven overeenkomstig artikel 2a van de wet, indien deze in de lidstaat van herkomst een verklaring heeft verworven waaruit blijkt dat de stage aldaar is afgerond;
de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten;
de opleiding voor stagiaires, bedoeld in artikel 9c van de wet;
de stagiaire aan wie op grond van artikel 9b, derde lid, van de wet vrijstelling is verleend van de verplichting om de praktijk uit te oefenen ten kantore van de patroon;
het bewijs, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet dat met gunstig gevolg het in artikel 9c van de wet bedoelde examen is afgelegd;
een van de volgende hoofdrichtingen, te weten burgerlijk (proces)recht, bestuurs(proces)recht of straf(proces)recht;
een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een opleiding verzorgt, gericht op het bereiken van vakbekwaamheid van de stagiaire, die daartoe geaccrediteerd is of die daartoe een verzoek heeft gedaan;
de advocaat onder wiens toezicht de stagiaire de praktijk uitoefent, na verkregen goedkeuring door de raad van toezicht;
de raad van toezicht, bedoeld in artikel 9a van de wet, in het arrondissement waar de stagiaire kantoor houdt;
de uitoefening van de praktijk door een advocaat onder toezicht van een patroon;
een advocaat die verplicht is zijn praktijk uit te oefenen onder toezicht van een patroon;
de stagiaire die niet in loondienst is maar de praktijk voor eigen risico en rekening uitoefent;
een door de algemene raad opgerichte stichting als bedoeld in artikel 25;
de uitvoeringsorganisatie, bedoeld in artikel 26, eerste lid;
de Advocatenwet.
De stage vangt aan wanneer de stagiaire beëdigd is, de stage en de patroon zijn goedgekeurd en de praktijk wordt uitgeoefend.
1. De stage is voltooid zodra de termijn, bedoeld in artikel 9b van de wet, is verstreken en
a. de stagiaire voldaan heeft aan het bepaalde in de artikelen 11 en 12;
b. de stagiaire beschikt over het certificaat beroepsopleiding en
c. de raad van toezicht, gehoord de patroon en de stagiaire, oordeelt dat de stagiaire over voldoende praktijkervaring beschikt, als bedoeld in artikel 9b, tweede lid, van de wet.
2. De raad van toezicht verstrekt aan de stagiaire, wiens stage overeenkomstig het eerste lid is voltooid, een verklaring dat de stage is voltooid.
1. De stagiaire die in deeltijd werkzaam is, oefent de praktijk uit voor ten minste 24 uur per week.
2. In afwijking van het eerste lid, oefent de stagiaire-ondernemer die in deeltijd werkzaam is, de praktijk voor ten minste 32 uur per week uit.
3. De stagiaire, bedoeld in het eerste of tweede lid, informeert voorafgaand de raad van toezicht over het aantal uren dat de praktijk wordt uitgeoefend.
1. De stage is geëindigd zonder stageverklaring:
a. bij onderling goedvinden van patroon en stagiaire;
b. door opzegging door de stagiaire;
c. door opzegging door de patroon, indien deze voorafgegaan is door goedkeuring van de raad van toezicht;
d. door een ambtshalve beslissing van de raad van toezicht;
e. zodra de patroon en de stagiaire niet langer in hetzelfde arrondissement zijn ingeschreven.
2. De stage is van rechtswege opgeschort:
a. indien de stagiaire de praktijk meer dan drie maanden niet uitoefent, tenzij dit het gevolg is van wettelijk zwangerschaps- of bevallingsverlof.
b. indien de patroon geschorst is, de praktijk niet meer uitoefent of het toezicht niet meer kan uitoefenen.
3. De opzegging, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, kan zonder voorafgaande goedkeuring door de raad van toezicht plaatsvinden indien het certificaat beroepsopleiding niet meer kan worden overgelegd binnen het tijdvak, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de wet.
4. De in het eerste lid, onderdeel c, bedoelde goedkeuring wordt alleen geweigerd indien de opzegging onredelijk is.
5. De patroon brengt het einde of de opschorting, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, en tweede lid, onderdelen a en b, onverwijld schriftelijk ter kennis van de raad van toezicht.
1. De stage en de beoogde patroon worden goedgekeurd door de raad van toezicht voor aanvang van de stage en bij iedere wisseling van patroon.
2. Het verzoek om goedkeuring wordt gedaan door de stagiaire door middel van een door de algemene raad vastgesteld formulier en daarbij over te leggen stukken.
1. De raad van toezicht kan de goedkeuring, bedoeld in artikel 6, onthouden indien:
a. aan de beoogd patroon of zijn kantoor tuchtrechtelijke of strafrechtelijke sancties zijn opgelegd;
b. over de beoogd patroon of zijn kantoor klachten, waaronder tuchtrechtelijke klachten, zijn ontvangen;
c. de beoogd patroon korter dan een periode van zeven jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven;
d. de beoogd patroon geen cursus of opleiding voor patroons heeft gevolgd;
e. de beoogd patroon reeds patroon is hetzij van een stagiaire-ondernemer, hetzij van een buitenstagiaire, hetzij van meer dan één stagiaire en de duur van de stage van een van die stagiaires korter is dan een jaar;
f. de beoogd patroon niet geschikt wordt geacht als patroon;
g. of op andere gronden te verwachten valt dat er onvoldoende begeleiding zal zijn in de praktijk.
2. De periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, bedraagt vier jaar indien de advocaat ingeschreven is overeenkomstig artikel 2a van de wet.
3. De raad van toezicht onthoudt de goedkeuring in ieder geval:
a. indien de beoogd patroon korter dan een aaneengesloten periode van vijf jaar in Nederland als advocaat is ingeschreven, dan wel, indien het een advocaat betreft die overeenkomstig artikel 2a van de wet is ingeschreven, een periode van twee jaar;
b. in geval het een buitenstagiaire betreft, indien de beoogd patroon niet in Nederland als advocaat is ingeschreven voor een periode van zeven jaar, dan wel, indien het een advocaat betreft die overeenkomstig artikel 2a van de wet is ingeschreven, voor een periode van vier jaar.
Indien de patroon in de uitoefening van de praktijk is geschorst dan wel om andere redenen niet in staat is zijn taken als patroon uit te oefenen, kan de raad van toezicht bemiddelen bij het zoeken van een andere (tijdelijke) patroon.
1. De patroon verschaft de stagiaire leiding, voorlichting en raad met betrekking tot de praktijkuitoefening in de ruimste zin des woords. Hij schenkt daarbij bijzondere aandacht aan de introductie van de stagiaire bij en vervolgens aan diens optreden jegens de rechterlijke macht, beroepsgenoten en cliënten. Hij bewaakt de ontwikkeling van de stagiaire op een systematische en structurele wijze.
2. De patroon ziet er op toe dat de stagiaire alle verplichtingen, bedoeld in de artikelen 10 tot en met 14, 18 tot en met 20 en 24, nakomt en de maatregelen die door de algemene raad zijn vastgesteld, opleidingsmaatregelen daaronder begrepen.
3. De patroon stelt de stagiaire die bij hem kantoor houdt en bij hem in loondienst is, met behoud van diens salaris, in de gelegenheid gedurende kantooruren de in het tweede lid genoemde verplichtingen na te komen en de daartoe noodzakelijke voorbereiding te treffen.
4. De patroon van de stagiaire die bij hem kantoor houdt, dient de stagiaire passende arbeid te verschaffen. De patroon houdt daarbij rekening met de in het tweede lid genoemde verplichtingen.
5. De patroon schenkt bij zijn begeleiding van een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer, bijzondere aandacht aan de inrichting van diens kantoor inclusief de dienstverlening aan de cliënt en de administratie, de boekhouding daaronder begrepen.
6. De patroon informeert de raad van toezicht indien de stagiaire de praktijk gedurende enige tijd niet uitoefent.
7. De patroon van de stagiaire die:
a. geen stagiaire-ondernemer is en bij hem kantoor houdt, brengt ten minste eenmaal per jaar schriftelijk verslag uit aan de raad van toezicht omtrent het verloop van de stage, of zoveel eerder als de raad van toezicht noodzakelijk acht;
b. stagiaire-ondernemer of buitenstagiaire is, brengt ten minste eenmaal per zes maanden verslag uit aan de raad van toezicht omtrent het verloop van de stage, of zoveel eerder als de raad van toezicht noodzakelijk ach
8. De patroon werkt mee aan de opleiding van een stagiaire en verleent zijn medewerking tevens aan de opleidingsmaatregelen, op grond van artikel 15.
1. De stagiaire stelt zijn patroon in staat om te voldoen aan de verplichtingen genoemd in artikel 9.
2. De stagiaire informeert de raad van toezicht indien de stage beëindigd is of onderbroken wordt met uitzondering van de gevallen bedoeld in de artikelen 5, vierde lid, en 9, zesde lid.
1. Aan het eind van de stage is de stagiaire in staat zelfstandig naar behoren de praktijk uit te oefenen en heeft ten minste de volgende praktijkervaring opgedaan:
a. hij is vijf keer in rechte opgetreden in procedures op tegenspraak en de patroon heeft ten minste één pleidooi of mondelinge behandeling bijgewoond,
b. hij heeft tien processtukken vervaardigd,
c. hij heeft op twee van de drie juridische hoofdrichtingen ervaring opgedaan of, indien dat niet mogelijk is, op meerdere rechtsgebieden binnen die hoofdrichting.
2. De stagiaire verricht de hem door de patroon opgedragen werkzaamheden met dien verstande dat de nakoming van de in artikel 9, tweede lid, genoemde verplichtingen voorrang heeft.
1. Aan het eind van de stage heeft de stagiaire tien opleidingspunten behaald voor activiteiten, die door de raad van toezicht gedurende de stage zijn aangeboden, en daarnaast een voldoende behaald voor de pleitoefening.
2. De raad van toezicht draagt er zorg voor dat de onder het eerste lid bedoelde activiteiten en de pleitoefening bijdragen aan de professionele vorming en de ontwikkeling van de vaardigheden van de stagiaire.
3. De raad van toezicht kent aan een als voldoende beoordeelde pleitoefening vier punten toe en aan de overige activiteiten, bedoeld in het eerste lid, een punt per uur.
4. Bij de overgang naar een ander arrondissement worden de punten, bedoeld in het eerste lid, meegenomen.
Een buitenstagiaire of stagiaire-ondernemer:
a. stelt zijn patroon in de gelegenheid te voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste, tweede, vijfde, zesde en zevende lid;
b. richt de organisatie van zijn kantoor inclusief de dienstverlening aan de cliënt en de administratie aantoonbaar adequaat in en
c. neemt alleen zaken aan die hij gelet op zijn kantoororganisatie adequaat kan behandelen en waarvoor hij de deskundigheid bezit dan wel waarvoor hij gebruik maakt van de deskundigheid van een andere advocaat.
1. De stagiaire-ondernemer beschikt gedurende de gehele stage over een passende kredietfaciliteit, ter dekking van de kosten van het bruto minimumloon en de overige kosten van de praktijkvoering.
2. De stagiaire-ondernemer zendt aan de raad van toezicht ten minste tweemaal per jaar een door de patroon voor gezien ondertekende balans en winst- en verliesrekening. De stagiaire verstrekt de raad van toezicht desgevraagd een toelichting of nadere inlichtingen.
1. De algemene raad stelt opleidingsmaatregelen vast, waarin de inhoud van de beroepsopleiding advocaten, de cursusonderdelen die deze omvat en de omvang ervan zijn opgenomen. De eindtermen, exameneisen en het curriculum van de beroepsopleiding zijn daaronder begrepen.
2. De algemene raad stelt een examenreglement vast waarin nadere regels zijn gesteld omtrent de inrichting en de organisatie van het examen, de tijdstippen waarop daaraan kan worden deelgenomen, de wijze waarop het examen wordt afgenomen en de samenstelling en taken van de examencommissie.
1. De beroepsopleiding advocaten omvat de volgende onderdelen:
a. vaardigheden en ethiek;
b. vakinhoudelijke leerlijn;
c. overige cognitieve vakken.
2. De vakinhoudelijke leerlijn in het eerste lid, onderdeel b, omvat:
a. burgerlijk recht en burgerlijk procesrecht,
b. bestuursrecht en bestuursprocesrecht, of
c. strafrecht en strafprocesrecht.
3. Het onderwijs van de beroepsopleiding advocaten vangt tweemaal per jaar aan.
1. Een stagiaire schrijft zich bij aanvang van de stage in voor de beroepsopleiding advocaten.
2. Een stagiaire wordt toegelaten tot de beroepsopleiding en in staat gesteld het onderwijs te volgen indien en voor zo lang:
a. hij is ingeschreven op het tableau en
b. de stage voortduurt.
3. Een stagiaire wordt toegelaten tot het tweede en derde jaar van de beroepsopleiding indien de in rekening gebrachte cursus- en examengelden over het eerste jaar zijn voldaan.
4. Een stagiaire die niet meer is toegelaten tot de beroepsopleiding behoudt zijn toetskansen.
5. De algemene raad kan in gevallen waarin naar zijn oordeel de toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel b, tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, besluiten af te wijken van het gestelde in het tweede lid.
1. De stagiaire neemt deel aan het onderwijs in alle onderdelen van de beroepsopleiding advocaten en bereidt zich op de in het opleidingsreglement voorgeschreven wijze voor.
2. De stagiaire neemt deel aan het onderwijs van de eerste cyclus van de beroepsopleiding advocaten die na aanvang van de stage wordt aangeboden.
3. De stagiaire die niet direct na aanvang van de stage het onderwijs volgt van de beroepsopleiding advocaten, wordt geacht de voor dat onderdeel afgenomen toetsen niet te hebben behaald.
4. Met het volgen van onderwijs in de onderdelen, genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdelen b en c, wordt gelijk gesteld het volgen van onderwijs in die onderdelen bij een geaccrediteerde opleiding als bedoeld in artikel 28, eerste lid.
5. De algemene raad kan in gevallen waarin naar zijn oordeel de toepassing van het tweede of derde lid tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, besluiten af te wijken van het gestelde in het tweede of derde lid.
1. Van de verplichting tot het deelnemen aan het onderwijs, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid, kan de algemene raad op schriftelijk verzoek van de stagiaire geheel of gedeeltelijk vrijstelling verlenen.
2. Een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, wordt slechts verleend indien de stagiaire genoegzaam aantoont op grond van opleiding en praktijkervaring op elk van de rechtsgebieden waarvoor de vrijstelling wordt verzocht een gelijkwaardige theoretische en praktische bekwaamheid te hebben verworven.
3. Alvorens te beslissen op een vrijstellingsverzoek wint de algemene raad, indien de aard van het verzoek daartoe aanleiding geeft, het advies in van de examencommissie.
4. Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, kan de algemene raad voorwaarden verbinden.
5. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, wordt onverwijld bekend gemaakt aan de betrokkenen.
1. Aan de beroepsopleiding advocaten is een examen verbonden dat bestaat uit een aantal gedurende de cursuscyclus per onderdeel af te nemen toetsen.
2. Een stagiaire kan in alle onderdelen van het examen een toets afleggen met de mogelijkheid van twee herkansingen per onderdeel.
3. De stagiaire neemt deel aan de eerste toets van het onderdeel dat hij heeft gevolgd en neemt deel aan de eerste herkansing die wordt geboden, indien een toets niet met goed gevolg is afgelegd. Indien vrijstelling van onderwijs, bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verleend, of het onderwijs van een geaccrediteerde opleiding wordt gevolgd, wordt uitgegaan van de in de voorgaande volzin bedoelde toetsmomenten, alsof het onderwijs bij de beroepsopleiding is gevolgd.
4. Indien niet wordt voldaan aan de verplichting, bedoeld in het derde lid, zal dit worden beschouwd als het niet behaald hebben van de toets.
5. De stagiaire wordt tot het examen respectievelijk de onderscheiden onderdelen daarvan toegelaten indien hij aan zijn verplichtingen als genoemd in artikel 18, eerste lid, naar behoren heeft voldaan of daarvoor een vrijstelling, bedoeld in artikel 19, eerste lid, verleend is.
6. De algemene raad kan in gevallen waarin naar zijn oordeel de toepassing van het derde, vierde of vijfde lid tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, besluiten af te wijken van het gestelde in dit artikel.
De stagiaire die het examen met gunstig gevolg heeft afgelegd, ontvangt van de examencommissie het certificaat beroepsopleiding.
1. De stagiaire die is geschrapt op grond van artikel 8, derde lid, van de wet, wordt op een daartoe strekkend verzoek aan de algemene raad nog ten hoogste twee keer toegelaten tot een toets in de nog niet behaalde onderdelen van het examen, voor zover deze toets binnen twee jaar na de schrapping afgelegd wordt. Het aantal keren dat een toets afgelegd kan worden, bepaald in artikel 20, tweede lid, wordt daarbij in acht genomen.
2. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts ingewilligd indien:
a. het onderwijs in het onderdeel van de beroepsopleiding advocaten waarop het verzoek ziet, is gevolgd dan wel indien daarvoor een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, is verleend, en
b. de afwijzing naar het oordeel van de algemene raad zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
1. Van het afleggen van de toets in één of meer onderdelen van het examen verleent de algemene raad geen vrijstelling, tenzij dat naar zijn oordeel tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden.
2. Aan de vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, kan de algemene raad voorwaarden verbinden.
3. Alle beschikkingen, bedoeld in dit artikel, worden onverwijld bekend gemaakt aan de betrokkenen.
1. De deelnemers aan de beroepsopleiding advocaten respectievelijk aan het in artikel 20, eerste lid, genoemde examen zijn cursus- en examengeld verschuldigd aan de Nederlandse orde van advocaten. De bijdrage kan voldaan worden door het kantoor van de deelnemer.
2. De hoogte van het cursus- en examengeld wordt vastgesteld door de algemene raad.
3. Bij voortijdige beëindiging van deelname aan de beroepsopleiding advocaten blijven reeds in rekening gebrachte cursus- en examengelden onverminderd verschuldigd.
4. In gevallen waarin naar zijn oordeel de toepassing van het derde lid tot een onbillijkheid van overwegende aard zal leiden, kan de algemene raad besluiten af te wijken van het gestelde in het derde lid.
1. De algemene raad kan een stichting doen oprichten, waarvan de bestuursleden door de algemene raad worden benoemd. Bestuursleden kunnen onder meer advocaten, leden van de algemene raad of aan de faculteiten rechtsgeleerdheid van de universiteiten verbonden en door hen voorgedragen hoogleraren of docenten zijn.
2. Voorzitter van het bestuur van de stichting is een lid van de algemene raad.
3. De statuten van de stichting zijn zodanig ingericht dat de advocaten een meerderheid van stemmen hebben in het bestuur en bij het staken van de stemmen de voorzitter beslist.
4. De stichting kan tot taak hebben:
a. het beoordelen van de kwaliteit van de beroepsopleiding en de uitvoering van de beroepsopleiding advocaten door de beroepsorganisatie;
b. gevraagd en ongevraagd te adviseren over de beroepsopleiding advocaten, waaronder in elk geval over de eindtermen en toetstermen.
5. De stichting brengt tweemaal per jaar verslag uit aan de algemene raad, waarin zij aanbevelingen kan doen over de inhoud, het curriculum, de exameneisen en de kwaliteit van de beroepsopleiding advocaten.
6. De stichting informeert de algemene raad onverwijld indien naar haar oordeel de continuïteit van de uitvoering van de opleiding in gevaar komt.
1. De algemene raad kan besluiten de uitvoering van de opleiding aan een uitvoeringsorganisatie op te dragen, met inbegrip van de bevoegdheid om examens af te nemen, met inachtneming van het in de wet en bij of krachtens deze verordening bepaalde.
2. De uitvoeringsorganisatie doet tweemaal per jaar verslag aan de algemene raad of in diens plaats aan de stichting, bedoeld in artikel 25. Het verslag bevat ten minste een beschrijving van haar werkzaamheden, de resultaten van de examinering en de evaluatie door stagiaires van de opleiding en beschrijft hoe de continuïteit is gewaarborgd.
3. Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, informeert de uitvoeringsorganisatie de algemene raad of in diens plaats de stichting, bedoeld in artikel 25, onverwijld indien de continuïteit van de opleiding of een onderdeel ervan in gevaar komt.
1. De algemene raad of de uitvoeringsorganisatie stelt een examencommissie in.
2. De examencommissie stelt de inhoud van het examen en de toetsen vast.
3. De examencommissie beoordeelt de antwoorden van de toetsen en het examen en stelt het resultaat daarvan vast.
1. Een opleidingsinstelling die de in artikel 16, eerste lid, onderdelen b en c, genoemde onderdelen van de beroepsopleiding advocaten aan wil bieden, doet een aanvraag om de opleiding te accrediteren bij de algemene raad.
2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval vergezeld door:
a. een advies over de kwaliteit van de opleiding gegeven door een door de algemene raad aangewezen adviesbureau;
b. een beschrijving van de opleiding, de vakken, de docenten en de lesmethode.
3. De algemene raad verleent de accreditatie indien:
a. de opleiding ten minste een van de in artikel 16, tweede lid, genoemde vakinhoudelijke leerlijnen omvat;
b. de opleidingsinstelling en de opleiding voldoet aan de door de algemene raad vastgestelde accreditatievoorwaarden;
c. de continuïteit van het onderwijs is gewaarborgd.
4. Aan de accreditatie kan de algemene raad voorwaarden verbinden. Deze voorwaarden kunnen onder meer zien op de duur van de accreditatie, het verlenen van medewerking bij onderzoeken naar de kwaliteit van de opleiding en een verslagleggingsplicht.
5. De algemene raad kan nadere regels stellen met betrekking tot het verlenen van de accreditatie.
6. De algemene raad kan de accreditatie intrekken indien naar zijn oordeel niet wordt voldaan aan de hiervoor in de leden 3,4 en 5 bedoelde eisen, voorwaarden en regels, dan wel anderszins sprake is van het niet voldoen van de opleidingsinstelling of (de inhoud van) de opleiding.
De raad van toezicht kan voorwaarden verbinden aan:
– beschikkingen genomen op grond van artikel 9b, tweede, derde en vierde lid van de wet;
– de goedkeuring, bedoeld in artikel 6 en 7.
1. In aanvulling op het bepaalde in artikel 9b, vijfde lid, van de wet kan een belanghebbende tegen de navolgende beschikkingen van de raad van toezicht en de daaraan verbonden voorwaardenadministratief beroep instellen bij de algemene raad:
a. de verlenging van de stage, bedoeld in artikel 9b, tweede lid, van de wet, eerste respectievelijk tweede zin;
b. de verlening van een vrijstelling ingevolge artikel 9b, derde lid, van de wet;
c. de aanwijzing van een patroon, bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de wet;
d. de weigering van de goedkeuring van een patronaat, bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid;
e. de goedkeuring van een patroon, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid;
f. de goedkeuring door de raad van toezicht van de opzegging van de stage door de patroon, bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onderdeel c;
g. de weigering tot afgifte van een verklaring, bedoeld in artikel 3, tweede lid.
2. Alle beschikkingen, bedoeld in dit artikel, worden onverwijld bekend gemaakt aan de betrokkenen.
Een beschikking van de raad van toezicht waartegen een belanghebbende, krachtens artikel 9b, vijfde lid, van de wet of artikel 30, administratief beroep kan instellen bij de algemene raad, wordt door de secretaris van de raad van toezicht onverwijld bekend gemaakt aan de betrokkenen, alsmede aan de secretaris van de algemene raad.
1. Voor stagiaires die beschikken over een op grond van de Stageverordening 2005 afgegeven bewijs dat het in artikel 9c van de wet bedoelde examen met gunstig gevolg is afgelegd en voor stagiaires die beëdigd zijn voor 1 maart 2013, ingeschreven zijn voor de beroepsopleiding en vanaf inwerkingtreding van dit artikel zonder onderbreking op het tableau staan ingeschreven, blijven de Stageverordening 2005 en de daarop berustende bepalingen van toepassing totdat de stagiaire aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen heeft voldaan.
2. Indien een stagiaire op 1 september 2014 niet in het bezit is van het in het eerste lid genoemde bewijs kan de algemene raad, in afwijking van het eerste lid, aan de stagiaire alternatieve maatregelen opleggen ter afronding van de beroepsopleiding.
3. Indien een stagiaire er niet in slaagt de stage voor 1 maart 2016 af te ronden, kan de raad van toezicht, respectievelijk de algemene raad hem in de gelegenheid stellen de opleidingsmaatregelen als bedoeld in artikel 11 van de Stageverordening 2005 anderszins te voltooien.
De Stageverordening 2005 is herzien met het oog op twee ontwikkelingen in de advocatuur. Deze ontwikkelingen zijn de totstandkoming van een nieuwe stageopleiding, de beroepsopleiding advocaten geheten (hierna genoemd: beroepsopleiding), en de wens om het gedecentraliseerde beleid te harmoniseren en te uniformeren.
In het algemeen deel van de toelichting zullen in hoofdstuk 2 de wijzigingen met betrekking tot de beroepsopleiding advocaten worden toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de harmonisering van lokale regelgeving en beleidsregels. In hoofdstuk 4 komt de wetgevingstechniek aan de orde, die op enkele in het oog springende onderdelen een wijziging betekent ten opzichte van de Stageverordening 2005. In hoofdstuk 5 worden de belangrijkste gevolgen van deze Stageverordening 2012 voor de verschillende betrokkenen beschreven. Daarna is het overgangsrecht beschreven. In deel II is een artikelsgewijze toelichting opgenomen.
In deze verordening wordt onder beroepsopleiding advocaten verstaan: het centraal aangeboden onderwijs. De lokale onderwijsverplichtingen vallen niet onder deze term.
In deze paragrafen wordt de aanleiding besproken, de kenmerken van de beroepsopleiding en het verschil met de huidige opleidingsverplichtingen voor stagiaires. In paragraaf 2.3 wordt de duur en de aanvang van de opleiding nader toegelicht. In paragraaf 2.4 is de liberalisering van een deel van het onderwijs toegelicht.
In november 2010 is het rapport ‘Met recht advocaat’ uitgebracht door een commissie onder leiding van prof. mr. S.C.J.J. Kortmann. In dit rapport heeft de commissie de Beroepsopleiding (hierna: BO) en de Voortgezette Stagiaire Opleiding (hierna: VSO) onder de loep genomen en aanbevelingen gedaan voor aanpassing van de BO en VSO. Deze aanbevelingen zijn voor een groot deel overgenomen en hebben geleid tot een geheel nieuwe stageopleiding, die de naam ‘beroepsopleiding advocaten’ heeft meegekregen.
De beroepsopleiding advocaten verschilt op een aantal punten van de huidige BO en VSO.
Een belangrijke wijziging is dat er één opleiding van drie jaar komt waarin het niveau van het onderwijs en de examinering hoger is dan totnogtoe in de BO. Daarnaast is er aandacht voor materieel recht dat geïntegreerd met het procesrecht wordt behandeld. Er is ook meer aandacht voor ethiek (zowel in het eerste, als in het tweede en derde jaar). Ethiek en vaardigheden worden verspreid over drie jaar gedoceerd.
De beroepsopleiding advocaten kenmerkt zich door drie vakinhoudelijke leerlijnen: Burgerlijk (proces)recht, Bestuurs(proces)recht en Straf(proces)recht. De stagiaire kiest aan het begin van de opleiding voor een major (de leerlijn) en een minor, bijvoorbeeld een Major Burgerlijk recht en een Minor Strafrecht. In het tweede jaar volgt de stagiaire een aantal keuzevakken en het vak Jaarrekeninglezen. In het derde jaar kiest hij ook een aantal keuzevakken. Jaarrekeninglezen, de minor en de keuzevakken worden in deze verordening ‘overige cognitieve vakken’ genoemd.
Met uitzondering van de vaardigheidsvakken, worden alle vakken afgesloten met een toets. Een stagiaire krijgt per vak de mogelijkheid om de toets eenmaal te doen en tweemaal een herkansing. In totaal zijn er, net als onder Stageverordening 2005, per vak drie toetskansen.
Een stagiaire moet zich zo snel mogelijk na aanvang van de stage inschrijven voor het onderwijs, daarbij maakt hij direct een keuze voor een leerlijn. Hij vangt met het onderwijs aan in september of maart van een jaar. Het onderwijs vangt om die reden in veel gevallen niet direct aan na het moment van inschrijving op het tableau, maar vaak iets later. De beroepsopleiding duurt, met inbegrip van herkansingen en de mogelijkheden van rechtsbescherming, ongeveer drie jaar. Op grond van artikel 8, derde lid, van de wet moet de mogelijkheid geboden worden dat het onderwijs wordt afgerond binnen drie jaar na de inschrijving. In de opbouw van het curriculum wordt daar rekening mee gehouden. Het onderwijs en de toetsen zijn in het derde onderwijsjaar geconcentreerd in het begin van dat jaar.
Een voorbeeld van de cursuscyclus van 1 september 2012: indien de stagiaire in juli 2013 beëdigd wordt, dan begint zijn eerste onderwijs per 1 september 2013. Zijn derde onderwijsjaar vangt dan aan per 1 september 2015. Het laatste vak wordt dan aangeboden op een moment waarbij hij in staat is rond maart 2016 zijn laatste toets voor het examen te doen. Omdat de beroepsopleiding tweemaal per jaar aanvangt, wordt voor de meeste vakken in ieder geval tweemaal per jaar een toetskans geboden. Voor veel vakken is het dus mogelijk om na het volgen van het vak aansluitend een toets te doen en een half jaar later een herkansing. Voor enkele vakken, waar het aantal aanmeldingen samenvoegen van groepen vergt, zal het onderwijs en de daarop aansluitende toets eenmaal per jaar aangeboden worden.
Een belangrijk kenmerk van de beroepsopleiding is dat de stagiaire de vakinhoudelijke leerlijn en de overige cognitieve vakken niet uitsluitend bij de uitvoeringsorganisatie maar ook aan een geaccrediteerde opleidingsinstelling kan doen. Dit kan bijvoorbeeld een universiteit, maar ook een samenwerkingsverband van advocatenkantoren zijn. De accreditatie van deze opleidingen moet het niveau van de opleiding en aansluiten op de examinering garanderen. De examinering blijft wel in handen van de uitvoeringsorganisatie. Om in aanmerking te komen voor de accreditatie moet ten minste één volledige vakinhoudelijke leerlijn aangeboden worden.
De liberalisering geeft stagiaires en hun kantoren de vrijheid om ander en wellicht passender onderwijs te volgen. Hierbij zij wel opgemerkt dat, om de eenheid van het onderwijs te bewaken, een stagiaire slechts bij één andere organisatie dan de uitvoeringsorganisatie onderwijs mag volgen. In het geval hij wisselt van kantoor en daarmee niet meer welkom zou zijn bij de door dat kantoor gekozen geaccrediteerde opleiding, zal hij de rest van het onderwijs moeten volgen bij de uitvoeringsorganisatie.
In het dekenberaad van 21 september 2011 is door de dekens besloten een meer uniforme regeling van de lokale vereisten inzake de advocatenstage te bewerkstelligen. De wens tot harmonisering is voortgekomen uit de behoefte aan meer rechtszekerheid en een betere kenbaarheid. Deze wens wordt versterkt door de herziening van de gerechtelijke kaart. Bij de inventarisatie van alle lokale regelingen, is naar voren gekomen dat i) de raden van toezicht in hoofdlijnen hetzelfde beogen te regelen en ii) er verschil is in de wijze van vastlegging (stagereglementen of -beleidsregels, in één of verschillende documenten). De bestaande regelingen zijn in sommige gevallen zeer uitgebreid en zeer gedetailleerd van aard zonder dat in alle gevallen duidelijk is of daarvoor een grondslag bestaat in de huidige wet of de Stageverordening 2005.
Ten opzichte van het huidige lokale opleidingsprogramma is voor de lokale opleiding een beperkter programma voorzien, vanwege de toegenomen zwaarte van de landelijke beroepsopleiding. De onderwijsbelasting van de lokale opleiding bedraagt tien punten waaronder begrepen vier punten voor een geslaagde pleitoefening. De raden van toezicht dragen zorg voor de organisatie en kwaliteit van de lokale activiteiten. De taak voor de raad van toezicht is opgenomen in artikel 12.
In artikel 11 is een aantal verplichtingen opgenomen, die overgenomen zijn uit verschillende lokale stagereglementen. Tussen de stagereglementen onderling waren wel enkele verschillen, met name in aantal handelingen dat de stagiaire diende te verrichten als praktijkervaring. In combinatie met de verzwaring van de opleiding, moet het voor een stagiaire mogelijk zijn om gedurende zijn stage de in artikel 11 opgenomen praktijkervaring te verkrijgen.
Vrijwel alle stagereglementen van de raden van toezicht bevatten bepalingen over stagiaire-ondernemers. Enkele van deze voorwaarden waren als verplichting geformuleerd. Deze zijn in de verordening opgenomen. De verplichtingen zijn voornamelijk financieel van aard, een stagiaire-ondernemer onderscheidt zich immers van een andere stagiaire door de financiële zelfstandigheid.
De goedkeuring van de patroon heeft, in vergelijking met de Stageverordening 2005, in deze verordening veel duidelijker omschreven toetscriteria gekregen. Zie onder meer paragraaf 5.1 van deze toelichting en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 7.
Op verschillende plaatsen in deze toelichting wordt verwezen naar ‘geharmoniseerde beleidsregels voor de raden van toezicht’ waar de algemene raad een voorstel voor doet. Deze taak stoelt niet op de verordening, omdat beleidsregels in beginsel kunnen worden vastgesteld door het bestuursorgaan dat de bevoegdheid daarvoor toegekend heeft gekregen. De algemene raad neemt deze taak op zich in het kader van de harmoniseringsbehoefte. De algemene raad publiceert de beleidsregels. Daarna kunnen de raden van toezicht in een besluit vastleggen dat ze de gepubliceerde beleidsregels zullen toepassen. Op die manier wordt voorkomen dat het beleid divergeert doordat iedere raad van toezicht zijn eigen, enigszins afwijkende, beleidsregels vaststelt. Het vaststellen door de algemene raad biedt ook een garantie voor de regelgevingtechnische kwaliteit ervan.
Het uniformeren van beleid in de vorm van beleidsregels heeft enkele voordelen. Door het niveauverschil tussen verordening en beleidsregel wordt een eventueel conflict opgelost. Daardoor worden besluiten die op basis ervan genomen zijn robuuster.
Beleidsregels bieden houvast bij de motivering van besluiten en beschikkingen, maar kennen een inherente afwijkingsbevoegdheid. In uitzonderlijke gevallen kan, gemotiveerd, afgeweken worden van de beleidsregel.
Deze verordening is gebaseerd op de artikelen 9b, zesde lid, 9c, tweede lid, en 28 van de wet. Artikel 9b, zesde lid, biedt een grondslag voor de eisen aan en verplichtingen voor patroons (ondermeer artikel 9), verplichtingen van de stagiaire (onder andere artikelen 10 tot en met 14 en17 tot en met 24) en op welke wijze de verhouding tussen de patroon en stagiaire begint en eindigt. Artikel 9c, tweede lid, van de wet biedt grondslagen voor de vormgeving, inhoud en verplichtingen met betrekking tot de beroepsopleiding advocaten. Ten slotte is voor enkele artikelen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die artikel 28 van de wet biedt. Dat wordt waar nodig in de artikelsgewijze toelichting nader toegelicht.
Het is niet mogelijk om verordeningen vast te stellen indien de grondslag daartoe in de wet ontbreekt. In de Stageverordening 2005 is in artikel 2 een bepaling opgenomen die, naar de grammaticale uitleg ervan, alle advocaten zou binden om naar vermogen bij te dragen aan de ontwikkeling van stagiaires. Bij nader inzien is het lastig om hiervoor een grondslag te benoemen. In de nieuwe verordening is er voor gekozen om deze bepaling niet langer op te nemen. Wel is deze verplichting omgevormd tot meer specifieke verplichtingen voor de patroon en de stagiaire.
Een ander bevoegdheidsgebrek treedt op wanneer de Advocatenwet een bevoegdheid expliciet toekent aan de raad van toezicht. De verordening kan dan geen nadere invulling van die bevoegdheid geven. Het verlenen van een vrijstelling ex artikel 9b, vierde lid, van de wet voor een buitenpatroon is zo’n aan de raad van toezicht toegekende bevoegdheid. Aan een op dit punt bestaande uniformeringswens kan, vanwege het gebrek aan een grondslag daartoe, niet in de verordening worden tegemoet gekomen. Deze uniformering wordt zo veel mogelijk bereikt doordat de raden van toezicht zich binden aan een uniforme beleidsregel ter uitoefening van die in de wet toegekende bevoegdheid.
De Advocatenwet schrijft ook voor wanneer de verplichting om onder toezicht van een patroon de praktijk uit te oefenen eindigt. Artikel 9b, eerste lid, van de wet bepaalt dat deze verplichting drie jaar duurt. In het tweede lid wordt voor de raad van toezicht de mogelijkheid geschapen om deze periode met ten hoogste drie jaar te verlengen indien de praktijkervaring van de stagiaire nog ontoereikend is. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006 (LJN AX2118) wordt het volgende overwogen in overweging 2.3.1. ‘In geval van een langduriger onderbreking vindt, in aansluiting op hetgeen is bepaald in artikel 9b, tweede lid, eerste volzin, van de Wet ten aanzien van deeltijd, een evenredige verlenging van de stageperiode plaats. Dit beleid is gebaseerd op de gedachte dat aan de wettelijk voorgeschreven stageperiode een legitiem algemeen belang bij een goede opleiding van advocaten ten grondslag ligt en dat benutting van die volle periode noodzakelijk is om de vereiste brede kennis en ervaring op te doen. Op die grond wordt vastgehouden aan de zogenoemde ‘zuivere speeltijd gedachte’, inhoudende dat de in artikel 9b, eerste lid, van de Wet bedoelde periode van drie jaar in beginsel niet doorloopt indien de praktijk niet daadwerkelijk wordt uitgeoefend, zoals in geval van ziekte of vakantie- of ander verlof.
De Afdeling is evenwel van oordeel dat de tekst van artikel 9b, eerste lid, van de Wet geen grondslag biedt aan de uitleg die de raad van toezicht in zijn beleid aan deze bepaling heeft gegeven, omdat de periode van drie jaar gedurende welke de advocaat onder toezicht zijn werk moet doen, gerelateerd is aan zijn inschrijving als zodanig en niet aan de daadwerkelijke uitoefening van de praktijk.’
De consequentie van de uitspraak en de eerder genoemde bestaande grondslagen in de Advocatenwet is dat de Stageverordening niet langer kan voorschrijven dat de ‘zuivere speeltijd’ als doctrine wordt gehanteerd. Het einde van de stage is reeds in de wet gegeven. Opschorting van de stage, ingevolge artikel 9, zesde lid, van de Stageverordening 2005, heeft derhalve andere effecten dan voorzien in de artikelen 9 en 10 van de Stageverordening 2005. Mocht de wet gewijzigd worden, waardoor de bovengenoemde uitspraak van de Afdeling niet meer op zou gaan, dan moet bezien worden of artikel 5 van de Stageverordening 2012 nog voldoet.
Naast de bijzondere aandacht voor de wettelijke grondslagen is bij de formulering van deze nieuwe Stageverordening aandacht besteed aan de wetgevingstechniek. Deze aandacht heeft geleid tot gewijzigde formuleringen en een gewijzigde architectuur. De wijzigingen beogen bij te dragen aan een betere kenbaarheid van de regelgeving.
In beginsel zijn de Aanwijzingen voor de regelgeving gevolgd, hoewel de Orde strikt genomen, niet daaraan gebonden is. Met het naleven van de Aanwijzingen wordt beoogd een zekere uniformiteit en kwaliteit te bewerkstelligen. Daardoor is de Stageverordening 2012, qua vormgeving in elk geval toekomstbestendiger. Overigens is op enkele onderdelen bewust afgeweken van de Aanwijzingen. De meest in het oog springende afwijking is de keuze om de artikelen zelf ‘kopjes” mee te geven. Dit is gedaan omwille van de inzichtelijkheid.
De verordening begint met een algemene definitiebepaling in hoofdstuk 1. In hoofdstuk 2 volgen de bepalingen aangaande de duur, de aanvang en het einde van de stage. Hoofdstuk 3 ziet op de goedkeuring van de stage en de patroon en de verplichtingen van de patroon. Daarna volgen in hoofdstuk 4 de verplichtingen van de verschillende categorieën stagiaires. Hoofdstuk 5 behandelt de inhoudelijke eisen aan de beroepsopleiding advocaten, terwijl hoofdstuk 6 de organisatorische aspecten bevat. Hoofdstuk 7 omschrijft de besluiten waartegen administratief beroep open staat, besluiten waartegen bezwaar openstaat worden niet expliciet genoemd. Daarvoor geldt immers dat de Algemene wet bestuursrecht dat voorschrijft. Hoofdstuk 8 bevat de slotbepalingen met onder meer het overgangsrecht wijzigingen die in een andere verordening doorgevoerd worden, de inwerkingtredingsbepaling en de citeertitel.
De adviescommissie regelgeving is gevraagd te adviseren over het ontwerp van deze verordening. De adviescommissie regelgeving adviseerde desgevraagd over de volgende onderwerpen:
a. de effecten van de opschorting of het eind van de stage ex artikel 5;
b. het vervallen van artikel 17 van Stageverordening 2005;
c. de onduidelijke grondslag voor artikel 29 (oud, nu artikel 30) dat administratief beroep voorschrijft;
d. de hardheidsclausule van artikel 32 voor het overgangsrecht;
e. het jaartal in de naam van de verordening.
De adviescommissie regelgeving heeft eerst enkele algemene overwegingen. De commissie is van oordeel dat het nader regelen van artikel 9b, eerste lid, van de wet, de grondslag van artikel 9b, zesde lid, te buiten gaat, en daarom onverbindend zou verklaard zou kunnen worden. Bij verordening kan niet, in strijd met de wet, of zonder bevoegdheid daartoe, een nadere verplichting opgelegd worden, bijvoorbeeld aangaande de duur van de stage. Anders dan de commissie meent, is daarvan in deze verordening geen sprake. De grondslag van artikel 9b, zesde lid, van de wet luidt: ‘6. Bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28 wordt bepaald wie als patroon kunnen optreden, onderscheidenlijk als patroon kunnen worden aangewezen, aan welke verplichtingen de patroon en de stagiaire hebben te voldoen, alsmede wanneer en in welke gevallen de tussen hen bestaande verhouding haar begin en einde neemt.’ Op grond hiervan is het, volgens de algemene raad, mogelijk regels over de duur van deze verhouding te stellen. Uitleg van de verordening, zal altijd in lijn met de huidige stand van de jurisprudentie en de wet moeten gebeuren. Mede daarom acht de algemene raad het gesignaleerde risico niet al te groot.
Het advies van de adviescommissie om in de verordening enkel die noodzakelijke bepalingen met betrekking tot de beroepsopleiding advocaten op te nemen, wordt niet gevolgd. De noodzaak om tot uniforme uitvoering te komen weegt zwaarder dan het voornoemde risico.
De adviescommissie overweegt dat de mogelijkheid er zou zijn, om in de verordening een voorschrift op te nemen dat de algemene raad in staat zou stellen beleidsregels vast te stellen voor de raden van toezicht. Artikel 4:81, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht biedt expliciet die mogelijkheid. Een dergelijk voorschrift biedt dan soelaas voor de gewenste uniformiteit, terwijl in bijzondere gevallen de raden van toezicht er op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van af kunnen wijken. De constatering van de adviescommissie dat dit mogelijk is, is juist. Het is mogelijk een dergelijk voorschrift op te nemen. De volgende beperkingen zijn daarbij wel in acht te nemen. Een dergelijk voorschrift zou niet het beleid kunnen uniformeren, waarvoor bij wet de bevoegdheid is toegekend aan de lokale raden van toezicht. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het verlenen van de vrijstelling voor een buitenstage (op grond van artikel 9b, derde lid, van de wet). Daarnaast neemt mogelijk het draagvlak voor het gevoerde beleid af onder de raden van toezicht. Een dergelijk voorschrift gaat verder dan noodzakelijk in het licht van de gewenste harmonisering op grond van deze verordening.
In het concrete geval van het minimum-krediet voor stagiaire-ondernemers is het voor de algemene raad niet goed mogelijk om zich een beeld te vormen van de kosten van het levensonderhoud in elk gebied binnen een arrondissement. In de toelichting is daarom opgenomen dat het minimum-krediet € 15.000,– is, maar de raden van toezicht kunnen een hogere eis stellen.
De adviescommissie regelgeving geeft in overweging om een hardheidsclausule op te nemen bij de voorwaarde van artikel 17, eerste lid, onderdeel b, waarin de toegang tot het onderwijs afhankelijk is gesteld van het niet opgeschort zijn van de stage. Overeenkomstig het advies, is deze clausule opgenomen in artikel 17, vijfde lid.
Als gevolg van het advies van de adviescommissie regelgeving is artikel 5, eerste lid, aangepast en kent deze een onderverdeling en terminologie, vergelijkbaar met artikel 9 van de Stageverordening 2005. De opname van een concrete termijn waarna de stage is opgeschort, is overwogen, maar de algemene raad ziet daar toch van af. De reden daarvoor is dat het noemen van een specifieke termijn calculerend gedrag kan uitlokken van stagiaires. In de toelichting is wel een termijn opgenomen die richting geeft.
Het advies van de adviescommissie gaat in op enkele redenen waarom hernieuwde opname van artikel 17 van de Stageverordening 2005 niet noodzakelijk of zelfs wenselijk zou zijn. De adviescommissie concludeert echter dat het opnemen niet op overwegende bezwaren zou stuiten. Als gevolg hiervan is het artikel 29(nieuw) in de Stageverordening 2012 opgenomen, om de vergelijkbare materie te regelen als oud artikel 17, tweede lid, deed.
De opname van artikel 29(oud), waarbij administratief beroep bij de algemene raad mogelijk wordt heeft een uniformerende werking, merkt de adviescommissie op, en zou reeds om die reden in stand moeten blijven. Ze concludeert dat de Advocatenwet daartoe de mogelijkheid biedt. Het artikel wordt daarom in stand gelaten, maar krijgt in verband met het invoegen van artikel 29(nieuw) een nieuw artikelnummer.
Over het overgangsrecht adviseert de adviescommissie om dit opnieuw te bezien, met name om vage normen erin te voorkomen. Aan de hand hiervan en van opmerkingen van de raden van toezicht is het overgangsrecht op meerdere onderdelen aangepast. Zie voor het overgangsregime, de toelichting van hoofdstuk 6.
Aangaande het beleid inzake citeertitels en het gebruik van jaartallen erin, merkt de adviescommissie op dat de traditie was dat het jaartal van vaststelling wordt gehanteerd. De algemene raad ziet geen aanleiding om met deze traditie te breken.
De overige opmerkingen van tekstuele en redactioneel aard zijn voor het overgrote deel overgenomen.
Naar aanleiding van ingekomen opmerkingen op de uitvoeringstoets en hetgeen besproken is ter vergadering van het college van afgevaardigden van 19 september, zijn ook de volgende aspecten van de verordening aangepast. In artikel 7, derde lid, is komen te vervallen dat de goedkeuring van een patroon moet worden geweigerd indien er sprake is van meer dan twee stagiaires per patroon. De raad van toezicht kan nu beslissen dat de goedkeuring in bijzondere gevallen toch verleend wordt. In al die gevallen zal wel sprake moeten zijn van een deugdelijke begeleiding van de stagiaire.
Naar aanleiding van gemaakte opmerkingen is in artikel 5, tweede lid, onderdeel b, opgenomen dat zwangerschapsverlof en bevallingsverlof (samen 16 weken), weliswaar een langdurige onderbreking kan zijn van het uitoefenen van de praktijk, maar geen opschorting van de praktijk tot gevolg heeft. Een zwangere stagiaire kan daardoor nog steeds de beroepsopleiding advocaten volgen.
Een andere wijziging, die naar aanleiding van gemaakte opmerkingen is doorgevoerd, betreft het aanpassen van artikel 11. Daarin is de terminologie iets gewijzigd. De drie richtingen civiel recht, strafrecht en bestuursrecht zijn ‘hoofdrichtingen’ genoemd. Tevens is er in de verplichting om op twee terreinen ervaring op te doen, meer ruimte geschapen voor kantoren die zich uitsluitend met een rechtsgebied bezig houden.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de enkele tekstuele verbeteringen door te voeren. Tevens is in het voorstel het artikel komen te vervallen dat reeds vooruitliep op de wijzigingen in het wetsvoorstel met het Kamerstuknummer 82 382 (was artikel 32). De wijzigingen in dat wetsvoorstel zijn nog onvoldoende zeker, om daar in dit stadium al rekening mee te houden.
Naar aanleiding van het rapport ‘Met recht advocaat’ (zie hiervoor) heeft de algemene raad een werkgroep ingesteld in april 2011 die heeft onderzocht hoe het patronaat kan professionaliseren. Deze werkgroep constateerde dat er op bepaalde aspecten, zoals de goedkeuring van de patroon, verbetering nodig en wenselijk is. In deze Stageverordening worden de eisen voor de goedkeuring van patroons aangescherpt en verhelderd. Omdat een patroon tot voorbeeld van de stagiaire dient te strekken, wordt aan de raden van toezicht een handvat geboden om de beoordeling in te vullen Bij twijfel over de geschiktheid van de patroon, kan de raad van toezicht de goedkeuring aan het patronaat onthouden. Met het oog op de gewenste uniforme uitvoering, zullen door de algemene raad enkele beleidsregels worden opgesteld, die invulling geven aan artikel 7. De raden van toezicht kunnen besluiten deze beleidsregels toe te passen.
De raad van toezicht kan van een patroon verlangen dat hij een patroonscursus heeft gevolgd. Met de strengere selectie van patroons wordt beoogd onderpresterende patroons te weren of op het gewenste niveau te brengen. Daarmee zal de kwaliteit van de begeleiding van stagiaires toenemen.
Ten tweede worden, naar aanleiding van het onderzoek door de werkgroep en als uitvloeisel van de harmonisering van lokale beleidsregels , enkele verplichtingen voor de patroon verzwaard. Zo is in artikel 9, eerste lid, opgenomen dat de patroon de ontwikkeling van de stagiaire actief bewaakt. Een hulpmiddel daarbij is het door de Nederlandse orde van advocaten ontwikkelde portfolio. Daarin zijn de competenties van een goed advocaat opgenomen. Een andere verplichting is opgenomen in het achtste lid van dat artikel, te weten dat de patroon dient mee te werken aan de opleiding van de stagiaire. Dat kan onder meer inhouden dat van de patroon verlangd wordt dat hij bepaalde cursussen gezamenlijk met de stagiaire voorbereidt of bijwoont. Hij draagt er tevens zorg voor dat de werkzaamheden zoveel mogelijk ten dienste staan aan het in de opleiding te behalen resultaat.
Voor stagiaires, die onder de reikwijdte van deze verordening vallen, zijn de belangrijkste gevolgen een kwaliteitsverbetering in de stageopleiding, die ook van de stagiaire zelf de nodige inzet zal vergen. De stagiaires zijn, als gevolg van de verordening, verzekerd van dezelfde opleiding en als de stage afgerond is, voldoen ze ten minste aan dezelfde eisen.
De taken van de raden van toezicht van de verschillende arrondissementen wijzigen ten opzichte van de Stageverordening 2005. De raden van toezicht krijgen meer handvatten voor de goedkeuring van patroons (artikel 7). De raden van toezicht hoeven geen patroon meer aan te wijzen op grond van artikel 4, vijfde lid, van de Stageverordening 2005, maar kunnen wel bemiddelen bij het zoeken van een patroon (artikel 8). Overigens blijven de raden van toezicht op grond van artikel 9b, vierde lid, van de wet, verplicht om in de daar bedoelde gevallen een patroon aan te wijzen.
De lokale opleiding wordt in omvang beperkt, een pleitoefening wordt voorgeschreven en er worden enkele regels gesteld ten aanzien van de puntentoekenning voor deze lokale activiteiten. De wens om tot een verdere harmonisering te komen heeft tot de keuze voor deze bepalingen geleid.
De algemene raad heeft in deze Stageverordening op enkele onderdelen taken en bevoegdheden toegekend gekregen.
Aan de algemene raad wordt de bevoegdheid toegekend om een opleidings- en examenreglement vast te stellen, die in meer detail de inhoud van de opleiding en de wijze van toetsen beschrijft. Voor het opstellen van deze reglementen kan de algemene raad expertise vragen aan derden, bijvoorbeeld de Stichting beroepsopleiding advocaten of de uitvoeringsorganisatie. In deze verordening is er niet voor gekozen om deze reglementen te laten vaststellen door een derde, zoals de stichting of de uitvoeringsorganisatie. Voor het opleidings- en examenreglement blijft de algemene raad inhoudelijk verantwoordelijk, maar hij kan (onder behoud van verantwoordelijkheid) wel om advies vragen, anderen betrekken bij het opstellen van de reglementen en mandaat verlenen voor de vaststelling ervan. Op deze wijze zou de uitvoeringsorganisatie een opleidings- en examenreglement namens de algemene raad kunnen vaststellen.
De algemene raad heeft in deze verordening een rol gekregen om voor alle arrondissementen geldende uniforme uitvoeringsbesluiten vast te stellen. Zo is ervoor gekozen, in afwijking van artikel 4:4 van de Algemene wet bestuursrecht, dat de algemene raad een formulier vaststelt voor aanvraag om goedkeuring door een patroon (zie artikel 6, tweede lid). Daarnaast kan de algemene raad voor zo’n aanvraag ook bepalen welke bescheiden meegezonden moeten worden, te denken valt dan aan de arbeidsovereenkomst.
De algemene raad is het bestuursorgaan dat de accreditatie van opleidingsinstellingen verzorgt en daartoe nadere regels kan stellen (zie artikel 28).
De beleidsregels op grond van de Stageverordening 2005, die betrekking hebben op vrijstellingen voor het volgen van onderwijs zullen worden herzien. Mede naar aanleiding van het gewijzigde niveau van de opleiding zullen vrijstellingen minder snel verleend worden.
Om de kwaliteit van het onderwijs te borgen op een onafhankelijke wijze, wordt de Stichting beroepsopleiding advocatuur opgericht. Het doel van het herinrichten van de beroepsopleiding voor advocaten is om de kwaliteit van de opleiding naar een hoger plan tillen. Daarmee wordt primair bedoeld dat de opleiding beter aansluit op de behoeften van de praktijk en secundair dat het academisch niveau van de opleiding dat van de masterfase van de rechtenstudie overstijgt.
Om dit doel te bereiken is het noodzakelijk om de samenwerking met universiteiten te intensiveren, de onderwijskundige expertise (in de organisatie die de opleiding verzorgt) te verankeren en een hoogwaardig kwaliteitsbeleid te hanteren ten aanzien van de docenten die in de opleiding worden ingezet. Een hogere kwaliteit van docenten wordt onder meer bereikt door te sturen op didactische vaardigheden door opleiding en evaluatie. Een van de taken van de stichting is haar betrokkenheid bij het vaststellen van de eindtermen van het onderwijs van de beroepsopleiding advocaten door het uitbrengen van advies. Het advies van de stichting wordt uitgebracht aan de algemene raad en aan de uitvoeringsorganisatie.
De werkzaamheden van de stichting behoeven niet enkel te zien op de uitvoeringsorganisatie, maar zou ook kunnen zien op de geaccrediteerde opleidingsinstellingen. In dat geval zal dat wel als voorwaarde bij de accreditatie moeten worden genoemd.
In verband met de gewenste kwaliteitsverbetering van de opleiding is er ook voor gekozen de verzorging van het onderwijs in handen te leggen van een uitvoeringsorganisatie. Doordat een organisatie geselecteerd zal worden, die onderwijs als kernactiviteit heeft en grote onderwijskundige ervaring heeft, wordt de kwaliteit van het onderwijs verder verhoogd. Ook de ervaring met en kennis van moderne (onderwijs)communicatiemiddelen geeft een kwaliteitsimpuls. Door de opleiding nieuw vorm te geven, wordt er een kans gecreëerd om, door middel van inzetten op nieuwe leervormen en leermiddelen, een kwalitatief hoogwaardigere opleiding aan te bieden, met een goede prijs-kwaliteit verhouding.
De uitvoeringsorganisatie zal onder meer de volgende taken krijgen:
• (doen) ontwikkelen van onderwijsmaterialen en examens voor het gehele curriculum;
• verzorgen van de feitelijke organisatie van het onderwijs en de examinering voor het gehele curriculum;
• selecteren en opleiden van docenten;
• inroosteren van stagiaires en docenten;
• reserveren en inrichten van locaties;
• verzorgen van een digitale leeromgeving;
• verspreiden van onderwijsmaterialen;
• communicatie en voorlichting;
• (doen) verzorgen van het onderwijs en de examinering voor het gehele curriculum;
• (doen) onderhouden van onderwijsmaterialen en examens voor het gehele curriculum;
• faciliteren en bemensen van een examencommissie;
• kwaliteitsborging;
• rapporteren aan de Stichting beroepsopleiding advocaten;
• meewerken aan evaluatie.
Instellingen die zich richten op het aanbieden van opleidingen kunnen een aanvraag indienen om de opleiding te laten accrediteren. Als deze accreditatie wordt verleend, kan de opleidingsinstelling daarna een vakinhoudelijke leerlijn aanbieden en overige keuzevakken. Organisaties die in aanmerking zouden komen voor accreditatie zijn bijvoorbeeld instellingen die zich (nu al) richten op post-academisch onderwijs, maar ook (een samenwerkingsverband van) universiteiten of advocatenkantoren. Omdat de kwaliteit van het onderwijs gelijkwaardig moet zijn aan dat van de uitvoeringsorganisatie ligt het niet voor de hand dat een klein advocatenkantoor dat zelfstandig kan organiseren. Dat is wel denkbaar voor een groot advocatenkantoor of een samenwerkingsverband van kantoren. Op grond van artikel 28, vierde en vijfde lid, stelt de algemene raad regels en voorwaarden vast, waaraan voldaan moet worden om geaccrediteerd te worden.
Deze verordening treedt volledig in werking op 1 maart 2013. Omdat er dan nog lopende stages zijn, is ervoor gekozen in het overgangsrecht, op te nemen in artikel 32, eerste lid, eerbiedigende werking toe te kennen aan de Stageverordening 2005. Het overgangsrecht is allereerst bedoeld voor stagiaires die al in het bezit zijn van een BO-certificaat. Deze reeds onvoorwaardelijk ingeschreven stagiaires blijven vallen onder het regime van de Stageverordening 2005. Deze categorie zou, zonder dit overgangsregime, mogelijk door zich te laten schrappen en zich opnieuw te laten beëdigen, op eenvoudige wijze aan een stageverklaring kunnen komen. Dat wordt voorkomen door deze groep te blijven toetsen aan (de vereisten die daarvoor golden onder) de Stageverordening 2005.
Stagiaires die nog niet in het bezit zijn van een BO-certificaat, maar die voldoen aan drie voorwaarden vallen eveneens onder de eerbiedigende werking. De voorwaarden zijn dat de stagiaire a. vóór 1 maart 2013 beëdigd is, b. ingeschreven blijft staan op het tableau en c. zich ingeschreven heeft voor de beroepsopleiding (oude stijl). De voorwaarde van het ‘ingeschreven blijven staan’ is opgenomen om te voorkomen dat dit overgangsregime voor de stagiaires zonder einde is. Een stagiaire die geschrapt wordt van het tableau kan naderhand geen beroep doen op de Stageverordening 2005 en de daarop gebaseerde bepalingen. Voor die geschrapte stagiaire geldt de Stageverordening 2012, als hij zich weer laat beëdigen en op het tableau laat inschrijven.
Voorjaarcyclus 2013 is de laatste reguliere cyclus waarin het onderwijs en de toetsen op de oude voet worden aangeboden. Tot 1 september 2014 zullen zogenoemde ‘bezemklassen’ worden georganiseerd om alle stagiaires van voorjaarscyclus 2013 de gelegenheid te geven het onderwijs te volgen. In deze periode worden twee toetsmogelijkheden per vak aangeboden. De overgangssituatie vergt oplettendheid voor de stagiaire. Hij zal zich meer dan voorheen moeten realiseren dat hij de beroepsopleiding in het eerste jaar moet voltooien. Vanzelfsprekend zal de Orde over de afloop van de beroepsopleiding oude stijl tijdig met de stagiaires communiceren en er alles aan doen om dit voor de stagiaire in goede banen te leiden.
Het is de verwachting dat na 1 september 2014 de groep stagiaires die het BO-certificaat nog niet heeft, klein is. Voor die groep zou het voor de algemene raad een enorme inspanning zijn, organisatorisch, maar ook financieel, om alle faciliteiten van de oorspronkelijke beroepsopleiding te blijven aanbieden. Om die reden bepaalt het tweede lid dat de algemene raad die groep alternatieve maatregelen kan opleggen. Dat betekent dat wanneer een stagiaire na die datum bijvoorbeeld nog één vak niet heeft kunnen volgen, de algemene raad bijvoorbeeld kan bepalen zijn dat een stagiaire een leerlijn van de nieuwe beroepsopleiding dient te volgen. Hiermee is ook de situatie ondervangen dat wanneer een stagiaire drie jaar na aanvang van de beroepsopleiding (oude stijl) alsnog een beroep doet op de terme de grâce bedoeld in artikel 14, negende lid, van de Stageverordening 2005. Na 1 september 2014 vallen deze verzoeken ook onder de regeling van de alternatieve maatregel.
Het streven is zoveel mogelijk stagiaires zo snel mogelijk de stage te laten voltooien. Dit ter voorkoming van het risico dat bijvoorbeeld verplichte al dan niet lokale opleidingen of cursussen later in de stage niet meer aangeboden worden. Voor de VSO is de verwachting dat het aanbod daarvan zal afnemen vanaf de inwerkingtreding van de Stageverordening 2012. Nog niet valt te zeggen in welke mate en in welk tempo. Een stagiaire zal hierop ook alert moeten zijn, en zich, zodra de mogelijkheid zich voordoet, moeten inschrijven voor de gewenste VSO-cursussen. Indien hij wacht met deze inschrijving kan hij worden geconfronteerd met het feit dat het gewenste onderwijs niet meer wordt aangeboden, althans het aangeboden onderwijs geen VSO-punten erkenning meer heeft en daarom geen VSO-punten oplevert. Het is wellicht wenselijk dat de raden van toezicht, voor zover zij dit nog niet doen, deze groep gedurende de stage van dichtbij monitoren, om eventueel direct te kunnen bijsturen indien een stagiaire vertraging oploopt in het voldoen aan de verplichtingen.
De naleving van de Stageverordening 2005 kan later in de stage echter moeilijk zijn, of de omstandigheden van het geval zodanig, dat het niet langer wenselijk is om vast te houden aan het oude recht. In het derde lid is geregeld dat de algemene raad en de raad van toezicht de stagiaire in de gelegenheid kunnen stellen de stage anderszins te voltooien indien afronding voor 1 maart 2016 illusoir is. Deze situaties kunnen divers zijn. Zo is te denken aan de situatie dat de stagiaire voor 1 maart 2016 nog een lokale verplichting moet volgen, maar dat deze niet meer wordt georganiseerd. Ook kan het op enig moment voorkomen dat een stagiaire nog wel VSO-cursussen dient te volgen, maar dat deze niet meer worden aangeboden. In dat geval kan raad van toezicht, respectievelijk de algemene raad (afhankelijk van wiens bevoegdheid het betreft) een andere oplossing bieden. Hij kan bijvoorbeeld een PO-cursus verplicht stellen als vervanging.
Voor de regeling in het derde lid kan ook worden gedacht aan de situatie dat de stage na 1 maart 2016 wordt verlengd, bijvoorbeeld in geval van deeltijd werken, en de stagiaire nog niet aan al zijn verplichtingen in de stage heeft voldaan. In dat geval kan de algemene raad, respectievelijk de raad van toezicht, de stagiaire alsnog opleidingsmaatregelen opleggen. Het is immers evident dat het BO-certificaat behaald onder het regime van de Stageverordening 2005 niet vergelijkbaar is met het BO-certificaat behaald onder de Stageverordening 2012. En de (landelijke en lokale) opleidingsmaatregelen in de beide regimes (2005 en 2012) zijn ook niet vergelijkbaar wat de belasting betreft.
De maatregel uit het tweede en het derde lid kan zowel een feitelijke handeling zijn, als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Voor het gebruik van deze bevoegdheden wordt erop gewezen dat de algemene raad en de raad van toezicht gebonden zijn aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Op die manier is de proportionaliteit en subsidiariteit van overgangsmaatregelen geborgd. Tevens staat er tegen beschikkingen bezwaar en beroep open voor belanghebbenden.
In artikel 1 worden de in deze verordening gebruikte definities gegeven. De definities zijn in alfabetische volgorde opgenomen, zodat ze makkelijker te vinden zijn. Hieronder worden enkele definities toegelicht.
Hieronder wordt verstaan zowel een advocaat met stageverklaring, als een advocaat die op grond van de beroepskwalificatierichtlijn toegelaten is, als een stagiaire.
De centraal aangeboden opleiding voor advocaat-stagiaires, waaronder mede begrepen wordt: het onderwijs aan een geaccrediteerde opleiding. Hieronder worden niet verstaan de lokale opleidingsactiviteiten die de raad van toezicht in het arrondissement verzorgt.
Van een buitenstagiaire is sprake, indien aan de stagiaire een vrijstelling is verleend om kantoor te houden bij de patroon, op grond van artikel 9b, derde lid, van de wet. Deze definitie gaat niet uit van de feitelijke situatie, maar van een verleende vrijstelling, dus ook als ondanks de verleende vrijstelling kantoor gehouden wordt bij de patroon, zijn de voor de buitenstagiaire en zijn patroon de terzake het buitenpatronaat geldende regels van toepassing.
Bij de vraag of een vrijstelling vereist is kan ervan worden uitgegaan dat er sprake is van ‘kantoor houden bij de patroon’ als de patroon en de stagiaire feitelijk werkzaam zijn op dezelfde vestiging. Voor het begrip vestiging aangesloten bij de daarbij gebruikte terminologie in het handelsregister, dus de plaats waarin duurzaam de praktijk wordt uitgeoefend.
In de nieuwe situatie omvat het certificaat ook de tweedejaars en derdejaarsvakken van de beroepsopleiding advocaten.
het onderwijs kan verzorgd worden door de opleidingsinstellingen, mits de opleiding geaccrediteerd is. Zie voor de liberalisering van een deel van het beroepsonderwijs ook paragraaf 2.4 en de artikelsgewijze toelichting bij artikel 28.
De patroon is de advocaat, onder wiens toezicht de stagiaire de praktijk uitoefent. De patroon en de stage dienen te worden goedgekeurd door de raad van toezicht. Zie tevens paragraaf 5.1.
Wanneer in de verordening of in de daarop gebaseerde bepalingen verwezen wordt naar de raad van toezicht, wordt daarmee de raad van toezicht bedoeld in het arrondissement waar de stagiaire, volgens het tableau, werkzaam is. Patroon en stagiaire dienen altijd in het zelfde arrondissement ingeschreven te staan. Zodra dat niet meer het geval is, wordt de stage van rechtswege beëindigd (zie artikel 5). Daarom kan worden aangenomen dat de patroon in hetzelfde arrondissement is ingeschreven. De bevoegde raad van toezicht is echter ook bevoegd in geval er verschil bestaat tussen het arrondissement van de stagiaire en de patroon, bijvoorbeeld door een gewijzigde arrondissementsindeling.
In deze verordening wordt verstaan onder stage de uitoefening van de praktijk onder toezicht van een patroon. Deze definitie sluit nauw aan bij de tekst van artikel 9b, eerste lid, van de wet, waarin de verplichting opgenomen is om de eerste drie jaar na inschrijving onder begeleiding van een patroon de praktijk uit te oefenen. Dit houdt tevens in dat een stagiaire de praktijk niet zelfstandig uitoefent.
De Advocatenwet kent slechts het onderscheid tussen een stagiaire die kantoor houdt bij zijn patroon, en de stagiaire die op basis van een vrijstelling van de raad van toezicht ergens anders kantoor houdt. In de praktijk is er nog een variant ontstaan, namelijk de stagiaire die niet in dienst is van zijn kantoor of zijn patroon. Aan deze stagiaire worden bijzondere eisen gesteld, vanwege de aard van de praktijk (zijnde niet in dienst). De risico’s die het starten van een eigen praktijk met zich meebrengen, noodzaken ertoe dat de raad van toezicht op een andere en meer intensieve wijze toezicht houdt. Daarnaast worden aan de patroon van een stagiaire- ondernemer bijzondere eisen gesteld. Voor deze specifieke stagiaire-vorm was in de Stageverordening 2005 nog niets geregeld. In het dekenberaad van 11 november 2011 is gebleken dat er behoefte was aan een uniforme regeling op dit punt.
In de Stageverordening 2005 is opgenomen dat de stagiaire een advocaat is zonder stageverklaring. Dat miskende dat advocaten op grond van de beroepskwalificatierichtlijn het beroep van advocaat in Nederland kunnen uitoefenen. Om die reden sluit de definitie nu dichter aan bij artikel 9b van de wet. De advocaat die op grond van de wet zijn praktijk nog onder toezicht van een patroon dient uit te oefenen, wordt stagiaire genoemd.
In het kader van de kwaliteitsbewaking van de beroepsopleiding advocaten wordt de ‘Stichting beroepsopleiding advocaten’ opgericht. Deze stichting heeft als bestuursleden onder meer advocaten en juristen uit de academische wereld. De stichting is geen bestuursorgaan in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, maar kan wel mandaat, volmacht en machtiging krijgen van de algemene raad om bepaalde aan de algemene raad toegekende taken uit te voeren. Zie verder paragraaf 5.5.
Het onderwijs en de examinering van de beroepsopleiding advocaten wordt verzorgd door de uitvoeringsorganisatie. De algemene raad zal daartoe de meest geschikte partij aanzoeken. Aan de uitvoeringsorganisatie is het verzorgen van de examens en het onderwijs voor het onderdeel vaardigheden en ethiek voorbehouden. De uitvoeringsorganisatie biedt ook het andere onderwijs aan, waarvan stagiaires gebruik maken die geen geaccrediteerde opleiding volgen aan een opleidingsinstelling. De uitvoeringsorganisatie is geen bestuursorgaan in de zin van de algemene wet bestuursrecht, maar kan, net als de stichting wel enkele taken gemandateerd of opgedragen krijgen.
De stage vangt aan op het moment dat aan drie vereisten is voldaan. Ten eerste moet de stagiaire een goedgekeurde patroon hebben. Ten tweede moet de stagiaire advocaat zijn, dat is hij pas na zijn beëdiging. Ten slotte moet de stagiaire daadwerkelijk begonnen zijn met de uitoefening van de praktijk.
Nadat de stage voltooid is, ontvangt de advocaat een stageverklaring van de raad van toezicht. Deze stageverklaring is het bewijs dat de stage is voltooid en de advocaat de praktijk niet langer onder toezicht van een patroon dient uit te oefenen. In artikel 3 worden de vereisten voor het verkrijgen van een stageverklaring opgenomen. Deze voorwaarden zijn dat de stagetermijn van drie jaar is geëindigd, of in geval van deeltijd, de van rechtswege verlengde termijn, dat de stagiaire het examen van de beroepsopleiding met goed gevolg heeft afgelegd en dat de stagiaire de verplichte onderdelen van de stage heeft gevolgd, zoals de lokale opleiding, op grond van artikel 12, en de praktijkonderdelen heeft volbracht, op grond van artikel 11. De raad van toezicht kan tot de conclusie komen dat de stagiaire – ondanks het feit dat deze aan de genoemde eisen voldoet – te weinig praktijkervaring heeft. In dat geval is de stage pas voltooid indien de door de raad van toezicht op grond van artikel 9b, tweede lid, van de wet verlengde termijn is verlopen.
De stageverklaring wordt afgegeven door de raad van toezicht. De raad van toezicht kan op grond van artikel 9b van de wet de stage verlengen en de stageverklaring niet direct na afloop van de drie jaar afgeven. Deze weigering is een beschikking, waartegen administratief beroep bij de algemene raad openstaat op grond van artikel 9b, vijfde lid, van de wet. Omwille van de uniformiteit maakt de orde een model stageverklaring, waarvan de raden van toezicht kunnen besluiten deze toe te passen.
Het is mogelijk om in deeltijd advocaat-stagiaire te zijn. In de Stageverordening 2005 werd de mogelijkheid geboden dat de raad van toezicht een minimumaantal uren vaststelt. Met het oog op de harmonisatie is deze mogelijkheid vervallen en rechtstreeks in de Stageverordening 2012 opgenomen dat het minimumaantal uren 24 is. Dit is een aantal dat in de praktijk onder de Stageverordening 2005 veel werd toegepast. Een stagiaire die 24 uur per week werkt zal 5 jaar (260 weken) stage lopen, op grond van artikel 9b, tweede lid, van de wet. De stagiaire die in deeltijd werkzaam wenst te zijn, informeert de raad van toezicht daarover, in verband met het vaststellen van de beoogde einddatum van de stage.
Het volgen van de beroepsopleiding wordt in beginsel gedaan tijdens werkuren. Deeltijd-stagiaires volgen de beroepsopleiding tegelijk met de stagiaires die niet in deeltijd werken. Zo zullen deeltijd-stagiaires aan alle onderwijsonderdelen en examens moeten deelnemen in de eerste cursuscyclus, volgend op de aanvang van hun stage. Er bestaat geen mogelijkheid de beroepsopleiding in een ander, lager, tempo te volgen.
Artikel 5 regelt het beëindigen van de stage of tussentijds eindigen van de stage zonder dat een stageverklaring wordt afgegeven. Het effect van deze opschorting of dit einde is, onder meer, dat de verplichtingen tussen de stagiaire en de patroon over en weer komen te vervallen. Het effect van de opschorting of het tussentijds einde is beperkt, ingevolge de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2006 (zie paragraaf 4.2). Als een andere uitleg van de Advocatenwet op het punt van de beoordeling van de duur van de stage, is toegelaten, of de wet wordt aangepast, komt aan dit artikel mogelijk een ruimer effect toe.
In het eerste lid verdienen enkele situaties bijzondere aandacht. De eenzijdige opzegging door de stagiaire of de beëindiging door stagiaire en patroon in onderling overleg, is niet aan formaliteiten gebonden. Het verdient wel de voorkeur om een dergelijke opzegging op schrift te doen althans op schrift te bevestigen. De opzegging door de patroon is wel aan voorwaarden gebonden. Daarvoor is goedkeuring door de raad van toezicht vereist (op grond van het eerste lid, onder c, jo. het vierde lid) of het certificaat beroepsopleiding kan niet meer of niet binnen de termijn van artikel 8, derde lid, gehaald worden. Dit laatste is bijvoorbeeld aan de orde indien de stagiaire de derde en laatste toetskans voor enige toets niet met goed gevolg heeft afgelegd. Op grond van het derde lid is dan geen voorafgaande goedkeuring nodig. Een patroon kan dan de stage opzeggen, en stelt daarvan de raad van toezicht in kennis.
In het eerste lid, onder d, wordt niet de grondslag gegeven voor het nemen van beslissingen door de raad van toezicht. Deze grondslag zal ontleend moeten worden aan een elders gegeven bevoegdheid om beschikkingen te nemen, bijvoorbeeld artikel 26 van de wet.
Het tweede lid, onderdeel a, ziet op een stagiaire die, bijvoorbeeld omdat deze ziek is, de praktijk niet uitoefent. In dat geval is de stage zonder nadere besluitvorming door de raad van toezicht van rechtswege opgeschort, tenzij de periode van niet-uitoefening slechts van korte duur is. Uit een oogpunt van uniformiteit is deze termijn bepaald op drie maanden. De opschorting van rechtswege ontstaat op het moment dat de stagiaire de praktijk drie maanden niet heeft uitgeoefend, tenzij dit het gevolg is van een wettelijk zwangerschaps- of bevallingsverlof (artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg). Door deze clausulering wordt discriminatie tussen stagiaires op grond van geslacht uitgesloten. Stagiaires die dit verlof opnemen en in die periode het onderwijs niet willen of kunnen volgen, en de examens niet kunnen afleggen, zullen overigens wel een beroep moeten doen op de hardheidsclausule (artikel 17, vijfde lid) om op een ander moment het onderwijs te mogen volgen of de toetsen te mogen afleggen.
Op grond van het tweede lid, onderdeel b, wordt de stage van rechtswege opgeschort indien de patroon niet meer als zodanig kan functioneren. Dat kan zijn omdat hijzelf de praktijk niet meer kan of mag uitoefenen, of omdat hij het voor de stagiaire noodzakelijke toezicht niet meer kan uitoefenen. Wanneer de patroon geschorst is, is hij op dat moment geen advocaat en mag hij de praktijk niet uitoefenen. Hoewel de schorsing van de patroon reeds vervat is in de voornoemde opschortingsgrond, is deze omwille van de kenbaarheid wel expliciet in het onderdeel genoemd. Het vierde lid is ten opzichte van de Stageverordening 2005 gewijzigd, in die zin dat enkel de redelijkheid van de opzegging getoetst wordt en niet langer de (aanvaardbare) mogelijkheid van de stagiaire om een andere patroon te vinden. Dat aspect is moeilijk in de praktijk vorm te geven, vandaar dat het in deze verordening is geschrapt.
Het bepaalde in dit artikel laat de verplichtingen uit hoofde van een eventuele arbeidsovereenkomst van de stagiaire onverlet. Het opschorten of beëindigen van de stage leidt er wel toe dat een stagiaire op grond van artikel 17, tweede lid, onder b, geen toegang meer heeft tot de beroepsopleiding. Een stagiaire wiens stage is opgeschort, kan dan nog wel een beroep doen op de hardheidsclausule.
De raad van toezicht moet aan elke stage en patroon goedkeuring verlenen. De stagiaire dient om goedkeuring te verkrijgen, een verzoek om goedkeuring van zijn stage en patroon in te dienen bij de raad van toezicht. Het is de verantwoordelijkheid van de stagiaire om een patroon te vinden. Omdat de beoordeling van de aanvraag ook betrekking heeft op gegevens betreffende de patroon, is met het oog op de Wet bescherming persoonsgegevens zijn instemming nodig voor de verwerking van deze gegevens. Bij het in het tweede lid vastgestelde formulier en over te leggen stukken in elk geval een verklaring houdende de instemming met deze verwerking, die tevens inhoudt een bereidverklaring. Naast dit stuk, behoort ook tot de te overleggen stukken: de arbeidsovereenkomst en, zo die niet daarin is opgenomen, een stageovereenkomst.
Over de in artikel 7, eerste lid, onderdeel d, bedoelde cursussen wordt van de patroon gevraagd een verklaring te leveren. Die verklaring kan bijvoorbeeld zien op de cursussen die in de laatste vijf jaar zijn gevolgd.
In de jurisprudentie is geoordeeld dat de raad van toezicht een ruime discretionaire bevoegdheid toekwam bij de beoordeling van de geschiktheid van een patroon (ABRvS, 28 dec. 1999, Advocatenblad 2000, blz. 131). Ondanks de ruime discretionaire bevoegdheid bleek er in de praktijk behoefte te bestaan aan een kader waaraan getoetst kan worden. Met het niet-limitatief uitschrijven van de weigeringsgronden, wordt tegemoet gekomen aan die behoefte. Dat deze bevoegdheid niet wordt ingeperkt blijkt uit het gebruik van het woord ‘kan’ in het eerste lid. In dat lid worden aspecten genoemd die indicaties zijn van de ongeschiktheid van de patroon. Als zich een van deze situaties voordoet, zal de raad van toezicht in beginsel uit kunnen gaan van de ongeschiktheid van de patroon. Indien bijvoorbeeld klachten bekend zijn over een kantoor en die klachten zien op de omgang met stagiaires, de begeleiding of meer in algemene zin op de uitoefening van de praktijk, dan is dat in beginsel voldoende om een patroon, of de stage, niet goed te keuren. Zijn de klachten niet ernstig of heeft het kantoor respectievelijk de patroon zijn gedrag aangepast, dan kan dat aanleiding zijn om patroon en de stage wel goed te keuren.
In het eerste lid, onderdeel a, is er al rekening mee gehouden dat het in de toekomst mogelijk zou kunnen worden dat er sancties worden opgelegd aan het kantoren of rechtspersonen. Nu is dat nog niet mogelijk, maar deze weigeringsgrond kan nu al zonder problemen opgenomen worden. Zodra de daartoe noodzakelijke wetswijziging in werking getreden is, behoeft dit onderdeel van de Stageverordening 2012 geen aanpassing. In het Wetsvoorstel houdende aanpassing van de Advocatenwet, de Wet op de rechtsbijstand en de Wet tarieven in burgerlijke zaken in verband met de positie van de advocatuur in de rechtsorde (Kamerstukken 2009/10, 32 382) wordt voorgesteld om in artikel 29, eerste lid, van de Advocatenwet een bepaling op te nemen, waardoor sancties ook opgelegd zouden kunnen worden aan een rechtspersoon of samenwerkingsverband. In onderdeel e is toegevoegd, naar aanleiding van opmerkingen van de raden van toezicht, dat de raad van toezicht de goedkeuring kan weigeren indien een patroon reeds meerdere stagiaires begeleidt. Onderdeel f van het eerste lid, omschrijft een restcategorie, waarin de patroon voor deze specifieke stage of stagiaire ongeschikt kan zijn. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit een hoog verloop van stagiaires in de afgelopen jaren. Ook in die gevallen kan het wenselijk zijn dat de goedkeuring onthouden wordt. Onderdeel g ziet op de aspecten van een stage die niet noodzakelijkerwijs vallen onder de kwaliteiten van een patroon.
Het derde lid schrijft voor in welke gevallen de goedkeuring onthouden dient te worden. In die gevallen is geen afweging mogelijk. De gronden in het derde lid houden verband met de duur van de inschrijving van de advocaat. Het verzoek om goedkeuring wordt afgewezen in alle gevallen waarin de patroon korter dan vijf jaar is ingeschreven of in geval van een EU-advocaat korter dan twee jaar. De raad van toezicht kan dus wel een patroon goedkeuren indien hij tussen de vijf en de zeven jaar is ingeschreven als advocaat. In dat geval zal de raad van toezicht wel bijzondere aandacht hebben voor de geschiktheid van de patroon. Als een buitenstagiaire de aanvraag doet, dan kan er geen sprake zijn van een patroon die korter dan zeven jaar is ingeschreven, of in geval van een EU-advocaat, korter dan vier jaar.
Overigens staat tegen een weigering om een patroon goed te keuren administratief beroep open op grond van artikel 17, eerste lid, onder d, van deze verordening. Het administratieve beroep wordt ingesteld bij de algemene raad.
Een stagiaire draagt er zelf zorg voor dat hij een patroon heeft. Indien de patroon wegvalt, kan de raad van toezicht bij een zoektocht van de stagiaire naar een nieuwe patroon bemiddelen. De raad van toezicht zal deze bemiddeling eerder op zich nemen, indien de stagiaire eigen cliënten heeft, wiens belangen gevaar lopen, omdat de stagiaire geen werkzaamheden meer mag uitvoeren. De bemiddeling gaat niet zo ver dat de raad van toezicht een advocaat toe kan wijzen. Dit artikel heeft als grondslag artikel 28 van de wet.
Ten opzichte (het oude artikel 5) van de Stageverordening 2005 zijn er enkele bepalingen toegevoegd aan de verplichtingen van de patroon. In artikel 9, eerste lid, laatste volzin, is opgenomen dat de patroon op systematische en structurele wijze de ontwikkeling van de stagiaire bewaakt. Dat wil zeggen dat hij de ontwikkeling in de gaten houdt en afspraken maakt met de stagiaire om de ontwikkeling te bespreken. Hij registreert de ontwikkeling, bijvoorbeeld met behulp van het door de orde ontwikkelde portfolio.
In het tweede lid zijn de verplichtingen voor de stagiaire gespecificeerd. Daarnaast zijn, met het oog op de gewenste harmonisering, de maatregelen die door de raad van toezicht gesteld kunnen worden vervallen. Wel blijft uiteraard de opleiding in het arrondissement staan. De patroon zal absoluut moeten bewerkstelligen dat de stagiaire die verplichtingen na kan komen.
In het zesde lid is een verplichting opgenomen voor de patroon om de raad van toezicht te informeren over (langdurige) afwezigheid van de stagiaire. Van ‘enige tijd’ is sprake als de afwezigheid langer is dan gebruikelijk. Er is in elk geval sprake van het niet uitoefenen van de praktijk gedurende enige tijd, als deze onderbreking drie maanden voortduurt. De patroon zal de raad moeten informeren op het moment dat hem duidelijk wordt dat de onderbreking van langere duur is. Deze informatieplicht heeft tot doel de raad van toezicht te informeren over de werkzaamheden van de stagiaire. Daarmee wordt de raad van toezicht in staat gesteld een afweging te maken over de praktijkervaring van de stagiaire, en die afweging betrekt de raad bij het besluit om de stage eventueel te verlengen. Daarnaast kan de raad van toezicht informeren naar de reden van de afwezigheid en indien nodig maatregelen nemen. Ten slotte kan door het langer niet uitoefenen van de praktijk (op grond van artikel 5) de stage opgeschort zijn en kan daardoor de stagiaire de toegang tot het onderwijs van de beroepsopleiding ontzegd worden.
Het nieuwe achtste lid van dit artikel is opgenomen omdat de patroon mogelijk mee zal moeten komen met enkele onderdelen van de beroepsopleiding. Welke onderdelen dat zijn, zal blijken uit het opleidingsreglement.
In het eerste lid zijn verplichtingen opgenomen ter zake van de praktijkervaring die de stagiaire moet opdoen. Deze praktijkervaring houdt onder meer in dat ten minste vijf keer in rechte is opgetreden en ten minste tien processtukken zijn opgesteld. Daarnaast moet er ervaring opgedaan zijn op twee van de drie juridische hoofdrichtingen (civiel recht, strafrecht of bestuursrecht), tenzij dat binnen het kantoor niet mogelijk is. Het uitgangspunt is dat de stagiaire in verschillende hoofdrichtingen ervaring opdoet. Dit sluit aan bij de opzet van de beroepsopleiding met de keuze voor een major en minor. De patroon zou de stagiaire in staat moeten stellen om ervaring op te doen op het terrein van zijn major en minor, met het oog op enige praktische bekendheid ermee. Die ervaring hoeft niet te bestaan uit gevoerde procedures maar kan ook bestaan uit een juridisch advies of andersoortige werkzaamheden. In een kantoor dat zich specialiseert in strafrechtzaken, kan de stagiaire die bijvoorbeeld een minor bestuursrecht doet, ervaring opdoen met fiscale aspecten van een zaak, naast zijn ervaring op het vakgebied ‘economisch strafrecht’. Een stagiaire die de minor civielrecht doet, kan bijvoorbeeld ervaring opdoen in het jeugdrecht, naast zijn specialisme ‘jeugdstrafrecht’.
Het is echter denkbaar dat binnen een kantoor geen zaken zich aandienen in een andere hoofdrichting. Of de situatie kan zich voordoen dat praktijk in de tweede hoofdrichting binnen kantoor zo beperkt wordt aangeboden, dat het feitelijk onmogelijk is alle stagiaires deze tweede (andere) hoofdrichting te doen doorlopen. In dat geval is het de plicht van de patroon (op grond van artikel 9, tweede lid) dat de stagiaire wel op verschillende rechtsgebieden binnen de hoofdrichting ervaring opdoet. Bij het oordeel of er van verschillende rechtsgebieden sprake is, kan worden aangesloten bij de Regeling registratie rechtsgebieden. In dat geval zal de stagiaire op ten minste twee rechtsgebieden, bijvoorbeeld, bouwrecht en aanbestedingsrecht, enige ervaring op moeten doen. De patroon dient zich wel bewust te zijn van de wenselijkheid van een brede ontwikkeling. Hem zal onvoldoende inspanning verweten kunnen worden als de stagiaire niet in staar gesteld wordt de ervaring op een ander rechtsgebied op te doen, terwijl dat wel mogelijk is. Er rust dus een zekere inspanningsverplichting op de patroon.
De raad van toezicht kan geen verplichtingen opleggen aan de stagiaire die van deze regels afwijken. Wel kan de raad van toezicht in een specifiek geval op grond van artikel 9b, tweede lid, Advocatenwet beslissen dat er onvoldoende praktijkervaring is opgedaan en oordelen dat de stage daarom verlengd wordt. De raad van toezicht zou na een inhoudelijke beoordeling bijvoorbeeld nog extra handelingen kunnen voorschrijven en ten behoeve daarvan de uitgifte van de stageverklaring uitstellen.
In het tweede lid van artikel 11 is nogmaals benadrukt dat de opleiding van de stagiaire altijd voorgaat.
Artikel 12 regelt de lokale opleiding. De raad van toezicht dient zorg te dragen voor voldoende aanbod en voor het niveau van het aanbod. De raad hoeft de activiteiten niet zelf aan te bieden, maar kan ook zorgen dat een ander deze activiteiten aanbiedt. De raad van toezicht kent een punt per uur toe aan de activiteiten. De activiteiten moeten bijdragen aan de vorming van de stagiaire.
Aan de pleitoefening worden vier punten toegekend omdat daarvoor ook voorbereiding noodzakelijk is.
De raden van toezicht erkennen de door andere raden van toezicht toegekende punten. Zodoende kan een stagiaire die van werkkring verandert en in een ander arrondissement kantoor gaat houden, de reeds toegekende punten ‘meenemen’.
Een buitenstagiaire en een stagiaire-ondernemer dienen aandacht te schenken aan het contact met hun patroon. Deze verplichting gaat verder dan de algemene verplichting, genoemd in artikel 10. Vandaar dat er in dit artikel separaat de aandacht op gevestigd is. De raad van toezicht kan, naast de patroon, ook toezien op de naleving van de overige twee bepalingen in dit artikel.
Een stagiaire-ondernemer is een stagiaire die voor eigen rekening en risico praktijk voert. Daaraan zijn risico’s verbonden die ook de rechtzoekende kunnen raken, onder meer het risico op faillissement. Om dat risico te beperken, wordt van een aspirant stagiaire-ondernemer een deugdelijk ondernemingsplan verlangd. Tevens is met het oog op deze risico’s de verplichting opgenomen dat de stagiaire een bepaalde financiële buffer beschikbaar heeft en houdt, bijvoorbeeld in de vorm van een krediet. Deze financiële buffer moet passend zijn. De passendheid en daarmee de minimale waarde van het krediet wordt bepaald door de raad van toezicht. Een buffer van minder dan € 15.000 wordt echter in geen geval passend geacht. De financiële buffer dient o.a. ter garantie van de continuïteit van de bedrijfsvoering. Het tweede lid waarborgt dat de raad van toezicht geïnformeerd wordt over de financiële situatie van de stagiaire-ondernemer. Door deze informatie kan de raad van toezicht indien nodig onder meer aansturen op betere begeleiding door de patroon, of maatregelen nemen om te voorkomen dat de cliënten van de stagiaire-ondernemer gedupeerd raken. De verplichting tot mede-ondertekenen door de patroon biedt een waarborg dat de patroon zich heeft vergewist van de financiële situatie van de stagiaire en van het feit dat deze aan de gestelde verplichtingen voldoet. Hij dient overigens ook aan de stagiaire-ondernemer ‘leiding, voorlichting en raad’ (ex artikel 9, eerste lid) te verschaffen. Daarnaast moet de patroon toezien op de deugdelijke financiële administratie door de stagiaire. Op grond van artikel 9 is de patroon immers verantwoordelijk voor de praktijkvoering van de stagiaire-ondernemer. Uitdrukkelijk zij hierbij opgemerkt dat de patroon door mede-ondertekening niet mede-aansprakelijk wordt. De ondertekening is ‘voor gezien’.
Aan de algemene raad wordt de regelgevende bevoegdheid toegekend voor het maken van een opleidingsreglement en het maken van een examenreglement. De algemene raad kan voor de uitvoering van deze bevoegdheid gebruik maken van de expertise van de uitvoeringsorganisatie. De reglementen voorzien in de gedetailleerde regeling van de inhoud van het onderwijs, zoals de vakken en keuzevakken die worden aangeboden, de vereiste voorbereiding en de tijd die daarmee gemoeid is, en meer praktische, aan verandering onderhevige zaken, waarvoor regeling op het niveau van reglement aangewezen is.
Het eerste lid van artikel 16 beschrijft de drie onderdelen van de beroepsopleiding. De nadere invulling van de vakken en cursussen die gegeven worden, worden opgenomen in het opleidingsreglement, bedoeld in artikel 15, eerste lid. De eerste cyclus van de beroepsopleiding begint in september 2013. In beginsel volgt in maart en in september elk jaar een nieuwe cyclus.
In dit artikel worden de vereisten beschreven voor de toegang tot het onderwijs van de beroepsopleiding. In artikel 20, vierde lid, zijn de vereisten beschreven die gelden voor de toegang tot examen(onderdelen).
De inschrijving voor de beroepsopleiding dient, met het oog op de organisatorische aspecten ervan, zo snel mogelijk plaats te vinden. Bij de inschrijving zal de stagiaire gevraagd worden naar de keuze voor de vakinhoudelijke leerlijn (de major). Voor het tweede en derde jaar zal de stagiaire in de loop van het eerste jaar gevraagd worden om zijn keuzevakken aan te geven. De inschrijving geschiedt door middel van een beschikbaar gesteld formulier.
Het tweede lid bepaalt de toegangscriteria. Het eerste criterium is dat de stagiaire is ingeschreven op het tableau. Dat houdt in dat de stagiaire beëdigd moet zijn, en dat de inschrijving op het tableau niet om enige reden is geschrapt of doorgehaald. Het tweede criterium is dat de stage voortduurt. Omdat onder stage wordt verstaan ‘de uitoefening van de praktijk onder toezicht van een patroon’, betekent dat mede dat indien de stagiaire geen patroon meer heeft of indien de uitoefening van de praktijk gestopt is, hij daarmee ook de toegang tot de beroepsopleiding zal verliezen. Dit is ingegeven door de overweging dat de vakken en cursussen van de beroepsopleiding voortbouwen op de in de praktijk opgedane kennis. Dit betekent concreet dat een stagiaire waarvan de stage is opgeschort, niet het onderwijs mag volgen, maar wel de toetsen moet afleggen. Voor deze regeling is gekozen om de voortgang in de beroepsopleiding te behouden, ook in de situatie dat de stage (tijdelijk) opgeschort is. Indien de stagiaire, in de periode dat de stage niet voortduurt, niet de toetsen kan doen, zal hij een beroep moeten doen op de hardheidsclausule van het vijfde lid om zijn toetskans te behouden.
In het derde lid is bepaald dat, voordat het onderwijs van het tweede en derde jaar gevolgd kan worden, het reeds in rekening gebrachte cursus- en examengeld over het eerste jaar voldaan moet zijn.
Het vierde lid regelt dat een stagiaire voor elk vak in totaal drie toetskansen behoudt, ook als hij op grond van dit artikel niet meer toegelaten is tot de beroepsopleiding en om die reden toetsmomenten voorbij moet laten gaan. Let wel: als de stagiaire is toegelaten tot het onderwijs, maar het onderwijs niet volgt, dan volgt uit artikel 18, derde lid, dat de toetskansen in de betreffende periode wel verloren gaan.
De stagiaire is verplicht om deel te nemen aan het onderwijs. Slechts indien dat in het Opleidingsreglement is toegestaan, kan hij bij wijze van uitzondering verstek laten gaan. Niet alleen zijn aanwezigheid bij het onderwijs is vereist, ook moet de stagiaire zich op de voorgeschreven wijze voorbereiden. Hij heeft dus de voorgeschreven literatuur gelezen en eventuele opdrachten gemaakt. Het tweede lid bepaalt dat de stagiaire aan het onderwijs van de eerste cyclus deelneemt die volgt op zijn beëdiging of, liever gezegd, op de aanvang van de stage. De uitvoeringsorganisatie roostert de stagiaire in voor de lesmomenten en vakken. Volgt de stagiaire niet het onderwijs waarvoor hij is ingeroosterd, dan leidt dat ertoe dat de daarvoor gestelde toets als niet gehaald wordt beschouwd. Hij zal dan het onderwijs, in beginsel een half jaar later, moeten volgen en de daarop volgende toets moeten doen. Haalt de stagiaire die toets niet, dan resteert hem nog één toetskans.
Als de stagiaire de vakinhoudelijke leerlijn of vakken daaruit volgt van een geaccrediteerde opleiding, dan dient hij dat onderwijs ook bij te wonen op de door de opleidingsinstelling voorgeschreven wijze. De opleidingsinstelling geeft over het gevolgde onderwijs een verklaring af.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om vrijstellingen te verlenen van de verplichting het onderwijs bij te wonen. De vrijstelling wordt verleend door de algemene raad, die daartoe een beleidsregel zal vaststellen en publiceren. Het vrijstellingenbeleid zal niet ongewijzigd blijven, naar aanleiding van de verzwaring en de gewijzigde inhoud van de opleiding. Anders dan onder de Stageverordening 2005, is het feit dat een bepaald vak gevolgd zal worden, geen aanleiding meer om een vrijstelling te verlenen. Daarentegen is wel voorzien in artikel 18, vierde lid, dat het volgen van onderwijs aan een geaccrediteerde opleidingsinstelling, gelijk gesteld wordt met het volgen van onderwijs van de uitvoeringsorganisatie. De betrokkenen, bedoeld in het vijfde lid, zijn de aanvrager, de raad van toezicht en de uitvoeringsorganisatie.
Aansluitend op een gegeven vak, wordt een toets gemaakt. In het derde lid wordt bepaald dat, als de toets niet gehaald is, de stagiaire de eerstvolgende toetskans als herkansing zal moeten afleggen. Deze toetskans wordt meestal een half jaar later geboden. Indien de stagiaire deze herkansing niet haalt, dan resteert hem nog één laatste kans. Deze laatste kans hoeft hij niet direct te benutten.
De stagiaire die onderwijs volgt bij een geaccrediteerde opleidingsinstelling, legt de toetsen af bij de uitvoeringsorganisatie op hetzelfde moment als de stagiaires van dezelfde cursuscyclus. Het vijfde lid van dit artikel bevat de toelatingscriteria tot het examen. De stagiaire dient, om toegelaten te worden tot het examen, het onderwijs bijgewoond te hebben ofwel daarvoor een vrijstelling gekregen te hebben. Bij het door de uitvoeringsorganisatie en de opleidingsinstellingen verzorgde onderwijs zal dus een presentielijst getekend moeten worden door de stagiaire.
Om te voorkomen dat de stagiaire van het tableau geschrapt wordt op grond van artikel 8, derde lid, van de wet, dient hij een certificaat over te leggen, als bewijs dat hij de opleiding met goed gevolg heeft afgelegd. Dit certificaat wordt verstrekt op grond van artikel 21 van de Stageverordening 2012. Het certificaat is daarmee een beschikking, afgegeven door de examencommissie. Tegen de afgifte van het certificaat beroepsopleiding en de weigering tot afgifte ervan staat, op grond van artikel 9e van de wet, administratief beroep open bij het Curatorium.
Na schrapping van het tableau op grond van het niet tijdig het certificaat beroepsopleiding behaald hebben, kan een (gewezen) stagiaire de algemene raad verzoeken om nog een toets te doen. Hij moet dan wel het onderwijs gevolgd hebben. De algemene raad kan dan deze stagiaire toestemming verlenen. De stagiaire zal in zijn verzoek de omstandigheden en gronden moeten aandragen waarom het certificaat niet tijdig is behaald. Als deze omstandigheden van een zodanige aard zijn, dat het onthouden van deze extra kans onbillijk zou zijn, kan de algemene raad de extra kans verlenen. Deze beslissing van de algemene raad is een beschikking waartegen administratief beroep bij het curatorium openstaat.
De toetskans moet dan binnen twee jaar na schrapping plaatsvinden. Het verzoek moet ruim daarvoor gedaan worden.
In een beleidsregel zal de algemene raad vastleggen hoe met de mogelijkheid tot het verkrijgen van een vrijstelling voor een examen wordt omgegaan.
Het bedrag van het cursus- en examengeld, dat verschuldigd is, wordt door de algemene raad vastgesteld. Het bedrag wordt uitgesplitst in de centraal aangeboden onderdelen, o.a. vaardigheden en ethiek en de examens, en de leerlijnen en overige cognitieve vakken. De algemene raad verzendt de factuur voor het eerste jaar en de factuur voor het tweede en derde jaar apart. De stagiaire kan met zijn kantoor afspreken dat deze de cursus- en examengelden voor hem betaalt. Op het inschrijfformulier kan worden aangeven ten name van wie de factuur moet worden gesteld.
Een stagiaire die in het eerste jaar met de opleiding stopt, is het reeds in rekening gebrachte cursus- en examengeld over het eerste jaar verschuldigd. Hij ontvangt geen restitutie.
Zie paragraaf 5.5 van deze toelichting.
Zie paragraaf 5.6 van deze toelichting.
De examencommissie verstrekt de certificaten beroepsopleiding. Daarom is dit een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht, de commissie is immers met enig openbaar gezag bekleed.
Voor de onderwijsonderdelen ‘vakinhoudelijke leerlijn’ en ‘overige cognitief’, genoemd in artikel 16, eerste lid, onderdelen b en c, kan een opleiding geaccrediteerd worden om dat onderwijs aan te bieden. Het gevolg daarvan is dat het volgen van het onderwijs bij deze opleidingsinstellingen wordt beschouwd als het volgen van het onderwijs bij de uitvoeringsorganisatie, op grond van artikel 18, vierde lid. De opleidingsinstelling beslist zelf of en zo ja, hoe hoog de vergoeding is die de stagiaire verschuldigd is voor het volgen van het onderwijs. Een geaccrediteerde opleidingsinstelling neemt geen toetsen of examens af. Dat wordt gedaan door de uitvoeringsorganisatie.
Om onduidelijkheid te voorkomen is in de Stageverordening 2012 ook geregeld dat de algemene raad de accreditatie kan intrekken. Het criterium ‘niet voldoen’ moet in dit kader in de ruimste zin van het woord worden opgevat. Dit kan onder meer aan de orde zijn indien de opleidingsinstelling zelf niet voldoet, de werkzaamheden die de opleidingsinstelling in het kader van de beroepsopleiding verricht niet voldoen of de inhoud van de opleiding niet voldoet.
Als de raad van toezicht of de algemene raad een afwijzende of negatieve beschikking kan nemen, is het vanzelfsprekend ook mogelijk om een zonder meer positieve beschikking te nemen. In de Stageverordening 2005 was in artikel 17, tweede lid, opgenomen dat de raad van toezicht ook een voorwaardelijke positieve beschikking kon nemen. Dit artikel is opgenomen in het nieuwe artikel 29. Dat artikel biedt, zo nodig, mede op grond van artikel 26 van de wet, de raad van toezicht de mogelijkheid om aanvullende verplichtingen op te leggen in het kader van enkele beschikkingen die zij neemt. Het gaat dan bijvoorbeeld om de verplichting een patroonscursus te volgen voor een bepaalde datum, die verbonden wordt aan de goedkeuring van de patroon.
Tegen een voorwaardelijke beschikking staat, omwille van zo veel mogelijk eenduidigheid, dezelfde rechtsbescherming open als tegen een negatieve beschikking. Om verwarring daaromtrent te voorkomen is voor enkele beschikkingen en besluiten in deze artikelen opgenomen dat daartegen administratief beroep openstaat bij de algemene raad. In de rechtsbeschermingsclausule onder elke beschikking wordt deze beroepsmogelijkheid ook opgenomen. Ten opzichte van Stageverordening 2005 zijn enkele besluiten komen te vervallen omdat deze niet meer door de raden van toezicht worden genomen onder de Stageverordening 2012.
Tevens is op beschikkingen de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, ook als dat niet expliciet bepaald zou zijn. De bepalingen die daarop zagen in de Stageverordening 2005 zijn daarom komen te vervallen.
In het eerste lid wordt bepaald dat voor stagiaires, die begonnen zijn onder het regime van de Stageverordening 2005, deze Stageverordening van kracht is en blijft. Daaraan zijn wel enkele voorwaarden gesteld. De voorwaarden zijn nader toegelicht in het hoofdstuk Overgangsrecht van deze toelichting. Ook voor de opleidingsinstellingen, die ten tijde van inwerkingtreden van deze verordening erkend waren door de algemene raad, geldt dat zij dat blijven, mits ze aan de geldende voorwaarden blijven voldoen.
Indien een stagiaire door bijzondere omstandigheden er niet in slaagt de stage voor 1 maart 2016 af te ronden, kan de raad van toezicht, respectievelijk de algemene raad gelegenheid geven het opleidingsprogramma anderszins te voltooien. Zie tevens het hoofdstuk Overgangsrecht van het algemeen deel van de toelichting.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-27050.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.